toch proberen op Van der Blij's suggestie te reageren.
Als ik hem goed begrijp, onderscheidt hij twee soorten wetten: ‘ “natuurwetten”, die hun regels ontlenen aan de zich aan ons opdringende zintuigelijk waargenomen “werkelijkheid”’, en ‘innerlijke wetten, die hun oorsprong vinden in de regels van het menselijk denken zelf’. Over deze onderscheiding valt natuurlijk te twisten. Ontlenen de ‘natuurwetten’ hun regels aan de ‘werkelijkheid’, of is de wetmatigheid een produkt van interpretatie door de menselijke geest...? Een oud filosofisch probleem, dat ik hier beter buiten beschouwing kan laten. Met Van der Blij's andere categorie wetten heb ik geen moeite. Interessanter echter wordt het, als hij bedoelt dat wiskunde en poëzie op dezelfde ‘regels van het menselijk denken’ berusten. Zou dat waar zijn, en, zo ja, om wat voor regels zou het dan gaan?
Ik neem aan dat Van der Blij hier abstraheert van de taal waarvan beide disciplines zich bedienen, wiskunde van een kunstmatige, poëzie van een natuurlijke taal. Vooral bij een zo bij uitstek talig verschijnsel als poëzie lijkt dit een riskante abstractie - maar vooruit: zowel Van der Blij als ik spelen een uitwedstrijd; logici, linguïsten en literatuurtheoretici op de tribune wordt verzocht niet met bierflesjes te werpen, maar zich op ordelijke wijze bij de scheidsrechter te vervoegen. Veronderstellenderwijs noem ik drie ‘regels van het menselijk denken’, of beter: drie denkprocessen, waarvan ik vermoed dat ze in de wiskunde een rol spelen, terwijl ik met iets meer zekerheid durf vol te houden, dat ze, op een zeer hoog niveau van abstractie, ook in de dichtkunst opereren.
Het eerste denkproces duid ik aan als reductie. Zoals een wiskundige de waargenomen verschijnselen reduceert tot meetbare of telbare grootheden, zo creëert een dichter een wereld die gekenmerkt wordt door een drastische reductie van de waargenomen werkelijkheid. Een fraai voorbeeld hiervan is te vinden in Boutens' Vergeten liedjes, waarover prof. Sötemann in Vooys Extra van 17 december heeft geschreven; even drastisch gereduceerd is de wereld van Hadewijchs Strofische gedichten, zoals Frank Willaert in zijn recente Leuvense dissertatie heeft laten zien. Het reduceren van chaotische gecompliceerdheid tot heldere eenvoud is wellicht een menselijk vermogen dat aan de basis van elke intellectuele activiteit ligt - n'en déplaise de wiskundehaters die de mathematica bloedeloosheid verwijten, en de Droogstoppels die de poëzie aanrekenen