thijs pollmann
De discussie over Krimp en Groei houdt aan. En het blijft moeilijk om alles wat gezegd en geschreven wordt in een coherent verband te zien. Onbenullige stemmen verwekken rumoer en ergernis; en belangrijke bijdragen uit gezaghebbende kring krijgen nauwelijks aandacht. Dit laatste geldt zeker ook voor de brief die de alpha's van de Koninklijke Academie van Wetenschappen aan de minister van onderwijs hebben gestuurd, speciaal om aandacht te vragen voor de positie van de letterenvakken. Ik wil uit die brief twee aspecten naar voren halen. Het eerste heeft betrekking op de culturele functie van de letterenfaculteiten, en het tweede op de arbeidsmarkt voor hun afgestudeerden.
Letterenfaculteiten zijn nodig. De voortschrijdende technologisering en de blijvende werkloosheid, zo betoogt de Academiebrief, stellen de samenleving aan spanningen bloot waarvan de oplossing in hoge mate afhankelijk is van de kwaliteit van ‘het verstandhoudingsproces tussen de staatsburgers’. Dan volgen er twee citaten uit een lezing uit 1985 van de Groningse historicus Kossmann over de functie van de alphafaculteit in onze maatschappij.
‘De beschaving dient het de leden van een samenleving mogelijk te maken elkaar te verstaan. Zij moet een toegankelijk vocabulair en een stelsel van als niet willekeurig beschouwde waarden scheppen of bewaren.’
‘Het beschavingsideaal van nu is niet prescriptief maar descriptief, het is niet gesloten maar open. Wat het in feite inhoudt is dit: het eist dat de democraat weet waar zijn voorstellingen van wat goed en kwaad is, mooi en lelijk, bewonderenswaardig en verwerpelijk vandaan komen, dat hij nagaat waar vergelijkbare voorstellingen in het heden en verleden toe leiden, dat hij enig inzicht heeft in de manier waarop de beste scheppende geesten in het heden en verleden de menselijke mogelijkheden hebben gebruikt, kortom, dat hij enige eruditie bezit en enige belangstelling voor de culturele aspecten van de maatschappij. Dit is geen luxe, geen zorgeloze en vrijblijvende vulling van de tijd die rest als het ernstige werk in de technologie en het bestuur is gedaan; dit is een dwingende sociale noodzaak.’
Dit zijn diepe inzichten, mijns inziens, maar ze strekken niet tot onderbouwing van de hoofdstelling van de brief van de Academie, namelijk dat er voor de afgestudeerden in de letterenfaculteiten werk aan de winkel is. De zienswijze van de Academie wijkt op dit punt af van alles wat ik op dit gebied heb gelezen.
Zoals bekend betoogt de minister, dat er voor het behoud van welvaart en welzijnsvoorzieningen grote aantallen hoger opgeleiden nodig zijn; dat de vraag naar afgestudeerden zal toenemen, en dat de deelname aan het Hoger Onderwijs om die reden zelfs zal moeten worden gestimuleerd, speciaal bij meisjes en volwassenen. De minister meent dat zij gestimuleerd moeten worden een studierichting te kiezen waar de arbeidsmarkt wat meer belooft dan bij letteren. Daar stelt de Academie een andere mening tegenover. Haar commissie Alfawetenschappen zegt: ‘Er