Vooys. Jaargang 2
(1983-1984)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Paul van der Lecq
| |
[pagina 18]
| |
boek te willen maken dat ‘onze taal zoo volledig mogelijk bevat en ordelijk ten toon stelt.’ Centraal stelde hij de taal van zijn eigen tijd ‘zonder aan de rechtmatige eischen van den vroegeren te kort te doen.’ Bovendien had hij hogere ambities dan het beschrijven van de taal: ‘Wij trachten de taal in haren aard, haren oorsprong en hare vorming, naar den eisch der wetenschap te doen kennen, maar tevens voor de toekomst haren bloei te bevorderen naar de behoeften der kunst.’ De volkstaal is ‘een kunstgewrocht der scheppende natuur’, en behoort als zodanig tot het rijk der wetenschap; de schrijftaal echter is afkomstig van de menselijke geest, en dus niet vrij van gebreken. Het woordenboek, gefundeerd op de studie der volksspraak, wil de moedertaal helpen, zuiveren en edelen. Van Alberdingk Thijm is de term ‘museum der taalvormen’ afkomstig; het woordenboek is een museum waarin de ‘mooie’ taalvormen worden tentoongesteld. Wellicht stelde hij zich voor dat de cultuurdragende laag van Nederland (zeer veel intekenaars waren dominee of onderwijzer...) elke avond een stukje uit het WNT lazen, om zich te goed te doen aan de rijkdom van de Nederlandsche taal. De Vries probeert in zijn lemma's dan ook een ‘verhaal’ te vertellen, waarbij hij meer zoekt naar een logische verklaring dan een historische ontwikkeling van de betekenistoepassing van een woord. Vaak gaat hij uit van een ‘oorspronkelijke’, letterlijke betekenis, en probeert andere betekenistoepassingen ‘figuurlijk’ of als ‘bijzondere toepassingen’ te verklaren. Waar dit toe leidt zien we bijvoorbeeld in het lemma aan: 1) De grondbeteekenis van aan brengt mede, dat het in de eerste plaats gebezigd wordt bij ww., welke eene werking te kennen geven, die geheel of hoofdzakelijk in eene aanraking bestaat, Het is niet moeilijk om het met C. Kruyskamp eens te zijn dat ‘vele verklaringen iets kunstmatigs krijgen.’Ga naar eind2 Vaak heb je de toegevoegde citaten nodig om de definities te kunnen begrijpen. Dat De Vries worstelde met zijn weerbarstige ‘taalschat’, blijkt wel uit de verzuchting: ‘De lexicograaf is te vergelijken met den anatoom, die de | |
[pagina 19]
| |
werktuigen en verrichtingen des lichaams niet kan beschrijven, dan door het zielloos lijk te ontleden, en datgene te scheiden wat alleen in onderlingen samenhang en levend verband geweest is wat het geweest is.’ De Vries wil zowel de logica als de geschiedenis van de woordbetekenissen recht doen. In zijn inleiding lijkt het bijna, of hij de taal verwijt zich zo weinig logisch ontwikkeld te hebben: in de oudere tijdperken ‘werkt de verbeelding in volle vrijheid (...). Eerst later, bij het toenemen van beschaving en verstandelijke ontwikkeling (...), treedt de logica met steeds helderder bewustzijn voor de poëzie van weleer in de plaats.’
Onder het kopje Aanmerkingen gaf De Vries informatie, die de onderwijzers en dominees zich ter harte zullen hebben genomen: gevallen, waarin je het behandelde woord niet moest gebruiken, en welk woord daar dan wel op zijn plaats was; vergelijkbare citaten, waarin het behandelde woord niet voorkomt; of veroordeling van verkeerd taalgebruik, zoals: Het in België gewone gebruik van aan bij prijsbepalingen, als b.v. dit boek wordt verkocht aan vijf franken (...), is een stootend gallicisme, op geenerlei wijze met het begrip van ons aan overeen te brengen. De echte ndl. uitdrukking is voor of tegen (...) Bij de keuze van de citaten gaf De Vries, met zijn behoefte om de taal te veredelen, een grote voorkeur aan zulke negentiende-eeuwse giganten als Van der Palm en Beets, die voor hem de literatuur van zijn tijd vertegenwoordigden.
Al vanaf de ‘tweede generatie’ redacteuren zijn er wijzigingen gebracht in de opzet. De verzameling bouwstoffen (de citaten) werd aanzienlijk uitgebreid, waarbij er geen sprake meer was van een eenzijdige literaire gerichtheid. De terminus a quo van de bouwstoffen werd teruggebracht tot 1500, zodat er een aansluiting tot stand kwam met het Middelnederlandsch Woordenboek. De schrijfstijl werd zakelijker, en er werd definitief gekozen voor een historisch-inventariserend werk. De synoniembehandeling, bedoeld om de lezer allerlei fijne betekenisnuances bij te brengen, verdween. De onstuimige groei van de bouwstoffen zorgde voor een grote ongelijkmatigheid tussen de verschillende delen van het WNTGa naar eind3. Bovendien werkten | |
[pagina 20]
| |
er nu meerdere redacteuren gescheiden van elkaar, wat de uniformiteit ook niet ten goede kwam. De redactie van de ‘vierde generatie’ (Kruyskamp, De Tollenaere, Heeroma e.a.) probeerde dit laatste op te vangen door het opstellen van regels waar iedere redacteur zich aan moest houden.Ga naar eind4 In afwijking van De Vries, die historische informatie wilde toevoegen aan een beschrijving van de hedendaagse (lees: negentiende-eeuwse) taal, ging de redactie er vanuit de ontwikkeling van de woordbetekenissen van 1500 tot heden te beschrijven, waarbij de chronologie vooral in de laatste eeuwen zo strikt mogelijk wordt opgevolgd. De Vries was zeer streng in het toelatingsbeleid van ‘vreemde woorden’. Hij was overtuigd van de noodzaak ‘dat het woordenboek er het zijne toebrenge om die taal verbastering te stuiten.’ Later constateerde N. Bakker, dat zelfs het woord alcohol - de eerste vindplaats was van 1736 - voor De Vries niet door de beugel kon.Ga naar eind4 Voor de vierde generatie geldt, dat als er indicaties zijn dat zo'n woord herhaaldelijk is gebruikt in spraak of schrijftaal, het wordt opgenomen. Over dialectische woorden merkte De Vries op, dat ze slechts zouden worden opgenomen ‘wanneer zij òf geacht kunnen worden ook in ruimeren kring bekend te zijn, òf werkelijk iets kunnen bijdragen om de taal met nieuwe hulpmiddelen te verrijken.’ De Tollenaere wees erop, dat diegene, die in een historisch woordenboek alle dialectische woorden zou willen weglaten, wel eens weinig over zou kunnen houden. Het huidige standpunt is: ‘de lexicograaf honoreert dialectwoorden slechts in zoverre als ze of over een groter publiek verbreid, of van belang voor de betekenisontwikkeling van de algemene taal of etymologisch van belang zijn.’Ga naar eind5 Met name C. Kruyskamp heeft zich bezonnen op de definitietechniek. Men ging, onder invloed van het taalkundig structuralisme, over tot het analytisch beschrijven met als doel de betekenis te splitsen in essentiële componenten.Ga naar eind6 Het lemma van toont in elk geval een geheel andere wijze van definieren dan aan: I) Bij de aanduiding van een verwijdering | |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Alle discussies, die sindsdien over het WNT zijn gevoerd, staan in het teken van de vraag: Hoe kan het Woordenboek zo snel mogelijk worden voltooid? Zo werd in 1976 besloten, geen bouwstoffen meer van na 1920 in de artikels te verwerken. De toevloed was eenvoudig te groot. Dat is wel lastig voor de handwoordenboeken van hedendaags Nederlands, die juist voor het overgrote deel van de informatie van het WNT afhankelijk zijn. Op het Instituut voor Nederlandse Lexicografie in Leiden, waar het WNT wordt gemaakt, is men al bezig met de lexicografie van de toekomst. Het traditionele corpus van fiches wordt een computergestuurd tekstarchief, dat ook van nut kan zijn voor een theoretische linguist. Al het historisch en modern materiaal kan in de taaldatabank worden overgebracht. Met behulp van de computer kan hieruit een woordarchief van elke gewenste taalperiode in allerlei rangschikkingen gelicht worden. Het taalmuseum is een archief geworden. Het WNT zelf, met al zijn tekortkomingen en grilligheden, zal van grote waarde blijven voor de neerlandistiek. Er is nog steeds veel bruikbare informatie te vinden, als men het WNT hanteert met begrip voor de negentiende-eeuwse opzet, waaraan ook de redactie van nu nog gebonden is - men werkt bij voorbeeld nog steeds met de spelling De Vries - Te Winkel - en aandacht voor de taal opvattingen van generaties Neerlandici. Het taalmuseum is een monument geworden. |
|