Uit de muur
Een maand geleden begon ik mijn eerste column met een dichtregel uit het gedicht ‘Pogrom’ van Ed. Hoornik: ‘het is maar tien uur sporen naar Berlijn’. Ik kon toen niet vermoeden op welke wijze die simpele mededeling een rol zou gaan spelen in mijn Berlijn-ervaring. Eerst maar de wat anecdotische verslaggeving over de afstandsperikelen.
Inmiddels - vorig weekend - heb ik voor mijn gevoel een snelheidsrecord Amsterdam-Berlijn gevestigd door, weliswaar met taxihulp naar en van het Stenen Bruidsbed-vliegtuig (zoals ik die gezellige bromfiets van DAN-AIR inmiddels gedoopt heb), in drie uur en vijftien minuten vanuit mijn huis in het centrum van Amsterdam mijn tijdelijk onderkomen op vier hoog in een ‘Hinterhaus’ in het centrum van Berlijn te bereiken. Maar ik heb het ook anders meegemaakt. De eerste keer dat ik van Berlijn terugging naar het vaderland meende ik dat per automobiel te moeten doen. Ik heb mij op aanraden van vrienden een ‘professoraal’ voertuig aangeschaft (van een bekend Duits merk: het begint met een B) en inderdaad, wat de folders beloofd hadden: in wederom een recordtijd stond ik aan de Nederlandse grens, even ten noorden van Oldenzaal. Daar wordt de aansluiting van de Duitse op de Nederlandse rijksbaan echter onderbroken door een stukje provinciale weg en ‘of all places’ in De Lutte (drie huizen en een café) schoot (een ander woord heb ik er niet voor) een forse boerenhond uit de struiken en onder de auto. Resultaat: Hund tot, Wagen kaputt, Eigentümer des Hundes nirgendwo (hij bleek later in dat café te zitten). In zo'n geval gaat het met de trein toch heel wat sneller.
Maar Hoorniks gedicht speelde ook nog een andere rol. Toeval of schikking (zou F.C. Terborgh opmerken): juist op 9 november was dit gedicht in mijn programma aan de orde en las ik het voor aan mijn studenten. En juist op die dag werd in Duitsland herdacht dat 50 jaar geleden, letterlijk naar aanleiding van een moord (met homo-erotische achtergronden) in Parijs, de zogenaamde ‘Reichs-Kristallnacht’ losbarstte: de georganiseerde brute aanval op joodse bezittingen, joods cultuurgoed, joodse mensen. Voor wie het nog niet geloofd had, kon het nu duidelijk worden: de waanzin van de Hitler-politiek.
De herdenking anno 1988 kostte de kop van een politicus: de voorzitter van de Bondsdag, de CDU'er Jenninger die - naar Duitse politieke gevoelens - op een iets te inlevende manier de minstens ‘neutrale’ (maar in vele gevallen: de participerende) houding van de massa tegenover de barbarij trachtte te verklaren. Te veel historicus, te weinig politicus, blijkbaar - dacht ik direct, en zeker toen ik zijn rede in de krant nalas. Op zulke momenten merk je eens te meer dat je in Duitsland bent; de oorlog is nog overal, in het bijzonder in Berlijn, het kapitalistisch opgetuigde en gepavoiseerde vlaggeschip in de duisternis van de Oost-europese arbeidersparadijzen, dat als geen andere Duitse stad de verloren oorlog - de terechte vernietiging van de waanzin van het Duizendjarig Rijk - symboliseert. De oorlog is overal, maar je moet er op gepaste - dat wil zeggen: in de Duitse politiek passende - toon over praten. Dan is het een verademing de Nederlandse weekbladen te kunnen lezen: in Vrij Nederland, maar vooral in het voortreffelijke artikel van Koen Koch in de Haagse Post, wordt in deze kwestie orde op zaken gesteld op een manier die binnen de ‘Deutsche Ordnung’ blijkbaar (nog) niet mogelijk is.
Berlijn en de oorlog, - je kunt je hier aan dat thema niet onttrekken. Ik heb in de afgelopen jaren regelmatig recensies geschreven over het literair werk van Armando. Ik vond (en vind) zijn berichten uit Berlijn fascinerend; ik heb het idee dat ik nu al, na twee maanden, iets meer