Marijke van Rooijen
Henri-Floris Jespers en de nacht van de poëzie
Terwijl op de gangen de glazen pils en de broodjes salami grif over de toonbank schuiven, gaat in de Grote Zaal van Vredenburg de poëzie op soortgelijke wijze van de hand. Gedichten en gedachten aan de lopende band, in massaproduktie. De geblaseerde toehoorder gelooft het allemaal wel.
Wat beweegt - vraag ik me stilletjes af - die mensen, dichters en toeschouwers, om hier te zijn, om dit psychisch exhibitionisme in een soort gecultiveerde peep-show respectievelijk uit te voeren en gade te slaan? Gedijt poëzie wel in de nacht, in de benauwde lucht van drank en sigaretten, de uitwaseming van teveel lichamen op een te kleine oppervlakte? Moet poëzie niet resoneren in plaats van als een wekker af te ratelen?
Een spektakel ís het. Zeker. Pianogepingel; hoorngetoeter; een trampoline-lolbroek; een mollig meisje ondersteboven in de nok; vuurwerk... En als de klap op de vuurpijl, de Zangeres Zonder... Naam, die met één lied meer losmaakt dan dertig dichters met hun bundeltjes bij elkaar.
Er is iets hopeloos mis. Het is niet de poëzie. Het is de nacht. Zelfs zo'n Joos kan er zich niet aan ontworstelen, al gilt en kronkelt hij nog zo hard. De dromen en de illusies van de nacht houden de mensen in hun ban: denkers en dichters, in de zaal en ervóór. Ik wacht op Joachim Stiller. Nee - op Henri-Floris Jespers. En vervloek het lot dat me deze onbekende Vlaming heeft toegespeeld om getuigenis af te leggen van de zoveelste ego-trip. Ondertussen komen en gaan ze, de mannen met brillen, broeken en jasjes, onderkoelde stemmen en wijze blikken, in groepjes van drie. Het is alsof je op dwangmatige wijze keurig in vakjes gesorteerde bonbons achter je kiezen stopt, zonder te proeven hoe ze nu eigenlijk smaken. Jespers is er niet bij. Je luistert wel maar je hoort niets. Je kijkt wel (met door de rook brandende ogen), maar je ziet niets.
Op de lange tafels in de gangen liggen boekjes koud en dun te glimmen.