Vooys. Jaargang 1
(1982-1983)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
W. Vermeer
| |
[pagina 15]
| |
Brouwt Cerevooizen drank met Circes' gerstenmout;Ga naar voetnoot47
Weest ook vergeten niet, gij Dordrecht, die zeer oud
En edel zijt, ik wens u eeuwig wel te varen,
50[regelnummer]
Met uw betover-zorg en geve-vreugdse klaren,Ga naar voetnoot50
Die jonstig u aanbiedt den druiven-rijken Rijn
Als Bachus' huis en kerk of stapel van de wijn;Ga naar voetnoot52
Bezuiveld Alkmaar, veevoedig ook de Gouwen,
Gij moogt tezamen Pan met Pales ondertrouwen,
55[regelnummer]
D'een Noord en d'ander Zuid, leeft lang en wel beklijftGa naar voetnoot55
Ja, elke stad en dorp in vrede lustig blijf'
Bin Hollands tuin bevrijd, gelijk men nu ziet blijkenGa naar voetnoot57
Een zoete stilt’ alom en alle tweedracht wijken.
Wie loochent of 't is hier Saturnus’ gulden tijd?
60[regelnummer]
Gij weet, o land, niet, hoe gelukkig dat gij zijt!
Afgezien van het ‘dorp’ Den Haag dat als militair centrum - vandaar Achilles; Prins Maurits, de legerbevelhebber woonde er - en als regeringszetel - Nestor was een wijze raadsman; de Staten Generaal vergaderen er - zijn het de steden van Holland en West- Friesland die stemrecht hebben in de Hollandse Statenvergadering. Hoe aardig de opsomming ook is, toch doet ze aan als een uitweiding die, gegeven het hooftthema van het gedicht, niet helemaal ter zake is. Vs. 61 kan dan ook zonder moeite vervolgen waar vs. 31 opgehouden is. De vraag rijst: hoe komt van Mander op de gedachte de steden op deze wijze in een reeks te verwerken? Heeft hij dat zelf bedacht of van een an- | |
[pagina 16]
| |
der, een Fransman of Italiaan misschien, overgenomen? Als ‘Strijdt tegen Onverstandt’ in zijn geheel of voor een deel geïnspireerd zou zijn door een ander gedicht, kon men kijken of daarin iets dergelijks voorkomt. Nu dat bij mijn weten niet het geval is, wordt het zoeken naar een voorbeeld moeilijk, want wat kan Van Mander al niet onder ogen hebben gehad? Laat ik nu, toen Annette Timmer me in het afgelopen najaar hielp gedichten van een zekere Cornel is Taemszoon bijeen te brengen, een passage ontdekken die zoveel overeenkomst met de geciteerde toont, dat ze wel met elkaar in verband móéten staan. Temeer omdat we weten dat Van Mander en Teamsz. elkaar persoonlijk gekend en gewaardeerd hebbenGa naar eind2. Cornell's Taemszoon is een interessante, maar vrijwel onbekend figuurGa naar eind3. In 1567 te Hoorn geboren, vond hij op 33-jarige leeftijd de dood, toen hij op een novemberavond met de veerschuit uit Amsterdam komend overboord viel en verdronk. Volgens de Hoornse kroniekschrijver Velius was hij een ontwikkeld en bereisd man die ‘hoewel in de Latijnsche tale niet sonderling ervaren’ zich veel moeite gegeven heeft het peil van de dichtkunst in het Nederlands te verhogen met behulp van zijn kennis van de Italiaanse, Spaanse Portugese en Hoogduitse poëzie. Een klein aantal gedichten is her en der bewaard gebleven, maar aan een bundeling, waarover hij wel dacht, is hij niet toegekomen. Voorin de Chvonyck van de stadt van Hoorn (1604) staat een ode van zijn hand tot lof van de Ban (=rechtsgebied) van Hoorn, opgedragen aan Velius. De inzet luidt, in gemoderniseerde spelling en interpunctie: Enigen zullen 't rijk, prachtig Amsterdam loven,
Of 't wapenhuis Dordt, stapel van de wijn,Ga naar voetnoot3
Of 't klievend Rotterdam, door Maas en Rotte omschoven,
Of 't vrije Goud’, een kaas en boterschrijn,
5[regelnummer]
Of Minerva's prieel aan d’ oever van de Mare,
Of 's-Gravenhaag, dat meest elkeen behaagt;
Dan zullen and'ren weer zoeken wijd te vermaren
't Bier-rijke Delft, of Haarlem, zeer geplaagd,
Toen de Spanjaards met moord en brand 't vroom Holland kwelden,
10[regelnummer]
Of 't haring-rijke Enkhuizen, vol gewoel,
Of Veronens gebuur, sierd met beboomde velden,Ga naar voetnoot11
Of Medemblik, der Friezen kom'ngsstoel.
Maar VELI, wijd verzocht, mij mag zo niet verfraaienGa naar voetnoot13
| |
[pagina 17]
| |
Noch 't schoon Florenc’, noch Room’, heerlijk gesierd,
Als onz’ vreedzame Ban
Het is een voor de hand liggende aanpak: Hoorn is een van de Hollandse steden, men noemt dan eerst andere in hun specifieke kwaliteiten en zegt dan dat Hoorn ze alle, ja zelfs Rome en Florence, overtreft. Het is de topos ‘alii-nos’ waarvan Huygens in het begin van zijn Batava Tempe ook gebruik maaktGa naar eind4. De vondst was een verrassing, maar stelt wel de vraag of Van Mander naar Taemsz.’ ode gekeken heeft of dat de ander door ‘Strijdt tegen Onverstandt’ geïnspireerd is. De ode is niet precies te dateren. Ze moet geschreven zijn na 1595, omdat er tegen het einde melding gemaakt wordt van ‘Marthas doodt’, wat betrekking heeft op Velius' eerste echtgenote die op 5 december 1595 overleed. De wijze waarop Taemsz. daaraan herinnert wekt de indruk dat de gebeurtenis niet kort tevoren plaats gevonden heeft, maar evenmin lang geleden. Vergelijken we beide teksten, dan springen bij alle overeenkomsten de verschillen meteen in het oog. Taemszoon is eenvoudiger en directer van taal dan Van Mander, hij brengt geen mythologische namen te pas, behalve voor Leiden met zijn Academie, maar dat hij het daar doet ligt in de rede. Van Mander daarentegen, als maniëristisch kunstenaar geporteerd voor een indirecte, geleerde wijze van uitdrukken, verbindt de bedrijvigheid van elke stad met een of meer klassieke goden of kunstenaars. Verder is hij uitvoeriger: doet de ander de meeste plaatsen met één versregel af, hij heeft er gemiddeld twee nodig. Typerend is het dat, terwijl beiden van verreweg de meeste steden hetzelfde vermelden, de Hoornse dichter bij Haarlem het beleg memoreert, waar Van Mander als inwoner op de schilderkunst en de textielindustrie wijst. Daartegenover denkt de Haarlemmer bij Hoorn aan de scheepvaart - de stad vas in de 16e eeuw een heel belangrijke havenplaats - en spreekt Taemsz. de heerlijkheid van de omgeving prijzend, alleen over de lieflijke ligging temidden van welige weilanden, fris geboomte, vruchtbare akkers en boomgaarden. We mogen dunkt me veronderstellen dat Van Mander afhankelijk is van | |
[pagina 18]
| |
Taemszoon omdat de opsomming in diens ode meer op haar plaats is dan in zijn leerdicht. Daarbij komt dat een pakkende inzet eerder in het geheugen hangen blijft dan dat een ondergeschikte passage als Van Manders stedeniof tot navolging lokt. Bovendien ligt het meer voor de hand dat Van Mander de korte functionele tekst van Taemsz. uitwerkt en mythologisch opsiert dan dat de ander het omgekeerde doet. Tot slot herinner ik aan wat ik hierboven over de datering schreef. We hebben hier dus een voorbeeld van navolging of imitatio voor ons en tevens van aemulatio, want het is duidelijk dat Van Mander probeert zijn voorganger te overtreffen door de tekst breder en geleerder te maken. Of, en in hoeverre hij daarin geslaagd is, beoordele de lezer zelf. Op de vraag naar welk voorbeeld Taemsz. dan gewerkt heeft, ga ik nu niet in. Wat mij nog bezighoudt is dat het, althans toendertijd en in deze kring, kennelijk geoorloofd was dat iemand zò op een ander leunde dat ieder die hun dichtwerk kende onmiddellijk tot afhankelijkhėid besluiten kon. Gewoonlijk vindt een auteur zijn voorbeeld in een andere taal, klassiek of modern, maar hier gaat het om navolging in één taal, binnen een kort tijdsbestek en onder het oog van mensen die wellicht veelal beide dichters kenden. Of moeten we het probleem van een andere kant benaderen en aannemen dat wederzijdse bekenden Van Manders verzen beschouwd zullen hebben als een blijk van vriendschap jegens Teamszoon en een eresaluut voor diens dichterschapGa naar eind5? |
|