| |
| |
| |
Kritische liefde
Viivi Luik en het nieuwe Estland
Marianne Vogel
Van potloden houd ik werkelijk,
ja, van het Estse volk en van potloden.
Door de witte sneeuw loopt plots een lijn,
(Uit het gedicht Beroep van Viivi Luik)
Wie net buiten de oostelijke stadspoort van de middeleeuwse, ommuurde binnenstad van Tallinn de tram neemt, ziet na een paar verweerde asfaltstraten rechts een al even slecht onderhouden flat staan. Via een troosteloos halletje met postbussen en een riskant verblijf in een onwaarschijnlijk gammele lift, zoals je die in alle flats in Estland ziet, maar waarvan ik nog nooit heb meegemaakt dat ze niet functioneren, belandt men bij de voordeur van de schrijfster Viivi Luik en haar echtgenoot. Daarachter ligt een ander universum. Het ruikt er prettig, er staan mooie meubels, overal hangen schilderijen en aquarellen van bekende Estse schilders, en het welkom is allerminst troosteloos.
Sinds de onafhankelijkheid van augustus 1991 klagen in Estland - zoals overal in Oost-Europa - alle kunstenaars over een probleem waar men zich bij ons allang bij neergelegd heeft en dat door een onoverzichtelijke hoeveelheid potjes en prijzen verdoezeld wordt: het wegvallen van de financiële zekerheid. De Estse schrijvers zijn geshockeerd en verontwaardigd over het feit dat ze met veel moeite een baan moeten zien te vinden, en hun vroegere vak naar de resterende uurtjes verschoven dient te worden. Terwijl vroeger iedereen de tijd had om buitenlanders uren op sleeptouw te nemen en de dagen met uiterst informatieve wandelingen van de ene vriend(in) naar de andere konden worden doorgebracht, om maar niet te spreken over de avonden met Armeense cognac, hoor je nu van iedereen: tja, zij vertegenwoordigt het Finse Culturele Instituut in Estland en zit net in Helsinki, hij rent heen en weer tussen het ministerie van buitenlandse zaken, het Estse Instituut en zijn tijdschrift en is notoir onvindbaar geworden, hij zit voor de PEN-club net een week in Madrid en moet daarna nog naar Kopenhagen, zij is nu secretaris bij de UNESCO en is alleen 's avonds bereikbaar (maar heeft thuis geen telefoon)... En wanneer worden de literaire kritieken, korte verhalen, romans, gedichten en vertalingen dan geschreven? Daar is geen tijd meer voor, en veel uitgeverijen - voor zover ze niet op de fles zijn - zouden ze niet eens meer willen.
Er zijn, ironisch genoeg, maar een paar kunstenaars die nog kunnen
| |
| |
Tallinn - de oude stad
doen wat ze onder het Sovjetregime ook deden; omdat ze zo bekend zijn dat ze hun geld in het buitenland verdienen. Wat de schrijvers betreft geldt dat voor Jaan Kross, de tweeënzeventigjarige nestor van de Estse literatuur, wiens beroemdste roman, Keisri hull (De gek van de tsaar) nu ook in Nederlandse vertaling op de markt is (Prometheus, 1992). En het geldt ook voor Viivi Luik, al zijn er in heel Nederland misschien zo'n vijfentwintig mensen die ooit van haar gehoord hebben. Maar in Scandinavië, en ook in Duitsland, doet haar werk het heel goed.
Wat voor dame is het dus, die daar al jaren in die slecht onderhouden flat huist? Viivi Luik werd in 1946 in Zuid-Estland op het platteland geboren en debuteerde in 1965 als dichteres. Ze publiceerde in totaal negen zeer succesvolle dichtbundels, waarin de stad en het stadsleven vaak liefdevol beschreven worden. Toen stapte ze over op proza; na twintig jaar dichterschap verscheen in 1985 haar eerste roman, Seitsmes rahukevad (De zevende vredeslente). Dit boek, waarvoor Luik in 1987 de Estse Staatsprijs voor Literatuur kreeg, verscheen onder andere ook in het Duits (Der siebte Friedensfrühling, Rowohlt, 1991). Eind 1991 werd haar tweede roman, Ajaloo ilu (De schoonheid der geschiedenis) gepubliceerd. De roman kwam tegelijkertijd in Finse vertaling uit, de Zweedse, Noorse, Duitse en Nederlandse vertaling zijn in voorbereiding. De
| |
| |
buitenlandse kritieken waren over Luiks tweede roman nog lovender dan over De zevende vredeslente. In Estland zelf heeft haar nieuwste boek veel en controversieel stof doen opwaaien. Waarom?
Ook de eerste roman van Viivi Luik veroorzaakte al enig gesputter bij haar landgenoten. De zevende vredeslente gaat over de periode van herfst 1950 tot lente 1951 - de ‘zevende vredeslente’ was in Estland die van 1951. Vanuit het (autobiografische) ik-perspectief verhaalt Luik recht voor z'n raap over een vijfjarig meisje, dat met haar moeder en grootmoeder op een boerderijtje in Zuid-Estland woont, en gezien scènes als de volgende niet bepaald op Shirley Temple lijkt:
Ik werd boos op moeder, gooide mijn benen in de lucht en brulde: ‘Nonnen en monniken, farao! Nonnen en monniken, farao!’ Ik had die woorden in een oud schoolboek gelezen en aan elkaar geplakt, en ze bevielen me buitengewoon. Het waren geheimzinnige, veelbetekenende woorden en luidkeels gebruld klonken ze bijzonder onheilspellend. Moeder probeerde me mijn geschreeuw weliswaar te verbieden, maar dat liet me volmaakt koud. Moeder was afhankelijk van mijn oma en van mijn oom, die haar moeder en broer waren. Ze at hun aardappels en hun vlees, en bezat aan geld niet meer dan vijfentwintig roebel. Ze was zeventien jaar ouder dan ik, en het geld kreeg ze van mijn vader. Dus als ik brullen wilde, dan brulde ik.
Het tot dan toe nauwelijks beschreven stalinisme zie je alleen door de ogen van dit zelfstandige, tirannieke meisje. De betekenis van de gebeurtenissen wordt dus niet uitgelegd, wat de roman voor westerse lezers soms moeilijk in te schatten maakt. Als het kind bijvoorbeeld stiekem het slachten van het kalfje in de schuur bespiedt, is dat in haar ogen alleen maar zielig en luguber. Maar omdat de landbouw in Estland in die jaren gedwongen van privébezit naar sovchozen en kolchozen overgeschakeld werd, verweerde men zich daartegen door zijn vee te slachten voor men het kwijt was en de oogsten op het land te laten verrotten. Het kalf moet dan ook gedood worden omdat er voor hem en zijn moeder allebei niet genoeg voer is. Een ander voorbeeld is de passage waarin het kind een lege pan tussen een stapel hout in het bos vindt, voor haar een duistere zaak. Het is haar niet duidelijk dat sommige mensen in het dorp daar eten in doen om de bekende metsavennad (woudbroeders), het ondergrondse verzet tegen de inlijving bij de Sovjetunie, te helpen. Ook zit het meisje vol opgevangen communistische leuzen en propagandaverhalen, die ze vaak op komische, maar naargeestig serieuze wijze in haar denkbeelden verwerkt. Argeloos accepteert ze haar tijd, waarin communistisch optimisme en paranoïde controles, volgzaamheid van de bevolking en verzet naast elkaar staan, en droomt van het grote Moskou en van het meemarcheren met de Jonge Leninisten. De zevende vredeslente bevat geen spoor van sentimentaliteit, maar is tegelijkertijd merkwaardig ontroerend en vol persoonlijke herinneringen.
Voor de Esten was het nieuwe aan de roman dat het geen terugblik op de oorlog was, maar een boek over de (gruwelijke) vrede
| |
| |
in de jaren erna, en dat hij niet in een mannen-, maar in een vrouwenwereld speelt. Eveneens nieuw was het feit dat het stalinisme door de observaties van een klein kind onthuld wordt - in zo'n mate dat sommigen vonden dat het wat de beschrijving van de Esten betrof te ver ging. Men vond dat ze te volgzaam afgeschilderd werden, als een volk dat de omstandigheden grotendeels aanvaardt en er het beste van tracht te maken, en het kind zou te naïef zijn en te zeer geïndoctrineerd door het communisme van die tijd. Men had zichzelf liever onaangepaster gezien. Maar Luik hanteerde nu eenmaal geen eufemismes, ook niet over het kind dat ze zelf was, zodat haar roman voor haar landgenoten zowel in positief als negatief opzicht een grote schok werd.
Een dergelijke kritiek op een roman is ook voor lezers die niets van de Sovjet-context afweten nog makkelijk voorstelbaar en voorspelbaar. Bij de tweede roman van Viivi Luik, De schoonheid der geschiedenis, lag het met het doorbreken van taboes gecompliceerder. Ook de roman zelf is gecompliceerder, zowel qua opbouw als betekenis.
Een naamloze, jonge, Estse dichteres uit Tallinn reist naar een beeldhouwer in Riga - de hoofdstad van de zuidelijke buurrepubliek Letland - om voor hem te poseren. Beeldhouwer Lion is een knappe, joodse jongen, en ze worden verliefd op elkaar. Lion probeert al jarenlang een uitreisvisum te bemachtigen, maar hij heeft zojuist een oproep voor militaire dienst gekregen, die hij om verschillende redenen eerst moet zien te ontduiken. Hij onderneemt daartoe een redelijk succesvolle tocht naar Moskou. Als hij na een paar dagen terug is, vraagt Lion het meisje of ze, als het zover is, met hem mee gaat naar het buitenland. Maar de jonge dichteres, die net ‘vaag begint te vermoeden dat je woorden met bloed moet doordrenken om ze invloed te geven’, schudt haar hoofd: nee. En dan zijn we op de laatste bladzijde van de korte roman, waarop Lions tante Olga onverwacht in de keuken sterft.
De schoonheid der geschiedenis speelt in 1968, en als je goed rekent blijkt het meisje op 20 augustus, dus op de dag dat de Sovjettroepen richting Tsjechoslowakije gaan, naar Riga te reizen. De liefde die zich snel tussen Lion en haar ontwikkelt, valt in dezelfde tijd als de eerste gevechten in Praag. De slecht aflopende ‘broederkus’ in Praag wordt weerspiegeld in het besluit van het meisje om ondanks alles niet met Lion mee te gaan naar het buitenland, zodat hun liefde doodloopt. De tekst laat niet toe dat men deze parallel eenvoudig af kan doen als óf het thema van de geperverteerde en aangetaste liefde, óf als het opheffen van het kwade door het goede en schone (de liefde). Behalve dergelijke suggestieve, maar gecompliceerde parallellen vlecht Luik ook allerlei ambigue beelden van vissen, brandoffers, messen, licht, engelen, enzovoorts door het verhaal.
Al met al hangt deze roman - veel sterker dan Luiks eerste - van raadsels en geheimzinnigheid aan elkaar: wat gebeurt er nu precies? Waar, en met wie? En waarom, en wat is de betekenis ervan? Veel onderdelen van de handeling dringen pas tot je door nadat je de roman voor een tweede keer gelezen hebt. De werking van het sovjetsysteem en de vervolging van mensen komen niet al- | |
| |
leen inhoudelijk ter sprake, maar worden naar mijn mening tevens in de vertelwijze gethematiseerd. Iedereen die in de voormalige Sovjetunie geweest is weet dat mensen geen naambordjes op hun deuren hebben, dat je vaak via binnenplaatsen, poorten, duistere achteringangen en dubbele portalen bij iemand in huis belandt, dat diensten via-via geregeld worden, dat het dagelijks leven vol geheimzinnig gedoe zit, dat niemand ooit zijn naam noemt aan de telefoon. De voorkeur voor vage suggesties in plaats van concrete feiten is een ingebakken gewoonte, die tot op heden bijvoorbeeld in de Estse pers nog niet helemaal verdwenen is, tot ergernis van de buitenlanders, die niet van elk wissewasje op de hoogte zijn. En ook de vertelwijze van Luiks roman is kennelijk op het principe ‘vage aanduidingen’ gebaseerd.
Behalve de ‘vage aanduidingen’ heb je natuurlijk ook nog de ‘geheimtaal’, die door veel mensen gebruikt werd. Esten vertelden me dat ze tijdens de driedaagse coupe van augustus 1991, die achteraf de laatste stuiptrekking van de Sovjetunie bleek te zijn, direct weer op hun geheimtaal waren overgegaan. Ten overvloede had de regering de bevolking per radio op het hart gedrukt om vooral aan de telefoon de dingen niet meer bij hun juiste naam te noemen. Hoe de geheimtaal precies werkt? Ook die komt in De schoonheid der geschiedenis voor. De eerste beginselen ervan, die de jonge dichteres bij Lion thuis hoort, luiden als volgt:
Je moet onthouden dat je de woorden ‘boek’, ‘papieren’, ‘document’, ‘koffer’, ‘brief’, ‘mannen’ niet aan de telefoon kunt gebruiken. Een boek kan verboden zijn, misschien is het zelfs in het buitenland gedrukt; papieren zijn hetzelfde als een document, maar een document kan altijd vervalst zijn. Een koffer wijst op het vervoer van dingen van de ene plaats naar de andere. Maar welke dingen? En van welke plaats komen ze? Een brief kan zelfs per handpost over de grens binnengebracht zijn. Mannen kunnen anders denken, want er is reden om dat aan te nemen. Mannen zijn altijd onbetrouwbaarder dan vrouwen. Voor de zekerheid moet je mannen vrouwennamen geven en Parijs Kiev noemen en New York Moskou. Maar ‘bij tante’ betekent ‘in Kiev’ en ‘bij oom’ ‘in Moskou’. Je moet niet onnodig de namen ‘Tallinn’ en ‘Riga’ in de mond nemen. Over boter en eieren kun je altijd praten. Het is zelfs gewenst. Je mag ook over honden praten, maar niet over een muilkorf, want een muilkorf trekt nodeloos de aandacht, en waar is dat goed voor? Over tante Olga, over moeder, de polikliniek, kool en rode bieten kun je het eindeloos hebben. De kloktijden moeten die van overdag zijn, want de avond is van nature al verdacht. Om over de nacht maar te zwijgen - God behoede de nacht.
En het meisje ontdekt dat deze geheimtaal niet alleen voor de telefoon geldt, maar ook voor de huiselijke conversatie: ‘Ze begrijpt nooit of er gewoon over het kopen van boter en room wordt gesproken, of dat er noodlottig nieuws over de uitreispapieren is gekomen.’ Luiks roman lijkt zelf soms net zo'n opwindende concoctie van vage aanduidingen en geheimtaal. Maar ook als niet alles duidelijk wil worden, kun je je altijd vasthouden aan de prachtige beelden en poëtische taal die de schrijfster gebruikt en die in mijn ogen al overtuigend genoeg zijn.
| |
| |
Haar landgenoten hadden vanzelfsprekend weinig moeite met dit aspect van de roman, maar des te meer met andere elementen, omdat Luik naar hun smaak, zoals ik boven al zei, een aantal taboes geschonden had. Dat bleek uit veel kritische Estse recensies die in de winter van 1991-1992, na de publikatie van haar boek, verschenen.
Het eerste punt van kritiek hing samen met Luiks presentatie van een naïef en onwetend meisje, dat volwassen wordt tijdens de ‘gouden jaren zestig’ van de Sovjet-dooi, in hippiekringen leeft en boven ‘de politiek’ staat: ‘[...] wie de vrijheid van de wereld wil dienen, mag zich toch niet door de leugens van de massamedia laten verblinden?’ In Riga, bij de joodse Lion, hoort ze concreet van de mogelijkheid van emigratie, van de problemen rond een oproep voor militaire dienst, wordt ze expliciet voor mannen in burger en het opnemen van de telefoon gewaarschuwd en dergelijke. In een aantal recensies werd opgemerkt dat de Esten kritischer en beter geïnformeerd waren dan dat. Maar Luik ontkent dat en toont juist weinig rooskleurig hoe weinig doorzicht de hoofdpersoon heeft; dit deed ze ook al in De zevende vredeslente, waarin ze liet zien hoe vanzelfsprekend het kleine meisje de Stalin-realiteit van de jaren vijftig accepteert. Dat meisje zei bijvoorbeeld graag met luide stem Sovjet-leuzen op, en als Luiks twintigjarige hoofdpersoon in een politiebureau staat is die al niet beter:
[...] met welbehagen denkt ze aan bij deze plek en situatie passende leuzen, oude motto's uit haar kindertijd, zoals ‘Vechten en zoeken, vinden en zich niet onderwerpen! Het is beter rechtop te sterven dan op je knieën te leven! Zelf heb ik je verwekt, zelf zal ik je doden!’ Het plakkaat dat losjes boven de bank hangt is in volmaakte overeenstemming met dergelijke deviezen. Het verkondigt: ‘Alles voor het welzijn van de mens, alles in naam van het menselijk geluk!’
Maar een meid met dergelijke onnozele sympathieën paste niet in de opstandige en gewiekste voorstelling die de Esten van zichzelf hebben.
Het tweede punt van kritiek dat Luiks beschrijving van de Esten betrof, sluit hierbij aan. Omdat het land bij de Sovjetunie ingelijfd was en Moskou grote moeite deed om de identiteit en het bestaan van dit volk te vernietigen (deportatie van Esten en import van Russen, van de Russische industrie, de Russische taal en het geestdodende Sovjetsysteem), was het voor de Esten letterlijk van levensbelang om ‘anders’ te blijven dan de Russen. Maar zulke dingen gaan noodgedwongen met overdrijving gepaard. Het mag de argeloze lezer hier onbekend zijn, in Estland weet elk kind: Russen zijn dronken in het openbaar, Esten niet. Russen zijn demagogisch en intolerant, Esten niet. Russische toeristen komen met lege boodschappentassen naar Estland en vertrekken met volle, Esten doen zoiets niet. Voor dergelijke opvattingen vindt men in De schoonheid der geschiedenis komische tegenvoorbeelden. Er komt een brallende Estse ‘Dronken Man’ in voor, verder een ‘echte man uit het volk’, die in de trein met de hulp van enkele medereizigers verontwaardigd het haar van een paar langharige jongens afknipt, en een
| |
| |
groep Estse toeristen die in Polen een warenhuis leegkoopt. Luik schildert haar volk zonder pardon af als homines sovietici, en dat lijkt me een gezond teken. Zonder iets aan het vreselijke verleden van het Estse volk af te willen doen: het is één ding om lijdend en heilig te zijn, maar een ander ding om als zelfstandige staat met een nuchter zelfbeeld alle problemen te lijf te gaan en het land weer op te bouwen. (Tussen twee haakjes, ook van Russische zijde verandert er aan de instelling het een en ander. Men komt weliswaar nog steeds in groten getale uit St.-Petersburg om in het Estse Tallinn inkopen te doen, maar onlangs achter zo'n groep aanwandelend zag ik door het plastic tasje van een vrouw voor het eerst het lesboek Räägime eesti keelt (Wij spreken Ests) schemeren. Ook valt in de winkels te constateren dat de Russischtalige bevolking vol goede moed het Ests begint te radbraken.)
Een derde en laatste kritiekpunt dat uit de Estse recensies naar voren kwam, stamde van degenen die de socialistisch-realistische literatuurtheorie blijkbaar nog niet van zich af hadden kunnen schudden, al werd dat niet ronduit gezegd. Luiks roman zou te esthetisch en te afstandelijk zijn (d.w.z. er is voor de lezer geen duidelijke moraal ingebouwd). Haar roman zou niet feitelijk genoeg zijn en te abstract (dus niet zwart-wit genoeg, en te moeilijk voor ‘de eenvoudige lezer’). Haar vrouwelijke hoofdpersoon zou wreed zijn, en niet ethisch en verantwoordelijk genoeg (wat betekent dat men de positieve held(in) mist die het goede voorbeeld hoort te geven). En inderdaad, Luik lapt dergelijke voorschriften aan haar laars, met pervers genoegen, zou je haast zeggen. Wat de onethische heldin betreft, het mooiste voorbeeld daarvoor is misschien wel dat deze enigszins arrogante en egocentrische jongedame, als ze in de badkamer bij Lion thuis gedoucht heeft, zonder gewetenswroeging een potje kostbare en in de Sovjetunie nauwelijks verkrijgbare oogledencrème op haar rug en voetzolen smeert.
Met het bovenstaande wilde ik de ontstaans-context van De schoonheid der geschiedenis verduidelijken en laten zien hoe Viivi Luik op specifieke problemen en omstandigheden in haar eigen land reageerde. De felheid van bepaalde Estse critici was overigens in sommige gevallen evenredig aan hun slecht verborgen jaloezie (niet alleen daar een bekend oneigenlijk motief) op Luiks succes in het buitenland. Wie nu bij de schrijfster over de drempel stapt, en zich onder de strenge, geometrische schilderijen van Andres Tolts op zwarte koffie en cognac laat onthalen, ziet een glimlachende dame met een blond, asymmetrisch kapsel tegenover zich die in Estland veel commotie veroorzaakt heeft. En als je haar vraagt waarom ze eigenlijk van poëzie op proza overgestapt is, zegt ze met duidelijke voldoening dat ze in proza haar gevoel voor humor en ironie beter kwijt kon. Het melancholieke land waarin een paar jaar geleden nog de vertrouwde, scherp analyserende aforismes van de schrijver Arvo Valton golden - zoals: Hij was voortdurend bang dat zijn zwijgen afgeluisterd zou worden, of: ‘Andersdenkenden’ worden degenen genoemd die anders denken dan degenen die helemaal niet denken -, is een nieuwe en verwarrende fase ingegaan.
|
|