geschiedenis moet worden geschreven of er wordt gecanoniseerd en geëssayeerd, dan gebeurt dat door mannen en dan verliezen de vrouwen het. Ze krijgen in de kritiek nog wel aandacht, maar ze zijn gedoemd eendagsvliegen te blijven, want ze worden niet in een traditie geplaatst, ze worden niet bij stromingen ingedeeld,’ zegt Maaike Meijer in een interview dat 24 december in Vrij Nederland verscheen.
Neem Vasalis. Het standaardoordèel, dat de poezie van Vasalis toegankelijk en ongecompliceerd zou zijn, heeft geleid tot een oppervlakkige receptie. Bepaalde aspecten van haar werk kwamen tot nu toe nooit aan de orde. In het eerste hoofdstuk van De lust tot lezen herleest Meijer de gedichten vanuit het interpretatiekader van de mystiek, zoals dat eerder met Achterberg en Lucebert is gedaan. Het is duidelijk dat het hier gaat om ‘een eenvoudige daad van rechtvaardigheid’, want de gedichten winnen in deze leeswijze aanzienlijk aan diepgang en betekenis.
Meijer ziet lezen en interpreteren niet zozeer als het ‘ontraadselen’ of ‘decoderen’ van een tekst, maar als een interactie tussen tekst en lezer, die erotische en politieke aspekten kent. In het hoofdstuk ‘De paradox van de interpretatie’ pleit Meijer voor een zelfreflexieve interpretatie, waarin de vervoeringen en eventuele weerstanden van de lezer/es onder woorden worden gebracht, en waarin de ideologische positie die hij of zij inneemt wordt geëxpliciteerd. De positie van de interpreet is nooit neutraal. Het gaat erom dat de vragen gesteld worden: hoe geinterpreteerd wordt, wie interpreteert, welke teksten geinterpreteerd worden, en wat die interpretaties sociaal, politiek en cultureel doen. Dit is tot nu toe niet het geval in de dominante kritiek.
In de hoofdstukken drie, vier en vijf geeft Meijer ‘tegen-interpretaties’ van poezie van Judith Herzberg en Neeltje Maria Min. In tegenstelling tot het beeld van Neeltje Min als de dichteres van eenvoudige, romantisch-melancholieke versjes, blijken haar gedichten in werkelijkheid uitermate resistent te zijn tegen interpretatie. Karakteristiek zijn de open plekken, de ‘Minformatie’, zoals Meijer dat noemt.
Min ‘drapeert haar tekst rond een leegte, rond iets dat zij zo systematisch verzwijgt, dat het zich steeds klemmender gaat opdringen’ (De lust tot lezen p. 129). Mins gedichten maken de inbeelding van een niet-representeerbare ervaring mogelijk, namelijk dochterverkrachting. Deze gedichten kunnen werken als ingrijpende bewerkingen van het gangbare zwijgen, van de verdringing, de eufemismen en de afweer. Maaike Meijer heeft hiermee twee hoofdstukken geschreven die, hoewel gruwelijk om te lezen, de poëzie van Min zodanig intensiveren dat deze zich voorgoed in het geheugen brandt. Het wordt tevens duidelijk dat de receptie van de bundels Voor wie ik liefheb wil ik heten en Een vrouw bezoeken vooral het onvermogen weerspiegelen van mannelijke critici, om zich te verdiepen in een poëzie die confronterende voorstellingen schept van een vrouwelijke belevingswereld.
In het volgende deel van haar boek gaat Meijer nader in op ‘de politiek van het lezen’. Haar eerste slachtoffers zijn de heren van het tijdschrift Merlyn (1962-1966). Niet gespeend van humor is Meijers analyse van een op zich niet zo humoristisch feit: vrouwelijke auteurs bestonden niet in de denkwereld van Merlyn, of alleen als negatieve tegenpool van de echte, goede, ‘analyseerbare’ literatuur. Haar scherpe aanval op bepaalde uitgangspunten en methoden van Merlyn wordt gerechtvaardigd doordat hun