| |
| |
| |
[Nummer 2]
De bezielde zakelijkheid van M. Revis
Over het oeuvre van een vergeten auteur
Hans Anten
Feiten, cijfers en beschrijvingen van manoeuvres in de handels- en geldwereld spelen een belangrijke rol in het werk van M. Revis. Zijn fascinatie voor het maatschappelijk-economisch leven enerzijds, en zijn protest tegen sociale misstanden anderzijds, maken hem tot een opmerkelijk auteur. In dit artikel gaat Hans Anten in op Revis' oeuvre en het literaire klimaat tussen de jaren dertig en zestig.
Het begint in de literaire wereld een goede gewoonte te worden om de zoveel jaar aandacht te besteden aan een aanval op de fictie. Zo'n bestrijding resulteert in de regel in een pleidooi voor meer straatrumoer in de literatuur. Het is alweer bijna tien jaar geleden dat Ton Anbeek de Nederlandse romankunst over de hekel haalde. Typerend voor veel romans achtte hij de ‘wereld-afgetrokkenheid’, het individualisme en het ontbreken van maatschappelijke betrokkenheid. De Amerikaanse romans van Irving, Vonnegut en Heller, die hij de Nederlandse schrijvers ten voorbeeld stelde, getuigen van morele verontwaardiging, sociaal engagement en aandacht voor de actualiteit. In de Nederlandse romanliteratuur zoekt men daar tevergeefs naar, aldus Anbeek. De problematiek rond bij voorbeeld Turkse gastarbeiders, Surinaamse rijksgenoten, krakersrellen, protestbewegingen enzovoort, kortom de maatschappelijke actualiteit, komt hier niet aan bod. ‘Misschien zou een beetje meer straatrumoer de Nederlandse roman geen kwaad doen’ opperde hij in zijn Gids-artikel uit 1981, dat een korte tijd even geruchtmakend was als het verlangde straatlawaai. Critici en schrijvers reageerden overwegend afwijzend en de Nederlandse romankunst, die bleef wat ze was: een verstild weiland en geen drukke autosnelweg, om het in de metaforiek van Anbeek te zeggen.
Misschien had deze uitkomst met enige zekerheid voorspeld kunnen worden, omdat de geschiedenis zich hier herhaalde. Immers vijftig jaar eerder attaqueerde de criticus Anthonie Donker (de latere hoogleraar Nederlandse letterkunde N.A. Donkersloot) de Nederlandse romans op soortgelijke wijze. De overeenkomsten tussen Anbeeks en Donkers betoog zijn frappant: ze zijn gelegen in de aangewezen tekorten en de voorgestelde remedie. Bovendien gaat voor beide verhandelingen op dat ze uiteindelijk niet hebben geleid tot de verlangde koerswijziging. Toch is er één niet te verwaarlozen verschil: in de tijd dat Donker zijn artikel schreef verschenen er tal van romans die in hoge mate tegemoet kwamen aan zijn deciderata.
| |
Alkoof- en spruitjeslucht
Het hoofdstuk uit Donkers boek Ter zake (1932) waarmee hij zijn aanval op de hedendaagse romans inzet, heet veelzeggend ‘De actualiteit’. De romans waartegen hij zich afzet zijn de bij het grote leespubliek populaire familieromans: dikke, volgens de realistische conventies geschreven boeken, waarin op een weelderige woordkunstige wijze het wel en vooral het wee
| |
| |
van individuen in huiselijke ambiance uitvoerig wordt beschreven en psychologisch toegelicht. De schrijver van dit verwaterd naturalisme, ook wel huiskamerrealisme genoemd, gebruikt, aldus Donker, de literatuur als een instrument waarop slechts enkele snaren gespannen zijn: ‘De Nederlandsche schrijvers hebben of een overmatige belangstelling voor zichzelf en hun subjectieve problemen of zij bepalen zich tot een beëngd milieu, dat slechts in schijn het milieu van ons werkelijke leven is’. Ze verzinnen op het particuliere lotgeval afgestemde situaties, intriges en karakters, die sedert de opkomst van het naturalisme aan het eind van de vorige eeuw al jaren gemeengoed zijn geworden.
De alkoof- en spruitjeslucht uit de Hollandse binnenkamer is in onze romans overweldigend en verstikkend aanwezig. Donker houdt de Nederlandse romancier voor dat hij zijn horizon moet verruimen door zijn aandacht te richten op de veelzijdige maatschappelijke actualiteit. Na de muffe ‘eeuwige individualiteiten’ wordt het de hoogste tijd voor frisse lucht. Die kan verkregen worden door boeken te schrijven ‘die hun tijd behandelen, gestalte geven, aanvallen, beschouwend of beeldend. Boeken, waardoor de beweging van den tijd golft, boeken die groepen, stelsels en hun vertegenwoordigers zichtbaar maken, boeken van schrijvers die weten “was gespielt wird”, boeken doortrokken van de sociale, economische, politieke en commercieele groeps- en massa-psychologische ontwikkelingen en verwikkelingen, waarin de uitbeelding der individualiteit onmiddellijk verband houdt met de werkingen van het sociale leven, dat ons met duizend banden aan zich gebonden houdt zonder dat we ons voldoende van zijn invloeden rekenschap geven’.
De door Donker ter navolging aanbevolen buitenlandse geschriften maken duidelijk wat hij bedoelt met de uitspraak ‘Kunst is een beeldende compositie van levensfragmenten’. Het zijn vooral de journalistieke reportages van ‘razende reporters’ als John Dos Passos, Heinrich Hauser en Egon Erwin Kisch of de zogenaamde reportageromans van met name Ilja Ehrenburg waarin actualiteit, morele verontwaardiging en sociaal engagement centraal staan.
| |
10 pk het leven der auto's
Het grote voorbeeld voor Donker is Ehrenburgs 10 pk het leven der auto's (1929), waarvan in 1931 een Nederlandse vertaling verschijnt. In dit ‘geniale pamflet’, zoals Ter Braak deze roman in zijn eerste reactie noemde, worden op reportage-achtige wijze facetten van de automobielindustrie belicht. Behandeld worden onder andere: het gestandaardiseerde productieproces, de misleiding van de reclame, de stakingen, de concurrentie, de speculaties, de gewetenloosheid van industriëlen als Deterding en Ford, de geestelijke en materiële armoede van uitgebuite arbeiders. Dit alles en nog veel meer wordt de lezer, zoals blijkt uit mijn opsomming, tendentieus gepresenteerd. Het boek is een felle aanklacht tegen de onmenselijkheid en het winstbejag van het kapitalisme.
De tekst vertoont een caleidoscopische compositie, geïnspireerd door technieken van de film: ze bestaat uit een groot aantal ‘beelden’ of ‘scènes’ die veelal zonder overgang aan elkaar zijn ‘gemonteerd’, aldus tempo en simultaneïteit suggererend. Van een intrige in de gewone zin van het woord is geen sprake. De zinnen zijn simpel en kort en hebben een identieke syntaxis. De verbale tijd is het presens, en de vele namen van locaties, getallen en feiten zijn ‘echt’. Het zijn deze eigenschappen die de roman krachtig defictionaliseren. Dat een dergelijk boek zonder een individu als hoofdpersoon toch een roman genoemd kan worden, heeft onder andere te maken met het sprekend en denkend opvoeren van veel personages.
Boeken als 10 pk het leven der auto's meent Donker, laten de Nederlandse schrijvers zien ‘hoe werkelijk vitalisme, de hartstocht voor het leven, radicaal contrasteert met een kleinen horizon besloten zelfbespiegeling van het meerendeel der hedendaagsche litteratuur’. Om de Nederlandse auteurs een duwtje in de rug te geven presenteert Donker een uitgebreide collectie actualiteiten waarover zij op de wijze van Ehrenburg zouden kunnen schrijven: uiteraard geen krakersoorlogen of Turkse gastarbeiders, maar wel de mariniers, ook toen al, de calvinistische dominees, de Zuiderzeewerken, de havens, de stad, Philips, Shell, de werkloosheid, Indië, de bollenvelden, de Zeedijk, Mengelberg, Buziau, Marken en de
| |
| |
Amerikanen, Laren en de schilders, stakingen, de film, de antivloekwet. Ook figuren en gebeurtenissen uit een recent verleden komen in aanmerking om in de literatuur te worden verwerkt: bij voorbeeld Van Eeden, Troelstra, Daendels, Colijn, Multatuli, de spoorwegstaking van 1903 en de mobilisatie in 1914.
Donkers oproep tot de Nederlandse schrijvers is een van de vele pogingen tot proza-vernieuwing te komen. Vanaf ongeveer 1916 hadden jongeren in tijdschriften als Het getij, De vrije bladen en De stijl getheoretiseerd over mogelijkheden te breken met de conventies van het realistische proza, evenwel zonder dat dat tot geslaagde alternatieven leidde. Wanneer nu vanaf 1932 van jonge debuterende auteurs romans gaan verschijnen die geven wat Donker vroeg, lijkt het moment aangebroken dat eindelijk de lang verwachte proza-vernieuwing haar beslag krijgt. Van Maurits Dekker is de roman Brood (1932), een ‘revolutie-roman’ waarin de strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme wordt beschreven. Eveneens van Dekker is De menschen meenen het goed met de menschen (1934) met de zelfde tendens, gesitueerd in de radio- en gloeilampenindustrie.
Van Jef Last verschijnt in 1933 Partij remise. In de inleiding geeft de schrijver de thematiek en de strekking aan: ‘De bevrijding der arbeidersklasse moet het werk van de arbeiders zelf zijn (Karl Marx). Uitgaande van deze gedachte heb ik willen trachten te schetsen hoe, onder den invloed van den wereldoorlog, een geleidelijke revolutioneering van het Nederlandsche proletariaat plaatsvond, tenslotte leidende tot de generale repetitie van 1918’. Zuiderzee (1934), een andere roman van Last, heeft tot onderwerp de droogmaking van de in de titel genoemde zee. Van Albert Kuyle komt in 1933 Harten en brood uit, een roman naar een scenario geschreven, over hypocriete industriëlen en misdeelde arbeiders. De journalist Ben Stroman debuteert in 1932 met Stad, een collage van fragmenten die een impressie geven van het dynamische leven van Rotterdam. Het zijn dit soort romans waarop de benaming nieuwe zakelijkheid van toepassing is. Om een aantal nog nader aan te geven redenen bleek deze nieuw-zakelijke literatuur van ‘de Nederlandse tak van de familie Ehrenburg’ (Ter Braak) een weinig gelukkige formule voor het proza te zijn. Van de hier genoemde schrijvers kan gezegd worden dat ze weldra de nieuwe zakelijkheid achter zich laten. Alleen degene die deze stroming het markantst vertegenwoordigt, M. Revis, blijft tot ver na de Tweede Wereldoorlog met leerstellige hardnekkigheid de principes van de nieuwe zakelijkheid in zijn romans en novellen toepassen, met als gevolg dat hij een volstrekt geïsoleerde positie in de naoorlogse literaire constellatie inneemt.
| |
M. Revis
De journalist Willem Visser (geboren 6-8-1904, overleden 16-3-1973) begon in 1932 zijn literaire loopbaan onder het pseudoniem M. Revis met de roman 8.100.000 m3 zand. In stilistisch, compositorisch en inhoudelijk opzicht biedt deze korte roman met een zandexploitatie-maatschappij als centraal personage, wat Donker wilde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in veel besprekingen van het werk gerefereerd wordt aan Ehrenburg. De karakteristiek die ik gaf van Het leven der auto's is eveneens van toepassing op Zand. Ofschoon de invloed van de methode Ehrenburg evident is, is de ontvangst in de literaire kritiek over het algemeen welwillend tot zeer positief. Men prijst het experiment en de durf op zo'n rigoureuse wijze te breken met de conventies van het versleten naturalisme. Het is een roman die geschreven is ‘zonder één enkel ingrediënt, dat tot nu toe als essentieel voor den roman gold’, aldus Victor van Vriesland. Navolging van buitenlands voorbeeld maakt Zand voor hem niet minder Nederlands: een zuiver Hollands gegeven werd bewerkt ‘met al die eigenschappen, welke het beste van den Hollandsen aard karakteriseren: soberheid, nuchterheid, eenvoud, opmerkingsgave, werkelijkheidszin. In den stijl van onzen eigen tijd’.
In Zand wordt expliciet stelling genomen tegen de ouderwetse mooischrijverij door een aantal ‘romantische’ natuurimpressies van de Ardennen op te nemen, geschreven in ‘fraaien stijl’ door een journalist die ‘een epigoon van het naturalisme’ is en zich een ‘ware Zola’ voelt. De verteller, zeg maar Revis, reageert dan op een stilistisch contrasterende wijze als volgt: ‘Hij keek zoo gespannen naar de werkelijkheid, dat hij haar niet meer zag. [...] Hij begreep de
| |
| |
Foto: Jan van der Dussen
Ardennen niet. De Ardennen zijn: Belgische keien voor straten, 100,1000,10.000’.
Tot 1959, Revis heeft dan zeven romans en twee novellen in boekvorm gepubliceerd, zou zijn oeuvre in structureel en thematisch opzicht geen fundamentele wijzigingen ondergaan. Dat geldt ook voor die aspecten in zijn werk waardoor hij zich enigszins onderscheidt van andere nieuw-zakelijke auteurs. In de eerste plaats is dat de evocatieve kracht van zijn taal in sommige poëtisch-beschrijvende passages. Ze vormen een tegenwicht van de grote hoeveelheid droge informatieve mededelingen. Nijhoff spreekt in dit verband terecht van ‘de schoonheid van een poème en prose’. In de tweede plaats heeft de in de nieuwe zakelijkheid gebruikelijke maatschappijkritiek in Revis' boeken een religieus-sociale inslag. Zo krijgt het vanitas-motief in Revis' eersteling wat al te nadrukkelijk gestalte door de bekende bijbelpassus uit Prediker een aantal keren op te nemen in opsommingen van handelsaktiviteiten. Na Zand schrijft Revis twee boeken die wel als biografieën zijn gekenschetst maar nauwelijks die naam verdienen. Gelakte hersens; Ford's leven - Ford's auto's uit 1934 gaat vooral over het tweede deel van de ondertitel en ook in Zacharoff (1938), over de gelijknamige wapenkoning, is alle aandacht gericht op diens verderfelijke transacties. Doordat Revis zich beperkt tot het optekenen van uiterlijkheden lijken zijn personages meer op dingen dan op mensen. In dat opzicht wijken beide boeken niet af van Zand en de romans die volgen. Het zijn voorwerpen, feiten, gebeurtenissen en verschijnselen die daarin centraal staan. Thuishaven uit 1947 heeft als ondertitel ‘een roman over dingen’ en dat zijn dingen die samenhangen met de Amsterdamse havenwerken (lijstje Donker). Spoorzoekers uit 1959 krijgt de ondertitel ‘roman van een laboratorium’, dat is het Shell-researchlaboratorium (lijstje Donker), gevestigd in het
Amsterdamse havengebied. Eveneens in Amsterdam stond het Paleis voor volksvlijt dat in de sleutelroman Paviljoen van glas (1947) wordt geportretteerd. In de novelle Kringloop (1942) beschrijft Revis de geschiedenis van een
| |
| |
schip en in de novelle Valse meesters (1948) een gebeurtenis: oplichting door middel van valse schilderijen.
Zowel de fictionele als de historische personages die in deze en andere boeken van Revis voorkomen, zijn typen en worden uitsluitend getekend in hun relatie tot het ding, dat op magisch-realistische wijze bezield lijkt en een eigen leven leidt. Onder andere door het gebruik van de omgekeerde metafoor mens-machine krijgt Revis' proza een dimensie die eerder magisch dan zakelijk is. Zo wordt in Kringloop de hoofdpersoon, het passagiersschip De prins van Oranje, in 1912 geboren; hij heeft een ijzeren hart, hij kijkt, is nieuwsgierig, passeert de middelbare leeftijd en krijgt het gelaat van een grijsaard voor hij sterft. De ondergeschiktheid van de mens aan het ding expliciteert Revis in het volgende commentaar: ‘Hij [De prins van Oranje] decreteert iedereen, ook de massa, die na den arbeidsdag, zoodra de sirene geklonken heeft, bij den uitgang van de werf zich verdringt; grauwe slobberige kleeren, opgeschoten jongens en mannen van vijftig jaar, oude oogen en kapotte schoenen’.
Het sociale engagement dat spreekt uit het bovenstaande citaat is een karakteristiek aspect in Revis' werk. Bekommernis om het lot van de underdog gaat dikwijls gepaard met kritiek op de uitsluitend op het zakelijke ingestelde mens. In Gelakte hersens bij voorbeeld is Ford het prototype van de op winst gefixeerde industrieel, die dat tracht te maskeren door charitatief en sociaal gedrag. Die mentaliteit wordt in tal van fragmenten geïllustreerd, onder andere in de volgende beschrijving van de personele bezetting van een pakafdeling: ‘Er werken nog 3 andere blinden. Er werken 207 menschen, die met één oog kunnen zien en 253 die met één oog nog half kunnen zien. Er zijn 37 doofstommen, die kunnen 't geraas van den loopenden band nooit hooren, evenmin als het ritselen in de bladeren buiten of een meisjesstem. Er zijn 123 menschen zonder armen, en 4 zonder beenen of voeten, er zijn duizend tuberculeuzen, zij werken zooveel mogelijk in de open lucht, en duizenden anderen hebben kleine lichaamsgebreken. Zij kunnen allen geplaatst worden. Ford heeft in de fabrieken geen menschen noodig. Een combinatie van eigenschappen kan hij ook vinden in het heelgebleven stuk van een verminkt lichaam’.
De veelvuldig gedecoreerde en geadelde wapenhandelaar Zacharoff, die leerstoelen voor literatuur sticht in Oxford en Parijs, wordt in de gelijknamige tekst ontmaskerd als een corrupte intrigant en opportunist. Hij maakt oorlog ‘met behulp van rotte zielen en een veile pers, van menschen, wier geweten in staat van ontbinding verkeert’.
Dat morele verontwaardiging en sociale deernis voor Revis gevoelens zijn zonder welke een goede roman niet geschreven wordt, blijkt ook uit de literaire kritieken die hij tussen 1933 en 1953 in het Critisch bulletin publiceerde. De criteria op grond waarvan hij literatuur beoordeelt zijn grotendeels van ethisch-emotionele aard. Waarderende besprekingen betreffen meestal romans die getuigen van ‘zwaarmoedig medelijden’, ‘zachte melancholie’, ‘intense droefheid’, ‘smartelijke verbazing’ of ‘smartelijke bewogenheid’.
In de regel tekent Revis de mens als een verblinde, een monomaan die zichzelf tot slaaf maakt door volledige overgave aan ‘het ding’. Een enkele keer breekt bij zo iemand een bevrijdend inzicht door. Dat overkomt bij voorbeeld een laborant in Revis' laatste roman Spoorzoekers. Aan het slot van het boek neemt hij, geconfronteerd met de dood van een collega, afstand van zijn werk; hij beseft zijn kinderen en huwelijksleven te hebben verwaarloosd. Kort daarna neemt hij ontslag omdat de directie van Shell stopt met de financiering van zijn onderzoek naar een afweermiddel tegen een ziekte van een gewas dat voor de voedselvoorziening in Afrika onontbeerlijk is. De laatste zinnen luiden: ‘Waarvoor dient wetenschap? Om de mensen beter te maken. Om betere mensen te maken’. Het is dit principe dat door de multinational, voor wie research naar anti-klopstof voor benzine niet te duur is, werd verontachtzaamd.
| |
Beton, staal en glas
Een onevenredig groot deel van Revis' proza bestaat uit gedetailleerde beschrijvingen van talloze facetten van industrie en bedrijf. Daaruit blijkt fascinatie, zo niet bewondering voor het
| |
| |
M. Revis (met dank aan het Letterkundig Museum, Den Haag)
| |
| |
economisch-maatschappelijke leven. Sporadisch, maar daardoor opvallend, wordt de informatiestroom onderbroken door evaluerende en moraliserende passages die de keerzijde laten zien van al dat menselijke streven. In het nu volgende citaat geeft Revis zijn mening over de uniformiteit van de nieuw-zakelijke bouwkunst. Naar aanleiding van de negentiende eeuwse ijzer- en glasconstructies in Londen en Parijs die Sarphati inspireerden tot het laten bouwen van een soortgelijke tentoonstellingsruimte in Amsterdam - het Paleis voor volksvlijt -, merkt Revis in Paviljoen van glas op dat ijzerconstructies geen schoonheid scheppen, om vervolgens te wijzen op de gevaren van het gemechaniseerde productieproces: ‘men weet nog niet hoe duldeloos de slavernij is van het ding dat naar willekeur herhaalbaar is. Waar is de man, die in zijn constructies nog andere dan alleen mechanische muziek maakt, die van het ijzer, ja, een hecht en licht krachtenstelsel componeert, maar ook een melodie, een tot metaal gestolde klaviersonate? Men kan dit vragen in 1880, maar ook vijftig jaar later, want de bouwers van beton en staal en glas uit 1930 zijn de wettige erfgenamen van Eiffel en Jourdain’.
Ook Paviljoen van glas is een roman vol feiten en cijfers en beschrijvingen van manoeuvres in de handels- en geldwereld. De toonzetting van het commentaar daarop bevat de voor Revis karakteristieke akkoorden van distantie en vergankelijkheidsbesef: ‘De mens is geschapen naar Gods beeld, aldus het boek Genesis. Men zou het niet zeggen. Daar ligt Amsterdam met een netwerk van grachten en straten en stegen, laag en donker onder de geweldige hemel. Het Paviljoen staat aan een plein, het is een groot gebouw, het verheft zich als een toren en hoe nietig is het van boven gezien, vanuit de hoge hemel. En in de straten bewegen zich mensen, bedrijvig en druk, zij hebben hun zorgen en moeilijkheden en vooral hun belangen, waarvoor zij zich opblazen, hun politiek en hun processen en hun tactische overwinningen en hun nederlagen. Verwijder U uit het gedruis en uit de steden, sta in de nacht op het land, onder de sterren bij het water, in de zwijgende grootheid van het heelal. Wat zijn de mensen dan klein; en al wat zij doen en bedenken is nietig’.
Tijdens de kortstondige hausse van nieuw-zakelijke literatuur in het begin van de jaren dertig, werd het werk van Revis in tal van kranten en tijdschriften besproken. Dat de publieke belangstelling daarna afneemt hangt samen met het verdwijnen van de stroming waarvan Revis allengs de enige vertegenwoordiger wordt. De redenen voor het verdwijnen verklaren de beperkte belangstelling voor Revis' oeuvre. In de eerste plaats zal de aanval op de nieuwe zakelijkheid van gezaghebbende critici als Ter Braak, Marsman en Du Perron een rol hebben gespeeld. Zij laakten het epigonisme en het ontbreken van innerlijke noodzaak en psychologische diepgang. Door het toepassen van stijl en techniek en het overnemen van thematiek van buitenlandse voorbeelden ontstond volgens hen hybridisch en modieus maakwerk vol film- en reportage-effecten, dat noch als literatuur noch als journalistiek geslaagd kan heten. In de tweede plaats verschenen in de jaren dertig romans die wél als succesvolle alternatieven voor het oude realisme beschouwd werden. Men kan hier denken aan het werk van Slauerhoff, Du Perron, Vestdijk, Walschap en Bordewijk. De belangrijkste reden voor de teloorgang van de nieuwe zakelijkheid is gelegen in literaire eigenaardigheden, zo men wil tekortkomingen van het genre.
De nieuw-zakelijke romans kennen, als gezegd, geen mensen als hoofdpersoon, zodat de lezer geen mogelijkheid heeft zich te identificeren met een romanpersonage. Geboeid zal de lezer ook niet raken door een meeslepende intrige. Voor zover daar al sprake van is, wordt ze overwoekerd door de vele beschrijvingen. Kon in het oude realisme de aanwezigheid van een verhaal nog tegenwicht bieden aan het zo gewraakte schilderen met woorden, in dit nieuwe realisme wordt het narratieve karakter ernstig aangetast door opsommingen en uiteenzettingen, in moderne stijl, dat wel. De documentatie wint het van de verbeelding.
| |
De mens als formule
In de besprekingen van Revis' romans en novellen zijn het de genoemde literaire manco's die in de negatieve kritieken telkens worden aangewezen. Al in 1935 merkt B. Stroman op dat Revis in Zand de impressionistisch schrijvende journalist verwijt de werkelijkheid niet meer te
| |
| |
zien, maar Revis ‘vergeet, dat hij zelf zoo gespannen naar het in grootboeken, loonstaten, beurskoersen, kortom getallen geregistreerde leven tuurt, dat hij den mensch - het leven - vergeet, althans tot een formule terugdringt’. Door zo veel te registreren wordt hij ‘een literair bureau voor de statistiek’ die niet door de getallenreeksen breekt. Bijna twintig jaar later constateert Jan Greshoff naar aanleiding van de historische roman Mensen die muiten hetzelfde. Na eerst, als iedere recensent, Revis geprezen te hebben voor zijn ‘verbluffende’ kennis van zaken, resultaat van grondige documentatie, vraagt hij zich af waarom de auteur zoveel geestkracht en tijd verdaan heeft aan een werkzaamheid die hij niet aankan. Hij adviseert Revis verhandelingen te schrijven, in plaats van ‘onleesbare romanproeven’: het boek ‘is vlees noch vis, het is niet het warmbloedige vlees van het kunstwerk, noch de koudbloedige vis van het betoog. Het is een beschaafd en welgemeend onding’. Kennelijk wist Greshoff niet dat Revis verhandelingen heeft geschreven, anders zou hij zeker tot de bevinding zijn gekomen dat het verschil tussen de gedenkboeken die Revis onder zijn eigen naam publiceerde - onder andere over Van Gend & Loos en de motorenfabriek Thomassen -, en zijn literair werk minder groot is dan men op grond van de tegenstelling betoog-fictie zou verwachten.
Als aan het eind van de jaren vijftig in navolging van de romans van Hermans en Blaman steeds meer literatuur gaat verschijnen waarin erotiek en het lichamelijke onverbloemd aanwezig zijn, blijken de kantoren en fabrieken van Revis op sommige critici een grote aantrekkingskracht uit te oefenen. Opmerkelijk in dit verband is de tournure die Greshoff maakt. Zeven jaar na zijn recensie van Mensen die muiten bespreekt hij, in 1959, Spoorzoekers. Deze roman heeft de zelfde tekorten als Mensen die muiten, maar daarover zegt Greshoff deze keer niets. Wel staat hij uitvoerig stil bij wat het boek niet bevat: het is voor hem een verademing ‘wanneer men een roman onder de ogen krijgt, waarin voor het ledikant geen plaats is. Waarin van de liefde en wat daar alzo aan onverkwikkelijks mede samengaat, alleen maar terloops gerept wordt’. Er is meer dan erotiek tussen man en vrouw, en het is Revis te prijzen wanneer hij het zichzelf moeilijk maakt ‘door niet de gangbare stof noch het gangbare patroon te kiezen’. Het is veelzeggend voor het toenmalige literaire klimaat dat Greshoff zonder meer stelt dat Revis' boek grotendeels zijn belang ontleent aan het feit ‘dat het ons niet de slaapkamer’ binnenleidt. Ook de recensent van het Algemeen Dagblad beveelt zijn mannelijke lezers dit ‘mannelijke’ boek van harte aan: ‘Ik hoop dat zij die, beu van het erotisch bakkeleien in de bedstee, naar een ruimer en frisser geestesvoedsel zoekend, zich niet door de banale titel laten weerhouden dit boek, dat een boek juist voor hen is, ter hand te nemen’.
Dat positieve besprekingen niet vanzelf tot een groot leespubliek leiden, laat Revis zien, van wie slechts één boek één herdruk kreeg. Zelfs de drie bundels historische vertellingen uit de reeks Stadia van Amsterdam (1965-1967) waarmee hij zijn literaire carrière afsloot, brachten daarin geen verandering, ofschoon ze in de dagbladpers een overwegend goede kritiek kregen. Vergeleken met de rest van zijn werk hebben deze verhalen een vrij conventioneel karakter doordat meer dan gebruikelijk personages zijn ingeschakeld bij de informatie-overdracht; de voor Revis zo kenmerkende beeldend-geserreerde stijl is genormaliseerd en is gekozen voor de onvoltooid verleden tijd als verteltempus. De schrijver die eens begon als avantgardist eindigde als een gewaardeerd verteller van ‘ouderwetse’ en ‘prettig leesbare’ verhalen. De traditie zegevierde tenslotte over het experiment.
* Voor nadere informatie over de literair-historische context en de nieuwe zakelijkheid verwijs ik naar mijn boek Van realisme naar zakelijkheid; proza-opvattingen tussen 1916 en 1932. (Utrecht 1982). Een uitgebreide bibliografie van en over Revis is opgenomen in mijn artikel over zijn oeuvre in het Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. (Groningen 1990).
Hans Anten is universitair docent Moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.
|
|