Voortgang. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| ||||||||||||||||
Toneel en de troon
| ||||||||||||||||
InleidingIn haar boek Going Dutch: how England plundered Holland's glory analyseert Lisa Jardine de verhoudingen tussen de Nederlandse Republiek en Engeland gedurende de zeventiende eeuw. Ze schetst daarbij een beeld van een hechte culturele band tussen de twee landen, die wordt bekroond met de machtsgreep van de Nederlandse stadhouder Willem III tijdens de Glorious Revolution van 1688. Deze revolutie, die Willem III als William III op de Engelse troon bracht, omschrijft zij als ‘more like a merger’Ga naar voetnoot1 tussen de twee landen, verenigd onder één staatshoofd. Hieraan verbindt ze verstrekkende gevolgen voor de culturen van beide landen in de daaropvolgende eeuwen, gevolgen die tot op de dag van vandaag zichtbaar zouden zijn.Ga naar voetnoot2 Deze beweringen zijn niet zonder problemen. Ten eerste steunt Jardine's aanname op een gesimplificeerd beeld van de inrichting van de Nederlandse Republiek in deze periode, die voor haar kennelijk veel weg heeft van een prinsdom. Over de positie van het huis van Oranje schrijft ze onder meer: [T]he family in question were Stadholders (nominated officers) rather than a significant, royal line - in theory at least, the state could (and for a short time in mid-century did) overrule the appointment of the next in line to the position of head of state.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||
Hier stelt Jardine de positie van de stadhouder gelijk aan die van het staatshoofd, iets wat zeker niet het geval was. Het centrale gezag in de Republiek lag immers bij de Staten-Generaal. In de praktijk was de stadhouder opperbevelhebber van het leger van de Republiek, in dienst van de Staten-Generaal, en had hij daarnaast administratieve en juridische taken en verantwoordelijkheden.Ga naar voetnoot4 Daarnaast geeft Jardine in haar boek een gesimplificeerd beeld van de binnenlandse en internationale verhoudingen op zowel politiek als religieus vlak in de tijd dat Willem III de zittende Engelse koning Jacobus II verdreef. Met haar bewering dat de Republiek en Engeland bijna fuseerden tot één land onder Willem III kent ze een bijzonder groot belang toe aan diens positie: in haar visie heeft een vorst kennelijk een sterke samenbindende kracht. Dat deze bewering niet zonder meer opgaat, blijkt echter al afdoende uit het feit dat de Republiek, waar Willem III sinds 1672 de functie van stadhouder van de provincies Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel vervulde, alles behalve een eenheid was en dat Holland regelmatig tegenover de andere, minder invloedrijke gewesten stond. Jardine's idee van een samenwerking die bijna een eenheid vormde tussen de Nederlandse Republiek en Engeland, die wordt bekroond als beide landen onder hetzelfde staatshoofd komen, roept dus de nodige vragen op: niet in de laatste plaats de vraag wat de rol van Willem III precies was in de relatie tussen Engeland en de Republiek, en de rol die hem in beide landen afzonderlijk toegedacht werd. Of, meer in het algemeen, wie zagen de inwoners van de Nederlanden en Engeland eigenlijk als hun staatshoofd, en welke politieke rol schreven zij aan dit staatshoofd toe? | ||||||||||||||||
Politiek en literatuurDe vraag naar politieke verhoudingen is in eerste instantie een vraag voor historici. Op basis van politieke traktaten en wetsteksten kunnen zij inzicht geven in de politieke constellatie van een land. Voor de bestudering van de wijze waarop er in bredere lagen van de bevolking over politieke vraagstukken werd nagedacht, kan daarnaast ook de literatuur een bron van betekenis zijn. De afgelopen decennia zijn tal van literatuurhistorische studies uitgevoerd naar de rol van literatuur in politieke kwesties, die duidelijk laten zien hoe sterk in de zeventiende eeuw literatuur en politiek vervlochten waren.Ga naar voetnoot5 Deze vervlechting kan verschillende vormen aannemen. Soms is de relatie heel direct, in literatuur die zich onverhuld op de actualiteit richt, zoals schimpdichten en pamfletten. | ||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||
Maar ook in literatuur die niet expliciet over actuele gebeurtenissen gaat, kan de politieke overtuiging van een auteur doorklinken. En zelfs literatuur waarin op het eerste gezicht de politieke lading volledig lijkt te ontbreken - denk hierbij bijvoorbeeld aan kluchten of romantische tragedies - kan, zoals poststructuralistische literatuurhistorici als Jonathan DollimoreGa naar voetnoot6 en Leonard TennenhouseGa naar voetnoot7 hebben laten zien, ook veel zeggen over machtsvraagstukken in de samenleving waarin deze literatuur ontstaan is. De theorieën van beide laatstgenoemde wetenschappers berusten op de aanname dat schrijvers werkzaam zijn binnen een politieke werkelijkheid waar ze onmogelijk aan kunnen ontstijgen. De politieke werkelijkheid zal altijd in hun werk doorklinken. Schrijvers doen echter meer dan uitsluitend een bestaande situatie passief weerspiegelen, tegelijkertijd helpen zij actief de politieke werkelijkheid vorm te geven voor een groot publiek. Beide wetenschappers gaan ervan uit dat cultuur het voornaamste instrument is bij het afbakenen van de macht van een staatshoofd. Ze verbinden hieraan vervolgens volkomen andere consequenties: terwijl voor de New Historicist Tennenhouse geldt dat cultuur en literatuur vooral de bestaande machtsverhoudingen versterkt, ziet de Cultural Materialist Dollimore literatuur juist als een instrument om de zwakke plekken in de heersende machtsstructuren bloot te leggen en zo ontwrichtend te werken.Ga naar voetnoot8 De bijzondere situatie tussen Engeland en de Republiek onder Willem III biedt een uitgelezen mogelijkheid deze politieke benadering toe te passen en de stelling van Jardine te toetsen in een vergelijkende studie van Nederlandse en Engelse literaire teksten: kon er inderdaad zo eenvoudig als gesuggereerd wordt een eenheid ontstaan? Zoals gezegd kan in principe elk type tekst hiervoor gebruikt worden. In dit geval is niet gekozen voor teksten die direct reflecteren op de actualiteit, noch op teksten die ogenschijnlijk geen enkel politiek gewicht hebben. In plaats daarvan stel ik twee toneelstukken aan de orde waarin de nationale geschiedenis wordt aangewend om na te denken over de eigen tijd. De keuze is hierbij gevallen op Thomas Asselijns De dood van de graaven Egmond en Hoorne (1685) en John Banks' The Unhappy Favourite (1682). Asselijn schreef zijn stuk op het moment dat stadhouder Willem III de rust in de Republiek had hersteld, maar dat wel ten koste van de sterke machtsaanspraken die de Staten van Holland eerder hadden opgebouwd.Ga naar voetnoot9 Het stuk van Banks ontstond tegen een veel minder stabiele achtergrond. De Engelse koning Karel II betoonde zich in protestantse ogen veel te toegefelijk ten opzichte van de katholieken, en aangezien hij geen legitieme nakomelingen had dreigde er zelfs een katholieke machtsovername via zijn katholiek geworden broer Jacobus. Het Engelse parlement was in meerderheid gekant tegen deze mogelijkheid. Er was dus alle reden na te denken over de positie en rol van de monarchie. | ||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||
Beide stukken spelen in de tweede helft van de zestiende eeuw en handelen over de strijd tegen het katholieke Spanje. Doordat allebei de spelen gaan over het eigenmachtige optreden van een koninklijke gezant en de executie van een of meer vooraanstaande edelen, vormen de stukken - al dan niet zo bedoeld door de auteurs - een natuurlijk podium voor verschillende representaties van macht en vertellen daarmee ook iets over het heden van de auteurs. Beide teksten ontstonden kort voor de machtsovername door Willem III. Ze kunnen dus een beeld geven van de politieke denkbeelden in beide landen ten tijde van zijn oversteek, zonder dat die denkbeelden al beïnvloed zijn door de gebeurtenissen van de Glorious Revolution zelf. Door de teksten te analyseren, zal ik proberen vast te stellen welke rol de Nederlandse en Engelse samenleving precies in gedachten hadden voor hun staatshoofd. Welke visies op het koningschap worden zichtbaar in het Nederlands en Engels toneel, en in welke opzichten verschillen deze visies? Was er een vorm van eenheid in het denken over macht en machtsverhoudingen in de onder Willem III verenigde naties? Dit artikel bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt hoe beide auteurs de historie in hun werk presenteren en hoe ze daarmee een politieke lading aan deze historie verbinden. In het tweede deel wordt besproken wat deze politieke lading precies is en hoe de politieke macht in beide spelen gezien wordt. Dit gebeurt aan de hand van de relatie van het gerepresenteerde staatshoofd tot God, zichzelf, zijn afgezant en zijn volk. | ||||||||||||||||
Omgang met de historieHoewel Asselijn en Banks vergelijkbare episoden uit de geschiedenis van hun land behandelen, benaderen ze de geschiedenis op totaal verschillende wijze. Ogenschijnlijk heeft geen van beide spelen een actuele politieke lading, maar Asselijn richt zich wel nadrukkelijk op algemene politieke vraagstukken rond vrijheid en verplichtingen van vorst, adel en volk. John Banks daarentegen schrijft in de eerste plaats een liefdestragedie, waarbinnen zulke vraagstukken van ondergeschikt belang zijn. Toch zal blijken dat Banks' spel niet minder politiek geladen is dan dat van Asselijn. Asselijn, die toont hoe de hertog van Alva de Nederlandse edelen Egmond en Hoorne in 1567 gevangen nam en na een schijnproces op 5 juni 1568 ter dood bracht, probeert nadrukkelijk deze markante historische gebeurtenis te reconstrueren. Dit leidt tot een toneelstuk waarin grote thema's als godsdienst, vrijheid en recht centraal staan en waarin veel historische gebeurtenissen rondom de executie, die bij een eigentijds publiek bekend verondersteld mogen worden, aan de orde komen, terwijl er bovendien veelvuldig wordt vooruitgewezen naar het verdere verloop van de geschiedenis van de Nederlandse Republiek. | ||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||
Dat Asselijn de ambitie had een historisch betrouwbaar beeld te schetsen blijkt uit zijn proloog, waarin hij een reeks bronnen noemt die hij geraadpleegd heeft, onder meer de Apologie van Willem van Oranje. Het meest in het oog springen echter de Kerkelyke HistoriënGa naar voetnoot10 van P.C. Hazart, een Antwerpse Jezuïet. Asselijn brengt deze bron nadrukkelijk onder de aandacht. Ondanks het feit dat Hazart een fel tegen het Calvinisme gekante polemist is en hij dus uit het ‘vijandelijke’ kamp afkomstig is, laat hij zich negatief uit over de hertog van Alva. Net als As-selijn wijst hij de ijzeren hertog aan als de hoofdschuldige van de Nederlandse Opstand. Dat Asselijn een tegenstander kan citeren die zijn standpunt onderschrijft, maakt zijn waarheidsclaim natuurlijk sterker; de schijn van partijdigheid die hij anders zou meedragen raakt hij zo immers kwijt.Ga naar voetnoot11
John Banks richt zich veel minder sterk op de feitelijke reconstructie van historische gebeurtenissen. Zijn toneelstuk vertelt het verhaal van de val van Robert Devereux, Earl van Essex, een val die uiteindelijk in 1601 leidde tot de executie wegens hoogverraad van deze voormalige gunsteling van de Engelse koningin. Essex' val wordt - in het spel althans - in sterke mate in gang gezet door verschillende intriges aan het hof van koningin Elizabeth I, en door de wispelturigheid van de koningin zelf. Het gaat Banks echter niet primair om die gebeurtenissen, bij hem ligt de nadruk sterk op de personen achter deze gebeurtenissen. Vanwege deze benadering hoeft Banks niet dezelfde moeite als Asselijn te doen om zijn werk te verantwoorden. Hoewel hij de derde proloog - het stuk kent een uitgebreid voorwerkGa naar voetnoot12 - van zijn spel, de eigenlijke inleiding op historie en spel, nog begint met een minieme verwijzing naar de historie, geeft hij vervolgens onomwonden toe dat hij de koningin in zijn spel niet heeft gemodelleerd naar de bekende historische gegevens over haar, maar dat hij de nadruk heeft willen leggen op haar menselijke kant. Hij meent hierin zo goed geslaagd te zijn dat de koningin zelf, mocht ze afdalen uit de hemel, tevreden zou zijn (fol. L2r). In het spel wordt duidelijk dat Banks zich inderdaad vooral op personen, en niet zozeer op historische gebeurtenissen richt. Het duidelijkst komt Banks ‘menselijke’ | ||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||
vorm van geschiedschrijving naar voren in de persoon van de koningin. John Banks behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de zogenaamde historische ‘pathetic tragedy’ of ‘she-tragedy’Ga naar voetnoot13, een genre dat zich richt op de persoonlijke gevoelens en twijfels van belangrijke historische vrouwen.Ga naar voetnoot14 Banks heeft zich volop kunnen uitleven in de figuur van de koningin, een personage dat de bewondering wekt van literatuurhistoricus James Sutherland: [I]n Queen Elizabeth Banks has drawn a character of some complexity, whose indecision is credible and at times moving. Dealing with the actual, Banks was encouraged to avoid the implausible and the extravagant; the English theme had at once a sobering and an inspiring influence on his mind.Ga naar voetnoot15 Positieve reacties van het contemporaine publiekGa naar voetnoot16 en het geciteerde oordeel van Sutherland op het stuk van Banks laten zien wat de aanvullende waarde van historische literatuur kan zijn in de representatie van een historisch figuur als de koningin door haar van een heel menselijke kant te laten zien. Ze is niet de onfeilbare en krachtige alleenstaande vrouw die ze in de meeste historische verslagen geworden is. Integendeel: ze wordt verscheurd door twijfel. Dat wil niet zeggen dat de historie geen functie heeft in het spel. Zoals Sutherland terecht vaststelt, staat Banks' gebruik van dit historische onderwerp geen ongeloofwaardige buitensporigheden toe. Historische gebeurtenissen vormen een belangrijk middel om de koningin voor het publiek herkenbaar te maken als Elizabeth de eerste. Zo verwijst Banks naar de Britse ontdekkingsreizen tijdens Elizabeths leven, naar de stichting van het koloniale rijk, naar de heerschappij over zee en boven alles naar de overwinning op de Armada in 1588. Ook het liefdesleven van de koningin, die nooit trouwde en daarom ook wel als de ‘Virgin Queen’ bekend staat, vormt een belangrijk thema in het spel. Enkele historische gebeurtenissen rondom Essex zijn van belang voor het verloop de handeling in het stuk, maar het hoofdthema is toch het effect hiervan op de koningin persoonlijk. Wat deze gebeurtenissen betekenden voor Engeland, en hoe de dood van Essex de geschiedenis van Engeland eventueel beïnvloedde (zoals de executie van Egmond en Hoorne, volgens Asselijn de oorzaak van de tachtigjarige oorlog, bepalend was voor de geschiedenis van de Nederlanden) komt echter niet aan de orde in het spel. | ||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||
De duiding van de historieVoor Banks is de historische correctheid van zijn werk dus feitelijk meer middel dan doel in zijn dramatisch verhaal en hij doet geen poging de geschiedenis op enigerlei wijze voor de toeschouwers inzichtelijk te maken of tot een les om te vormen. Hierin verschilt hij sterk van Asselijn, die actief zijn historisch onderwerp voor zijn publiek probeert te duiden. Dit doet Asselijn door de betrokkenen bij de Opstand in een aantal partijen te verdelen. Alva en zijn volgelingen vormen één partij, waarbij ook de in het spel afwezig kardinaal Granvelle hoort. Door nadrukkelijk de aandacht te vestigen op hun gebruik van militairen voor ordehandhaving - het spel begint met de vraag of alle militairen hun positie ingenomen hebben (p. 11) - weet Asselijn hen van meet af aan als de kwaadaardige partij af te schilderen: de militaire bezetting van de vrije Nederlanden is strijdig met de geldende afspraken tussen koning en adel. Bovendien suggereert de zware bewaking dat er zich aan het hof zaken afspelen die het daglicht niet kunnen verdragen. Het opstandige volk vormt een tweede partij. Het richt in zijn woede vernielingen aan. Het optreden van het volk is niet gemotiveerd en verschilt daarmee sterk van dat van de derde partij, die bestaat uit de edelen en, opmerkelijk genoeg, Filips II. De koning treedt weliswaar niet op in het spel, maar Asselijn maakt duidelijk dat ook hij tot de slachtoffers van Alva gerekend moet worden: Dat den hartog van Alva, in zyn staatsbestiering veel zaaken heeft verrigt, in weerwil en tegens ordre des konings, blykt niet dan al te klaar. (fol. A4r) Niet alleen heeft Alva met zijn kornuiten een heel eigen koers gevaren, hij heeft ook beslissingen genomen die tegen de wil van de koning indruisten. Filips greep in toen Alva hooghartig een praalbeeldGa naar voetnoot17 voor zichzelf oprichtte, maar het zijn voornamelijk de edelen die zich (met recht) verzet hebben tegen Alva en kardinaal Granvelle: [D]ie landverderflyke inquisitie, daar meerendeels d'edelen, en ridders van d'orden, zich toenmaals op 't alderheftsigst tegens hebben gekant, om alzo 't groot gezach des Kardinaals, dat van tyd tot tyd noch meerder aanwies, te stuiten. (fol. A3v) Door middel van de inleiding en enkele vooruitwijzingen naar het verdere verloop van de Opstand weet Asselijn de executie van Egmond en Hoorne aan te merken als het begin van de Tachtigjarige Oorlog en daarmee het begin van de Nederlandse vrijheidsstrijd. Bovendien waren Egmond en Hoorne, net als Willem van Oranje, edelen en ‘ridders van d'ordren’ (van het Gulden Vlies). Bij Asselijn verwoorden Egmond en Hoorne de motieven voor het Nederlandse verzet tegen de Spaanse | ||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||
tirannie. Ze zijn daarbij representatief voor een grotere groep opstandige edelen. Het gevolg is dat bij hem de Nederlandse Opstand een opstand van edelen wordt. De waarden en rechten waarvoor zij opkwamen, worden tot de eenduidige essentie van de opstand gemaakt, met voorbijgaan aan de talloze andere politieke, economische en religieuze motieven die evengoed aanleiding tot de tachtigjarige oorlog vormden. Volgens het spel kunnen er twee concrete redenen worden aangewezen voor het ontstaan van de Opstand, namelijk de militaire bezetting van de Nederlanden en de meningsverschillen over de verhouding tussen koning, adel en Alva onderling. Vooral in de eerste twee (van de drie) bedrijven zijn de personages nauwelijks verder uitgewerkt dan hun standpunten op deze twee punten. Alva ziet in de Beeldenstorm van de protestanten een poging van de adel om de macht van de koning te breken. De Nederlandse adel heeft volgens de hertog een atmosfeer van haat geschapen door het volk op te jutten tegen het Spaanse gezag, en Alva is ervan overtuigd dat dit de reden is dat hij zo gehaat wordt door het volk. Het opstoken van het volk vond volgens de Spanjaarden al plaats ‘eêr noch het ketterdom in Neêrland zich verspreide’ (p. 11). Religie wordt in het spel zo gepresenteerd als niet meer dan een dekmantel voor de werkelijke, politieke vragen die speelden tijdens de Opstand. | ||||||||||||||||
Politieke lading: de vorst en het geloofBij Banks ontbreken weliswaar dergelijke problematiseringen en een vergelijkbaar expliciet geschiedbeeld, maar dat betekent niet dat het spel geen politieke ideeën bevat. De opvattingen over het koningschap die uit Banks' spel gedestilleerd kunnen worden berusten op impliciete aannames rond de rol van de vorst. In het licht van dit artikel is vooral relevant dat de rol van de vorst volkomen verschilt van die bij Asselijn. Nergens wordt dit zo duidelijk als in de rol die God en religie volgens beide auteurs spelen in het staatsbestel. Sterker nog dan bij Banks zelf wordt dit duidelijk in de proloog die John Dryden bij dienst stuk schreef. Hij verleent de vorst een goddelijke status. Dryden stelt de verhouding van God tot de (Christelijke) wereld gelijk aan die van de koning tot Engeland (fol. A4v). De koning brengt het land in een paradijselijke staat (‘our land's an Eden’), al heeft de dwaasheid van de bevolking het land bijna zijn paradijs gekost. Hiermee doelt Dryden op de Engelse burgeroorlog (1642-1651) die zich afspeelde voor de troonsbestijging van Karel II. De toekenning van een Goddelijke status aan Karel gaat verder door het voedsel dat de burgers dankzij hem op tafel krijgen te vergelijken met het Bijbelse manna (‘Why should he (...) loath the Manna of his daily food’), het voedsel dat God op het pad van de Israëlieten uitstrooide. En net als God is de koning op een vaderlijke manier alleen maar bezorgd om het welvaren van zijn volk - als zijn wil maar | ||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||
nageleefd wordt.Ga naar voetnoot18 Drydens proloog was bedoeld om uitgesproken te worden op het moment dat de koning (Karel II, die regeerde 1660-1685) en zijn vrouw het theater betraden, en is dus duidelijk bedoeld om het paar gunstig te stemmen. Dat Banks de ideeën over een goddelijk koningschap deelde met Dryden, blijkt uit het optreden van zijn koningin Elizabeth. Zij is zich zeer bewust van de goddelijke taak die haar toevertrouwd is. Zij blijkt echter door haar emotionele zwakte en de intriges aan haar hof niet afdoende in staat deze taak goed uit te voeren. Dit doet haar regelmatig verzuchten dat het onmogelijk is haar goddelijke taak uit te voeren met enkel menselijke vermogens. Onder dergelijke problemen gaat de Spaanse koning Filips II in Egmond en Hoorne niet gebukt. Hoewel hij niet zelf als toneelkarakter in het spel optreedt - iets wat Asselijn naar eigen zeggen gedaan heeft om de koning buiten de misdadige praktijken van Alva te houdenGa naar voetnoot19 - wordt zijn positie binnen de regering van het land wel uitgebreid bediscussieerd. Deze discussie heeft echter uitsluitend betrekking op de verhouding van de koning tot aardse wetten en overeenkomsten. Hij wordt niet neergezet als een representant van God op aarde. Alleen op het gebied van de religieuze vervolging - een vraagstuk dat Asselijn zoals gezegd ondergeschikt maakt aan de bestuurlijke vraagstukken in de opstandige Nederlanden - krijgt Filips' band met de Nederlanden een religieus aspect. Zijn grote en vooral gewelddadige bemoeienis met de Nederlandse godsdienstzaken wordt door iedereen - met uitzondering van de Spaanse Bloedraad - afgekeurd. Hierbij valt op dat Asselijn Filips en Alva contrasteert met Margareta van Parma, die een veel mildere koers volgde in de Nederlandse godsdienstperikelen: En hebben wy ter beê van de algemeene staaten
Zomtyds wat bot gevierd, in 't schorssen der plakaaten,
Oogluikend toegestaan, te oeff'nen vroed en stil,
Hun nieuw gedroomde leer, 't geschiede om beeters wil;
't Was op 't verzoek van een, en veele ten gevalle. (p. 26)
Haar milde optreden rechtvaardigt Margareta door te wijzen op de rust die dit in het land gebracht heeft, en daarmee het welvaren van het land te stellen boven deze godsdienstige perikelen. Hiertoe heeft ze besloten terwijl ze zelf net zo negatief tegenover het protestantisme staat als Alva en Filips. Hier klinkt sterk de rol door die Asselijn in gedachten heeft voor een goede vorst: deze moet niet met geweld zijn impopulaire religieuze wil opleggen, maar verstandig toegeven aan de | ||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||
vrijheid en doen wat het beste is voor land en onderdanen. Voor Alva is dit echter slechts een teken van zwakte en een bewijs dat vrouwen niet geschikt zijn voor het landsbestuur.Ga naar voetnoot20 Filips wordt hiermee veel meer dan Banks' Elizabeth beperkt door edelen, volk en wetten in zijn mogelijkheden religieuze uniformiteit af te dwingen. Elizabeth wordt door de edelen aan haar hof juist uitvoerig geroemd om haar strijd tegen het katholieke geloof. Met name gebeurt dit in een lange passage waarin twee hovelingen de overwinning op de Spaanse Armada (1588) navertellen op een humoristische manier: Spaanse schepen die zwaar zijn van de relikwieën worden opgeblazen en slingeren bemanningsleden de lucht in die nog in volle vlucht op zoek gaan naar een priester om een laatste biecht bij af te leggen (p. 9). Hiermee sluit Banks' spel aan bij een lange traditie van representaties van Elizabeth als strijdster tegen het katholicisme, die teruggaat op haar eigen regeringstijd en die tot bloei kwam tijdens de regering van Jacobus I (koning van Engeland 1603-1625).Ga naar voetnoot21 Wellicht werd dit beeld rond 1680 weer actueel door te doen spelende Exclusion Crisis, de pogingen van het Engelse parlement om de Jacobus, de katholieke broer van de regerende (en kinderloze) Karel II, uit te sluiten van de troonopvolging, een plan wat Karel uiteindelijk met succes wist te blokkeren. In dit opzicht is Banks stuk actueel te noemen. Hoe dat verder ook zij, waar het de invloed van de soeverein op het religieuze leven betreft, liepen de opvattingen aan beide zijden van de Noordzee in elk geval wezenlijk uiteen, zo kan men op basis van de spelen vaststellen. | ||||||||||||||||
De macht van de vorst als individuDe verschillende opvattingen over de status van de vorst hebben zichtbare gevolgen voor de rol die zij als individu spelen in het bestuur van hun land. Hierbij wordt de positie van Elizabeth een stuk sterker voorgesteld dan die van Filips. Haar positie kan simpel samengevat worden: haar wil is wet. Met deze macht heeft ze het soms moeilijk in het spel, vooral in de omgang met Essex. Uiteindelijk is het haar beslissing of haar favoriete hoveling moet sterven of niet. Opmerkelijk is wel dat ze een eenmaal genomen beslissing niet meer kan herroepen zonder een goede reden (in dit geval de onschuld van Essex, maar de herroeping komt te laat) - ze valt zelf ook onder haar eigen wet. Anderen hebben het moeilijk met de nagenoeg onbeperkte macht in de binnenlandse politiek die de koningin heeft. Rawleigh, een hoveling die Essex vijandig | ||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||
gezind is, verwoordt dit treffend. Hij verzucht dat hij zou willen dat de koningin met haar kroon mijlenver weg was, zodat er eindelijk werk gemaakt kan worden van de uitvoering van haar opdrachten. Dit is door haar weifelende instelling tot dan toe onmogelijk gebleken: I wou'd she were a hundred League froms hence,
Well, and the Crown upon her Head; I fear
She'll not continue in this mind a Moment. (p. 64)
De verheven status van de koningin blijkt misschien nog wel het beste uit het feit dat zij steevast met Engeland vereenzelvigd wordt. De misdaden van Essex worden omschreven als misdaden tegen het land en de koningin.Ga naar voetnoot22 De belediging die het niet uitvoeren van de opdrachten van de koningin inhoudt is vanzelfsprekend een belediging aan haar adres, maar evengoed aan het hele land als zodanig. Elizabeths koningschap heeft absolutistische trekken: ze is niet gebonden aan de wetten van het land of aan de wil van het volk, maar haar wetten en haar wil zijn die van het land. Anders ligt dit voor Filips in Egmond en Hoorne. In dit stuk wordt uitgebreid gediscussieerd over de betekenis van zijn wil voor de regering van het land. Alva vertegenwoordigt een mening die overeenkomt met het beeld uit het Engelse spel. Alva meent dat de wil van de koning alles overstijgt. Een koning maakt wetten, en laat zich weinig gelegen liggen aan het volk: Een wettig Prins vermag vry zonder wederspreken,
Nu wetten maken, en dan wetten weder breken. (p. 18)
Alva claimt vervolgens dat hij de wil van de koning uitvoert. Of dat nu echt zo is of niet, feit is dat de rechtsgeldigheid van de bewering over de almacht van de koning een van de grote vraagstukken is in het spel. Deze machtsaanspraak wordt in elk geval niet onderschreven door de Nederlandse edelen. Voor hen ontleent Filips zijn status aan zijn hoge geboorte. Die geeft hem het recht op de positie van koning van de Nederlanden die hij nu bekleedt. Maar, zo stellen zij, aan deze positie zijn behalve rechten ook talrijke plichten verbonden. De koning kan zijn wil niet aan de bevolking opleggen, maar gaat met de bevolking - waaronder met name de adel verstaan moet worden - een contract aan dat hem verplicht de rechten van adel en steden te respecteren en te verdedigen, en andersom zullen adel en steden klaar staan om zijn positie als koning te verdedigen. Filips kan de gemaakte afspraken niet eenzijdig opzeggen. Daarmee schendt hij de eerdere overeenkomsten en de soevereine rechten van de Nederlanden - of liever gezegd doet Alva dat, zich beroepend op Filips. | ||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||
Het optreden van Alva als koninklijke representant is het belangrijkste thema in Egmond en Hoorne. Keer op keer en tegenover iedereen beroept de hertog zich op de koning ter verdediging van zijn handelen. Volgens hem is de koning in de Nederlanden absoluut heerser, en hij hoeft zich niets gelegen te laten liggen aan de rechten van de adel, de steden of het volk. En Alva is dan wel niet de koning, maar als gevolmachtigde in de Nederlanden het verlengstuk van de koning. Dit heeft het effect dat Alva zich als een tiran kan gedragen, zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen; altijd kan hij met betrekking tot zijn gedragingen verwijzen naar de koning. De twee graven zijn verzetten zich tegen het optreden van Alva en zijn Bloedraad. Zij maken daarbij steeds een duidelijk onderscheid tussen de koning en diens gevolmachtigde. Zoals eerder al vermeld, beweren zij altijd trouw aan de koning geweest te zijn. De koning is ook altijd rechtvaardig geweest tegenover het land, en heeft de geldende wetten gerespecteerd. Het zijn kwade invloeden aan het hof die verantwoordelijk zijn voor het misdadige optreden tegen het vrije Nederlandse volk. Zo is Alva door zijn beroep op dezelfde onbeperkte macht als Filips voor de edelen onacceptabel als heerser in de Nederlanden, en is hij zeker niet simpelweg een verlengstuk van de Spaanse koning. Opnieuw laat Asselijn Margareta van Parma, de oorspronkelijke landvoogdes in de Nederlanden, weer optreden als voorbeeld van een goede bestuurder. Uit afkeer van Alva en zijn optreden treedt zij teleurgesteld af als landvoogdes. Ze maakt daarbij duidelijk dat ze de macht van de Staten erkent: de eerste keer dat ze met aftreden dreigt (Alva's zoon Ferdinand doet hier verslag van) maakt ze hierbij duidelijk dat dit alleen zal gebeuren na overleg met de Staten: Dat zy gezind was, met bewilging van de Staaten,
Haar landvoogdy, gezach, en alles te verlaaten; (p. 12)
Als Margareta aan het einde van het eerste bedrijf daadwerkelijk aftreedt, geeft ze aan dat dit met toestemming van de koning gebeurd is (p. 32). Hoewel ze de koning als hoogste macht in de Nederlanden erkent, laat ze met haar optreden en eerdere dreigementen zien dat ze daarnaast, anders dan Alva, ook de rechten van de Nederlanders zelf laat meewegen in haar bestuur. De verhouding tussen vorst en plaatsvervanger is ook een thema in Banks' spel. De Earl van Essex voert een uitgebreide discussie met Elizabeth over de precieze inhoud van zijn benoeming in Ierland, waar hij uit haar naam op moest treden tegen de rebellen onder leiding van Tyrone. De koningin verwijt Essex dat hij daarbij veel te eigengereid heeft gehandeld. Toen Essex' leger door onvoorziene omstandigheden (ziekte) getroffen werd, had hij namelijk eigenmachtig besloten tot het sluiten van een staakt-het-vuren met rebellenleider Tyrone. Essex ging daarmee, zo blijkt nu, zijn boekje ver te buiten. Toch heeft de koningin zelf het nodige bijgedragen aan zijn optreden. Toen de koningin Essex benoemde | ||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||
tot bevelhebber in Ierland pochte ze volgens de Earl tegenover anderen dat hij de eerste Engelse koning in Ierland zou zijn: I thought your Majesty had giv'n me Power,
And my Commission had been absolute
To Treat, to Fight, give Pardons or Disband:
So much and vast was my Authority,
That you were pleas'd to say as Mirth to others,
I was the first of English Kings that Reign'd
In Ireland. (p. 38)
Uit deze beweringen van de koningin heeft Essex, niet onvoorstelbaar, opgemaakt dat hij een zekere vrijheid van handelen gekregen had. Dat blijkt echter een misverstand, hij heeft de bevelen van de koningin naast zich neergelegd en een akkoord gesloten dat voor haar - en dus voor Engeland - zeer vernederend was. Ze gaat zover dat ze zich hardop afvraagt of er daadwerkelijk sprake was van een epidemie, of dat Essex de ‘pest’ was die haar troepen besmette en verlamde (p. 39). Elizabeth had een volkomen andere rol voor Essex in gedachten. Het was zeker niet de bedoeling dat hij zelfstandig zou optreden in Ierland, daarvoor was hij helemaal niet in de positie. Tegenover een van haar hofdames omschrijft Elizabeth Essex als haar ‘maaksel’, waarmee ze kan doen wat ze wil: I am his Queen, and therefore may have leave:
May not my self have priviledge to mould
The Thing I made, and use it as I please? (p. 32)
Voor de koningin bestaat er dus een enorme ongelijkheid tussen haar en haar ondergeschikte. Zij verbindt hieraan het recht op ieder moment met hem te doen wat ze wil. Haar manier van regeren maakt het vrijwel onmogelijk te delegeren. In plaats van een afgezant of plaatsvervanger van de koningin wordt Essex een simpel verlengstuk van Elizabeth, om in Ierland tot op de letter haar wil uit te voeren. Dat hij dat niet gedaan heeft, wordt door de tegenstanders van Essex aan het hof uitgebuit om de koningin tegen Essex op te zetten. Op deze manier komen ook in Banks' spel machtsvraagstukken aan bod. De romantische, ‘pathetische’ tragedie volgens zijn beproefde formule maakt even plaats voor een discussie over een machtsvraagstuk dat verbonden is met het politieke bestel dat eigenlijk de achtergrond vormt van deze romantische geschiedenis. Hiermee wordt zijn spel in deze passage opeens minsten net zo politiek als het werk van de veel bewuster met dit soort vragen worstelende Asselijn. Banks geeft geen sluitende visie op het vraagstuk van de macht van de vorst, daar is hij ook niet op uit, maar het is niettemin onmiskenbaar dat die macht bij hem veel verder reikt dan in het Nederlandse toneelstuk. Het stuk van Banks is daarmee een goed voorbeeld van de aanwezigheid van politieke denkbeelden in een ogenschijnlijk | ||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||
apolitiek genre als de she-tragedy, en omgekeerd van de bijdrage van zulke apolitieke literatuur op het denken van het grote publiek over machtsvraagstukken. | ||||||||||||||||
ConclusieHet blijkt mogelijk aan de hand van literaire teksten een beeld te krijgen van de verschillende ideeën die er in Engeland en de Republiek aan het eind van de zeventiende eeuw op na gehouden werden met betrekking tot koningschap en bestuurlijke macht. Het is niet slechts het historiedrama van Thomas Asselijn, waarin grote thema's als recht en vrijheid aan de orde komen, dat op deze politieke vragen antwoord geeft; ook de ‘pathetische’ liefdestragedie van John Banks blijkt bol te staan van de politieke ideeën. Hiervoor hoeft het publiek niet eens diep te graven: de hele tragedie van Banks is gebaseerd op misverstanden rondom macht, die vooral rondom het representatievraagstuk van Essex in Ierland heel nadrukkelijk boven komen. Aan de hand van beide spelen wordt duidelijk zichtbaar met welke volkomen verschillende aannames Asselijn en Banks het koningschap in hun spelen vormgegeven hebben. Op enkele punten zijn raakvlakken aanwijsbaar, het belangrijkste is wellicht de religie: beide auteurs verdedigen het protestantse geloof. Maar waar bij Banks de beoefening van het protestantse geloof ten koste gaat van het katholieke geloof - het is de plicht van de koningin dit te vuur en te zwaard te bestrijden - spreekt uit het werk van Asselijn een hang naar een zekere religieuze vrijheid - of in ieder geval tolerantie. Margareta van Parma is zelfs bereid in het belang van de Nederlanden deze tolerantie boven haar persoonlijke afkeer van het protestantse geloof en boven de wet te stellen. Voor het overige verschillen de vorsten bij Banks en Asselijn op vrijwel alle denkbare manieren. De almachtige Elizabeth staat in scherp contrast met de aan allerlei wetten, privileges en gewoonterecht gebonden Filips. De Spaanse koning is in de Nederlanden meer een scheidsrechter dan een werkelijke machthebber: hij moet erop toezien dat bestaande regels en afspraken worden nageleefd en dat het volk (of de adel) tevreden is. Tot het zelf maken van wetten, of deze nu betrekking hebben op het geloof of op belastingen, heeft hij nauwelijks mogelijkheden. Elizabeth daarentegen regeert met een goddelijk mandaat, een boodschap die door John Dryden in zijn proloog nog eens duidelijk uitgedragen wordt. Zij heeft zoveel macht dat ze er nauwelijks mee om kan gaan, en haar grillen frustreren haar hovelingen, zonder dat ze de mogelijkheid hebben haar tegen te spreken of haar beslissingen aan te vechten. Voor Willem III betekent dit dat hij, na de Glorious Revolution, in twee volkomen verschillende werelden moest opereren. In Engeland werd van hem iets totaal anders verwacht dan in de Republiek. Hier dient hij als stadhouder de Staten en het Nederlandse volk, en in Engeland bekleedt hij de positie van de door | ||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||
God gezonden sterke man. Van de eenheid die Willem op het eerste gezicht lijkt te representeren was dan ook geen sprake: de Noordzee is en blijft een te grote scheiding om door één man overbrugd te worden. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||
|
|