Vooys. Jaargang 8
(1989-1990)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Spiegeltje, spiegeltje...De mythologie is vaak weinig hoffelijk jegens het schoone geslacht In mijn auto zit een spiegeltje. Het zit achter de zonneklep; de rechter. Nu kun je je afvragen waarom het daar zit, en niet achter de linker. En het antwoord dat je op die vraag geeft, heeft alles te maken met de bril die je op hebt. Met andere woorden: het is maar hoe je ernaar kijkt. Je kunt dat spiegeltje - eerste verklaring - natuurlijk zien als uitvloeisel van een seksistisch rolpatroon: de maker van de auto gaat er impliciet van uit dat de man achter het stuur zit, en dat de vrouw haar plaats weet en braaf naast de man zit mooi te wezen, dit naar believen controlerend in datzelfde spiegeltje. Even heb ik verontwaardigd gedacht dat dat het was, maar het is natuurlijk - tweede verklaring - veel simpeler: wie achter het stuur zit moet op de weg letten, en mag niet tegelijkertijd aan zijn/haar haar zitten. En dát is de eigenlijke reden waarom dat spiegeltje zit waar het zit.
Maaike Meijer heeft een bril op, en door die bril kijkt zij naar de wereld. Alles wat in haar blikveld opduikt, wordt beschouwd door deze bril, en gekleurd door de kleur die de glazen hebben. Dat doet ze altijd; ze heeft niets anders te doen zegt ze, en dat is jammer. Het is duidelijk welke uitleg Maaike Meijer zou prefereren met betrekking tot dat spiegeltje... In haar column in Vooys 8/2 moest Driek van Wissen het ontgelden. Ze kent Driek van Wissen niet, en dat pleit niet voor haar belezenheid in het Land der Letteren. Even voorstellen dan maar: Driek van Wissen is een ‘light verse’-dichter, zoals Drs. P er een is, of Ivo de Wijs, en het titelvers van zijn bundel Het mooiste meisje van de klas is een vertederend sonnet over een meester die met enige ontroering kijkt naar het mooiste meisje in de klas, en terugdenkt aan de dagen van zijn jeugd. Maar dit is ongetwijfeld tegen dovevrouwsoren gezegd, want natuurlijk vindt Maaike Meijer dit vers niet teder. Verder is Driek van Wissen bekend van het buiten zijn bijdrages niet echt leuke TV-programma Binnenlandse Zaken, waar hij als ‘purist en taalfilosoof’ furore maakt met komische en vooral virtuoze stukjes waarin hij de spot drijft met de Nederlandse taal. De beste daarvan zijn onlangs gebundeld in De dikke Van Dale is mijn beste vriend, oudvaderlandsche liederen en nieuwvaderlandse woorden op strikt populair-wetenschappelijke wijze verklaard door Prof. dr.mr.ir.drs. Driek van Wissen. Tot zover de korte kennismaking, terug naar de kritiek van Maaike Meijer op het vers Roodkapje.
In een spiegeltje kun je jezelf zien, dat wil zeggen, alleen de buitenkant. Onze binnenzijde blijft verborgen, die kan alleen door een toverspiegel (‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand...’) worden zichtbaar gemaakt. Door te vragen naar ons uiterlijk krijgen we een antwoord dat gaat over ons innerlijk. Dat is de betekenis van de spiegel van de boze stiefmoeder van Sneeuwwitje. En Sneeuwwitje is natuurlijk ‘zij die sneeuwwit [= onschuldig, of misschien zelfs: onbevlekt] is’. Maar het zit dieper: de moeder van Sneeuwwitje liet een bloeddruppel in de sneeuw vallen, en kréég die dochter die ze zo vurig verlangde. Natuurlijk is dat een symbool voor de ontmaagding, dat ziet een kind. Zulke noties zijn aan te wijzen in alle sprookjes, en dus ook bij voorbeeld in Roodkapje. Sprookjes hebben door de eeuwen heen onbewuste, diep in ons binnenste verborgen angsten en verlangens weergegeven. Freud was niet de eerste die dat ontdekte - het was een al lang sluimerend vermoeden - maar hij was wel degene die er een wetenschappelijke basis aan gaf. Waarom hebben | |
[pagina 32]
| |
lange mensen zoveel gezag en waarom boezemen hele lange mensen ons soms zelfs angst in? Ik weet het niet, maar de reuzen uit de sprookjes zijn wel een vertegenwoordiging van die angst. Sprookjes zijn, door alle culturen heen, de spreekbuis van het algemeen menselijke, archetypische onderbewuste.Ga naar eind1. (Overigens, en niet geheel terzijde, zijn het de vrouwen in alle culturen die de sprookjes hebben voortverteld, - als regel vertelden de mannen slechts de mythen van het geloof aan elkaar door.) Driek van Wissen heeft dat allemaal ook gezien, en Maaike Meijer niet, of ze wilde dat niet zien, op zoek als zij is naar kwalijk seksisme om ons heen, dat overal loert, als de Boze Wolf.
Wat is er nu zoal zo slecht in het sonnet Roodkapje? Heel wat, als we Meijer mogen geloven, maar bij nadere beschouwing blijft er van haar argumenten weinig heel, en ondersteunen ze zelfs wat zij Van Wissen nu juist verwijt. Want wat we ook doen met het sprookje van Roodkapje, het is niet goed of het deugt niet. Neem nu: ‘Dat meisjes een boeiend meisjesleven hebben is niet aan de orde.’ Wat moeten we met dit verwijt? Is dat gericht aan Driek van Wissen? Dat kan haast niet, want die volgt gewoon het verhaal van het sprookje, en daarin is nu eenmaal geen sprake van een ‘boeiend meisjesleven’. Het kan dus alleen maar een verwijt zijn aan het sprookje zelf, maar dat is te dom voor woorden want we kunnen het verleden niet veranderen, hoe graag Maaike Meijer dat misschien ook zou willen. Kortom: Meijer vraagt van ons iets onmogelijks: In sprookjes als Roodkapje zitten kwalijke bijbedoelingen, en dus moeten we maar doen alsof dat sprookje een heel ander verloop heeft, in plaats van die bijbedoelingen aan de kaak stellen. In het kielzog daarvan is iedereen die die kwalijke zaken wél aan de kaak stelt, of ze alleen maar laat zien, zelf ook een seksist. Een vreemde gedachtengang. Van Wissen heeft het niet alleen gezien maar, wat in de ogen van Meijer nog erger is, hij vertelt het ons ook. Dat vind zij pas echt erg; zoiets mag je niet zeggen, ook al is het waar. Bij de oude Grieken was het goed gebruik dat de brenger van het slechte nieuws terechtgesteld werd. Als het aan Maaike Meijer ligt wordt dit oude gebruik in ere hersteld, met Van Wissen als afschrikwekkend voorbeeld. Met deze stellingname bevindt ze zich in historisch opzicht natuurlijk in uiterst kwalijk gezelschap, om over haar nog net niet expliciete oproep tot boekverbranding nog maar te zwijgen. ‘Gooi dit boek weg!’ zegt haar opgeheven vingertje, ‘Er staan slechte ideeën in.’Ga naar eind2. En tot onze verbazing, maar geheel in de lijn van ‘het is niet goed of het deugt niet’, is vervolgens ook weer niet goed dat Roodkapje de gebaande paden verlaat. Meijer betrekt in haar betoog niet de veelbetekenende wending: het overschrijden van de voorgeschreven paden ‘was haar thuis ontraden’! [cursivering van mij, KJB.] Duidelijker kan haast niet, maar Meijer ziet het niet. Roodkapje heeft traditionele opvoeders die haar wijs maken dat ze de voorgeschreven paden niet mag verlaten, op straffe van allerlei ellende, wat haar in het sprookje dan ook overkomt. Van Wissen legt het verwerpelijke moralisme van die ideeën bloot tot op het bot, en voor straf is hij nu een seksist.
Maar er is meer. Maaike Meijer haalt van alles uit het gedicht dat er bij nadere beschouwing helemaal niet in te vinden is: Ze leest maar, maar ze leest niet wat er staat. ‘Leest U wat ik lees?’ vraagt ze zelfs nog. Ik niet, maar ik heb haar gekleurde leesbril dan ook niet op. Die jager met zijn mes, die als een Jack-the-Ripper-van-alle-tijden de Boze Wolf opensnijdt, dat is natuurlijk een ontmaagdingssymbool. Mis. Natuurlijk niet. Het is het levend te voorschijn halen van een kind uit een buik die wordt opengesneden. Er staat dus - wellicht in de ogen van Maaike Meijr ook even verwerpelijk - een duidelijke toespeling op een keizersnede, en dat is een constante in mythen en sprookjes. (Jonas in de wallevis, misschien zegt dat haar iets?) Dat bedoelt, op een dieper niveau, het sprookje. Als een vrouw ons daar op wijst is zij maatschappelijk bewust, als Driek van Wissen dat doet is hij een seksist.
Vervolgens is Maaike Meijer het spoor dus geheel bijster, en wie verdwaald is (omdat de vogels de broodkuimeltjes hebben opgepeuzeld), kijkt als regel met verbazing en onbegrip om zich heen. Dus vraagt ze zich aan het eind van haar stukje verbaasd af hoe het gewraakte vers in deze bundel te- | |
[pagina 33]
| |
recht komt: ‘Is Robert-Henk Zuidinga een seksist? Nauwelijks’, stelt ze vast. [Merk op dat ze niet zegt: ‘Nee!’; dat zou te ver gaan, met elke man is natuurlijk wel ergens iets mis.] Het is in de ogen van Meijer onbegrijpelijk dat het vers in dat bundeltje is beland, maar we mogen vaststellen dat Zuidinga het vers, net als ik, helemaal niet seksistisch vindt, (een man merkt nooit iets, om met Yvonne Kroonenberg te spreken...) en dat dat de reden is dat het werd opgenomen in de bundel. Nu we dat alles hebben vastgesteld, valt ons oog op een aantal veelbetekenende zinnen. Eerste zin: ‘Zodoende is met [Zuidinga] aan de hand wat met talloze mensen aan de hand is: ze reproduceren blindelings het reeds circulerende seksistische vertoog.’ Je zou haast denken dat Maaike Meijer het achteraf geheel met mij eens is. Maak van ‘Zuidinga’ ‘opvoeders’ en zie daar wat ik beweer: wellicht zonder dat ze het zelf weten reproduceren opvoeders de sprookjes die hun ouders hen vertelden, sprookjes die vol zitten met niet mis te verstane traditioneel seksuele rolpatronen, en brengen die zodoende op hun kinderen over. Ik liet dat zien en sprak er schande van (en ben voor straf nu ongetwijfeld ook een seksist,) Driek van Wissen liet dat zien door er een sonnet over te schrijven, maar Maaike Meijer ziet het niet. Je zou haast denken dat ze het niet wil zien. En dan valt ons oog op een tweede nu opeens veelbetekenende zin in haar betoog: ‘ik kan het [vers] niet anders dan weerspannig lezen’ [cursivering van mij, KJB.] Natuurlijk niet, ze zou het graag willen, maar kan (en wil) het gewoon niet, dat heeft te maken met de bril die zij op heeft.
Wat Maaike Meijer doet is wellicht even kwalijk als waarvan zij Driek van Wissen beticht, en bovendien maakt zij zich schuldig aan symptoombestrijding, en dat is behalve erg dom ook tamelijk zinloos; met bestrijding van het pijntje werd nog nooit een kwaal verholpen. Dat is jammer, want er is op het gebied van de totale seksuele en maatschappelijke bevrijding van de vrouw (en de man) nog zoveel werk te verrichten, en ze bewijst hiermee een goede zaak een hele slechte dienst. En dat andere waar het Maaike Meijer écht om gaat? Ach, ik begrijp het wel, als echte revolutionair: de hele ontwikkeling gaat haar gewoon niet hard genoeg. Dat vind ik ook, maar daar doe je nu eenmaal niets aan. Zoiets kost tijd, en de complete en zo gewenste bevrijding van de vrouw begint bij het begin: onze opvoeding (en de sprookjes die men daarbij op ons overbrengt over hoe de wereld van de Grote Mensen in elkaar zit) en op dát terrein ligt al dat werk dat Maaike Meijer als haar taak beschouwt omdat ze zoals ze zelf zegt niets anders te doen heeft (overigens niet echt een overtuigende reden om goed werk te doen). Daar gaat dus in het allergunstigste geval - dat is als alle kindertjes zonder rolpatronen en vooroordelen worden opgevoed door ouders die zijn opgevoed zonder dito last of ruggespraak - twee generaties overheen. En een generatie duurt, in deze tijd waarin, als gevolg van de hier en daar al in gang gezette seksuele revolutie, kinderzwangerschappen tot een historisch minimum zijn teruggebracht, gewoon 25 jaar. Nog tenminste 50 jaar wachten is lang, véél te lang, dat geef ik onmiddellijk toe, maar het feit dat iets vervelend is, wil nog niet zeggen dat er ook iets aan te doen is. Door welke bril of in welke toverspiegel je ook kijkt terwijl je dat vervelend vindt, daar verandert niets aan.
KEES-JAN BACKHUYS |
|