Vooys. Jaargang 8
(1989-1990)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermdbrief van een lezer
| |
[pagina 25]
| |
‘cowboy-dagen’ van het Oude Westen. Hier situeert hij zijn gouden eeuw. De ware glorie van het land is te vinden in Nevada en New Mexico, in Arizona, ‘where the land meets the sun’ (‘Let me die in my footsteps’, 1963). Zijn vroege teksten zitten dan ook vol met thema's van vertrek, ‘clearing out and travelling on’, ontsnappen aan het ontoereikende heden: ‘I rambled out of New York town / And headed out for the western skies’ (‘Talking New York’, 1962). Het ideaal is de eerlijke en vrijgevige held van de ‘frontier’. Met dit archetype van de ‘outlaw’ plaatst Dylan zich in de folktraditie van onder andere Woody Guthrie en Jack Elliott. Dylans onvrede met het hier en nu blijkt verder uit de vele politiek getinte protestsongs, waarmee hij een enorme populariteit verwerft, en labels als ‘de stem van een generatie’ krijgt opgeplakt. Wanneer hij deze labels in 1964 vaarwel lijkt te zeggen, reageren velen verontwaardigd: ‘Who does Dylan think he is anyway?’Ga naar eind3. Dylan is echter niet wezenlijk veranderd. Hij verbreedt zijn protest tot een afwijzing van de samenleving (Pruyssers geeft hiervan duidelijke voorbeelden) en meer nog: ‘He moved his protest to a higher level, to polemize the human condition.’Ga naar eind4. In de jaren '64-'66 plaatst Dylan zichzelf meer en meer buiten de samenleving, om zo de ‘outlaw’ te worden die hij eigenlijk altijd al geweest is. Hiermee verschuift zijn aandacht van het zieke heden, waar ‘people just get uglier’ (‘Memphis blues again’, 1966), terug naar het verleden. Op de elpee John Wesley Harding duikt Dylan dan ook opnieuw in de mythe van het Oude Westen, zijn gouden eeuw. Het titelnummer is een outlaw-verhaal over ‘a friend to the poor’, ‘never known to hurt an honest man’ (‘John Wesley Harding’, 1968). Dylan is echter gegroeid; hij is niet langer op zoek naar een archetype, de ‘outlaw’ die hij nu voor ogen heeft is reëler. Zijn moraal is eerlijk en eenvoudig: ‘One should never be / Where one does not belong.’ (‘Ballad of Frankie Lee and Judas Priest, 1968). Deze lijn wordt nog verder doorgetrokken op de elpee Nashville Skyline, een verzameling directe, bijna oppervlakkig aandoende, ‘cowboyliedjes’. Dylan is ‘out West’ en trekt zijn conclusies: ‘Throw my ticket out the window / Throw my suitcase out there too / Throw my troubles out the door / I don't need them anymore.’ (‘Tonight I'll be staying here with you’, 1969).
Open blijft de vraag wat nu de literaire waarde van Dylans teksten is. Hierbij wordt nogal eens vergeten dat Dylan primair een singer/songwriter is. Wanneer Pruyssers hem gebrek aan zelfkritiek verwijt, dient hij zich te realiseren dat veel van wat hij cliché noemt inherent is aan de folk- en bluesmuziek. De grens tussen cliché en traditie, tussen kunst en Kunst, is soms moeilijk te trekken. Persoonlijk hecht ik weinig waarde aan een dergelijke discussie; iedere literatuuropvatting herbergt iets subjectiefs in zich. Dylan zelf is er kort over: ‘My songs hold up for me.’Ga naar eind5. En dat zou genoeg moeten zijn.
HENRI DROST |
|