hem volgde; doch daar de laatstgenoemde geen kans zag om zich vast te houden, bad hij den boer om aan zijne beenen te mogen hangen, hetwelk deze hem terstond vergunde, zeggende: ‘pak aan maar! als ik het niet langer houden kan, verdrinken wij beiden;’ doch daarvoor werden zij door Gods goedheid bewaard, dewijl al de schepelingen, door de komst van een ander schip, uit hunnen nood zich gelukkig gered zagen.
De dankbare Jood schreef den naam en de woonplaats van den boer op, en beloofde hem, als zijne omstandigheden dit zouden toelaten, door daden zijne erkentenis te zullen toonen; waarop de boer antwoordde: ‘Ik heb slechts mijnen pligt gedaan; dank God met mij, die ons van den dood verlost heeft.’ Nu stapten zij voorspoedig aan land, en elk ging zijnen weg.
Na verloop van twee jaren ontving de predikant van het dorp, alwaar de boer woonde, eenen brief van den Jood, waarin hij schreef, dat, dewijl God zijnen handel kort te voren aanmerkelijk gezegend had, hij nu, volgens zijne belofte, aan den boer moest denken, die hem voor twee jaren bij het leven bewaard had, en dus den predikant verzocht, om aan gemelden boer het nevensgaande te doen toekomen; en inderdaad, Kinderen! deze brief ging verzeld van onderschei-