Voortgang. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
Drie verslagen van het proces-Eichmann
| |||||||||||||||||||
1. InleidingBehalve de rechtsgang van Jezus van Nazareth heeft geen proces zulke sporen nagelaten in de westerse cultuur als dat van Adolf Eichmann. Deze nazi, die verantwoordelijk was voor de hele logistiek van de vernietigingskampen en de deportaties, wist na de oorlog te ontkomen naar Argentinië, werd daar op 24 mei 1960 ontvoerd door agenten van de Israëlische veiligheidsdienst Mossad, stond in 1961 terecht in Jeruzalem, kreeg de doodstraf en werd in mei 1962 opgehangen. Het proces trok wereldwijd veel aandacht. Auteurs met een gevestigde reputatie brachten er verslag van uit. In twee aspecten verschilt het proces-Eichmann sterk van de processen in Neurenberg in de jaren 1945-1948, waar de kopstukken van het nationaalsocialisme werden berecht. Daar figureerde de ShoahGa naar voetnoot1 slechts zijdelings als onderdeel | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
van de oorlogsmisdaden die de aangeklaagden ten laste werden gelegd, hier stond hij centraal en werd voor velen de volle omvang ervan pas nu duidelijk. Het andere onderscheidende kenmerk was dat nu de getuigenissen van levende personen een grote rol speelden, waar in Neurenberg de bewijsvoering hoofdzakelijk aan de hand van documenten plaats had gevonden.Ga naar voetnoot2 Deze levende getuigen gaven het proces een grote emotionele impact, een effect dat versterkt werd doordat ook het nieuwe medium televisie reportages over het proces uitzond.Ga naar voetnoot3 Zo wordt het proces-Eichmann algemeen gezien als een keerpunt in de wijze waarop de Tweede Wereldoorlog herinnerd en herdacht wordt: sindsdien is de Shoah daarin de belangrijkste plaats gaan innemen.Ga naar voetnoot4 Voor Nederland werd het proces verslagen door Harry Mulisch in Elseviers Weekblad, waarvoor hij zichzelf had aangeboden, en door Abel J. Herzberg in De Volkskrant. Beide reportages verschenen later in boekvorm, onder de titel van respectievelijk De zaak 40/61 (hier in het vervolg weergegeven als DZ) en Eichmann in Jeruzalem (hier verder weergegeven als EJ). Herzberg heeft zijn teksten wel licht bewerkt, maar de oorspronkelijke reportage is nog vaak zichtbaar, o.a. in de chronologie van de procesgang die de beschouwingen aanhouden. Het eerste boek is vertaald in het Duits, Frans en Engels en vele malen herdrukt, het boek van Herzberg beleefde slechts één druk. Al gaat in dit artikel de aandacht vooral uit naar deze Nederlandse werken, het is evident dat de Amerikaanse politiek-filosofe Hannah Arendt een oneindig veel groter lezerspubliek bereikte met haar beschouwingen over het proces, gepubliceerd als Eichmann in Jerusalem. | |||||||||||||||||||
2. Hannah ArendtHannah Arendt had zichzelf voor een reportage aangeboden bij The New Yorker, maar publiceerde daarin pas ruim een jaar na dato haar vijf artikelen. Nog weer een jaar later, in 1963, verscheen haar reportage als boek, dat uiteindelijk verreweg het grootste bereik heeft gekregen, natuurlijk doordat het in het Engels is geschreven, maar misschien ook door de prikkelende ondertitel: A Report on the Banality of Evil.Ga naar eind5 Vanaf het verschijnen tot op vandaag veroorzaakte dit boek felle controverses.Ga naar voetnoot6 De kritiek spitst zich toe op twee punten: Arendts visie op de Joodse Raden en | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
hun aandeel in de Jodenvernietiging, en haar portret van Eichmann als iemand die geen rabiate antisemiet was, maar slechts fanatiek was in zijn plichtsbesef, iemand die zonder zelfstandig eigen oordeel de bevelen die hij van hogerhand kreeg ten uitvoer bracht. Hem is zijn ‘sheer thoughtlessness’ te verwijten, zijn ‘inability to think’, een houding die Arendt karakteriseert als de banaliteit van het kwaad. Uit het boek blijkt dat die banaliteit in de ondertitel louter slaat op de dader, niet op de daad zelf. Ze verontschuldigt hem echter geenszins en vindt dat de doodstraf terecht is, al is dat om andere redenen dan het vonnis gaf. Zij stelt dat Eichmanns misdaden tegen de mensheid gericht waren, omdat hij bepaalde volken en groepen het recht op leven ontzegde, en daarmee een kenmerkende eigenschap van de mensheid als geheel, namelijk diversiteit, loochende. Daarmee maakte hij de weigering van anderen de aarde met hem te delen, legitiem, aldus Arendt in haar epiloog (Arendt 1963: 255-256). Nog aanstootgevender dan haar visie op Eichmann werd die op de coöperatieve opstelling van Joodse leiders jegens de verordeningen van de nationaal-socialisten gevonden. Arendt was van oordeel dat de Joodse Raden grote schuld op zich hadden geladen door zo lang en zo ver mee te gaan in de eisen van de Duitse bezetters, en stelde dat er in landen waar geen Joodse Raden ingesteld waren veel minder slachtoffers zijn gevallen. Arendt liet geen misvatting bestaan over haar kritische houding tegenover het proces in het algemeen en het optreden van openbaar aanklager Gideon Hausner in het bijzonder. Zij vond dat het proces misbruikt werd voor oneigenlijke doelen: in plaats van de schuldvraag van het individu Eichmann ging het erom de wereld te doordringen van de aard en omvang van de Endlösung,Ga naar voetnoot7 de wereld in het algemeen en de Joden die buiten Israël leefden in het bijzonder te wijzen op de gevaren van het antisemitisme, en de jongere generatie in Israël een besef van hun voorgeschiedenis te geven. Die kritiek op de doelstellingen van het proces was mede gebaseerd op de artikelen die premier Ben-Goerion nog voor het proces begon in deze trant had gepubliceerd. Maar ook de formulering van de aanklacht (die Arendt karakteriseerde als ‘bad history and cheap rhetoric’, Arendt 1963: 16), de opgeroepen getuigen en de wijze van ondervragen gaven Arendt munitie voor haar verwijt. Zo kwam de getto-vorming in Midden- en Oost-Europese steden uitvoerig aan de orde, evenals de opstand in het getto van Warschau en het neerslaan ervan, terwijl Eichmann daar geen enkele bemoeienis mee had. Voor het proces was dat deel van de geschiedenis dus niet relevant, maar het vormde een onmisbaar element om een compleet beeld van de Endlösung te geven, terwijl de opstand een verbinding legde met het strijdbare zionisme dat aan de basis lag van de staat Israël. | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
3. Harry MulischMulisch en Herzberg stemmen op één punt volkomen met elkaar en met Arendt overeen: anders dan de publieke opinie aanvankelijk wil en anders dan later de retoriek van aanklager Gideon Hausner suggereert, is Eichmann geen monster, niet een verpersoonlijking van het kwaad, en ook niet de hoofdverantwoordelijke voor de hele Shoah. Beide schrijvers stellen zich ten doel Eichmann terug te brengen tot menselijke proporties. Nog voor Mulisch naar Jeruzalem was afgereisd en nog vóór het proces begon, staat in het eerste hoofdstuk die visie centraal. Het is een punt waar hij later nog vaker op hamert: men wil wel graag dat Eichmann een monster en een onmens is, maar juist het feit dat hij zo menselijk is, dat hij niet anders is dan wie wij in de spiegel zien, maakt hem zo huiveringwekkend. Het hoofdstuk eindigt met een mooi voorbeeld van het afschuiven van de schuld op anderen, dat zo vaak voorkomt: De duitsers zeggen: het waren de nazi's. De amerikanen zeggen: het waren de europeanen. De aziaten en afrikanen zeggen: het waren de blanken. En eens zal men zeggen: het waren mensen. Maar nooit mogen wij zeggen: Het was Eichmann.’ (DZ 14) In het derde hoofdstuk schetst Mulisch Eichmanns voorgeschiedenis. Hij neemt afstand van de communis opinio door bij allerlei (overigens tegenstrijdige) berichten over Eichmanns jeugd tot driemaal toe sceptisch te stellen: ‘Dit moet helpen de massamoord te verklaren.’ Zelf zoekt hij echter ook een verklaring in een duidelijke richting: hij benadrukt dat de jonge Eichmann door zijn donkere uiterlijk en grote neus vaak voor Joods werd aangezien, ook door Joden zelf (DZ 20, 21). Over de periode van Eichmanns veronderstelde voorliefde voor de Joodse cultuur vraagt Mulisch zich af ‘Welke oriëntaalse droom herkende hij hier (...)? Welke oriëntaalse droom van beschaving, godsdienst, patetiek (sic), resignatie, solidariteit?’ Om dan te veronderstellen: ‘Misschien wilde hij ze haten, misschien haatte hij ze omdat hij ze liefhad.’ (DZ 21) Ook later onderstreept hij de bewondering en het respect die Eichmann voor het Jodendom voelde, zoals blijkt uit een door hem weergegeven fragment uit de Sassen-bandenGa naar voetnoot8 en uit zijn uit dezelfde tijd daterende commentaar op zijn reis naar Palestina in 1937. Hij zoekt in die bewondering, die onvermijdelijk in teleurstelling omsloeg, een verklaring voor zijn aandeel in de massamoord: ‘Hij haatte iedere jood, die niet joods genoeg was om naar Palestina te gaan. Vond hij dat de joden te kort schoten als jood? Had hij zich voorgesteld, dat zij een soort goeden waren - en bleken zij slechts mensen? Werd hij in aansluiting op zijn onmenselijke eis zelf onmenselijk?’ (DZ 25) Mulisch laat | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
deze retorische vragen volgen door de constatering ‘Er zijn geen antwoorden.’ Maar evengoed gaat hij door met een aantal anekdotes waaruit Eichmanns liefde tot het Jodendom zou blijken.Ga naar voetnoot9 In hoofdstuk 9, ‘Het ideaal der psychotechniek’, ontwikkelt hij het beeld van Eichmann als machinemens. De machinemens gehoorzaamt zonder een oordeel over het bevel te hebben, en is in die zin dus amoreel. Het automatenkarakter van zijn handelen is volgens Mulisch zelfs zo sterk dat hij met even veel inzet had gewerkt als de opdracht was geweest alle zwarten in Afrika naar de hospitalen van Albert Schweitzer te vervoeren. Hij vergelijkt Eichmann met de mechanische pop Olimpia uit het negentiende-eeuwse verhaal van E.T.A. Hoffmann ‘Der Sand-mann’: Hij noemt Eichmann ‘het symbool van de vooruitgang’ en het ‘prototype van de hedendaagse mens, die de machine schiep naar zijn evenbeeld’. Hij vreest het type van ‘mensen als machines, gehoorzamend aan impulsen, zonder de mogelijkheid die op hun aard te onderzoeken’. Daarin vertoont Mulisch opmerkelijke overeenstemming met het - zoals gezegd later verschenen - boek van Arendt, die in latere drukken van haar reportage over hem schreef: [T]he Dutch correspondent Harry Mulisch (...) is almost the only writer on the subject to put the person of the defendant at the centre of his report and whose evaluation of Eichmann coincides with my own on some essential points.Ga naar voetnoot10 Tegelijk ziet hij het gevaar als nog dichterbij dan Arendt: ‘Wij moeten niet blijven letten op misdadigers, wij moeten blijven letten op doodgewone mensen. Wij moeten op de spiegel blijven letten.’ (DZ 132) Hij vermoedt dat het type-Eichmann steeds algemener zal worden, waardoor charismatische leiders steeds makkelijker willige uitvoerders voor hun ideeën zullen vinden: Ik bedoel, dat tot dusver de ideologen en gelovigen in min of meer menselijke strijd hebben bepaald, welke maatschappij er zal zijn; (...) Maar de dingen konden wel eens in die zin veranderen (waar niet weinig tekenen op wijzen), dat er steeds minder christenen, kommunisten, socialisten en nazi's zullen komen, steeds minder ideologen en gelovigen, tot er alleen Eichmanns bestaan in een wereld van machines, - waardoor de kansen van de man met de ‘openbaring’, die er steeds zal zijn, tot in het volstrekt onvoorstelbare zullen stijgen, zowel ten goede als ten kwade.’ (DZ 135) | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
4. Abel HerzbergDeze door Mulisch verwoorde visie is exact dezelfde als die van Abel Herzberg in het opstel ‘Scharführer X’ in Amor fati uit 1946 (over een SS-onderofficier in Bergen-Belsen): Scharführer X is... niets. Hij is leeg. Men heeft hem idealisme toegedacht. Hij bezit dat niet. Men heeft hem opvattingen toegeschreven. Hij mist ze. Men heeft in hem ten minste vaderlandsliefde of nationaal enthousiasme willen ontdekken. Hij heeft er geen zweem van. (...) die stumper, die ‘doodgewone man’, wat kan hij (...) in het gewoel van de wereld anders doen dan zich te laten biologeren door de schijnwerpers der altijd weer opkomende krachtpatserij, dan eens van keizers en dan weer van revolutionairen? (Herzberg 1946: 15) Zoals gezegd ziet Herzberg evenmin als Mulisch Eichmann als een onmenselijk monster. Maar anders dan Mulisch is hij ervan overtuigd dat Eichmann een fanatieke antisemiet was, die geheel achter de bevelen van zijn superieuren stond en wiens haat zo sterk was dat hij op het eind bereid was zelfs tegen de orders van hogerhand in te gaan om toch nog zoveel mogelijk Joden te deporteren. Mét de rechters beschouwt hij Eichmanns betuigingen dat hij nooit antisemiet was, en als een onbelangrijk radertje in het partij-apparaat alleen maar handelde als uitvoerder van bevelen, als bedrog en draaierij. Hij meent dat Eichmann zich geheel vereenzelvigd had met de nazi-ideologie inclusief het daartoe behorende antisemitisme. Voor dat beeld van Eichmann baseert Herzberg zich op Eichmanns eigen, eerder gedane uitspraken, en op getuigenissen van andere SS'ers, zoals Dieter Wisliceny en Rudolf Höss, de commandant van Auschwitz. Zo vat hij de via Wisliceny overgeleverde, beruchte uitspraak van februari 1945 (‘Ik zal lachend in het graf springen, want de gedachte vijf miljoen mensen op mijn geweten te hebben, is voor mij een bron van buitengewone voldoening.’), anders dan Mulisch, niet op als grootsprakig gebral (of in Herzbergs woorden ‘blague’), maar als echt gemeend. Het feit dat Eichmann op het eind van de oorlog zelfs tegen de bevelen van Himmler inging en de deportaties van de Hongaarse Joden krachtig voortzette, is voor Herzberg eveneens een bewijs dat Eichmann de totale uitroeiing van het joodse volk tot zijn eigen doelstelling had gemaakt. Hij ontmaskert allerlei leugens van Eichmann en pluist tegenspraken uit tussen diens getuigenis en de opgevoerde documenten. De vraag naar wat Eichmann dreef is volgens hem belangrijk omdat het niet zozeer gaat om wat de laatste stap in deze volkenmoord was, maar wat de eerste stap is geweest. Impliciet speelt voor hem natuurlijk de wens om die eerste stap in de toekomst te kunnen voorkomen. Bij het ontbreken van een verklarende psychologische zienswijze in het proces, wat hij, opnieuw anders dan Mulisch, betreurt, gaat hij op zoek naar de redenen van het antisemitisme. Hij vindt die enerzijds in het feit dat het Jodendom een geschiedenis heeft van kruising van | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
culturen, waarschijnlijk de oorzaak van de Joodse scheppingskracht, een kruising die onverenigbaar is met de geborneerdheid van het soldatendom. Juist het ‘onverdraaglijk gevoel van morele en intellectuele ontoereikendheid’ werd door de Jodenvervolging gecompenseerd (EJ 161-163).Ga naar voetnoot11 Voor Herzberg is de kernvraag van het proces of Eichmann als eenling, als uitzondering gezien moet worden of dat hij juist tot de regel behoorde en behoort (aldus herhaaldelijk, in verschillende bewoordingen in hoofdstuk 9, ‘Het belang’). En ook hij komt tot de conclusie dat Eichmann geenszins een uitzondering was. Maar de implicaties daarvan voor heden en toekomst blijven bij Herzberg meer impliciet dan bij Mulisch. | |||||||||||||||||||
5. Context en compositieDe titels van de twee Nederlandse uitgaven zijn precies omgekeerd van wat men zou verwachten.Ga naar voetnoot12 De titel van Mulisch verwijst droog naar het rolnummer dat het proces had bij de Israëlische rechtbank, terwijl zijn reportage zeer persoonlijk van aard is en niet alleen aantekeningen bevat over het proces zelf en zijn toeristische uitstapjes in Israël, maar ook uitvoerig over de reizen die hij onderneemt naar Berlijn, Warschau en Auschwitz-Birkenau. Hij noemt het boek in het voorwoord dan ook ‘het verslag van een ervaring’ en schrijft in het laatste hoofdstuk (na wat grootsprakig gesteld te hebben dat geen andere schrijver zich in deze mate met het proces heeft beziggehouden) dat de zaak Eichmann meer met hem te maken heeft dat hij zelf weet, een relatie die verder gaat dan een thematisch verband met zijn andere werk, ‘mét mijn werk wijst zij naar iets, dat ik zoek. (...) Hij behoort tot de twee of drie mensen, die mij veranderd hebben.’ Mulisch ziet Eichmann, zichzelf en anderen nu in een feller licht, terwijl de contouren daarin juist onscherper zijn geworden. ‘Er zijn verglijdende overgangen tussen hem en mij, de anderen en hem, mij en de anderen’ (DZ 181). Herzberg kiest voor een wat dramatischer titel, maar hij, zelf jurist, gaat juist uitgebreid in op de juridische aspecten van het proces. De hoofdstukken zijn, op het eerste na, ook allemaal genoemd naar een bepaald aspect van de rechtszaak, terwijl de hoofdstuktitels van Mulisch uitvoeriger, inhoudelijk-thematisch of topografisch zijn. De auteursaanduiding op het titelblad, ‘Mr. Abel J. Herzberg’, kondigt voor een goede verstaander deze benadering al aan. Hij spreekt met kennis | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
van zaken, waar Mulisch zich nadrukkelijk als ‘jurist noch journalist’ presenteert (DZ 181) en de voorkeur geeft aan ‘human interest’ boven de juridische achtergrond. Nu waren de juridische kwesties interessant genoeg,Ga naar voetnoot13 maar voor minder juridisch geïnteresseerden maakt het uitgebreid en weloverwogen behandelen van dergelijke vragen Herzbergs boek droger en minder aansprekend. Het oeuvre waarvan deze boeken ieder deel uitmaken, bepaalde mede de inhoud. Arendts visie op Eichmann wordt getekend door haar theorie van het totalitarisme, waaraan zij in 1951 haar eerste grote boek had gewijd, The origins of totalitarianism. Hoewel zij van de drie auteurs de meeste historische informatie over de Endlösung geeft, staat haar kernthese los van de concrete historische situatie. Zo negeert zij bijvoorbeeld het antisemitisme als factor in het hele gebeuren (de term komt in het register niet eens voor). Zijzelf was overigens als Jodin in de jaren '30 nazi-Duitsland ontvlucht. Harry Mulisch, geboren in 1927, was de enige zoon van een Oostenrijkse vader en een Oostenrijks-Joodse moeder. Hij had in de jaren '50 al romans en verhalen en een toneelstuk gepubliceerd, deels met een magisch of mythisch karakter. In de jaren '60 zou Mulisch zich van fictie afwenden en het meer in verslaglegging van ‘de werkelijkheid’ zoeken,Ga naar voetnoot14 te beginnen in 1961 (dus voorafgaand aan De zaak 40/ 61) met Voer voor psychologen, een bundeling teksten van divers, maar deels expliciet autobiografisch karakter. De zaak 40/61 bevat elementen van beide periodes: het is volop mythisch en ook zeer persoonlijk. Juridische ‘details’ passen daar niet in. Mulisch is op zoek naar de essentie van de mens en in zijn reportage probeert hij die essentie te benaderen. ‘De mens is geen gegevenheid, maar een mogelijkheid - tot alles.’ (DZ 183) De Joodse advocaat Abel Herzberg was al voor de oorlog een bekende zionist. Samen met zijn vrouw overleefde hij - ternauwernood - Bergen-Belsen, waarover hij in 1946 de bundel opstellen Amor fati publiceerde en in 1950 het dagboek Tweestromenland. In 1950 ook verscheen zijn historische studie Kroniek der Jodenvervolging. Hij probeert de diepere oorzaken van het antisemitisme en de Jodenvervolging op te sporen, zoals hij ook in zijn Bergen-Belsen-dagboek al deed. Ook in zijn observaties over de zaak-Eichmann is die poging tot verklaren van het antisemitisme als bijna universeel verschijnsel terug te vinden. Misschien juist omdat Herzberg de extreme gevolgen van het antisemitisme letterlijk aan den lijve ervaren had, en omdat in die zin zijn persoonlijke betrokkenheid groter was dan die van Mulisch, schreef hij afstandelijker en bleef hij als persoon meer (maar zeker niet | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
geheel) buiten beeld. Wel kan men zeggen dat uit zijn juridische beschouwingen blijkt hoeveel waarde hij hecht aan de rechtsstaat, uit eigen ervaring wetend wat de afwezigheid ervan betekent. Van Hannah Arendt verschilt hij sterk in zijn visie op de Joodse Raad. In 1947 was hij opgetreden als advocaat van de beide voorzitters van de Amsterdamse Joodse Raad, David Cohen en Abraham Asscher, toen er een strafproces tegen hen dreigde te komen, wat hem door veel Nederlandse Joden niet in dank werd afgenomen.Ga naar voetnoot15 Ook over de omstanders oordeelt hij mild: buiten de bezette gebieden wist men onvoldoende wat er gaande was, en erbinnen had men vaak de mogelijkheden tot verzet niet. Bovendien was het voor een belangrijk deel de Jodenvervolging die maakte dat de aanvankelijke berusting over Duitslands hegemonie omsloeg in haar tegendeel (EJ 137-138). Al aan de hoofdstuktitels is te zien hoe anders van insteek de drie boeken zijn. Hannah Arendt kiest in de hoofdstukken IV t/m XIII voor aanduidingen van bepaalde aspecten of gebeurtenissen van de historische werkelijkheid, zoals de Wannsee-conferentie en de deportaties uit de verschillende regio's van het Derde Rijk. Daarbij houdt ze globaal een chronologische volgorde van die historische gebeurtenissen aan. De eerste drie en laatste twee hoofdstukken hebben titels die meer naar het proces zelf verwijzen. Abel Herzberg beperkt zich tot termen die samenhangen met de procesvoering, met als enige uitzondering misschien hoofdstuk VII, het middelste, ‘Het belang’. Zoals gezegd houdt hij de chronologische orde van het proces aan. Harry Mulisch is in zijn compositie het meest eigenzinnig. Zijn eerste drie, korte, hoofdstukken zijn geschreven voordat het proces begon. Dan volgt het veel langere ‘Jeruzalems dagboek I’ met een verslag van zijn eigen aankomst, zijn belevenissen bij enkele toeristische excursies en de eerste zittingen van de rechtbank in april 1961. Daarna vertrok Mulisch nogal abrupt, met in zijn bagage de transcriptie van de politieverhoren door Avner Less, die hij kennelijk een waardevoller bron vond dan de levende getuigenissen. Hij reisde terug naar Amsterdam en van daaruit naar Berlijn, waar hij o.a. het tot ruïne vervallen gebouw van Eichmanns bureau, Amt IV B4, bezocht, beschreven in het vijfde hoofdstuk. Mulisch betoont zich hier de literator. Dan volgen vier beschouwingen, waarin hij tot de kern van zijn visie op Eichmann komt. In juni hervatte hij zijn verslag van het proces, toen Eichmann zelf getuigde, weergegeven in ‘Jeruzalems dagboek II’. Na nog een beschouwend hoofdstuk volgen de laatste twee met een reis naar Warschau en een bezoek aan Oswieçim (de Poolse naam voor Auschwitz). Door zijn verslag hier te eindigen, op de plaats die het icoon van de Shoah is geworden, geeft hij zijn verslag een sterk emotionele lading en wordt de klem van zijn waarschuwende beschouwingen versterkt. Het vonnis van de rechtbank maakt geen deel meer uit van zijn reportage. | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
6. Beschrijving van Eichmann6.1. Eichmanns uiterlijkIn zijn eerste hoofdstuk poneert Mulisch dat Eichmann geen berouw betoond heeft, maar in het tweede hoofdstuk weerspreekt hij dat in zekere zin door de bekende truc met de foto uit te halen: door Eichmanns beide gezichtshelften spiegelbeeldig te dupliceren, ontstaan er twee geheel verschillende gezichten, het ene glad en onopvallend, het ander diep gegroefd en getekend. Dat laatste gezicht doet Mulisch denken aan een ex-gevangene die hem in Buchenwald rondleidde, en dat brengt hem tot de veronderstelling dat het gladde Eichmann-gezicht dat van de onaangedane dader is, en het getekende gezicht als het ware dat van de getuige, die zich van de gruwelen bewust is. Deze conclusie gaat er dus van uit dat een deel van Eichmann wel degelijk besefte wat hij deed, en dat hij, hoe diep weggestopt ook, een normaal functionerend geweten had. Deze hoofdstukken zijn geschreven nog voordat de rechtszaak begonnen was. In het begin van zijn procesverslag wil Mulisch met zijn beschrijving van Eichmanns fysieke verschijning onderstrepen dat Eichmann geen monster of onmens was: ‘Hij blijkt een mens: een wat groezelige, verkouden man met een bril op.’ (DZ 41) Bij het binnenkomen van de rechters gaat hij ‘snel en gehoorzaam in de houding staan.’ (DZ 38). Mulisch suggereert zijn kwetsbaarheid als hij refereert aan de eerste confrontatie met de ontvoerders in Argentinië: ‘(...) toen hij naakt en bevend op een stoel tegenover hen zat: een mager, oud geworden lichaam, waarvoor hij zich schaamde.’ (DZ 29) Op de derde procesdag, herneemt hij dat motief vrij nadrukkelijk: ‘daar in de glazen kooi zit een eenzame, stervende man.’ ‘Als een hulpeloze, uit haar net genomen hakenkruisspin luistert hij naar de Openbare Aanklager, slaat zijn ogen alleen neer als hij zijn neus snuit en het is duidelijk, dat hij nauwelijks begrijpt wat er aan het gebeuren is.’ (DZ 46) De fysieke verschijning van Eichmann is zo weinig indrukwekkend, dat Mulisch veronderstelt dat een leeg SS-uniform met een erboven zwevende SS-pet een verdachte van groter werkelijkheid zou opleveren dan deze man in het gewone donkere pak (DZ 46). Dat hij in zijn jeugd vaak zelf voor joods aangezien werd, doordat hij donker was en een grote neus had (DZ 20), komt echter in geen enkele beschrijving van Eichmann ten tijde van het proces naar voren.Ga naar voetnoot16 Mulisch noemt wel de zenuwtrekken in zijn gezicht, hij heeft het over ‘een puinhoop van een gezicht’ (DZ 42), wat de indruk van kwetsbaarheid kan verhogen. Maar hij benoemt toch vooral de roerloosheid (DZ 39, 54, 55), de versteende uitdrukking in zijn ogen (DZ 42, 90) en het gebrek aan zichtbare emotie (DZ 38, 39, 48, 52, 101). | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
In het vervolg van het proces heeft Mulisch nog steeds oog voor Eichmanns kwetsbaarheid: ‘hij is vermagerd en ziet er ouder uit. Het trekken van zijn gezicht is erger geworden.’ (DZ 138), en hij signaleert zijn stijfheid en reumatische handen (DZ 101). Als Eichmann zelf getuigenis gaat afleggen, gaat de aandacht, behalve naar de inhoud van dat getuigenis, vooral uit naar zijn taalgebruik (zie 5.2) en opnieuw naar de voortdurende zenuwtrekken, waarin Mulisch de totale instorting van de persoon Eichmann ziet. Ook hier echter zijn die zenuwtrekken niet de uitdrukking van sterke emotie, maar juist van de totale afwezigheid ervan: De ogen, de mond, het hele gezicht is in een onafgebroken sidderende, rukkende beweging, maar nooit vormt zich zoiets als een ‘uitdrukking’, elke beweging afzonderlijk is zinloos, geen heeft iets te maken met een andere: de man is in duizend stukken geslagen. Het wordt onderstreept door de totale roerloosheid in de rest van zijn lichaam. Dat gebeurt er met een mens die tot Duivel wordt verhoogd. Het gezicht vertrekt zich niet omdat eindelijk de afschuwelijkheid van zijn daden tot hem doordringt, maar omdat niets doordringt. (DZ 168) In de beschrijving van Abel Herzberg zijn op het woordniveau veel overeenkomsten te vinden: ook hij noemt het trekken van zijn mond (EJ 17) en het correct in de houding staan (EJ 12), hij gebruikt hetzelfde woord groezelig. (EJ 9) en stelt in bijna hetzelfde gedachtespel als Mulisch: ‘Trek hem zijn uniform uit, neem hem zijn pet af, en gij houdt een armzalige stumper over.’ (EJ 10). In het totaal van zijn beschrijving domineert echter meer het onbetekenende dan het kwetsbare. Bovendien zet Herzberg dat ‘miezerig klein mannetje’ af tegen de Eichmann die hij in 1944 in Bergen-Belsen heeft gezien, die er ‘chic uit[zag] in zijn smetteloosglanzende, leren uniformjas en zijn opgepoetste laarzen’, met zijn ‘hooghartige blik’ en ‘overmoedige glimlach’ (EJ 8): De vijandige en machtige uniform was verwisseld voor een simpel zwart confectiepakje (...) Hij genoot de roep, een van de grootste moordenaars te zijn uit de historie. Maar ziet zulk een man er zó uit? Een miezerig klein mannetje was er binnengebracht, die - zou men zo zeggen - berecht werd, omdat hij een op afbetaling gekochte fiets verduisterd had, of misschien zijn buurman ter wille van een paar honderd gulden had gechanteerd. Heeft deze kleine stiekemerd miljoenen mensen op zijn geweten? Zijn we voor deze kleurloze, een beetje groezelige en kaal wordende kleinburger van een jaar of vijftig, allemaal hierheen gekomen? (EJ 9) | |||||||||||||||||||
6.2. Eichmanns taalgebruikNa de eerste week kwam Eichmann voor het eerst zelf aan het woord, toen hij zich schuldig of onschuldig moest verklaren op de vijftien afzonderlijke punten van de aanklacht. Mulisch geeft die dialoog in extenso weer, met het antwoord in het Duits: ‘Im Sinne der Anklage nicht schuldig.’ (DZ 51-52). Eichmann sprak zacht en vrij snel. Op de band met het politieverhoor viel zijn Oostenrijkse accent | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
op, maar door de pruisische afgebetenheid ontbreekt de zangerigheid. De stem was aarzelend, verhief zich nooit en verviel vaak in gemompel (DZ 60-61). In het tweede door Mulisch bijgewoonde deel van het proces trad Eichmann zelf als getuige op. De beschrijving van Eichmanns taalgebruik is hier heel anders van aard. Mulisch geeft vooral het begin van zijn getuigenis uitvoerig weer, in het Duits, met het besluit dat hij wil getuigen (want de verdachte was niet verplicht tegen zichzelf te getuigen) en de eedsaflegging, met de verklaring waarom hij wel een eed aflegt maar niet op de bijbel. Mulisch constateert met betrekking tot Eichmanns taalgebruik: ‘Als ooit vorm en inhoud één waren, dan is het als Eichmann spreekt over hiërarchie. Het is volmaakt onbegrijpelijk.’ (DZ 143). Eichmann bezigt ‘een schrikaanjagend SS-jargon’, noemt rustig driemaal in één zin een functionaris als Himmler bij zijn volledige rang en functieomschrijving. Zijn stem en toon zijn afgebeten en ‘aan de afgebetenheid paart dan zich een woordenvloed in een barokke syntaxis, zoals ik niet voor mogelijk had gehouden’ en die Mulisch zeer beeldend schildert zonder die te citeren: Tussenzin rijt zich aan tussenzin, in de vierde tussenzin wordt plotseling een voorbehoud gemaakt in enerzijds en anderzijds, met een verwijzing naar wat eerder gezegd werd, en dan terug naar de derde tussenzin, in aanmerking genomen dit, met het oogmerk dat, ingevolge bevel zus en zo, aangezien, hoewel, Reichsführer SS und Chef der deutschen Polizei, want, maar overigens, zodat dus, wat niet wegneemt... en maar voort in eindeloze deining. Het liefst zou hij de hele wereldgeschiedenis vanaf 1933 in één zin samenvatten. En het buitengewone daarbij is, dat hijzelf geen enkele moeite schijnt te hebben met het vasthouden van de draad, die al lang niemand meer ziet. (DZ 144) Die tekening loopt uit tot de conclusie: ‘Het is de taal van het belastingbiljet en het procesverbaal, vermenigvuldigd tot in het krankzinnige. Dit spreken is het fascisme.’ (DZ 144) Herzberg struikelt eveneens over Eichmanns taalgebruik in het kruisverhoor: hij ‘is zich daarbij meermalen te buiten gegaan aan een zo hinderlijke en overbodige uitvoerigheid en soms aan zulk formalisme, dat hij van tijd tot tijd door de President, maar ook door zijn verdediger, tot de orde moest worden geroepen.’ (EJ 138) Later probeert ook Herzberg een indruk te geven van ‘de ongenietbare Duitse stadhuistaal’, met ‘de ellenlange zinnen, waarvan de toehoorder het begin al vergeten is, voordat hij halverwege is gekomen’: Elk van zijn eindeloze uiteenzettingen wordt in paragrafen ingedeeld. Dan hoort men, dat hij dit of dat gedaan of nagelaten heeft: einmal, omdat... zweitens, omdat... drittens, omdat... zum Schluss, omdat... en zusamenfassend möchte ich noch sagen... en daarna nog eens ergänzend zu meinen Ausführungen, enz. (EJ 178) Maar Herzberg laat minder ruimte aan het humoristische aspect daarvan, zijn oordeel overweegt dat het allemaal neerkomt op ontkenning van verantwoordelijkheid, | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
‘betwisting van iedere getuigenverklaring, loochening van antisemitisme, voorspiegeling van humaniteit, chicane na chicane (toegegeven: soms intelligente), zielige draaierij zonder enige mannelijkheid, zonder een zweem van oprechtheid of fierheid, (...)’ (EJ 178). Herzberg signaleert kortom wel de irritante en ridicule vorm, maar laat zich er nauwelijks door afleiden omdat hij te verontwaardigd is over de inhoud die door die vorm verhuld wordt. | |||||||||||||||||||
6.2. Karakterisering: overeenkomsten en tegenstellingenBeide auteurs hebben een trefzekere pen als zij Eichmann willen karakteriseren. In sommige frases zijn ze opvallend eenstemmig. De overeenkomsten in de kwalificaties van Eichmann kunnen schematisch zo in beeld worden gebracht:
| |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Herzberg kiest dezelfde term als Hannah Arendt, ‘de doodgewone, om niet te zeggen de banale, man’ (EJ 10, cursivering BS) en stelt later de vraag nadrukkelijk ‘Is nu (...) Eichmann uitzondering of norm geweest?’ (EJ 93). In zijn reflectie op de gevoerde verdediging, komt Herzberg tot een antwoord: (...) dat wij Eichmann niet mogen zien en niet kunnen begrijpen als een enkeling maar als een vrucht van zijn tijd, als een produkt zijner generatie, als een maatschappelijk verschijnsel. Dat is al dadelijk iets heel anders dan een misdadiger. Want een misdadiger is uitzondering. Hij is geïsoleerd. Adolf Eichmann is dat nooit geweest, hij behoorde tot de regel. (EJ 183) Waar Mulisch Eichmann ziet als ‘het prototype van de hedendaagse mens’ (cursivering BS), ziet Herzberg hem dus als behorend tot de regel in de toenmalige samenleving. Hij trekt die lijn echter toch ook door naar het heden, al maakt hij het iets minder confronterend dan Mulisch door de spiegel weg te laten: ‘Eichmann is een mens, en naar ik ernstig vrees, nog een gewoon mens ook. Hij woont overal in de wereld temidden van ons. Hij is een soortgenoot.’ (EJ 189) Tot zo ver stemmen Mulisch en Herzberg dus in essentie, en soms zelfs in woordkeus, overeen. Maar in de karakterisering die zij ieder nadrukkelijk en veelvuldig herhalen, blijkt hun visie toch uiteen te gaan. Herzberg varieert meer in de beelden dan Mulisch, die zich op een paar keer met ‘automaat’ na, bepaalt tot varianten van ‘machine’ (machinemens, machinaal). In totaal valt het woord, inclusief afleidingen en samenstellingen, dertig maal op 27 bladzijden (in de hoofdstukken ‘Het ideaal der psychotechniek’ en ‘Jeruzalems dagboek II’), met daarnaast nog vier keer ‘automaat’ en één keer ‘robot’. Deze sterke nadruk op het machine-karakter van Eichmanns gedrag wordt als het ware met terugwerkende kracht bevestigd door de grote aandacht voor zijn roerloosheid en de afwezigheid van zichtbare emoties in ‘Jeruzalems dagboek I’. Eenmaal spreekt ook Herzberg van een machine, en wel als hij weergeeft hoe Eichmann zichzelf tekent, maar ongetwijfeld niet in diens woorden, namelijk als een ‘zielloze, willoze schrijfmachine’ (EJ 177). In dezelfde zin gebruikt Herzberg echter ook een beeld dat in allerlei varianten in zijn duiding van Eichmann dominant zal blijken: ‘de welwillende piccolo’. Ik som de andere termen van dezelfde kwalificatie op: ‘vóór alles een gehoorzaam en onderworpen dienaar’ (EJ 31); ‘de nauwgezette dienaar van zijn superieuren, bereid om desnoods schoenen te poetsen, als zij dat gelasten’ (EJ 40); ‘Een dienstwillige dienaar onder alle omstandigheden. Een lakei’ (EJ 111); ‘en als iedere goede lakei dient hij zijn heer niet alleen onderdanig, maar neemt hij ook diens gedachten over.’ (EJ 112); ‘de kleine man op de treeplank, die het portier openmaakt als de auto stopt’Ga naar voetnoot17 (EJ 112); ‘Hij was | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
geen roofdier, hij was geen jager, hij was alleen maar een jachthond.’ (EJ 113); ‘de knechtennatuur die hij was’ (EJ 123); ‘de lakeiennatuur’ (EJ 188). Deze nadruk op het dienaarskarakter van Eichmann hoeft nog niet strijdig te zijn met Mulisch' idee van het mechanische van zijn gedrag. Herzberg lijkt echter aan het eind van zijn boek direct met Mulisch' visie in discussie te gaan als hij stelt: Want een man, die de onderdanige dienaar van een aantal massamoordenaars is geweest, en slechts mechanisch, uit hoofde van zijn ondergeschikte positie aan hun wensen heeft voldaan en hun bloeddorst heeft gelest, verdient het niet, dat wij ons meer in hem verdiepen, dan in welke misdadiger dan ook. Het recht hebbe zijn loop, en uit! Maar een man, die naar zijn diepste innerlijke overtuiging in overeenstemming met de geest van zijn tijd, gehandeld heeft, die de moraal van zijn volk tot de zijne gemaakt heeft, en de politiek van zijn staat gediend heeft met de inzet van zijn hele persoon (...), deze man werpt ernstige problemen op, waarmee we ons bezig moeten houden, voor we tot een oordeel kunnen komen. (EJ 181-182) Beide auteurs zien in Eichmann een bepaald type mens, een onopvallend en overal, verontrustend veel voorkomend type. Beiden willen voor dat type mens waarschuwen. Maar Mulisch ziet in hem vooral het gevaar van de mens die zelf geen enkele overtuiging heeft en daardoor overal voor inzetbaar is, voor willekeurig welk onrecht dan ook (een type overigens waar, zoals gezegd, ook Herzberg in andere teksten voor waarschuwt), terwijl Herzberg onderkent dat Eichmann uit eigen, antisemitische overtuiging handelde, al wil hij wel aannemen dat hij die overtuiging aanvankelijk slechts aan de nationaalsocialistische partij-ideologie ontleende (‘de verdachte heeft zich met het bevel vereenzelvigd, hij was het met de inhoud eens.’ EJ 174) Hoewel beide auteurs het meermaals over Eichmanns stiptheid en correctheid hebben, gebruikt Herzberg ook andere kwalificaties, die bij Mulisch ontbreken: ‘met geestdrift en eindeloze ijver’ (EJ 24), ‘met ijver en onstuimigheid’ (EJ 30), ‘met fanatisme en zonder enige consideratie’ (EJ 38). Deze termen zijn kennelijk vooral gebaseerd op de aanklacht (de citaten komen uit het desbetreffende hoofdstuk). Later verdwijnen dergelijke kwalificaties uit Herzbergs tekst, en is er meer aandacht voor de maatschappelijke looser die Eichmann in normale omstandigheden was geweest. Herzberg kiest hier dezelfde benadering als Hannah Arendt in haar portret van Eichmann.Ga naar voetnoot18 Dit hele leven is dus, zoals men ziet, zonder enig initiatief van enig belang verlopen. (EJ 111) | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
Maar wie zo mislukt als Eichmann, mislukt aan zichzelf. Deze man wordt niet, zoals de procureur wil, door zijn belangrijkheid, maar door zijn onbenulligheid gekarakteriseerd. (EJ 117) Maar uit het bovenstaande lange citaat van p. 181-182 blijkt dat in essentie zijn visie op Eichmann toch niet verandert. Voor Herzberg is het de vraag hoe mét Eichmann zovelen de antisemitische ideologie hebben kunnen aanhangen. Het - onmogelijke - beantwoorden van die vraag moet herhaling van de Shoah voorkomen. Mulisch lijkt zijn waarschuwing voor de machinemens meer los te koppelen van de historische context in zijn gerichtheid op een toekomstige, niet nader benoemde of omschreven ideologie die gebruik zal maken van het mechanisch gehoorzamende Eichmann-type, de machinemens. | |||||||||||||||||||
7. Andere actanten7.1. Gideon HausnerHannh Arendt is zeer kritisch over het optreden van Gideon Hausner, de aanklager. Zij wijst zowel zijn retorisch geweld af als sommige vergezochte beschuldigingen, die Eichmann voor méér verantwoordelijk hielden dan hij feitelijk was (zoals de massamoorden door de Einsatzgruppen en de situatie in de concentratiekampen). Mulisch deelt deze kritiek in belangrijke mate. Hij verwijt Hausner dat hij Eichmann groter maakte dan deze kleurloze ambtenaar verdiende en dat deze zich heimelijk gecomplimenteerd gevoeld zal hebben dat hij op één lijn met Djengis Kahn werd gesteld. Wel geeft Mulisch aan Hausner, zij het volkomen impliciet, de eer als eerste de term ‘schrijftafelmoordenaar’ te hebben gebezigd: ‘Doeltreffender is Hausner als hij even later spreekt over de moderne moordenaars, die niet achter hun schrijftafel vandaan komen’ (DZ 52). Hij lijkt hem ook zijn bedoeling, ‘bekendmaken, de wereld een geheugen geven’ niet euvel te duiden (DZ 53). Maar de poging om Eichmann tot hoofdschuldige van de hele Endlösung te maken kwam voort uit onkunde en onwetendheid en uit de behoefte van de mensheid aan ‘een duidelijk, eenvoudig en verschrikkelijk beeld’. Zo werden echter ten onrechte alle andere nazi's en Duitsers ondast (DZ 57). Ook voelt Mulisch zich ongemakkelijk bij het show-achtige element in Hausners optreden (DZ 57). Later vindt hij dat Eichmann als overwinnaar uit het kruisverhoor is gekomen: ‘Eichmann heeft op punten gewonnen. Hij bleek als verdachte van groter formaat dan Hausner als aanklager.’ (DZ 160) Herzberg signaleert dat na het voorlezen van de aanklacht, wat drie zittingen duurde, er iets veranderd was in de publieke opinie, zoals ook Hausners bedoeling was: men luisterde, in de zaal of via de radio, ‘in verbijstering en in tranen’ (EJ 17). Maar ook constateert Herzberg dat de aanklager met zijn optreden een controverse opriep die niet opgelost zou worden, namelijk of de strafzaak niet | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
dienstbaar werd gemaakt aan politieke bedoelingen, en of de collectieve schuld van het Duitse volk niet verbloemd werd, nu Eichmann de volle verantwoordelijkheid voor de Endlösung in de schoenen geschoven kreeg (EJ 18), zoals ook Arendt en Mulisch menen.Ga naar voetnoot19 De drie auteurs stemmen dus overeen in hun wens die medeplichtigheid niet te (laten) verdoezelen. Hoewel Herzberg de politieke doelstellingen van het proces verderop lijkt te billijken, vooral waar het de houding van de Israëlische jeugd betreft (EJ 95), spreekt hij met afkeuring over de uitvoerigheid waarmee Hausner de Shoah in al zijn plasdsche details tekende. ‘Daaraan kan men merken dat hij niet uit eigen ervaring (...) spreekt’, want de getuigen, die later in het proces het woord voerden maakten met hun aarzelende, moeilijk-verstaanbare stem veel meer indruk (EJ 26). Over die fase van het proces oordeelt hij trouwens evenmin gunstig: ‘Dagen en wekenlang zijn berichten over wreedheid en gruwelen, de een nog afgrijselijker dan de andere, in een onafgebroken stroom over ons heengegaan.’ (EJ 130), maar al die details vergroten ons begrip over de aard van het nationaal-socialisme niet, en bovendien is wreedheid besmettelijk voor wie er vatbaar voor zijn, aldus Herzberg. | |||||||||||||||||||
7.2. Moshe LandauVan de president van de rechtbank, Moshe Landau, is zowel Hannah Arendt als Harry Mulisch onder de indruk. Mulisch meldt dat bij aanvang iedereen, ook de verdediging, hem zonder voorbehoud bewondert, en ervan overtuigd is dat hij het proces fair zal leiden (DZ 47). Wel verwondert Mulisch zich erover dat hij alle getuigen die de aanklager oproept zo ruimhartig aan het woord laat, ook als het getuigenis geen verband houdt met de individuele schuld van Eichmann, een punt waar Arendt veel kritischer over is.Ga naar voetnoot20 Mulisch observeert ook dat Eichmann zelf groot ontzag heeft voor Landau (maar meer nog voor rechter Halevi). Er kruipt geleidelijk misschien een spoortje ironie in zijn verslag; zo vervolgt hij een beschrijving van de onderling nogal verschillende andere twee rechters aldus: ‘En in het midden zit onderwijl de onvolprezen Landau, die rechtvaardig zal oordelen. Die ernstig luistert (..., volgt een uitweiding van Eichmann, BS). Dan knikt Landau ernstig en maakt een aantekening. Alsof het er wat toe doet.’ (DZ 163) De uitspraak van de rechtbank laat Mulisch weg uit zijn reportage, waardoor Landau verder niet meer figureert. Arendt daarentegen voegt nog een epiloog aan haar tekst toe, waarin ze nadenkt over de rechtsfilosofische kwesties van het proces. Al in haar tweede hoofdstuk, ‘The accused’, interpreteert zij het feit dat de rechters Eichmann niet geloofden toen hij stelde nooit antisemiet te zijn geweest, als onvermogen, omdat het inzicht dat een heel normaal, doorsnee persoon totaal | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
niet in staat zou zijn goed van kwaad te onderscheiden, de fundamenten van hun beroep zou aantasten, en dat ze daarom maar liever Eichmann als leugenaar bestempelden. Daarmee misten zij volgens Arendt de grote morele en juridische uitdaging van de hele casus. Herzberg spreekt na een eerste introductie, waarbij het over de Duitstalige achtergrond van alle actanten gaat, verder niet veel over de individuele rechters. Wel bespreekt hij de bevoegdheid van de rechtbank naar aanleiding van de wraking door de verdediging. Hij is van mening dat een objectieve rechtspraak in dezen juist nergens beter gewaarborgd is dan in Israël, speculerend dat ‘Geen enkele rechter in de wereld (...) de zaak ander dan als “eigen zaak” [zou] hebben gevoeld. Uiteraard niet uit Joodse, maar uit algemeen menselijke overwegingen.’ En voorts dat de Joodse rechter juist zal ‘moeten en willen bewijzen hoe objectief en humaan hij is, en geneigd [zal] zijn daarbij verder te gaan dan welke andere rechter ook’ (EJ 68-69). Herbzerg vindt, anders dan Arendt en Mulisch, het verwijt van de irrelevante getuigen niet terecht, omdat de beschuldiging ook ‘medeplichtigheid’ bevatte, en die ook zonder rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bewezen zou kunnen worden (EJ 132). Bovendien kan hij het oogmerk van Hausner billijken dat het hele beeld van de Jodenvervolging geschetst moet worden. Wanneer er vonnis is gewezen roemt hij de ‘grootst mogelijke nauwgezetheid’ waarmee de rechtbank te werk was gegaan (EJ 191) en de ernst en uitvoerigheid waarmee op het verweer van de verdediging werd ingegaan (EJ 202). Uit de hele verslaggeving van Herzberg blijkt zijn solidariteit met het instituut van de rechtspraak als zodanig en deze rechtbank in het bijzonder, maar zonder dat hij wijst op de individuele statuur van de president. | |||||||||||||||||||
7.3. Robert ServatiusHannah Arendt is negatief over de verdediger Robert Servatius, vooral omdat hij de relevantie van bepaalde getuigenissen niet aanvocht en omdat hij naliet ontlastende aspecten uit de getuigenverhoren te belichten (zoals de rol van de Joodse Raden zoals zij die percipieert, en de vijandige houding van partizanen en burgers in Polen). Mulisch is veel minder in Servatius geïnteresseerd dan in Hausner, maar hij vindt dat de advocaat zijn taak naar behoren heeft vervuld; hij is het eens met Servatius' visie dat Hausners weergave van de feiten andere nazi's ten onrechte ontlastte. Hij vertelt dat ‘de dikke rijnlander’, direct na zijn pleidooi naar Duitsland vertrok zonder Eichmann nog gesproken te hebben, kennelijk omdat ze ruzie hadden, ‘wat altijd nog voor Servatius kan pleiten.’ (DZ 168) Hij haalt zonder commentaar zijn woorden aan dat Eichmann bij wijze van straf wat hem betreft met een raket naar de maan geschoten kon worden. Arendt en Mulisch wijzen er beiden op dat Servatius in meer dan één opzicht in het nadeel is ten opzichte van de aanklager: hij heeft slechts één assistent, die bovendien veelal in het buitenland is om getuigen op te sporen en te horen, ter- | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
wijl het team van Hausner veel groter is. Daarnaast kan hij veel potentiële getuigen à décharge niet oproepen, omdat de staat Israël mogelijke daders geen vrijgeleide wilde toezeggen. Herzberg daarentegen is zeer kritisch over Servatius. Aanvankelijk geeft hij een uitvoerige, voornamelijk positieve beschrijving van diens optreden: ‘hoffelijk, rustig en weloverwogen’, ‘een onverstoorbaar man, opvallend door een soort zwaarlijvige goedmoedigheid’, maar ook nogal voorspelbaar en saai. Hij schrijft het aan Servatius toe dat de publieke tribune steeds meer lege plekken ging vertonen, en dat zich in de zaal een zekere matheid en enig ongeduld gingen manifesteren (EJ 47). Belangrijker is echter zijn verwijt dat Servatius in zijn verdediging geen ruimte had willen laten aan de historische dimensie, terwijl die het juist is die de zaak-Eichmann interessant maakt: waar een misdadiger de norm overtreedt, conformeerde Eichmann zich juist ten volle aan de heersende norm. Het zou dus onze taak moeten zijn te onderzoeken hoe die norm heersend kon worden, daar hij in strijd is met de, volgens Herzberg algemeen erkende, absolute norm. Hier verbindt Herzberg zijn visie op ‘De verdediging’ (hoofdstuk XI) met zijn eerdere beschouwing over ‘Het belang’ van het proces (hoofdstuk VII). Hij geeft overigens het gerucht door dat de strategie die de verdediging koos van Eichmann en niet van Servatius afkomstig was (EJ 171). Een ander verwijt dat Herzberg Servatius maakt is diens inconsistentie in het wraken van de rechtbank: enerzijds beriep Servatius zich op het Joods-zijn van de rechters, omdat hen dat vooringenomen zou maken, anderzijds bestrijdt hij de rechtsgrond van een proces in Israël, omdat de slachtoffers geen Israëlische burgers waren (de staat Israël bestond immers nog niet ten tijde van de misdaden) (EJ 66). Qua stijl valt op dat Herzberg in het hoofdstuk ‘De verdediging’ veel vaker dan elders in de eerste persoon spreekt, vaker de lezer aanspreekt en zich vaker, 24 keer, van de retorische vraag bedient.Ga naar voetnoot21 Het is of hij popelt om zelf het woord in de rechtszaal te nemen. Hoewel Arendt en Mulisch niet verzwijgen dat Eichmann de vrije keus had wie hem zou verdedigen, en dat de staat Israël de kosten van die verdediging betaalde, maakt Herzberg daar een groter punt van. Mulisch signaleert dat de betaling kennelijk schraal is, omdat de verdediging op allerlei kleine, praktische zaken bezuinigt en Eichmann zelf meehelpt met het doornemen van de dossiers op ontlastende elementen. Herzberg benadrukt in positieve zin de bijzondere ironie van die financiële regeling: ‘Maar is het eigenlijk niet een schone wraak, om de verdediging van een Jodenmoordenaar bij uitstek uit een Joodse beurs te mogen betalen? Het is een vorm van gerechtigheid, die niet iedere dag voorkomt.’ (EJ 15)Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
8. De persoon van de schrijverVan de drie auteurs maakt Harry Mulisch zichzelf het meest zichtbaar in zijn tekst. In het voorwoord betitelt hij zijn boek ook als ‘het verslag van een ervaring’. Hij noemt hier niet expliciet zijn bijzondere afkomst, die hem elders meer dan eens bracht tot de uitspraak dat hij de Tweede Wereldoorlog wás, met zijn Joodse moeder en ‘foute’, Oostenrijkse vader. Maar in de uitvoerige cultuurhistorische beschouwingen is duidelijk de belezen, in filosofie geïnteresseerde schrijver van andere publicaties aan het woord.Ga naar voetnoot23 In een aantal Jeruzalemse dagboekfragmenten weidt hij ook uit over persoonlijke zaken die niet rechtstreeks met het proces te maken hebben, zoals de reis, zijn pension en de toeristische excursies in Israël. Wanneer hij het over het moderne Israël heeft, klinkt opvallend vaak 6000 jaar geschiedenis mee, in bewonderende zin.Ga naar voetnoot24 Maar niet alleen het verleden wekt zijn respect, zeker ook het heden, zoals de ontginning van landbouwgrond, de pioniers in de woestijn, de bedoeïenen in de stad, de natuur in de Negev, die hij lyrisch beschrijft. Alleen de spijswetten en de sabbatsrust stemmen hem niet opgewekt. De sabbatsrust prikkelt hem tot tegendraadse ironie: ‘Omdat het sabbath is, en iedere handeling streng verboden, laat ik de heidenen voor mij werken en schrijf wat meningen over van Israels vijanden [namelijk Arabische media, BS]’ (DZ 81). En: ‘1 juli. Sabbath. Flink gewerkt.’ (DZ 159) Het valt op dat Mulisch veel vaker dan Herzberg (en zeker dan Arendt) aan de Bijbel refereert, zowel in de woorden en beelden die hij gebruikt, als in verwijzingen naar verhalen. Het einde, met het bezoek aan Auschwitz, zet met terugwerkende kracht het belang van het hele proces, en ook de persoon van de verdachte in een beklemmend, grimmig licht. Abel Herzberg verschijnt in zijn boek onmiskenbaar als de Jood en jurist die hij was. Zijn loyaliteit met Israël is groot, hoewel niet kritiekloos. Maar zijn positie verschilt sterk van die van Hannah Arendt, die een veel grotere en kritischer dis- | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
tantie betracht, bijvoorbeeld waar ze de huwelijkswetgeving in Israël veroordeelt en die zelfs vergelijkt met de Neurenberger wetten (1963: 5).Ga naar voetnoot25 Herzberg toont zich zeer geïnteresseerd en deskundig in de juridische kwesties die in de eerste fase van het proces zo'n grote rol speelden. Al meteen in het eerste hoofdstuk geeft hij ook blijk van zijn persoonlijke betrokkenheid: hij vertelt over de dag dat hij met eigen ogen Eichmann in Bergen-Belsen zag. Die beschrijving dient om het contrast aan te geven tussen de machtige, hooghartige man toen en het ‘miezerig, klein mannetje’ van nu, maar hij zet tegelijkertijd zichzelf als kampgevangene neer, deel van ‘krioelende ellende’, die daar rondscharrelde: ‘Het was me niet gelukt om uit de buurt te blijven. In het voorbijgaan hadden we allemaal braaf onze petjes afgenomen. Ik ook. Dat was toen zo.’ (EJ 8) In het hoofdstuk over ‘De slachtoffers’ komt de eigen ervaring opnieuw boven, maar hier meer verhuld. Het gaat om de onmogelijkheid aan buitenstaanders over te dragen hoe het in het kamp was. Ieder, die in een concentratiekamp gezeten heeft, kan hier uit eigen ervaring medespreken. Het lukt hem nooit, een ander duidelijk te maken, hoe het was, of wat hij dacht en hoe hij zich voelde. Hij heeft zelfs de grootste moeite, om zichzelf, teruggekeerd in de normale maatschappij, helder te realiseren, hoe het eens geweest is. Het is als een droom, die ook niet na te vertellen is, anders dan door aanduiding van enkele brokstukken, die men zich meent te herinneren.’ (EJ 165) Belangrijker is echter de rode draad die door Herzbergs oeuvre loopt en die ook in EJ prominent aanwezig is: de vraag naar de oorzaak van het antisemitisme en naar de essentie van het jodendom. Het verschil met Hannah Arendt is groot: zij denkt dat er nauwelijks meer antisemitisme is in de wereld, en dat we af moeten van de dichotomie tussen Joden en ‘heidenen’, en dus dat de achterliggende doelstellingen van het proces overbodig zijn. Herzberg gelooft noch het een noch het ander. | |||||||||||||||||||
9. ReceptieMet haar scherpe veroordeling van de inzet van het proces voor nationalistische doeleinden, haar visie op Eichmann en haar negatieve oordeel over de Joodse Raden riep Hannah Arendt felle kritiek op, die soms hatelijk was getoonzet. Kwalificaties van haar werk waren bijvoorbeeld: getuigend van een verblinde vijandschap en een enorme onwetendheid, schokkend inaccuraat, dwaas, vol vooroordelen, misleidend, vol ongegronde generalisaties, lijdend aan dat typisch Joodse fenomeen van zelfhaat; ze werd ervan beschuldigd de feiten te verdraaien en feiten die niet in haar kraam te pas kwamen weg te laten, haar oordeel over Eichmann was pervers en arbitrair, enzovoort. In 1965 publiceerde de historicus | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
Jacob Robinson een boek van meer dan 400 bladzijden waarin hij de historische fouten en misvattingen in Eichmann in Jerusalem één voor één aanwijst en weerlegt, met als ironische titel een citaat uit Jesaja: And the crooked shall be made straight. The Eichmann trial, the Jewish catastrophy and Hannah Arendt's narrative. De auteur maakte overigens deel uit van het team van de openbaar aanklager en zijn boek zal door deze persoonlijke betrokkenheid wel gekleurd zijn.Ga naar voetnoot26 Tegenover alle kritiek stelden haar verdedigers, onder wie Mary McCarthy en Bruno Bettelheim, dat haar boek een meesterwerk was, een briljante en verontrustende studie van het karakter en het proces van Eichmann, voortkomend uit een heroïsch verlangen naar waarheid. Zo verhit als over Hannah Arendts boek zijn de gemoederen in Nederland niet geraakt over Mulisch en Herzberg. De kritiek op De zaak 40/61 betrof vooral zijn tekening van Eichmann als iemand die alleen kon gehoorzamen, als de ‘machine-mens’, de niet nadenkende moderne massamens. Jacques Presser en C.W. Mönnich wijzen er beide op dat Eichmann wel degelijk antisemiet was en de massamoord heeft gewild. Het wekt geen verbazing dat ook Herz berg (1962B) dat de pointe maakt van zijn recensie van Mulisch; hij geeft hem het advies het vonnis van de door hem zo bewonderde Landau te lezen: ‘Hij (Mulisch, BS) zal dan bemerken dat wat hij tot basis neemt van zijn fansatierijke constructie, op grond van onomstotelijk bewijs wordt afgedaan als leugen.’ Mulisch' visie wordt door sommigen speculatief genoemd, ‘fantasterij’ of historisch-mythische abacadabra', terwijl anderen spreken over ‘een gaaf, adembenemend, diep peilend “document humain’” of het een van de belangwekkendste letterkundige publicaties van onze tijd noemen. Ook in die sterk uiteenlopende reacties lijkt Mulisch dus op Arendt, trouwens ook in het feit dat er nog steeds over geschreven wordt, de meest recente bespreking, met hetzelfde kritiekpunt dat het beeld van de machinemens Eichmanns antisemitisme negeert, was van Lucas Hüsgen in De Gids van 2008. In de kritiek werd Herzbergs Eichmann in Jeruzalem veelal gelijk met het boek van Mulisch besproken. Waar ze tegen elkaar afgezet werden, prefereerden de recensenten Herzberg als de redelijke, deskundige commentator, al werd hem door één kritiek ook een te grote afstandelijkheid verweten. Over Eichmann in Jeruzalem zijn geen recente beschouwingen gepubliceerd. Daar het ook niet herdrukt is, anders dan in het Verzameld Werk, mag men concluderen dat zijn impact zeer veel kleiner is geweest dan van De zaak 40/61. | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
10. Evaluatie en besluitHoezeer Hannah Arendt, Harry Mulisch en Abel Herzberg in allerlei details ook mogen verschillen, in hun hoofdthese is er opmerkelijke overeenstemming: Adolf Eichmann was niet het geïncarneerde kwaad, niet de onmens die de publieke opinie in hem zag. Hij was in aanleg een doodgewone man, die in de uitoefening van wat hij als zijn plicht zag onvoorstelbaar veel kwaad heeft aangericht, maar over het algemeen zonder zelf betrokken te zijn bij de concrete uitvoering van de door hem genomen maatregelen, bij uitstek dus een ‘schrijftafelmoordenaar’, zoals zijn figuur is gaan heten (in een al te letterlijke vertaling van het Duitse Schreibtischmörder). Alle drie de auteurs zien in dit type een veel grotere bedreiging dan in de duivelse schurk, omdat het veel wijder verspreid is, en in alle samenlevingen voorkomt. Arendt en Mulisch nemen ten aanzien van Eichmanns motieven echter een andere positie in dan Herzberg: zij geloven Eichmanns eigen getuigenis dat hij niet uit antisemitische gezindheid handelde maar uitsluitend uit gehoorzaamheid aan zijn superieuren, omdat hij ooit de eed van gehoorzaamheid had afgelegd (Mulisch: ‘het bevel als fatum’), waarbij Arendt nog wel veronderstelt dat zijn carrière en de materiële en immateriële voordelen van zijn positie zwaar hebben meegewogen. De belastende getuigenissen van voormalige collega's interpreteren zij als beschuldigingen om er zelf beter uit te komen; zijn eigen belastende uitspraak dat hij lachend zijn graf in zou springen in de wetenschap dat hij verantwoordelijk was voor de dood van vijf miljoen Joden, zien zij als gebral, overmoedige opschepperij, wat Mulisch nog sterker aanzet door te stellen dat de mensheid eveneens zou verbleken als bekend werd wat hij zoal onder vrienden heeft gezegd en waarover zij gelachen hebben (DZ 63). Herzberg daarentegen gelooft Eichmann niet en bagatelliseert die uitspraak over lachend het graf in springen niet. In dat niet geloven volgt hij trouwens het oordeel van de rechters.Ga naar voetnoot27 Later historisch onderzoek, van o.a. David Cesarani, Christopher Browning en Deborah Lipstadt, toont aan dat Herzberg en de rechters het bij het rechte eind hadden: uit allerlei documenten maar ook uit de Sassen-banden uit de jaren vijftig blijkt dat Eichmann wel degelijk een fanatieke antisemiet was, die zich uit volle overtuiging inzette om de vernietiging van de Europese Joden te bewerkstelligen. Arendt en Mulisch hebben zich dus in de luren laten leggen door Eichmanns getuigenis, wellicht mede doordat dat goed paste in de theorie die zij over hem ontwikkeld hadden. Hoewel de beschouwingen van Arendt en Mulisch er dus op een cruciaal punt naast zitten, is hun visie in de publieke opinie dominant gebleven. Hun tekst werd ook in tegenstelling tot die van Herzberg vele malen herdrukt. Dat zal vooral te maken hebben met de verschillende reputatie van de auteurs, hoewel ook Herzberg in Nederland met de vele herdrukken van Amor fati en Brieven aan mijn kleinzoon in die jaren een veelgelezen schrijver was. Maar hij was zeker minder spraakmakend | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
dan Mulisch en behoort ook minder tot het domein van de ‘echte’ Literatuur, en Eichmann in Jeruzalem al helemaal niet. Nog daargelaten dat zij in het Engels schreef, wordt Hannah Arendt tot de grote filosofen van de twintigste eeuw gerekend en haar verslag van het proces-Eichmann is haar meest verkochte boek.Ga naar voetnoot28 Waarschijnlijk is een zekere verkokering binnen de geesteswetenschappen er verantwoordelijk voor dat de resultaten van historisch onderzoek niet zo makkelijk doordringen tot en geïntegreerd worden in de filosofie.Ga naar voetnoot29 Wanneer we ons bepalen tot de Nederlandse context, zijn er in retrospectief een aantal redenen te bedenken waarom Mulisch ondanks zijn foutieve aanname zoveel meer waardering heeft gekregen dan Herzberg. Ten eerste zullen de uitvoerige juridische beschouwingen van Herzberg de gemiddelde lezer minder geboeid hebben. Ten tweede paste de grondstelling van Mulisch, met zijn waarschuwing voor het grote gevaar van mechanisch gehoorzamende mensen, voortreffelijk in het tijdsgewricht van de zestiger jaren. Net als in het bekende sociaalpsychologische Obedience-experiment van Stanley Milgram (waarvan verondersteld wordt dat het mede ingegeven werd door het proces-Eichmann, zijn eerste boek erover verscheen in 1963) wordt de duistere kant van gehoorzaamheid aan het gezag zichtbaar gemaakt en aangeklaagd. In diezelfde anti-autoritaire, anti-establishment sfeer past ook de geringere populariteit van Abel Herzberg, die immers ondanks enkele kritiekpunten instemt met het geheel van de procesvoering en met de uiteindelijke uitspraak van de rechtbank, dus met ‘het gezag’, terwijl Hannah Arendt veel meer kritiek op de procesvoering had en Mulisch de juridische aspecten grotendeels buiten beschouwing het. Ten derde is het mogelijk dat het binnen-Joodse perspectief van Abel Herzberg minder aansprak dan dat van Harry Mulisch, die zich meer als een betrokken maar onpartijdige buitenstaander opstelt. Herzberg ziet het antisemitisme als (een) bron van het kwaad dat Eichmann verpersoonlijkt, Arendt en Mulisch zien het gehoorzamen zonder na te denken, door Arendt gedachteloosheid genoemd, als zodanig. In de Nederlandse samenleving zal dat laatste als relevanter én verontrustender ervaren zijn. Niet dat er in het geheel geen antisemitisme meer bestaat in Nederland, maar in de hoofdstroom van de cultuur speelt het geen rol. Herzbergs analyse heeft daarmee weliswaar niet elke relevantie verloren, omdat andere bevolkingsgroepen evengoed slachtoffer kunnen worden van het denken dat groepen uitsluit uit de samenleving en tenslotte een plaats op de aarde en het recht op leven ontzegt, maar zijn analyse lijkt toch meer voor het verleden te gelden, terwijl die van Arendt en | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
Mulisch zich meer richt op het heden en de toekomst. Blijft staan dat Herzberg de persoon Eichmann scherper heeft doorzien dan de andere twee, terwijl zijn waarschuwing voor ‘de gewone, om niet te zeggen de banale man’ au fond weinig verschilt van die van hen. Zeker zal ook de geringere beschikbaarheid van Herzbergs tekst eraan bijgedragen hebben dat zijn visie buiten spel staat (al is dit natuurlijk een cirkelredenering). De literaire eigenschappen van de teksten ten slotte, zullen ook een rol gespeeld hebben bij het verschil in waardering. Uit de vergelijking van de karakteriseringen van Eichmann blijkt weliswaar, dat er op dat vlak ook grote overeenkomsten te zien zijn (al kan men Mulisch nog net iets trefzekerder vinden in zijn typeringen, bijvoorbeeld zijn ‘kleurloze gasfitter’ tegenover Herzbergs ‘kleurloze kleinburger’, dat weliswaar mooier allitereert, maar ook in zijn grotere algemeenheid minder aansprekend is), maar de tekst van Mulisch is afwisselender, met zijn verschillende genres: cultuurfilosofische beschouwingen, dagboekaantekeningen, journalistieke verslagen en reisbeschrijvingen. De toon is daarbij persoonlijker, meeslepender dan de meer objectiverende en afstandelijke schrijftrant van Herzberg. Al met al geloof ik echter dat het eerder het prikkelende en algemeen geldige is van de nadruk die Mulisch legt op het gevaar van de mechanisch gehoorzamende mens die zonder eigen innerlijke overtuiging het grootste kwaad aanricht, meer dan de literaire kwaliteit, die hem (en Arendt) een groter en blijvender podium heeft gegeven dan Herzberg. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
|
|