Van Nijlen, Marsman, Batten en Stols behoren (de brieven aan Bloem en Malraux zijn helaas niet teruggevonden). Tot dit rijtje behoort vanzelfsprekend ook tot tot de laatste snik Ter Braak maar de aan hem gerichte brieven in deze uitgave zijn schaars omdat, zoals men weet, de omvangrijke correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron al eerder gepubliceerd is. Alleen enkele, nadien teruggevonden, brieven zijn hier opgenomen.
In een van de laatste brieven aan Greshoff (d.d. 25 februari 1940), die enige jaren voor de oorlog de wijk nam naar Zuid-Afrika, komt de angst voor de oorlog en de nazi-terreur aan de orde. ‘Eigenlijk is een groot deel van dat halfbezeten werken dat ik doe, een soort vrijwillig abrutissement, om me maar geen volledige rekenschap te geven van de rotzooi waarin we leven. (...) En dan: het heerlijk bombardeeren dat ze achter die unies kunnen doen, speciaal op de burgerij en tegen een luchtafweergeschut dat eenvoudig niet bestaat... Ik schrijf je dus hopen plannen, maar als dit de laatste brief was die je van ons kreeg (het is over 4 dagen Maart), zou dat niets verwonderlijks hebben’.
Iets eerder in dezelfde context een andere toon. Nogmaals aan Greshoff (d.d. 9 november 1939): ‘Het is ongelooflijk, zoo rustig als de menschen geworden zijn, nu de oorlog er is. Weet je nog den raad van Stendhal: “Et ne passez pas votre vie à avoir peur”. Ik had in Indië al zeer duidelijk de wil om me in niets meer te laten beïnvloeden door wat die meneer Hitler ging doen of niet-doen; tenslotte zijn we dan ook blij dat we hier [in Nederland] zijn’. Hoe je dit relatieve optimisme ook wendt of keert, het Staat buiten kijf dat de oorlogsdreiging en het voortdurend ‘halfbezeten’ werken, de laatste krachten van de toch al ziekelijke Du Perron gesloopt hebben. Op 14 mei 1940, op de dag van de capitulatie van Nederland, stierf hij aan een aanval van angina pectoris.
Het is de vraag wat de zin is van deze zo grootscheepse literaire ontsluiting van het privé-domein van een literair figuur, als heeft plaats-gevonden met de uitgave van de brieven van Du Perron. Velen zullen slechts het wetenschappelijke nut erkennen en wijzen iedere andere waarde af. In het geval van de brieven van Du Perron moet ik dan toch wijzen op de waarde die ze hebben als tijdsdocument; als persoonlijke getuigenis van een nog niet vergeten verleden. Verder vormen de brieven een omvangrijk ego-document, dat een onmisbare literaire en literair-historische waarde heeft door de helderheid, de directheid en de eerlijkheid waarmee het geschreven is. Du Perron kon brieven schrijven als geen ander. Tenslotte: de brieven werpen een licht op een persoonlijk beleden en bewogen leven dat een dramatisch einde kende, een leven dat kan worden gekenmerkt door een strijd waarin veel verloren ging maar een ding als een paal boven water bleef: de eigenwaarde. ‘Het is inderdaad een vreemd besef dat in minder dan een uur de Duitse luchtvloot boven deze stad kan hangen om alles te laten regenen wat doeltreffend lijkt; men mag zich dus wel voorhouden dat gegast of afgebrand worden niet zo'n groot verschil maakt met een einde doer leucaemie of angina pectoris. Na alle wroeten zie ik één wijsheid: zo lang men leeft, te leven volgens de eigen aard en alsof men toch de ruimte voor zich had met alle nieuwsgierigheid en hoop waar men nog mee behept is, maar ook met een voldoende quantum pessimisme om ons in éën minuut te verzoenen met het einde van alles wat ons leven mogelijk maakte, mogelijk in iedere betekenis’.
Zolang hij leefde heeft Du Perron de strijdbaarheid waarvan deze regels getuigen gestand gedaan, maar het was een nutteloos verzet want met de intocht van de Duitse tirannie werd de laatste der ridders geveld en zijn strijdros, de literatuur, in de ban gedaan.
Peter Nijssen