Van een ‘plot’ is niets te ontwaren: de dichter lijkt te noteren wat hij zoal ziet en ook dat draagt bij aan de gedachte dat het om echt gebeurde dingen gaat. ‘Beschrijven’, ‘laten zien’, met dat soort woorden moet men weergeven wat er in ‘'s Amsterdammers winter’ gebeurt en ook in een meer technische zin lijkt het woord beschrijving, oftewel ‘descriptio’ uitstekend van toepassing op het gedicht. Samen met de dichter staan we naar de wintergebeurtenissen te kijken.
Maar dat is toch gezichtsbedrog, want de verteller blijkt helemaal niet buiten, maar binnen te vertoeven. Met een potje bijna bevroren inkt voor zich - zo vertelt hij -, zit hij thuis te schrijven. En wat schrijft hij dan? Wel, dit gedicht. De hele winterbeschrijving loopt namelijk uit op een uitnodiging aan een goede vriend om bij Six' hoogopgestookte haardvuur een heerlijke wintermaaltijd te komen gebruiken. En zo lijkt alles duidelijk: de winterbeschrijving diende een praktisch doel, namelijk de vriend ervan te overtuigen dat hij in deze kille omstandigheden niets beters doen kan dan de invitatie aannemen.
De zaak wordt echter nog wat gecompliceerder wanneer we niet alleen vragen waar de ik-verteller zich bevindt, maar ook nog willen weten waar de dichter Six van Chandelier was. Die vraag kan ook beantwoord worden en wel aan de hand van het overigens op een heel andere plaats in Six' ‘Poësy’ opgenomen gedicht ‘Opdracht van Amsterdamse winter, aan Simon Dilman, geneesheer’. In dat gedicht vertelt Six hoe hij, aan het eind van 1650, op reis is van Rome naar Venetie. Het is verschrikkelijk weer en de tocht langs de winterse Apenijnen gaat met grote ontberingen gepaard. Op die tocht schreef Six zijn ‘Amsterdammers winter’, ‘om tijdverdrijf’. En omdat hij zich heel goed kan herinneren hoe onaangenaam koud het ook in Amsterdam kan zijn, heeft hij zijn gedicht met een hartverwarmende uitnodiging afgesloten.
Zo krijgt het slot van ‘'s Amsterdammers winter’ een autobiografische context. De ongenoemd gebleven vriend blijkt nu dokter Simon Dilman te zijn, voor lezers van Six geen onbekende. Maar toen Dilman het gedicht, en daarmee zijn uitnodiging voor gepeperde saucijsen, kastanjes en kaviaar, besproeid met Anjouse wijn, van de post in ontvangst nam, wist hij heel goed dat hij niet meteen naar de Kalverstraat moest gaan. Hij zou zijn vriend daar niet thuis treffen.
De uitnodiging was een literaire uitnodiging. Dilman, die als eerstbedoelde adressaat van ‘'s Amsterdammers winter’ ongetwijfeld een belezen man is geweest - het zou anders een affront zijn hem deze tekst vol klassieke literaire toespelingen te sturen - zal ook wel herkend hebben in welke literaire context dit gedicht thuishoorde. Een winterbeschrijving gevolgd door een uitnodiging: