Voorstellen van ambachten en bedrijven en daartoe betrekkelijke verhalen voor kinderen
(1845)–Anoniem Voorstellen van ambachten en bedrijven en daartoe betrekkelijke verhalen voor kinderen – Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
9. De scheepstimmerman.De Scheepsbouw, lieve Kinderen! welken gij ook, op het hier voorstaande plaatje, ziet afgebeeld, weet gij, dat zeer oud is. De heilige bladen leeren u, hoe dat God aan Noach gebood, een schip of ark te maken, en er zich met zijn huisgezin, tegen den zondvloed, in te beveiligen. Deze ark kon echter eer een drijvend huis, dan een schip genaamd worden, daar er noch roer, noch zeilen aan waren; want wij lezen: dat zij op de wateren dreef, tot zij, nadat de vloed begon af te nemen, op den berg Ararath rustede. Evenwel weten wij toch, dat de scheepsbouw al vroeg in eene geregelde orde heeft plaats gehad; dewijl wij ook in de gewijde bladen lezen: dat de koning Salomo, aan den oever der schelfzee, schepen liet bouwen, waarmede hij het goud van Ophir deed halen. De scheepsbouw, mijne Kinderen! is van een zeer groot nut, ja zelfs noodzakelijk; want, indien er geene schepen waren, zouden verscheidene volken niet bij elkander kunnen komen, en wij zouden dus met dezelven ook niet kunnen handelen. De scheepsbouw is ook in ons land bijna | |
[pagina 45]
| |
onontbeerlijk, dewijl Holland en Zeeland vooral zeer waterrijk zijn. Velen onzer inwoneren zijn dus zeer gemeenzaam met de zee; ja er zijn er velen, die zelfs hunnen groots en leeftijd op dat element doorbrengen. - Vandaar dan ook, dat vele onzer spreekwoorden, van zeilen of varen ontleend zijn; als bij voorbeeld: Dat gaat voor den wind: Ik zal hem in zijn vaarwater komen: Hij houdt de boot goed af: Dat gaat er met volle zeilen op af: Dat gaat regt door zee, en meer dergelijken. Waarom dan zeker voornaam schrijver ook zegt: ‘Er is geen nederlandsche boer, die ten minste niet van loeven en laveren weet: - velen in hunne geboorteplaats deze zaken lang genoeg voor tijdverdrijf en spel bijgewoond hebbende, kunnen der verzoeking niet wederstaan, van ook eens op den ruimen oceaan te zwerven, alwaar zij dan gemeenlijk, voor al het overige, geene trage leerlingen zijn: onze taal zelve (vervolgt hij) is voor een goed gedeelte eene taal van zeelieden: Wij wenden het over dezen of genen boeg; zoeken eene reede; werpen ons anker; klampen elkander aan boord; haken naar het voorwerp onzer begeerte; wij komen met ééne zee aan land, of drijven op Gods genade; - kortom, geen uur op den dag dat wij niet bezig zijn met ons getij te kavelen.’ | |
[pagina 46]
| |
Er zijn vele mogendheden, welke schepen in zee hebben, maar de Nederlanders en de Engelschen waren reeds lang de voornaamste; - en dat de Hollanders ook omtrent hunnen scheepsbouw beroemd zijn, bleek aan Czaar Peter den Eerste, keizer van Rusland, een verstandig vorst, welke in den jare 1697, ter verbetering der kunsten en wetenschappen in zijn land, eene reis door Duitschland en andere gewesten deed, en Holland verkoos, om zich in den scheepsbouw te doen onderwijzen; hebbende hij zich te Amsterdam, alsook te Zaandam, met eigen handen in die kunst geoefend, zonder op de werf anders dan Pieter genaamd te willen worden.Ga naar voetnoot(*) Van zulk eene groote waarde is de scheepsbouw, Kinderen! dat een groot vorst, bij ons, zelf handen aan den arbeid sloeg, om deze zaak regt kundig te worden. En geen wonder! want zonder den scheepsbouw kunnen wij geenen koophandel drijven, als zijnde de vaart ter zee, en zelfs in de binnenwateren, daartoe de bevorderlijkste, en de zeevaart de voornaamste tak van ons bestaan. |
|