De poëzie en de dood
Dichters hebben zich altijd tegen de vergankelijkheid verzet. Woorden, wanneer ze eenmaal op papier staan, zullen blijven. Dit is de rechtvaardiging voor menig dichterschap. Gedichten overwinnen de dood.
Wat wil een nog ongepubliceerde dichter die zijn pogingen laat beoordelen door eigenwijze redacties en strenge uitgevers anders dan een beetje Onsterfelijkheid? En de grote voldoening, die het zien van de eigen woorden in druk geeft, ligt toch voor een belangrijk deel in het besef Vereeuwigd te zijn.
Al in 1657 heeft Joan Six van Chandelier dit streven op treffende wijze geïroniseerd. In zijn gedicht ‘Op het konterfeitsel van mijn vaader saaligher’ merkt hij op dat een schilderij het weliswaar ‘eeuwen lang’, maar toch niet eeuwig zal volhouden. Maar een portret op papier, daarentegen,
Aldus zal, zonder roemery,
De vaader, door de Poësy,
Van my, syn soone, nooit vergaan.
Want Persius, en Marsus staan.
De ironie schuilt in de laatste regel. Kent ú Persius en Marsus? Begrijpelijk. Van deze schrijvers uit de oudheid is weinig overgebleven. Van Persius weten we dat hij een schrijver moet zijn geweest, omdat hij op enkele plaatsen als zodanig genoemd wordt: alleen zijn naam is overgeleverd. Van Marsus bestaan nog slechts enkele fragmenten van hekeldichten. Six geloofde niet aan de eeuwigheid van wat geschreven is.
Het fragment dat boven dit stukje geciteerd is, is ook geschreven bij de dood van een vader. Het is het eerste in een cyclus van vier gedichten uit Het orgeltje van yesterday. Ook in deze gedichten staat de vergankelijkheid centraal. De dichter benadrukt echter niet het (al dan niet) eeuwige karakter van het geschreven woord, maar de eigen tijdelijkheid. Het is de dood van zijn vader die hem doet beseffen dat ook hij oud zal worden, en uiteindelijk zal sterven. Wanneer hij de regenjas van zijn vader krijgt, wordt dit pijnlijk duidelijk:
en zwak zou ik worden, in deze
plooien zou mijn huid gaan hangen
Zijn kindertijd is verdwenen, hij is nu zelf vader, móet vader zijn. En eens zullen zijn kinderen over hém spreken, zoals hij en zijn broers nu over hun vader spreken: met een kelder vol drank en een kist sigaren bij de hand, de vader ‘tastbaar als de as/op onze uitstekende costuums.’ Dat moment komt met satanische zekerheid dichterbij. Tegen de wijzers van de grote klok is niet te vechten. Gelukkig heeft Kopland dat opgeschreven.
BERTRAM MOURITS