de weg van Wittgenstein naar romancier Hermans vruchtbaarder, dan die van essayist Hermans naar Wittgenstein.
Veel positiefs ook in Van Eedens repliek.
Ten eerste geeft Denis ‘een aardige bespreking van de thematiek van Wittgenstein’. Dat is alvast niet gering.
Vervolgens was de conclusie in onze artikelen, namelijk dat Hermans in zijn stukkies maar wat voor zich uit neuzelt, niet afdoende onderbouwd met verdere literatuur over dat onderwerp. Deze lacune is echter aangevuld door Van Eeden. Volgens zijn repliek is na de discussie met Kazemier tenminste duidelijk, dat ‘Hermans op dit punt veel zwaardere aanslagen heeft overleefd’. Maar blijkens Van Eedens uitlatingen is het Hermans toch maar ternauwernood gelukt daarbij het vege lijf te redden, want hij likte daarna zijn wonden en onthield zich verder van alle uitlatingen over filosofische onderwerpen.
Het enige punt dat Van Eeden misschien gescoord heeft, gaat vooralsnog schuil achter zijn zorg om de onsterfelijkheid van Frans A. Janssen. Op het eerste gezicht is deze zorg charmant en vol menselijke warmte, maar op het tweede gezicht ware het beter geweest als Van Eeden de ruimte in zijn repliek had benut, om de inzichten van Frans A. Janssen voor het voetlicht te brengen. Leeft Frans eigenlijk nog?
ERNST DENIS
RENÉ GUDE
GABRIËL WIBIER