dat moment ontwikkelde. Mijn interesse ervoor komt voort uit mijn belangstelling voor het ongezegde, de in de schaduw gelaten aspecten van boeken. Ik heb altijd de neiging gehad om het marginale naar voren te halen. Dat waren vaak de posities van vrouwen. Ik heb vrouwenstudies nooit als gebied op zich benaderd, voordat ik er midden in bleek te zitten.
Onder invloed van het feminisme ging ik steeds meer zien hoe het verband is tussen de positie van vrouwen in de literatuur en de werkelijkheid. Hoewel ik, net als jij waarschijnlijk, getraind ben om te denken dat er geen enkel verband mag zijn tussen literatuur en werkelijkheid. Dat is natuurlijk nonsens. Dat verband is er wel, ook al is dat niet altijd een mimetisch verband, een afbeelding. Maar er is een verband. Dat begon me toen te interesseren. In hoeverre stimuleert de cultuur seksisme en in hoeverre houdt de cultuur seksisme in stand.
Mijn interesse voor een feministische vraagstelling is dus gevormd door een aantal factoren vanuit persoonlijke sfeer, algemeen politieke belangstelling en vanuit mijn eigen werk. Juist door het werken met het model van de narratologie ben ik op een heel concreet probleem gewezen. Dat dit model tot te vergaande abstracties zou leiden gaat in mijn geval dus zeker niet op.
In het boek En Sara in haar tent lachte... spreekt U, samen met de andere auteurs, uw stellingname uit: ‘Deze houdt in dat wij van mening zijn dat heel veel verkeerde, dat wil zeggen voor de mens schadelijke structuren in de gang van zaken op de wereld, terug te voeren zijn tot de fundamentele problemen in deze verhouding (man-vrouw verhouding. red.). Wij zijn zelfs van mening, dat gebieden waar nauwelijks vrouwen aan te pas komen, zoals de mondiale politiek, sterk onder invloed staan van een specifieke, mythische houding tegenover vrouwen, die schadelijk zijn voor de mensheid.’
Is de studie van literatuur dan niet slechts middel om een doel in de werkelijkheid te bereiken?
Dus in hoeverre gebruik ik literatuurstudie voor een politiek doel? Dat wordt natuurlijk gauw gezegd. Mijn antwoord daarop is dat literatuur deel uitmaakt van de politieke werkelijkheid. Ik denk niet dat er een scheiding is tussen een mooie esthetische werkelijkheid enerzijds en een harde politieke werkelijkheid anderzijds. Iets dat veel mensen in het vak wél denken. Ik denk dat de literatuur in de werkelijkheid staat, door die werkelijkheid gevormd wordt en de werkelijkheid mede vormt. De vraag in hoeverre ik literatuurstudie dus als middel gebruik om iets met de werkelijkheid te doen, valt dan weg.
Het citaat uit Sara is een heel algemene uitspraak waarin we het vooral hebben over de wereld. In een boek als de bijbel is die verhouding tussen tekst en wereld natuurlijk veel direkter. Een bijbel is niet zomaar een literair werk. Er zijn koppen door gevallen en oorlogen voor gevoerd.
U bent veel met de interpretatie van de bijbel bezig. In hoeverre heeft dit onderzoek van de bijbel direkte invloed op literair onderzoek?
Het bijbelonderzoek ben ik begonnen naar aanleiding van een vraag die ik op mijn theorie kreeg, namelijk: ‘Is die theorie alleen toepasbaar op moderne romans of heeft het een groter bereik?’ Ik ben die theorie toen eerst gaan toepassen op post-modernistische romans, zoals die van Duras. Vervolgens zocht ik naar een tekst die uit een an-