Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
1.Welbeschouwd klopte ook dat niet. Er was eerder sprake van een hartklopping, ook al is een hartklopping een symptoom en dus... Maar angst, nee, zei hij tegen zichzelf, wat een onzin, eenvoudigweg emotie, dat was 't. Hij deed het raampje open en keek naar buiten. De trein minderde vaart. In de broeierige lucht trilde de stationsoverkapping. Het was buitensporig warm, maar als het in juli niet warm is, wanneer wel? Hij ontwaarde het naambord van Civitavecchia, trok het rolgordijn omlaag, hoorde stemmen en vervolgens het fluitje van de stationschef en het dichtslaan van de portieren. Als hij zich slapende hield, zou misschien niemand de coupé binnenkomen, overwoog hij, sloot z'n ogen en zei tot zichzelf: ik wil er niet aan denken. En daarop zei hij: ik moet me er mee bezighouden, dit heeft immers geen zin. Maar waarom eigenlijk, zouden dingen dan echt een betekenis hebben? Misschien wel, maar dan wel een geheime betekenis, die je al dan niet pas veel later doorgrondt, maar een of andere betekenis moeten ze toch bezitten: een betekenis op zichzelf, zeker, die ons in vele gevallen niet aangaat, ook al denken we het tegendeel. Neem nou dat telefoontje. ‘Hallo Kat, met Alice, ik ben terug, ik kan het je nu niet uitleggen, heb maar twee minuten om een boodschap in te spreken.’ (Enige seconden stilte.) ‘Ik moet je zien, ik moet je beslist zien, dat wil ik nu voor alles, al die jaren heb ik er aan gedacht.’ (Enige seconden stilte.) ‘Hoe gaat het met je, Kat, lach je nog steeds op dezelfde manier? Sorry, stomme vraag, maar het is zo moeilijk om te praten en te weten dat m'n stem wordt opgenomen, ik moet je zien, het is heel belangrijk, alsjeblieft.’ (Enige seconden stilte.) ‘Overmorgen vijftien juli om vijftien uur, station van Grosseto, ik wacht op je, op het perron, er is een trein uit Rome tegen één uur 's middags.’ Klik. Je komt thuis en je vindt zo'n boodschap op het antwoordapparaat. Na zoveel tijd. Alles opgeslokt door de jaren: die tijd, die stad, de vrienden, alles. En ook het woord kat, dat was ook opgeslokt en zie, nu duikt het opeens op uit het geheugen, samen met de glimlach die bij de bewuste kat hoorde, want het was de glimlach van de Cheshire kat. Alice in wonderland. Het was een wondertijd. Maar was het dat inderdaad? Zij was Alice en hij de Cheshire kat: een en al vermaak, als een mooi verhaal. Maar ondertussen was de kat ineens verdwenen, net als in het boek. Best mogelijk dat de glimlach was gebleven, zonder het gezicht dat de eigenaar was van die glimlach. De tijd gaat immers voorbij en verslindt de dingen, misschien beklijft alleen het idee. Hij stond op en bekeek zich in het spiegeltje dat boven de middelste zitplaats hing. Hij glimlachte naar zichzelf. De spiegel retourneerde hem het beeld van een veertigjarige man, smal gezicht en blond snorretje, met een glimlach, onbeholpen en geforceerd zoals elke glimlach in een spiegel: niets had dit meer te maken met branie of met geamuseerdheid, niks met de geslepenheid van iemand die een loopje neemt met het leven. Wel even iets anders dan de Cheshire kat! De vrouw kwam bedeesd de coupé binnen. Is die vrij? Jazeker was die dat, de coupé was helemaal leeg. Het was een oudere dame met een vleugje hemelsblauw in het grijze haar. Ze haalde een breiwerkje tevoorschijn en ging ermee aan de slag. Ze droeg een bril met kettinkje en maanvormige glazen, alsof ze zo uit een televisiespot was weggelopen. ‘Gaat u ook naar Turijn?’, vroeg ze meteen. Treinvragen. Hij antwoordde ontkennend, dat hij er eerder uit moest, maar | |
[pagina 79]
| |
zonder te zeggen waar. Grosseto. Wat voor zin had het eigenlijk? En dan waarom Grosseto, wat deed Alice in Grosseto, waarom had zij hem gevraagd daarheen te komen? Hij voelde zijn hart sneller kloppen en dacht opnieuw aan de angst. Maar angst waarvoor? Het is emotie, zei hij tegen zichzelf, angst waarvoor dan, zeg op, angst voor wat? Voor de tijd, Cheshire kat, de tijd die alles heeft doen vervliegen, inclusief jouw mooie Alice-in-wonderland-katteglimlachje. En nu was ze daar ineens weer, zijn Alice van de wonderen, vijftien juli om vijftien uur, net iets voor haar zo'n getal, zij hield immers zo van getalspelletjes en in haar hoofd legde zij een collectie aan van incongruente data. In de trant van: Het spijt me, Kat, het is niet meer mogelijk. Ik zal je schrijven om je alles uit te leggen. 10-10, 10 uur (twee dagen voor de ontdekking van Amerika). Alice. Dat was de afscheidsboodschap die ze had achtergelaten bij de badkamerspiegel. De brief was bijna een jaar later gekomen en legde alles tot in de finesses uit maar in feite ook weer niets, zei enkel hoe de dingen gaan en hoe ze oppervlakkig gezien in elkaar steken. Daarom had hij de brief weggegooid. Het kattebelletje zat daarentegen nog steeds in zijn portefeuille. Hij haalde het tevoorschijn en keek ernaar. Het was geel geworden bij de vouwlijnen en in het midden gescheurd. | |
2.Hij had het raampje open willen doen maar misschien zou de vrouw geïrriteerd raken. En bovendien verzocht een metalen plaatje het raam gesloten te houden teneinde de werking van de airconditioning optimaal te houden. Hij stond op en betrad het gangpad. Net voordat de trein in een bocht wegdraaide zag hij nog de heldere vlek van de huizen van Tarquinia. Telkens als hij langs Tarquinia kwam, moest hij aan Cardarelli denken. En vervolgens aan het feit dat Cardarelli de zoon was van een spoorwegbeambte. En dan aan het gedicht Ligurië. Sommige schoollesjes blijven hardnekkig in het geheugen hangen. Hij merkte ineens dat hij zweette. Hij ging terug naar de coupé en pakte de kleine reistas. In de wascabine spoot hij wat deodorant onder de oksels en trok een ander overhemd aan. Misschien kon hij zich ook scheren, zomaar, om de tijd om de tuin te leiden. Niet dat het nou zo nodig was, maar wellicht zou het hem een frisser aanzien geven. Hij had z'n toilettas en z'n scheerapparaat meegenomen, - hij had het niet tegenover zichzelf willen toegeven, maar dat had hij gedaan voor het geval hij de nacht buitenshuis zou doorbrengen. Hij schoor zich alleen tegen de haartjes in, uiterst zorgvuldig, en besprenkelde zich met after- shave. Daarna poetste hij zijn tanden en kamde zijn haar. Onder het kammen probeerde hij een glimlach uit, deze leek er al wat meer op, beter in ieder geval dan de wat schaapachtige glimlach van daarstraks. Hij zei tot zichzelf: je moet hypotheses ontwerpen. Maar het lukte hem niet ze zomaar op te rispen, ze namen de vorm aan van woorden die over elkaar heen tuimelden, ze raakten verstrikt in elkaar, nee, het ging niet. Hij keerde terug naar de coupé. Zijn reisgenote was in slaap gevallen met het breiwerkje op haar schoot. Hij ging zitten en trok een opschrijfboekje tevoorschijn. Als hij wilde, kon hij het handschrift van Alice heel aardig imiteren. Hij overwoog een briefje te schrijven zoals zij aan hem eventueel had kunnen schrijven, - uitgaande van enige absurde veronderstellingen. Hij schreef: Stephen en het kind zijn omgekomen in een verkeersongeluk in Minnesota. Ik kan niet langer in Amerika blijven. Alsjeblieft, Kat, troost me op dit vreselijke moment van mijn leven. Dat was de tragische hypothese, met een Alice die, verwoest door smart, de zin van het leven had begrepen dankzij een verschrikkelijk noodlot. Of een weerbare en onaangedane Alice, met een zweempje cynisme: Het was een hel geworden, een ondraaglijke gevangenis; voor het kind zal dat andere kind, Stephen, wel zorgen, ze zijn immers uit hetzelfde hout gesneden, vaarwel Amerika. Of een briefje dat het midden hield tussen pathetisch en sentimenteel, in de stijl van een damesroman: Ondanks al die tijd zonder jou ben je nooit uit mijn hart geweken. Ik kan onmogelijk zonder jou leven. Jouw gezworen liefdesslavin, Alice. Hij scheurde het blaadje uit het opschrijfboekje, maakte er een propje van en gooide het in de asbak. Hij keek uit het raampje en zag een zwerm vogels die over een wateroppervlak vloog. Ze waren Orbetello al voorbij, dus dat moest de Alberese zijn. Nog maar een tiental minuten tot Grosseto. Opnieuw voelde hij het hart in z'n keel kloppen en een soort beklemming, zoals wanneer je er achter komt dat je niet op tijd bent. Maar de trein was zonder meer punctueel, en hij zat erin, en dus was ook hij punctueel. Al- | |
[pagina 80]
| |
leen hij verwachtte niet al zo dicht bij de aankomst te zijn, hij had vertraging opgelopen jegens zichzelf. In zijn tas zaten een linnen colbertje en een das, maar het leek hem bespottelijk om op z'n paasbest uit te stappen, in hemdsmouwen dat was mooi genoeg, zeker met deze hitte. Bij een wissel zwenkte de trein en het rijtuig schommelde. Het laatste rijtuig schommelt altijd het meest, dat is meestal nogal hinderlijk, maar op 't Terministation van Rome had hij geen zin gehad om het hele spoor af te lopen en was het laatste rijtuig binnengestapt, ook al in de hoop dat daar minder mensen zaten. Zijn reisgenote schommelde bevestigend het hoofd alsof zij zich instemmend tot hem wendde maar dat was slechts aan het gehobbel van de trein te wijten want ze sliep rustig verder. Hij borg het opschrijfboekje op, hij herschikte het colbertje dat enigszins gekreukt was, liet de kam nog 'n keer door z'n haar gaan, ritste de tas dicht. Vanuit het gangraam zag hij de eerste gebouwen van Grosseto en de trein begon langzamer te rijden. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Alice er uit zou zien maar er was nu geen tijd meer voor dergelijke hypotheses, hij zou zich er tijdens de reis mee hebben kunnen bezighouden, wellicht had hij zich dan meer geamuseerd. D'r haar, dacht hij, hoe zou ze d'r haar hebben? Ze droeg het lang, maar misschien heeft ze het afgeknipt, wat zeg ik, ze heeft het zeker afgeknipt, wie draagt er tegenwoordig nou nog lang haar. Haar jurk stelde hij zich wit voor, god mag weten waarom. | |
3.De trein reed het station binnen en kwam tot stilstand. Hij stond op en trok het rolgordijn naar beneden. Door de spleet gluurde hij even naar buiten maar hij bevond zich nog te ver van de stationsoverkapping, slaagde er niet in iets te zien. Hij nam de das en strikte deze in alle rust, daarna trok hij het colbertje aan. Hij bekeek zich in de spiegel en glimlachte langdurig naar zichzelf. Deze kwam nog meer in de buurt. Hij hoorde het fluitje van de stationschef en de portieren die werden gesloten. Toen trok hij het gordijn omhoog, het venster omlaag en boog voorover. Langzaam, als een ketting, ontrolde het perron zich langs de trein die zich in beweging zette, en hij stak z'n hoofd uit de vensteropening om de mensen te kunnen zien. De uitgestapte reizigers verdwenen in de perrontunnel, onder de stationskap bevonden zich een in het zwart gekleed oudje met een kind aan de hand, een kruier die op z'n karretje zat en een ijsverkoper in 'n wit jasje en de kist met ijsjes om z'n nek. Hij dacht dat het niet mogelijk was. Niet mogelijk dat ze daar niet was, onder die overkapping, met het korte haar en de witte jurk. Hij rende de gang op om zijn hoofd door een ander raampje naar buiten te steken, maar de trein had het station reeds achter zich gelaten en vervolgde z'n traject, het enige dat hij nog kon zien was het naambord Grosseto dat zich verwijderde. Het kan niet, dacht hij opnieuw, ze was vast in de stationsbar. Ze heeft die hitte niet uitgehouden en is de bar binnengelopen, zo zeker was ze ervan dat ik zou arriveren. Of ze was in de perrontunnel, leunend tegen de muur, met dat voor haar zo typisch afwezige en tegelijk verwonderde voorkomen, geheel in de stijl van de onsterfelijke Alice in wonderland, het haar nog lang en een beetje in de war en dezelfde blauwe sandalen die hij haar toen die keer aan zee kado had gedaan, en ze zou tegen hem hebben gezegd: ik heb hetzelfde aan als toen, om jou een plezier te doen. Hij liep de gang door op zoek naar de conducteur. Die was in de voorste coupé bezig papieren in orde te brengen: blijkbaar had hij net dienst en was hij nog niet begonnen met het controleren van de kaartjes. Hij stapte naar voren en vroeg hem wanneer er een trein terug ging. De conducteur keek hem wat bevreemd aan en vroeg: ‘Terug waarheen?’ ‘In tegengestelde richting’, zei hij, ‘naar Rome’. De conducteur begon in zijn spoorboekje te bladeren. ‘Er zou er een in Campiglia moeten zijn, maar ik weet niet of u die nog kunt halen, of anders...’ Hij bekeek het spoorboekje wat aandachtiger en vroeg: ‘Wilt u een sneltrein of is een stoptrein ook goed?’ Hij dacht na zonder meteen te antwoorden. ‘Laat maar zitten’, zei hij toen, ‘vertelt u het me straks maar, er is toch nog tijd genoeg.’
Vertaling: P.N. Drehmanns |
|