gramma, wordt hun een grote mate van vrijheid gegund bij het samenstellen van een studiepakket dat aan hun persoonlijke voorkeur beantwoordt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat zij hierbij de grenzen van de traditionele studierichtingen overschrijden en hun keuze maken uit het ‘facultaire’ aanbod aan onderwijsvoorzieningen. Nog veel meer dan thans al het geval is, zullen studenten afstuderen bij een docent van hun keuze, de docent namelijk die het hoofdonderdeel van hun doctoraalstudie, de scriptie, heeft begeleid. Deze docent behoeft niet te behoren tot de vakgroep die het onderwijs in de oorspronkelijk gekozen studierichting verzorgt. Facultaire ontwikkelingen in het recente verleden, zoals de totstandkoming van multidisciplinaire samenwerkingsverbanden (Mediëvistiek, Renaissance-studies) lopen reeds op de nieuwe situatie vooruit.
Mijn denkbeeld nu komt in het kort hierop neer. Alle bestaande vakgroepen in de Faculteit worden opgeheven; het volledige wetenschappelijke personeel krijgt ontslag aangezegd met als motivering: reorganisatie wegens invoering van de Tweefasenstructuur. In plaats van de bestaande vakgroepen wordt een beperkt aantal veel grotere ‘vakgroepen’ ingesteld, bijvoorbeeld vijf: Geschiedenis, Kunstwetenschappen, Klassieke en Oosterse Talen, Westerse Talen, Westerse Literaturen. Het ontslagen personeel wordt in de gelegenheid gesteld intern naar functies binnen deze nieuwe vakgroepen te solliciteren, met dien verstande dat slechts 85%, of zoveel meer als mogelijk dan wel zoveel minder als noodzakelijk blijkt, kan worden aangenomen. Daarmee is de noodzakelijke bezuiniging gerealiseerd, en heeft de Faculteit tegelijkertijd een nieuwe op de Tweefasenstructuur afgestemde structuur gekregen. Binnen (en tussen) de nieuwe vakgroepen kan namelijk een in beginsel onbeperkt aantal ‘werkgroepen’ (in de zin van de W.U.B.) functioneren, die bij voorkeur, maar niet noodzakelijk, een interdisciplinair karakter dragen. Deze werkgroepen voeren (interdisciplinaire) onderzoekprogramma's uit en worden door de vakgroepen belast met het onderwijs, zowel met de initiële onderdelen daarvan (propaedeuse en gefixeerd deel van het programma) als met de keuze-onderdelen. De vakgroepen stellen examencommissies in die het recht krijgen examenbullen voor in het Academisch Statuut genoemde studierichtingen uit te reiken.
Gesteld dat de Faculteit bereid en in staat zou zijn, de zojuist in zeer ruwe lijnen geschetste reorganisatie ten uitvoer te brengen, dan zou het resultaat daarvan, naar het mij voorkomt, enerzijds de hierboven genoemde onrechtvaardigheid kunnen wegnemen, of althans beperken, en anderzijds een structuur opleveren die beter dan de huidige is toegesneden op de toekomstige situatie.