Vooys. Jaargang 2
(1983-1984)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Far Wevers
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dit alles in één klap onduidelijk geworden. De zwaarte van de opleiding werd gespreid over twee fasen waarbij het uiteindelijke eindniveau gelijk dient te zijn. De bottle-neck zit hem in de grootste groep studenten, namelijk zij die alleen de eerste fase voltooien en ongelukkigerwijs niet toegelaten worden tot de inmiddels fel begeerde tweede fase. Zij zijn de werkelijke probleemgroep. Wat zijn hun mogelijkheden met een ‘halve’ opleiding? Voor deze groep is zowaar een ministeriële oplossing gekomen. De minister heeft de invoering besloten van een verplicht eerste-jaarscollege Beroepsorientatie. De invulling van deze collegereeks werd overgelaten aan de vakgroepen. Volkskrant 15-12-1983.
Een voorbeeld van een dergelijke collegereeks is te vinden in de syllabus Beroepsoriëntatie van het Instituut De Vooys. Bij een eerste oppervlak- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kige beschouwing lijkt het alles mee te vallen: een gevarieerd aanbod van beroepsprofielen gelardeerd met praktijkvoorbeelden. Bij een nadere beschouwing blijkt dit echter juist het grootste bezwaar te zijn. Ondanks de ongetwijfeld goed bedoelde ijver van de samenstellers, en waarschijnlijk nog meer van de diverse afdelingen, is het een syllabus geworden die beschouwd kan worden als een dubieuze manier van public-relations bedrijven. Een kritisch onderzoek naar de maatschappelijke relevantie van de gepresenteerde profielschetsen doet ernstige twijfels rijzen over de juistheid van een dergelijke voorlichting. Met name de profielen, die kennelijk gericht zijn op de beroepsmogelijkheden voor neerlandici buiten het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zijn door ons stuk voor stuk belicht. We hebben ons in verbinding gesteld met Mevr. R. van Omme, ambtenaar van de afdeling Regionaal Punt Academici van het Arbeidsbureau te Utrecht. Van belang was te onderzoeken in hoeverre de arbeidsmarkt daadwerkelijk beroepen als ‘taal consulent’, ‘literair criticus’, ‘beleidsmedewerker’, ‘public-relations medewerker’ etcetera aan te bieden heeft. En bovendien, vroegen we ons af, zou de studie Nederlands daarvoor de meest geschikte studierichting zijn of zelfs een voldoende basis zijn voor de neerlandicus om zich in zo'n richting te specialiseren? Tenslotte komt het overgrote deel van de studenten Nederlands (nog wel neerlandici te noemen?) eens voor de situatie te staan, dat hij/zij niet toegelaten wordt tot de tweede fase en dus de studie vaarwel moet zeggen. En elk jaar opnieuw komt een grote groep studenten Nederlands de beroepsbevolking aanvullen. Zoals de penibele situatie op de arbeidsmarkt zich laat aanzien is (ook voor academici) het aanbod vele malen groter dan de vraag. Natuurlijk is het een loffelijk streven om te willen laten zien dat de studie Nederlands in principe ook geschikt kan zijn voor andere beroepen dan die van leraar of wetenschappelijk onderzoeker. Maar, en dat stoorde ons het meest, al te makkelijk hebben de samenstellers van de syllabus zich door de haast en hun enthousiasme laten meeslepen: te optimistisch, te weinig terughoudend (behalve enkele uitzonderingen, waarover later) en vooral veel te weinig aan de werkelijkheid getoetst. Zeker, het is niet eenvoudig. Lang heeft men met de gekleurde bril studenten opgeleid voor het onderwijs of voor onderzoek. En nu ineens zit men met al die studenten, die niet voor deze twee in aanmerking komen, in de maag. Wat nu? Beroepsorientatie! Er waren al tientallen jaren beroepen, waarin ook neerlandici hun weg vonden. Die boden houvast: ‘redacteur’, ‘criticus’, ‘journalist’, ‘bibliothecaris’. Ondertussen stelt men op de ar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beidsmarkt hogere eisen voor dergelijke beroepen, die zowel in de gespecialiseerde opleiding als in ervaring c.q. kennis liggen. En die bereikt men niet zo snel als je eerst een universitaire opleiding Nederlands gaat volgen. We zullen nu de belangrijkste conclusies over de profielschetsen, voor zover ze in het door ons gestelde kader van belang zijn, aan de orde stellen. Zoals gezegd blijven de studieprofielen ‘wetenschappelijk onderzoeker’ en ‘leraar’ over het algemeen buiten beschouwing. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moderne letterkundeLiterair criticus: In hoeverre een goede scholing in de sfeer van de moderne literatuur en kunst daarvoor een relatief goede uitgangspositie biedt, hangt ondermeer samen met de situatie op de arbeidsmarkt en de overige capaciteiten van de student. Gezien de vermindering van het aantal arbeidsplaatsen is er voorlopig weinig soulaas voor zo'n functie. Literatuurconsulent, -recensent, -adviseur: Zo'n vacature is men, althans bij het Gewestelijk Arbeidsbureau te Utrecht, nog niet tegengekomen. Overigens komt ‘taalconsulent’ wel in advertenties voor. Eerder lijkt een aan- vullende opleiding, bijvoorbeeld in communicatiekunde of taalbeheersing, noodzakelijk. Wat hier, en elders, opvalt is dat bewijsmateriaal ontbreekt. Opmerkingen met de strekking van: ‘een beroepsmogelijkheid als literatuurconsulent, -recensent, -adviseur lijkt niet geheel en al een hersenschim’ zeggen meer over de onzekerheid bij de samenstellers dan over de maatschappelijke relevantie van hun ontdekking. We willen niet ontkennen dat functies gecreëerd kunnen worden, met andere woorden dat het mogelijk is in te spelen op nog niet gevoelde behoeften, of dat behoeften geschapen kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse en Renaissance letterkundeBeide afdelingen presenteren vrijwel dezelfde studieprofielen: Leraar gespecialiseerd in Middelnederlandse/Renaissance letterkunde: Toch even een opmerking hierover: In advertenties wordt niet naar dergelijke special ismes gevraagd. Cultureel consulent gespecialiseerd in de Middelnederlandse/Renaissance | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
letterkunde: Dit gebied is enorm beperkt. Voorstelbaar is, dat iemand met ‘theaterwetenschappen’ in zijn pakket, in deze richting emplooi vindt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moderne taalkundeAndere beroepsmogelijkheden voor taalkundig gespecialiseerden: In de syllabus wordt in Careers in Linguistics: New Horizons van M.N. Niebuhr (ed.) geciteerd het ‘vrije ondernemerschap in de wetenschap’. Het is niet duidelijk wat dat voor neerlandici betekent, al willen we ook hier stellen dat inventiviteit een belangrijke factor is: ‘Ga zelf op zoek naar een arbeidsplaats,’ zou een stelregel kunnen zijn voor iedere neerlandicus (en voor iedere academicus van een andere studierichting uiteraard). ‘Leerplanontwikkeling’ is een mogelijkheid, ofschoon ‘organisatie-kunde’ daarvoor van belang kan zijn. Overigens is organisatie-kunde een discipline die we regelmatig in advertenties zijn tegengekomen. Communicatietechnologie: Hiervoor is de markt in ontwikkeling. In het bedrijfsleven wordt deze richting gestimuleerd. Taaleducatie en taalpolitiek: Wat is de zin van het vermelden van deze mogelijkheden in de syllabus? Er zijn inderdaad weinig banen voor. Taalstoornissen: In ziekenhuizen en dergelijke zijn het geen taalkundigen, maar ortho-pedagogen, klinische pedagogen en logopedisten die zich op dit terrein begeven. De taalkundige in zaken: Nogmaals: voor taalkundigen lijkt ons het ‘vrije ondernemerschap’ niet zo weggelegd. Eventueel wel voor hen die taalbeheersing hebben gekozen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Historische taalkundeLexicoloog/lexicograaf: Voor het overgrote deel van de studenten die het van Beroepsoriëntatie zouden moeten hebben, is dit beroep praktisch onbereikbaar, gezien het profiel van de opleiding. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TaalbeheersingCommunicatiekundige: Bij het GAB is dit als strikt beroep niet bekend. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opleiding, zoals die in de syllabus wordt beschreven, is zeker geschikt voor het bedrijfsleven. Handigheid, of liever inzicht, is een vereiste. Tekstverwerking: ‘Tekstverwerkingsprocessen’ staat nog in de kinderschoenen. De opleiding ‘communicatiekunde’ is een theoretische ondergrond voor bijvoorbeeld informatica. In het bedrijfsleven is eerder aanbod in functies waar informatica als belangrijkste eis gesteld wordt, en taalbeheersing als welkome aanvulling. Beleidsmedewerker: Iemand die als beleidsmedewerker werkzaam wil zijn, kan beter meteen ‘Bedrijfskunde’ gaan studeren. Grote instellingen hebben wel letterkundigen (taalkundigen) in dienst: de vraag spitst zich toe op de mate waarin iemand duidelijk kan schrijven en de essentie uit een tekst kan halen. Bibliothecaris: Een post-doctorale opleiding is nodig; soms wordt iemand met een beta-achtergrond gevraagd. Er zijn weinig vacatures. Er is een verbod op omscholing in die richting. Cultureel redactrice: Dat lijkt wel mogelijk. De teneur van de aanbevolen vooropleiding is: taalbeheersing plus een bijvak. Juister is: taalbeheersing als bijvak en bijvoorbeeld Theaterwetenschap als hoofdvak. Journalist/Redacteur: Ook hier geldt dat Taalbeheersing niet voldoende is. Voor ‘free-lance journalist’ zou Taalbeheersing wel voldoende kunnen zijn, al zij opgemerkt dat men bij dergelijke functies niet meer naar de genoten opleiding kijkt. Lexicograaf: De kans om voor zo'n betrekking bij een uitgever (zoals Elsevier) in aanmerking te komen is klein. Bovendien zul je daarvoor je doctoraal moeten hebben. In het geval dat je dat niet hebt is een ‘lagere’ baan bij zo'n uitgeverij mogelijk. Public-Relations medewerker: Taalbeheersing is een prima ondergrond voor zo'n functie. Communicatiekunde zal daarbij allereerst van belang zijn. Maar men moet meer in zijn mars hebben om in het bedrijfsleven voor die functie in aanmerking te komen. Goede verbale uitdrukking, goed voorkomen, doortastendheid, sterk inlevingsvermogen, zijn enkele belangrijke eigen- schappen. Aanvullende opleidingen zijn, zeker bij grote bedrijven, vaak intern. Meestal vraagt men naar ervaring. Overigens zou het goed zijn, bedrijven te benaderen om uit te leggen wat communicatiekunde nu precies inhoudt. Taalconsulent: Aanvullend willen we opmerken dat een ‘taalconsulent’ een goede kennis van talen zoals het Turks en het Arabisch moet hebben: Enige kennis is beslist onvoldoende. Invoelen van probleemsituaties, van cultu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rele achtergronden is belangrijk. Iemand met Pedagogische Academie zou het ook wel kunnen. Uitgever: Kwaliteitskennis is een belangrijke factor. Een uitgever op dit niveau is altijd iemand die in zijn beroep gegroeid is. De spoeling is ook hier dun. Voorlichter: Bij kleine bedrijfjes moet zo'n functionaris ook kunnen tekenen, bijvoorbeeld lay-outs, in ieder geval ook enige grafische vakkennis bezitten.
Met deze laatste profielschets zijn we op een punt aanbeland, dat we de algemene beroepsperspectieven voor studenten Nederlands minder rooskleurig zien, dan de samenstellers van deze syllabus over het algemeen doen voorkomen. Enige landelijke cijfers van werkzoekende academici in de taalwetenschappen zoals die bij het GAB Utrecht bekend zijn, mogen duidelijk maken, dat er perspectieven zijn verslechterd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet belang van een gedegen voorlichting omtrent de beroepsperspectieven voor neerlandici kan niet genoeg benadrukt worden. Zeker in de huidige Twee-fasenstructuur die gekenmerkt wordt door een grote mate van individuele keuze van het studiepakket is een grondige opsomming van alle mogelijkheden op zijn plaats. Het opnemen van een collegereeks Beroepsoriëntatie in het eerste jaar is erg belangrijk omdat studenten dan nog makkelijk kunnen omzwaaien naar een andere opleiding. Door onvolledige of, nog erger, onjuiste informatie wordt het voltooien van een studie van de eerstejaars. op het spel gezet. Mocht na afloop van de studie blijken dat een, volgens de syllabus Beroepsoriëntatie mogelijk, beroep niet bestaat of maatschappelijk gezien niet relevant genoeg is, dan voelt de student zich genomen en de minister zich bekocht; weer een student werkeloos, weer een dure studieplaats ten onrechte benut. Bezuinigingen gaan hand in hand met een zinvol aanwenden van de beschikbere middelen. Een dergelijk efficiënt beleid kan onder meer bereikt worden door een gedegen voorlichting aan studenten. Dat daarnaast de studie Nederlands nodig ‘gepromoot’ moet worden, is een heel ander probleem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LANDELIJK OVERZICHT
ALGEMENE TAALWETENSCHAPPEN
ALGEMENE LITERATUURWETENSCHAP
NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE
Deze cijfers geven alleen een overzicht van de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Het Gewestelijk Arbeidsbureau beschikt niet over gegevens van de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Een vacature-meldingsplicht bestaat immers nog niet. De redactie van VOOYS is bezig met een vacature-onderzoek en hoopt nog voor het eind van het studiejaar de gegevens te kunnen publiceren. |