Na de muur
Het meest illustratieve bewijs voor het feit dat de tijden definitief veranderd zijn: Armando speelt viool bij het zigeunerorkest van Tata Miranda en trekt in Nederland volle zalen. Oosteuropese poesta-muziek, weemoedig en opzwepend tegelijk, is in de plaats gekomen van het speuren naar sporen van de vijand. Blijkbaar vervangen door een ander gevoel van nostalgie, een ander gevoel van opwinding. Kort na 9 november - het begin van de val van de muur - zei Armando: ‘Ik ben mijn thema kwijt.’ Als hij in juli hier terugkeert, zal hij ook zijn stad kwijt zijn. Ik vind het idee nog altijd onvoorstelbaar, maar dat heb ik de afgelopen maanden gevonden van bijna alles dat in verband staat met ‘Wir sind das Volk’. En toch is het allemaal gebeurd: op 2 juli is de muur verdwenen. Gewoon weg. Voorgoed weg. Haal de Berlijnse muur neer en de Duitse geschiedenis, even - gedurende veertig jaar - gehinderd door het hinderlijk obstakel van de communistische muur, herneemt haar loop, alsof er niets gebeurd is. Alsof er niets gebeurd is? Donnerwetter! Potstausend! Waar halen ze het lef vandaan om dat te denken? Maar ze denken het, velen althans. Vooral die het daar in Bonn voor het zeggen hebben. Van de dichter Paul Célan is de onsterfelijke regel: ‘Der Tod ist ein Meister aus Deutschland’; voor hun omgang met het begrip ‘verdringing’ mogen de Duitsers ook wel een meesterschapsprijs krijgen. En over dat laatste ging minstens het schrijven van Armando, hier vanuit Berlijn. Sedert september 1980 publiceerde hij ‘stukken en flarden’ in NRC Handelsblad; De Bezige Bij bundelde ze tot boeken met titels als Uit Berlijn (1982), Machthebbers (1983), Krijgsgewoel-(1986). Eigen reflecties op het leven in Berlijn - het concentratiepunt van Armando's begrip ‘schuldige plek’; registratie van ‘flarden’: korte verhalen,
statements, van Duitsers, van vele anonieme mannen en vrouwen die ‘Het’ allemaal meegemaakt hadden en het nog konden navertellen. Literatuur als ‘Werkelijkheid’, maar welke? Het zijn die boeken die mijn ‘Duitslandbeeld’ (het woord ‘Feindbild’ zal ik niet in de mond nemen) in hoge mate bepaald hebben. Toen ikin de jaren tachtig Armando's werk las kon ik niet vermoeden dat ik ooit in zijn stad - Berlijn - zou gaan wonen en leven. Inmiddels leef en werk ik anderhalf jaar in die stad, en ik lees en herlees Armando. Vaak ademloos. Ik maak ook wel eens het een-en-ander mee. In relatie tot zijn oeuvre: een Aha-Erlebnis. Ik kan maar tot één conclusie komen: wat heeft die man in de afgelopen tien jaar een messcherp beeld van Duitsland en de Duitsers geschilderd. Hoewel zijn beeldend werk - zijn schilderijen - het van het grote gebaar moet hebben, toont zich in zijn literair werk het ware schildersoog: het oog voor het kenmerkende detail. De kleine geschiedenis van ‘de man’, ‘de vrouw’, de registratie van een eigen confrontatie met ‘Duitsland’. Op de sombere, regenachtige zondag dat ik dit schrijf (typisch zelfmoordweer, maar dat terzijde), denk ik dat hij gelijk heeft: zijn thema is weg; ik denk ook dat ik gelijk heb: zijn stad is weg. Ik vrees dat wij beiden gelijk hebben. Armando's berichten over schuldige plekken in het land van de vijand zijn ‘geschiedenis’ geworden. De enige troost die blijft: Armando kan zo mooi viool spelen. En als schilder - hoe spreken schilderijen - is hij inmiddels wereldberoemd.
Maar Armando was eigenlijk bedoeld als aanleiding tot deze column. Ik wilde het namelijkhebben over de receptie van Nederlandse literatuur in Duitsland. Armando is vertaald. Die Wärme der Abneigung heet een bloemlezing uit zijn Berlijn-berichten. Gepubliceerd in 1987 door Frankfurter Verlagsanstalt. Het is geen groot succes geworden. Duitsers laten zich hun historische les niet lezen, zeker niet door zo'n ‘lächerlichen’ buitenstaander uit Holland. Om die reden blijkt Louis Ferron - nog van harte Louis, met die welverdiende AKO-prijs! - niet vertaald. Hij komt te dichtbij, hij wroet te diep in wat voor hem de Duitse volksziel is: modder, bloed, geweld. Harry Mulisch is in dat opzicht meer acceptabel, want genuanceerder; het