| |
| |
| |
[Nummer 3]
Márquez en de nieuwe historische roman in Latijns Amerika
Klaas Wellinga
Klaas Wellinga is docent Latijnsamerikaanse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en literair criticus bij De Groene Amsterdammer.
De laatste jaren verschijnen er in Latijns Amerika opvallend veel historische romans, zoveel zelfs dat er al gesproken wordt van ‘de nieuwe historische roman’. Het is een genre dat natuurlijk niet nieuw is. Ook in Latijns Amerika heeft de romantiek veel historische romans geproduceerd en ook in onze eeuw vormden figuren als de schilderachtige conquistador Lope de Aguirre en gebeurtenissen als de Mexicaanse revolutie of de onafhankelijkheidsoorlogen al voor de jaren zestig - de jaren van de ‘boom’ - een rijke inspiratiebron voor romanschrijvers. Een auteur als de Cubaan Alejo Carpentier, die tot de voorlopers van de ‘boom’ gerekend wordt, heeft verschillende romans op zijn naam staan (De guillotine op de voorsteven en De methode) waarin hij rigoureus en met een scherp oog voor de kleinste, vooral culturele details historische tijdperken reconstrueert. In De methode bijvoorbeeld, beschrijft hij vanuit het perspectief van een dictator de culturele veranderingen die zich in de periode 1910-1925 in Latijns Amerika en Parijs voltrekken.
In het werk van de grootheden van de ‘boom’ ontbreekt de historische dimensie ook niet. In De dood van Artemio Cruz van Carlos Fuentes wordt honderd jaar Mexicaanse geschiedenis in beeld gebracht en bij Márquez' Honderd jaar eenzaamheid zegt de titel op zich al genoeg. Deze auteurs incorporeren echter de geschiedenis alleen maar om de actuele situatie te kunnen verklaren, want daar is het hen om te doen. Bovendien is hun visie op de geschiedenis een radicaal andere dan die van wat we maar gemakshalve de traditionele historische roman zullen noemen: de opzet van de ‘boom’-auteurs is de geschiedenis te demystificeren, de officiële helden van hun voetsuk te stoten. Hun boeken willen, vanuit het perspectief van de bevolking, de ‘ware’ geschiedenis bieden, want, zoals Eduardo Galeano zegt: ‘De officiële geschiedenis is één grote leugen. Zij wordt verteld alsof de hoofdrolspelers alleen blanken, rijken en macho's waren. Het gaat alleen over de Europese erfenis, het Indiaanse en zwarte verleden worden genegeerd.
Neem bijvoorbeeld de officiële geschiedenis van Brazilië. Die is onjuist, want zij besteedt helemaal geen aandacht aan de Afrikaanse wortels. De Brazilianen weten van Afrika niet meer dan wat ze van Tarzan hebben geleerd, en dat in een land waar het zwarte erfgoed essentieel is en de samenleving diep heeft getekend.’ Toch staat bij hen, en ook bij post-‘boom’-schrijvers als Adriano González León (De gevederde vogel) en Sergio Ramirez (Ben je bang voor bloed?), de actualiteit centraal: de historie dient alleen om het heden te verklaren. Als García Márquez in De herfst van de patriarch vrijwel de gehele geschiedenis van Latijns Amerika opneemt, dan is dat om het fenomeen dictatuur, dat in de tijd waarin hij het boek schreef grote delen van het sub-continent teisterde, door te lichten.
| |
| |
Simón Bolívar. Schilderij door José Gil de Castro, getiteld: El Libertador.
| |
| |
| |
Politiek geweld
Een dictatorroman als Yo El Supremo van de Paraguayaan Augusto Roa Bastos komt echter al veel dichter in de buurt van het genre van de ‘nieuwe historische roman’. Roa creëert namelijk geen fictieve dictator-figuur, maar biedt een intertextuele reconstructie van het leven van de verlichte despoot Dr. Gaspar Francia, die van 1814 tot 1840 Paraguay heeft geregeerd. Toch is deze roman betrokken op de actualiteit, niet alleen vanwege het fenomeen van de dictatuur, maar ook vanwege het feit dat het politieke projekt van Francia (Paraguay tot een van het buitenland onafhankelijke, welvarende natie maken) nog zeer actueel is. En bovendien gooit Roa Bastos talloze anachronismen in het boek waardoor parallellen met de huidige situatie zich nog sterker opdringen. In zekere zin gaat dat ook op voor De oorlog van het einde van de wereld van Mario Vargas Llosa. Het is een duidelijk historische roman omdat Vargas Llosa gebeurtenissen beschrijft die zich in de tweede helft van de vorige eeuw in Canudos in Brazilië voltrokken hebben.
De keuze van dit onderwerp (een fanatieke religieuze beweging die door een even fanatiek leger wordt neergeslagen) is echter niet los te zien van Llosa's actuele preoccupaties: hij is er namelijk van overtuigd dat idealistisch, utopisch denken onherroepelijk tot fanatisme en politiek geweld leidt, een opvatting, die ook de Uruguayaanse schrijver Onetti onderchrijft: ‘een gelovig mens is gevaarlijker dan een hongerig beest’. Actuele preoccupaties vormen ook de basis voor de bijzondere categorie romans die in de toekomst speelt: De geschiedenis van Alejandro Mayta van Vargas Llosa en Cristóbal Nonato van Carlos Fuentes. In beide romans worden actuele problemen doorgetrokken tot in de toekomst: bij Vargas Llosa leidt het politiek geweld in Peru tot een apocalyps en bij Fuentes gaat Mexico te gronde aan corruptie, schulden, overbevolking en vervuiling.
| |
Schrijvers van de ‘boom’
Het is misschien nog te vroeg en te voorbarig om te stellen dat de actualiteit uit de Latijnsamerikaanse roman begint te verdwijnen. En het is zeker te generaliserend, want er verschijnen nog talloze romans die op de huidige situatie of het recente, vaak traumatische verleden (de beestachtige repressie onder de harde militaire dictaturen van de zeventiger en tachtiger jaren) betrokken zijn. Toch zijn er ontwikkelingen die erop zouden kunnen duiden dat men zich begint af te wenden van het heden en het recente verleden, alsof die al voldoende gedemystificeerd zijn en het nu tijd is om iets anders te doen.
De laatste romans van García Márquez en Vargas Llosa wijzen in die richting. Kroniek van een aangekondigde dood, Liefde in tijden van cholera en De generaal in zijn labyrint van Márquez zijn nauwelijks nog betrokken op de actualiteit en voor de laatste werken van Vargas Llosa, de detective Wie heeft Palomino Molero vermoord?, het mythologische Het woord van de verteller en de erotische roman Lof van de stiefmoeder geldt dat nog minder.
Die verminderde belangstelling voor de actualiteit manifesteert zich ook in het steeds veelvuldiger verschijnen van werken met een puur persoonlijke problematiek en, natuurlijk, in de opkomst van de ‘nieuwe historische roman’. Net als de schrijvers van de ‘boom’ willen de vertegenwoordigers van dit nieuwe genre (Posse, del Paso, Aridjis, Ponce de León, Saer) de geschiedenis op zijn kop zetten en de spot drijven met de officiële helden en geschiedschrijving. Ze zijn echter niet meer gericht op de actualiteit en het recente verleden, hoewel ze daar soms wel naar verwijzen. In het algemeen situeren ze hun werken in een ver verleden, en dan bij voorkeur in de tijd van de ontdekking en verovering van Latijns Amerika. Het feit dat het binnenkort vijfhonderd jaar geleden is dat Amerika ontdekt werd, is daar natuurlijk niet vreemd aan.
Nog belangrijker zijn natuurlijk de fantastische gebeurtenissen uit die tijd: de bizarre ontdekkings- en veroveringstochten het koortsachtig zoeken naar mythen als de amazones, El Dorado, het paradijs en de bron van de eeuwige jeugd, en ‘ontmoetingen’ met monsters als kannibalen, dwergen, reuzen en mensen met enorme voeten (de ‘patagones’). Daarnaast biedt de middeleeuwse, bijgelovige mentaliteit van de Europese veroveraars deze schrijvers ook alle gelegenheid om de spot te drijven met deze (belangrijke) fase uit de geschiedenis. Een van de beste voorbeelden van deze ‘nieuwe historische roman’ is De honden van
| |
| |
het paradijs van Abel Posse, een zeer ludieke, spottende en erotische roman over de ontdekking van Amerika, vol leuke anachronismen.
| |
Humor en overdrijving
García Márquez gaat niet zo ver in het verleden terug en neemt ook geen loopje met de historische waarheid. In het nawoord van De generaal in zijn labyrint, zijn meest recente roman, dankt hij enkele historici voor het feit dat ze hem behoed hebben voor anachronismen en historische blunders in deze historische roman over het leven van Simón Bolívar. Maar direkt voegt hij daar aan toe: ‘Ik ben er echter niet zeker van of ik dankbaar moet zijn voor die laatste twee correcties, want het lijkt me dat dergelijke absurditeiten een paar druppels onwillekeurige - en misschien wenselijke - humor aan de verschrikkingen van dit boek hadden toegevoegd.’ Een typisch Marqueziaanse overdrijving, want zo'n verschrikking en zo humorloos is dit boek niet.
Opwekkend is het echter ook niet te noemen en dat komt omdat Márquez in De generaal in zijn labyrint de periode van mei tot december 1830, de bittere laatste zeven maanden in het leven van Simón Bolívar, de grote bevrijder van Latijns Amerika, beschrijft. Zwaar teleurgesteld heeft Bolívar afstand gedaan van zijn politieke macht - de heerschappij over Gran Colombia (het huidige Peru), Venezuela, Ecuador en Colombia - en vertekt uit Bogotá, via de rivier de Magdalena, naar de Caribische kust met het doel om van daar definitief naar Europa te vertrekken. Zover komt het echter niet, want Bolívar sterft op een landgoed vlak bij de kust. Hij is dan pas 47 jaar oud, maar lichamelijk volkomen uitgeblust. Met een rijkdom aan details beschrijft Márquez dit aftakelingsproces: zijn impotentie, zijn ‘dementie-crises’ zoals Bolívar ze zelf noemt, zijn gehoest, zijn bloedspugen, zijn benen die weigeren dienst te doen. Vleiend is dit beeld niet: ‘Zijn lichaam lag te gloeien op de brandstapel van de koorts en hij liet een paar knetterende winden’...
| |
Saucijs
Voor de Latijnsamerikanen die Bolívar bijna als een heilige vereren - en dat zijn er nogal wat - zijn deze gedetailleerde beschrijvingen van de aftakeling van de Grote Bevrijder natuurlijk schokkend, misschien zelfs wel ontluisterend. En nog sterker zullen ze zich gestoord hebben aan Bolívars grove taalgebruik en aan zijn verbittering die hem er zelfs toe brengt om te zeggen: ‘Het is zo dat ik op dit moment zelfs onze opstand tegen de Spanjaarden betreur.’ Het boek zit vol met dit soort cynische opmerkingen en grapjes van Bolívar: als ze hem vragen hoe ze een schurftige straathond - of liever, omdat het beest langs de oever van de rivier zwerft: rivierhond - zullen noemen, zegt hij zonder aarzelen: Bolívar. Een ander voorbeeld is zijn opmerking tegen een rare Duitser - een van Márquez’ bekende bizarre figuren - die mensen met hanepoten had gezien en van plan was ‘een levend exemplaar te vangen om dat overal in Europa in een kooi te laten bezichtigen, een fenomeen dat alleen vergelijkbaar was met de spinnevrouw van de beide Amerika's die een eeuw geleden zoveel opzien had gebaard in de havens van Andalucía.’ Tegen hem zegt Bolívar: ‘Neem mij mee [...], want ik verzeker u dat u meer geld zult verdienen indien u mìj in een kooi zet en als het grootste uilskuiken van de geschiedenis tentoonstelt.’
Die verbittering is niet vreemd. Bolívar heeft zijn droom van Latijnsamerikaanse eenheid volslagen de mist in zien gaan en dat noemt hij zelf in de roman dé reden voor zijn cynisme. Het goede van Márquez is echter dat hij Bolívar niet als een eenduidige figuur afschildert, zodat het ook heel goed mogelijk is dat Bolívars negativisme voortkomt uit wrok over zijn politieke ondergang. Aan het eind van zijn leven is hij gevreesd en gehaat, de mensen schelden hem uit voor ‘saucijs’, hij wordt gewantrouwd vanwege zijn machtswellust en heeft nog slechts enkele politieke vrienden. Duidelijk komt die ‘ondank’ van zijn tijdgenoten naar voren in de reactie van de gouverneur van Marcaibo op het bericht van zijn dood: ‘Ik haast me de tijding van deze grote gebeurtenis te brengen die ongetwijfeld de zaak van de vrijheid en het welzijn van het land onnoemelijk veel goed zal doen. De genius van het kwaad, de fakkeldrager van de anarchie, de onderdrukker van het vaderland is niet meer.’ Het beeld dat Márquez van de tijdgenoten van Bolívar schetst is niet bepaald gunstig: het zijn opportunisten, ze streven naar persoonlijke
| |
| |
politieke macht, ze konkelen en moorden. Die visie is natuurlijk een gevolg van Márquez' twintigste-eeuwse perspectief, van zijn kennis van de gehele geschiedenis van de negentiende eeuw, die zich kenmerkt door chaos en anarchie en door de onderlinge machtsstrijd tussen vaak barbaarse caudillos. Af en toe legt hij Bolívar ook, opnieuw vanuit twintigste-eeuws perspectief, profetische woorden in de mond. Zo zegt hij bij voorbeeld over de Verenigde Staten: ‘En ga ook niet met uw familie naar de Verenigde Staten, want die zijn almachtig en verschrikkelijk, en met het smoesje van de vrijheid zullen ze ons uiteindelijk allemaal in de ellende storten.’ En over de huidige schuldencrisis, hét grote probleem van Latijns Amerika op dit moment, zegt Bolívar al: ‘Ik verfoei schulden nog meer dan Spanjaarden [...]. Daarom waarschuwde ik Santander dat al het goede dat we voor de natie deden, tenietgedaan zou worden als we die schuld accepteerden, omdat we tot in lengte van dagen rentes zouden blijven betalen. Het is nu zo duidelijk als wat: de schuld zal ons uiteindelijk te gronde richten.’
| |
Een ‘groot man’ kleiner gemaakt
Of het beeld dat Márquez van Bolívar geeft waarheidsgetrouw is, is een niet erg relevante vraag, en zeker niet voor ons Europeanen. Hier zal het de gemoederen niet verhitten, zoals in Latijns Amerika. In zijn nawoord zegt Márquez zelf dat hij zich niet erg hoefde te bekommeren ‘om de historische fundamenten, want de laatste reis over de rivier is de periode uit het leven van Bolívar waarover zeer weinig geschreven bronnen bewaard gebleven zijn. Hij heeft toen maar drie of vier brieven geschreven - een man die er ruim tienduizend moet hebben gedicteerd - en geen van zijn metgezellen heeft een geschreven herinnering aan die veertien onzalige dagen nagelaten.’
Toch heeft hij zich grondig gedocumenteerd en hij zal, zo dat al relevant zou zijn, waarschijnlijk niet op historische onjuistheden betrapt kunnen worden. Dat men in sommige kringen in Latijns Amerika geschokt is over Márquez' visie op Bolívar, heeft dan ook niet te maken met eventuele verdraaiingen van historische feiten, maar met het beeld dat Márquez van de mens Bolívar schetst. Voor heiligenvereerders is dat een schandalige demystificatie, een demystificatie van het soort dat kenmerkend is voor veel van de literatuur die sinds 1960 in Latijns Amerika geproduceerd is.
Maar Márquez' demystificatie is mild: Bolívar wordt niet van zijn voetstuk gehaald en de grond in getrapt zoals zo vaak in andere romans met de helden uit de officiële geschiedschrijving gebeurt. Márquez maakt hem tot een mens, een zielig mens, dat wel, vooral omdat, via herinneringen, zijn laatste levensjaar gecontrasteerd wordt met vorige periodes van populariteit en aanzien, maar hij ontluistert hem niet. Een ‘groot man’ wordt door Márquez tot menselijke proporties teruggebracht, kleiner gemaakt. Het leuke daarbij is dat Márquez Bolívar in het boek letterlijk kleiner laat worden: hij krimpt namelijk op het eind van zijn leven: ‘Zijn officiële lengte was een meter vijfenzestig, hoewel zijn medische gegevens niet altijd spoorden met de militaire en hij op de autopsietafel vier centimeter korter zou zijn. Zowel zijn voeten als zijn handen waren klein in verhouding tot het lichaam en leken eveneens gekrompen. José Palacios had opgemerkt dat hij zijn broek bijna tot aan zijn borst ophees en de manchetten van zijn hemd moest omslaan. De generaal [...] gaf toe dat de dagelijks door hem gedragen laarzen, die de Franse maat vijfendertig hadden, hem sinds januari te groot waren [...].’
Het is dit menselijke beeld van Bolívar, met al zijn zwak- en hebbelijkheden, dat het boek zo aantrekkelijk maakt, niet de vraag of het historisch juist of niet juist is. Daarnaast bevat de roman, zij het in veel mindere mate dan zijn eerdere werk, de voor Márquez zo kenmerkende sfeertekeningen, hyperbolische beschrijvingen en bizarre figuren en gebeurtenissen. Natuurlijk ontbreekt in De generaal in zijn labyrint ook de humor niet. Nieuw voor Márquez is echter dat die humor in dit boek bitter en cynisch is, maar daar is niets op tegen.
|
|