thijs pollmann
Over andere zinnen gesproken
Waarom lezen we zo weinig boeken voor de tweede keer? Dat zal je bij een grammofoonplaat of een schilderij niet zo gauw overkomen, ik bedoel dat je ze koopt, er éen keer naar luistert of er éen keer naar kijkt en ze daarna voor altijd weg zet. Met boeken gebeurt het bijna altijd. Hoe komt dat?
De observatie en de vraag zijn van Gerrit Krol. Ze komen aan de orde in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs, afgedrukt in De Revisor van februari 1987.
Het is een intrigerend probleem, maar Krol heeft er geen mooie oplossing voor. Hij meent dat de meeste boeken zo zijn ingericht dat je min of meer gedwongen wordt ze in een keer uit te lezen, en dat je daarom ook alles in een keer moet begrijpen. Overgeleverd aan de schrijver die de vragen stelt en alle antwoorden geeft, kun je als lezer niet anders dan het boek wegzetten als het uit is. Van de lezer wordt niet meer gevraagd dan zich te laten boeien. Krols betoog krijgt nog wel enkele mooie nuanceringen, maar erg overtuigend is het niet, ook niet voor een echte Krolliefhebber. Als weerwoord tegen degenen die hem de saaiste, de vervelendste schrijver van Nederland vinden, is het wel een beetje grappig, maar - vrees ik - onvoldoende.
Voor mij hangt de kwestie samen met een andere, minstens zo intrigerende vraag over de relatie tussen mooie dingen en de herinnering aan mooie dingen. Iedereen kan zich een voorstelling maken van een schilderij, dat bij het zien en herzien een verpletterende indruk heeft gemaakt. Niemand echter, zo verbeeld ik mij, zal evenzeer verpletterd zijn door het herinneringsbeeld. Wie eenmaal de ‘Regentesse van het gasthuis in Haarlem’ van Frans Hals gezien heeft, zal ze niet gemakkelijk vergeten. Maar als esthetische ervaring moet de herinnering het onherroepelijk afleggen tegen de ervaring zelf. Zo ook met de muziek. Hoezeer het strijkkwintet van Schubert ook in mijn geheugen is gegrift, hoe gemakkelijk ik ook fragmenten eruit in mijn geest tevoorschijn kan roepen, het horen zelf, de sensatie, het gebruik van de oren zelf levert zoveel meer dan de herinnering.
Geluksgevoelens en de tinteling van lijf en leden doen zich alleen bij de directe confrontatie met het kunstwerk voor, en ze worden door de herinnering eraan nooit geëvenaard. De zinnen zijn dus meer dan het doorgeefluik waar men ze altijd voor houdt. Ze voegen sensatie aan de gewaarwording toe.
Mijns inziens geldt dit allemaal ook nog voor het genot van poëzie. Om me tot het ‘horen’ te beperken, het echte plezier van een gedicht uit je hoofd te kennen of van een paar regels, dat doet zich niet voor als je de regels je te binnen brengt, maar als je ze feitelijk, desnoods binnenmonds, laat klinken.
En dit laatste nu is wat er bij het meeste proza niet gebeurt. Boeken zoals Krol bedoelt, onthou je meestal niet als woorden. Wat ik me van Ina Damman herinner zijn - behalve enkele flarden van zinnen - beelden, geen passages. Anton in Harlingen, de weg naar het station, de tas van Ina, het schoolreisje, het schaatsen en de reep chocola, het zijn beelden geworden, en geen hoofdstukken of alinea's gebleven.
Is het daarom dat we aan beelden genoeg hebben om scènes en hoogtepunten opnieuw te ervaren. En kunnen die beelden niet bijna zo goed uit de prikkeling van het geheugen voortkomen, als door herlezing geproduceerd worden? Hoeft het boek om die reden niet zo snel opnieuw uit de kast te komen?
Ik geloof dat ik Het gemillimeterde hoofd eens moet herlezen.