halen verwerkte, zonder nog concessies aan de techniek te doen. Het ligt in de buurt van dat verhaal... hoe heet dat verhaal? Over die muze. Dat Bommel een muze zoekt; “heer Bommel en de muzenis”: dat is eigenlijk een verhaal dat wel uit het volle leven gegrepen is. Iedereen zoekt een muze.’
Mist u het werken aan Bommel niet?
‘Nee, nee, Bommel was afgelopen. Ik kan wel tot de eeuwige dagen aan Bommel blijven werken, maar dat zou niet eerlijk geweest zijn, tegenover Bommel ook niet. Ik kwam op het punt dat ik alle stof voor Bommel had verbruikt, en op zo'n punt moet je ophouden. Op zich is het al bijzonder dat ik het zo lang heb kunnen doen.’
Toonder typt nu, want met de hand schrijven lukt niet meer. Ook tekenen doet hij niet meer.
‘Het is niet zo dat ik tekende om minder in woorden te beschrijven, integendeel. Ik had niet genoeg ruimte om alles in de tekst te vertellen, dus de tekening moest dan beter worden. Daardoor werden die tekeningen eigenlijk ook meer dan striptekeningen en werden ze doorgewerkt, wat ze tegenwoordig wollig noemen. Zo zie ik achteraf dat het altijd amateurwerk is gebleven.’
Toonder merkt dat hij, tachtig jaar oud, met het schrijven van zijn autobiografie eigenlijk een nieuw vak heeft geleerd.
‘Ik kan nu geen informatie meer in een tekening geven. Dus zit ik elke zin te overwegen, veel meer dan vroeger.’
De taal die Toonder in de Bommelverhalen gebruikt heeft is duidelijk herkenbaar. Deze stijl is ook typerend voor Toonders autobiografie.
‘Ik zoek altijd naar een manier om mij persoonlijk uit te drukken. Kijk ook maar naar andere schrijvers: een van de voordelen van Reve is dat je hem herkent, veel meer dan Hermans bijvoorbeeld. Mulisch herken je een beetje: het is heel helder, heel klaar. En mijn eigen taal, ik weet dat ik hem heb, en dat is geen ijdelheid hoor. Het is mijn behoefte om het zo kort mogelijk te zeggen en daarom schrap ik in elke zin die ik heb gemaakt.’
‘Ik verbind in mijn taal altijd het een aan het ander, ik knoop oorzaken en gevolgen aan elkaar. Bommel is daar een uiterste van. Ik stel bijvoorbeeld iets en dan gebruik ik als tussenvoegsel “zodat”, terwijl het eigenlijk helemaal niet “zodat” is. Zo werk ik met gedachtensprongen. Als ik het meest uit mijn gevoel schrijf dan is dat het sterkst. Want als ik een woord gebruik roept dat al automatisch een beeld op van iets anders. En daarom ben je gerechtigd dat andere woord te gebruiken, ook al is dat van een gebrekkige logica.’
‘Het is mogelijk dat de neologismen mijn werk binnensluipen omdat ik in Ierland leef. Als je dit vak uitoefent als je in een ander land woont, moet je erg oppassen voor dat soort dingen. Hermans woonde in Frankrijk, waar hij in principe alleen maar Hollands sprak. Want hoewel je je moedertaal altijd blijft verstaan, verleer je het toch; de grammatica sluipt er verkeerd in. Wat dat betreft kan het Nederlands nu wel mensen gebruiken, die voor het behoud van de taal ijveren.’
Bent u bang voor de teloorgang van de Nederlandse cultuur door de eenwording van Europa?
‘Die eenwording, ik zie er totaal geen heil in. Een volk heeft een eigen cultuur, met eigen begrip van goed en kwaad, en dat zit in de genen. Je kan je als volk niet anders voordoen dan dat je bent. En dat geldt zelfs voor Nederland, hoewel dat land er het minste last van heeft. Want Nederlanders zijn kooplieden, zij assimileren gemakkelijk. Maar toch is het een volk. Dat weet ik sinds ik hier woon. We hebben niet eens een Nederlands geloof, niet eens een politiek, niets, en toch ben je Nederlander. Misschien heb ik dat wat sterker omdat mijn voorouders uit Groningen kwamen en Groningers ietsje meer een volk zijn, en minder vermengd. Ik heb veel vraagstukken waarbij ik denk: waarom heb ik dit niet gedaan, waarom dat niet. Dan is er toch iets dat je tegenhoudt. In de eerste plaats een heel sterk individualiteitsbesef, een soort koppigheid. En als je eenmaal een hekel aan iemand hebt dan blijft dat zo. Dat is geen haat, maar die persoon wil je dan niet meer zien. Het zijn dingen die sterker zijn dan jezelf. Daarom noem ik dat het Groningszijn. Het woord Gronings is natuurlijk onzin, maar het heeft toch wel iets te maken met de streek waar je uit komt.’
‘En in mijn hart geloof ik daarom helemaal niet in die eenwording. Het is de eenwording van Joegoslavië, van TsjechoSlowakije en van Rusland, die op ellende uitloopt. Want daar is het geen eenwording, daar is het een uitelkaarvalling. Alle mensen zijn gedegenereerd. Wij komen voort uit jagers, maar de oermens is landbouwer geworden. En op het ogenblik is de evolutiedrang afgelopen en krijgen we neergang. Door de overbevolking en