7 De korendrager.
Het nevensstaande plaatje vertoond u den Korendrager, lieve Kinderen! De menschen, welke gij hier ziet arbeiden, dragen het graan uit de korenschuit, naar den zolder, alwaar het bewaard wordt tot den tijd, dat hetzelve er tot verzending naar elders, of ter bereiding om er brood van te bakken, wordt afgehaald.
Brood, mijne Kinderen! weet gij, dat niet alleen een zeer best voedend middel is, maar hetzelve is ook van dien aard, dat het ons, op den duur, zeer wel blijft smaken, en wij hetzelve veelal nog nuttigen, wanneer ons, door ziekte of ongesteldheid des ligchaams, reeds alle andere spijzen tegenstaan; daar wij meestentijds ook het eerste smaak in brood krijgen, wanneer onze eetlust eenigen tijd van ons geweken is, en wij denzelven weder beginnen te krijgen.
Gij begrijpt dus zeer ligt, Kinderen! welk een heilzaam gewas het graan is, en hoe veel dank wij den goeden en alwijzeu Schepper van het heelal verschuldigd zijn, dat Hij ons hetzelve heeft doen toekomen, en op den duur doet genieten.
Ik heb u gezegd, van welk een nut het koren