Vooys. Jaargang 2
(1983-1984)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Ronald Tebra
| |
[pagina 26]
| |
teit biedt. Het globale verloop van de studie blijft dus gelijk: van breed naar smal. Dat er op organisatorisch gebied unieke kanten zitten aan het plan wil ik niet ontkennen, maar voor de student valt er in wezen niet veel nieuws te ervaren.
Ik wil trachten hieronder een vernieuwingsidee te introduceren waarbij het accent ligt op een andere wijze van studeren, zodat uiteindelijk de vernieuwing de student ten goede komt. De vraagzijde van de arbeidsmarkt is de laatste jaren sterk aan het veranderen. Werd vroeger gevraagd naar specialisten, de laatste jaren ontwikkelt er zich een vraag naar wat ik voor het gemak even aanduid als superspecialisten. Duizendpoten zou misschien een betere benaming zijn. Er wordt namelijk niet meer gevraagd naar een neerlandicus afgestudeerd in de richting taalbeheersing, maar om maar wat te noemen naar een academisch geschoolde die een goed taal gevoel bezit, kennis heeft van massacommunicatie en public-relationstechnieken, die daarnaast thuis is op het gebied van management en liefst nog iets afweet van bedrijfsrecht. Het hoeft geen betoog dat zo'n superspecialist moeilijk te vinden zal zijn. Nu hoeft er maar één persoon rond te lopen die op deze beschrijving past en het bedrijf of de instelling is gered. Daarnaast is het duidelijk dat de adverteerders tegenwoordig handig gebruik maken van het overschot aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Tussen al die werkzoekenden moet er altijd wel iemand te vinden zijn die geschikt is voor deze functie. Kortom waar de vraagzijde van de arbeidsmarkt zich al zeer alert aangepast heeft aan de veranderde situatie blijft de aanbodzijde (lees: de universiteit) hopeloos in gebreke. Het moet toch zo langzamerhand duidelijk zijn dat iemand met een gespecialiseerde, dat wil zeggen smalle, opleiding in de meeste gevallen niet makkelijk een baan zal vinden in deze tijd. De enige oplossing voor dit probleem is dat de universiteiten een aantal opleidingen tot superspecialist gaan creëren.
Op een heel ander vlak ligt het volgende probleem. Het is algemeen bekend dat het voor vele eerstejaars erg moeilijk is om op die jonge leeftijd een keuze te maken uit het grote aanbod van opleidingen. Dit probleem wordt des te nijpender nu ook de studieduur aan beperking onderhevig is, om nog niet eens te spreken over de vraag of een eenmaal begonnen studie wel tot en met de tweede fase doorlopen mag worden. Al met al komt het | |
[pagina 27]
| |
erop neer dat het belang van een juiste studiekeuze steeds groter wordt terwijl die keuze bepaald niet makkelijker wordt. De enige oplossing is dat de universiteiten opleidingen aan gaan bieden waarbij het tijdens de gehele studie mogelijk blijft een zo groot mogelijk aantal richtingen te kiezen, met andere woorden een opleiding tot superspecialist. Een voor de hand liggende vraag is uiteraard hoe zo'n opleiding er dan uit zou moeten zien. Naar mijn mening is dit het beste te bereiken door middel van het divergente model. Dit model, dat zich het beste laat omschrijven als een pyramide op zijn punt, kenmerkt zich door de smalle basis en een uitwaaierende top. Het model is gebaseerd op een zich langzaam ontwikkelende interesse van de student. Concreet komt het op het volgende neer: Vrijwel iedere aankomend student weet te vertellen waar in hoofdzaak zijn of haar interesse ligt: iets in de techniek of iets in de ‘zachte sector’ of wellicht iets in de richting van letteren. Deze interesse leidt tot de studiekeuze: exacte wetenschappen, sociale wetenschappen of letteren. Vervolgens wordt er in de gekozen richting een smal programma van algemene aard aangeboden waarbij het accent ligt op het algemeen informatieve karakter van het lesprogramma. Het moet als het ware een vluchtig overzicht bieden van wat er op het grote terrein van de gekozen richting te doen valt. Uit deze informatie kiest de student een aantal vakken die interessant lijken om mee door te gaan. Deze vakken hoeven niet per sé in dezelfde richting te liggen: om bij letteren te blijven kan dat bijvoorbeeld een onderdeel taalbeheersing en daarnaast iets van geschiedenis zijn. Na een tweetal onderdelen van geschiedenis kan blijken dat deze richting voor de student niets interessants te bieden heeft. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om eenvoudigweg met deze tak te stoppen en verder te gaan met taalbeheersing. Natuurlijk heeft dit veel weg van een motivatie vanuit het negatieve: als je er geen zin in hebt dan doe je het niet. Maar er zit daarnaast een, veel grotere, positieve motivatie in het model. Een voorbeeld kan dat duidelijk maken: tijdens het volgen van een aantal onderdelen taalbeheersing blijkt dat de student meer en meer interesse begint te krijgen in het bedrijfsleven, of hij bedenkt dat zijn latere werkterrein zich zeer waarschijnlijk in het bedrijfsleven zal bevinden. Een logisch vervolg is dat er gekozen wordt voor een paar onderdelen bedrijfskunde en daaraan gekoppeld een stukje bedrijfsrecht.Ga naar eind1 Ondertussen gaat de opleiding | |
[pagina 28]
| |
in de richting taalbeheersing gewoon door. Als na verloop van tijd blijkt dat op het bedrijfskundig gebied voldoende kennis is opgedaan, loopt op dat moment ook de bedrijfskundige tak dood en wordt er al snel afgestudeerd in de richting taalbeheersing met een paar mogelijke zijsprongen naar massacommunicatie en public-relationstechnieken. Al met al is er nu een superspecialist afgestudeerd die meteen aangenomen wordt bij het bedrijf dat bovenstaande ‘advertentie’ in de krant had staan.
Zoals uit het voorbeeld blijkt biedt het divergente model een aantal grote voordelen. Om te beginnen studeert de student tijdens de gehele studie vanuit de interesse op dat moment. Er zal zich bijna geen enkel moment voordoen waarop er door een student een vak gevolgd moet worden waar niet vrijwillig voor gekozen is. Daarnaast is het mogelijk de uiteindelijke afstudeerrichting pas in een laat stadium definitief vast te leggen. Deze keuze dringt zich uiteindelijk vanzelf op door het stringent volgen van de eigen interesse. Dit laatste zal de motivatie om de studie af te maken sterk positief beïnvloeden. Ook docenten zullen merken dat zij alleen nog te maken krijgen met gemotiveerde studenten. Later, na het afstuderen, zal blijken dat solliciteren een stuk gemakkelijker gaat. Misschien verschijnt er maar één advertentie per jaar waarin juist die superspecialist gevraagd wordt maar de sollicitant past dan wel precies op het ‘plaatje’. Dat er voor het bedrijfsleven aantrekkelijke kanten aan het model zitten is voldoende bewezen als men bedenkt dat in het merendeel van de advertenties al gevraagd wordt naar een dergelijke superspecialist. |
|