Associaties
Toen de beschaving nog niet zo ver gevorderd was als nu, was het nog duidelijk waar taal toe diende: om appels uit bomen te laten halen. Als Jack en Jill op straat liepen en Jill zag hoog in een boom een blozende appel hangen die zij wel wilde eten, want zij had honger, dan kon zij door taal aan Jack kenbaar maken dat hij voor haar in die boom moest klimmen om de appel te plukken. Met dit enigszins simpele beeld illustreert Leonard Bloomfield, een van de voorlopers van de huidige generatieve taalkunde, de evolutionaire bruikbaarheid van taal. De mens krijgt er als het ware een langere arm van, kan zich organiseren en zo tot prestaties komen waar hij anders niet toe in staat is.
Inmiddels is het niet meer zo makkelijk te zeggen wat de functie van taal is (zo dat ooit kon). Er worden er vele onderscheiden. Het dichtst in de buurt van Bloomfields voorbeeld komt wat de appellatieve functie van taal genoemd wordt: de mogelijkheid om door middel van taal iemands houding te beïnvloeden. Ging het daarbij ooit om appels plukken, nu is er bij voorbeeld reclame om het koopgedrag van de massa te sturen, en propaganda om de publieke opinie aan de zijde van de machthebber te krijgen. Een andere functie die wel genoemd wordt is de ‘fatische’. Deze slaat op praten om het praten, zonder het doel om echt iets te zeggen. Dit levert ons uitingen op als: ‘Zo, ben je daar.’ ‘Ja, daar ben ik dan.’
Welke functie poëtische taal heeft is moeilijk te zeggen. Hier is het de vorm van de taal die op de voorgrond treedt, de functie lijkt ondergeschikt. De dichter zal zeggen dat poëtisch taalgebruik een expressieve functie heeft, de lezer zal er misschien een esthetische functie aan toekennen, maar ook de appellatieve functie kan een rol spelen. Wat een taalbouwsel tot een gedicht maakt zijn echter in de eerste plaats bepaalde vormkenmerken. Op de taal van alledag moeten bepaalde procedés worden toegepast voor sprake kan zijn van een gedicht. Op de vraag wat de functie van poëzie is antwoordt Lucebert in 1965:
Aan de ene kant is er de maatschappelijke functie van poëzie, en daartegenover poëzie als supreem genot, het ruiken aan een bloem, poëzie als zintuiglijke sensatie.
Een door dichters veelgebruikt procedé is de associatie. In een interview zegt Lucebert dat hij tot dichten komt door associërend om zich heen te kijken. Omgekeerd worden de beelden in zijn poëzie weer herkenbaar als de lezer de woorden als uitgangspunt neemt om er een web van associaties omheen te weven. Zo ontstaat ook het zintuiglijk genot waar Lucebert het over heeft. In het gedicht ‘Film’ biedt de betekenis van het woord trans, maar ook die van het fonetisch identieke trance, aanleiding in de volgende regels een verwijzing te zien naar het vermogen van film de mens naar hogere sferen te tillen:
Ik rijs langs de trap van Trallah
Per expresse tot een trans
Er is een andere toepassing van associatie, buiten de dichtkunst. Als je niet op een woord komt kun je soms via de omweg van een aantal vaag aan dat woord gerelateerde woorden toch uitkomen op