Vondel door de hoorspelkern
Ik kwam voor het eerst in aanraking met de ‘klassieke’ Nederlandse letteren op het VWO. Ik kan mij althans niet herinneren dat hier op mijn lagere school iets aan gedaan werd. Er werd überhaupt niets aan literatuur gedaan op de twee scholen waar ik mijn kinderjaren heb doorgebracht (aanvankelijk in Amersfoort, later in Woudenberg, waar ik van balpen over moest schakelen op de toen in beschaafder streken reeds lang in onbruik geraakte kroontjespen).
Het enige wat hier een beetje bij in de buurt kwam, was een ouderwets leesboek, Jaap en Gerdientje geheten, dat klassikaal werd doorgenomen. Een larmoyante geschiedenis over een bleekneuzig meisje dat te zwak was om met haar ouders mee te gaan, die zending gingen bedrijven onder de een of andere godvergeten Afrikaanse stam. Zoals uit de titel blijkt, trok ze op met ene Jaap. Verder kan ik mij in het geheel niets van het verhaal herinneren. Vermoedelijk eindigt het met de dood van Gerdientje, die met haar vrome berusting een voorbeeld is voor Jaap, in casu de lezer. Het was niet voor niets een ouderwetsche School met den Bijbel.
Op de middelbare school daarentegen, werden de klassieken ons terdege ingepeperd. Zozeer zelfs, dat we tot mijn spijt nooit echt zijn toegekomen aan de moderne Nederlandse letterkunde (ik geloof trouwens dat Lodewick toen ophield bij de ‘nieuwe zakelijkheid’ en dat in 1974! Maar goed, lopen de schoolboekjes niet altijd achter?).
Ik had De avonden al gelezen - zeer toepasselijk op een totaal verregende vakantie - voordat ik kennis maakte met het werk van Vondel. In die tijd was het gebruikelijk om dit blijkbaar toch wat ontoegankelijk geachte proza te verlevendigen door middel van bandopnames, waarop acteurs de tekst brachten alsof het om een spannend hoorspel ging, inclusief wapengekletter en piepende deuren. Soms werd er volstaan met het op toon voorlezen van de tekst. Ik herinner me nog de tergend langzame en geaffecteerde voordracht door Albert Vogel van een verhaal van Couperus. En dan de gedichten van Heine, die onze leraar Duits had opgenomen van een plaat vol tikken, zodat het leek of er op de achtergrond een genoeglijk haardvuurtje brandde. Maar de grote Vondel werd anders aangepakt!
Met de Gysbrecht van Aemstel onder onze neus luisterden wij simultaan naar de hoorspelkern die zich middels een oude bandrecorder tot ons richtte. Hé, was dat niet Jeroen Krabbé, die stem van Gijsbrecht? En Badeloch, dat leek warempel Pleuni Touw wel! Al gauw spanden we ons in om alle stemmen te identificeren. Ik geloof niet dat de grootsheid van Vondels kunnen erg tot ons doorgedrongen is. Wél wisten we ons in de pauze nog fragmenten te herinneren, die we elkaar brullend van de lach voordroegen op de bekende onnatuurlijke spreektoon, waarop Nederlandse acteurs het patent lijken te hebben. Het schoolplein werd gevuld met talloze imitaties van Jeroen Krabbé, dan