beheersing 1, (1979)) gebruik ik voor de evaluatie van deze ‘betogende tekst’ het ethos en de a priori aannemelijkheid.
Het ethos van de vrouw is groot omdat zij de indruk wekt de waarheid te weten en te vertellen. De man is een botte zwijger, die vaak mis blijkt te slaan met zijn gissingen met betrekking tot het meisje en met zijn plaksels is hij een stille uitzondering. Het meisje bleef bij vermoedens en vragen, ze twijfelt aan de zin van het leven. De lezer ziet haar als dweperige puber, lastig en onvolwassen. Totdat de lezer beseft dat de beelden van de man en het meisje voornamelijk tot stand komen door de informatie die de vrouw geeft, informatie die van een hoog ethos kwam, omdat de vrouw zeker is van zichzelf, en bovendien heeft ze het laatste woord, zodat ze niet tegengesproken kan worden. Haar zekerheid is echter maar schijn, een burgerlijk vliesje. Even lijkt het of dit vliesje is doorgeprikt, of er een ommekeer is in het denken van de vrouw. Vergelijk de uitspraak ‘Elk van ons in een eiland’ (pagina 101) met ‘Waar zou het heengaan als elk van ons een eiland wordt’ (pagina 84). De vrouw is inderdaad aan het twijfelen gebracht, en gebruikt bij tijd en wijle de woordenschat en de beeldspraak van de man en het meisje. Maar de erkenning van de verstoring is de wens tot nieuwe rust, het is een middel om de onrust te vergeten, om de onregelmatigheid ergens in het systeem onder te brengen, te rubriceren (zoals ze heeft gedaan met de liefdesaffaire met de oudere man in haar jeugd). De verlaging van het ethos van de man en het meisje is direct resultaat van deze burgerlijke indeelkunst.
De a piori aannemelijkheid van de vrouw is groot omdat ze de ‘common sense’ uitspreekt. Het meisje is bijvoorbeeld een sekreet: ‘zij veroorloofde zich minachtend neer te kijken, juist op hen die iets gepresteerd hebben’ (pagina 83), ‘Ik begreep dat zij ongelukkig was geen zekerheden te bezitten, en dat zij het geluk van mijn zekerheid niet kon aanzien’(pagina 89), ‘Zij triomfeerde dat ogenblik, de kleine feeks’ (pagina 96).
Peroratio: de lezer heeft onwillekeurig dezelfde ontwikkeling als de vrouw: ook hij wordt onzeker door het cynisme van de man en het meisje en vooral de krantenberichten, waarna de visie van de vrouw als geruststelling overkomt. Pas bij herlezing bleek me hoe subtiel de lezer belazerd wordt.
Evenals bij Pinter (zie inleiding van Adrian Brine bij ‘Bedrog’, tekstboekje 30 van het Publiekstheater) zijn er diverse mogelijke werelden te bedenken waarin een indringer de rust verstoort, zonder dat er eenduidigheid bestaat over de kwestie wie de rol van de indringer en van het slachtoffer speelt. Zijn het meisje en de vrouw indringsters in de wereld van de man? of de man en het meisje indringers in de wereld van de vrouw? of de zwager en het meisje indrin-