Voortgang. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
Vreedzame Venus
| |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
ningen om zich te bewijzen als miles amoris uiteindelijk resulteren in een huwelijk,Ga naar voetnoot5 zal niemand verbazen. Opmerkelijk is echter wel de manier waarop dit gebeurt. In een toernooi om Clarettes hand weet Miraudijs een overmacht aan mededingers uit te schakelen - een krachtdaad die hij, eerder volkomen onverwacht ingetreden in een klooster, niet verricht als ridder maar als monnik.Ga naar voetnoot6 Meer dan eens toont de dichter zich aanhanger van een ‘poetics of surprise’, want net zo verrassend was voordien al de wijze gebleken waarop de liefde tussen held en heldin haar beslag had gekregen. Over de causa amoris in de RRmM, en over de instrumentele rol van Venus, godin van de liefde, gaat deze bijdrage. | |||||||||||||||||||||
Sobere schoonheidSchering en inslag in Arturromans is dat een beauty, wier uiterlijk in hyperbolische termen wordt beschreven, het hart van de held eensklaps doet ontvlammen in liefde. Reeds het oeuvre van de grondlegger en grootmeester van het genre, Chrétien de Troyes, getuigt hiervan op meerdere plaatsen. Zo is de Griekse kroonprins Alexander in Cligés (ca. 1176) op slag verliefd wanneer hij Soredamor ontmoet, een mooie hofdame van koningin Guenièvre en zuster van Gauvain. De hand hierin heeft amors, die de jonge prins in Ovidiaanse stijl bestookt met een liefdespijl die - een lichtstraal gelijk - Soredamors schoonheid overbrengt via zijn ogen, afdaalt in zijn hart en daar een als dodelijk bestempelde wond veroorzaakt. Ook de liefde die Cligés en Fenice verenigt in het tweede part van de roman wordt aangericht door amors, en ook nu munt de jonkvrouw uit in schoonheid: ‘nooit zou Vrouwe Natura er meer in slagen haar gelijke te maken’.Ga naar voetnoot7 Hier en elders steekt Chrétiens verteller de loftrompet over bekoorlijke dames in portretten van niveau.Ga naar voetnoot8 Descripties in romans uit later tijd zijn evenwel toenemend stereotiep van opzet,Ga naar voetnoot9 al gaat een auteur als Guillaume le Clerc, die zich begin 13e eeuw een begaafd leerling toont van Chrétien, er nog op een originele manier mee om in zijn Arturroman Fergus.Ga naar voetnoot10 Deze roman zal, net als Ferguut, de Middelnederlandse vertaling/bewerking ervan uit het midden van de 13e eeuw, verderop nog ter sprake komen. In Ferguut | |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
laat de verteller aan een lovend oordeel over de heldin Galiene, Scoenre wijf noit man bekande, een conventionele beschrijving voorafgaan Vander joncfrouwen scoenheit.Ga naar voetnoot11 Wie met kennis van romans als deze het begin leest van de RRmM, zal verwachten dat ook hier de heldin uitmunt in schoonheid, bejubeld in een min of meer gestandaardiseerd portret, en vanzelfsprekend oorzaak van acute liefde bij de protagonist. Maar niets van dit alles. Clarette maakt haar entree in het verhaal met een karige naamsvermelding,Ga naar voetnoot12 en ook bij haar optreden na de ‘Schwertleite’ van de held ontbreekt elke vorm van introductie. Niet het uiterlijk van de jonkvrouw telt, maar wat zij Miraudijs te zeggen heeft: Doe quam Clarette gegaen / Ute ere cameren ende gaf hem saen / Ene witte mouwe ende seide... (vs. 175-177). Haar naam valt kort hierna nog tweemaal, in de verzen 200 en 210, maar van nadere informatie blijven we vooralsnog verstoken. Pas geleidelijk worden enkele tipjes opgelicht van de sluier, en komen we aan de weet dat de jongedame voluit Claretten van Spangen heet,Ga naar voetnoot13 de titel voert van gravin, en erfgename is van Spaengen lant.Ga naar voetnoot14 Verder blijkt Clarettes staat van edele joncfrouwe (vs. 1023) te worden gelegitimeerd door nobel bloed, want zij ontpopt zich als Walewains nichte.Ga naar voetnoot15 Deze familierelatie met haar oem (vs. 2922) verbindt Clarette denkelijk niet toevallig met Soredamor in Cligés, zuster van Gauvain, eveneens hofdame van de koningin, en net als Clarette uitverkoren als geliefde van een held. Maar waar de jonkvrouw in Chrétiens roman wordt gekenmerkt door letterlijk hartveroverende schoonheid, komt Clarette er bekaaid van af en moet zij, naast een aanduiding als maget rene (vs. 1832), genoegen nemen met het geijkte predicaat scone,Ga naar voetnoot16 dat in de RRmM ook andere dames siert, onder wie de moeder van de protagonist.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
Als keurmerk voor mooie mensen in Middelnederlandse Arturromans lijkt het woord scone even onmisbaar als ontoereikend.Ga naar voetnoot18 Nu valt hier tegen in te brengen, dat ‘le qualitatif bel est l'un des supports privilégiés de l'idéologie de la classe dominante: il traduit toutes les qualités de la dame’.Ga naar voetnoot19 Neem de Tristan van Béroul, een roman uit de tweede helft van de 12e eeuw waarin een descriptio personae van ‘la bele Yseut’ ontbreekt, en we enkel terloopse kwalificaties aantreffen van haar voorkomen.Ga naar voetnoot20 In het afzien van schoonheidsportretten door 13e-eeuwse dichters kan bovendien meespelen, ‘that the depiction of a woman's beauty is both a stereotyped and a worn-out theme’.Ga naar voetnoot21 De plichtmatige pracht van een jonkvrouw wordt om die reden nogal eens afgedaan met een ‘Unsagbarkeitstopos’ of een brevitas-formule, en geeft verder aanleiding tot (ook humoristische) variaties.Ga naar voetnoot22 Juist in het geval van Clarette evenwel, wier sprekende naam - net als die van Soredamor - lumineuze schoonheid verraadt,Ga naar voetnoot23 ligt een literair portret in de lijn der verwachting, als opmaat tot een op handen lijkende ‘coup de foudre’ bij de held. Het is daarom voorstelbaar, dat de Vlaamse RRmM een lofzang op Clarette heeft bevat, die ten prooi is gevallen aan bekortingsdrift van de compilator. Van der Stempel verbaasde zich al over het ontbreken van schoonheidsportretten in de Lancelotcompilatie op plaatsen waar deze te verwachten zijn,Ga naar voetnoot24 en Ulrike Wuttke trekt die denklijn door in haar artikel over het aandeel van Clarette in de RRmM, waar zij het vermoeden uitspreekt dat de jonkvrouw ‘ursprünglich einen recht grossen Anteil am Verlauf der Geschichte hatte’.Ga naar voetnoot25 Clarettes rol in de compilatie-RRmM maakt de indruk flink te zijn gereduceerd, en dit is volgens Wuttke ‘auf die allgemeine Bearbeitungsstrategie des Kompilators zurückzuführen, der die Erzählung vor allem auf die Handlung konzentriert hat und dabei viele Beschreibungen, Kommentare und psychologische Details weggelassen hat’.Ga naar voetnoot26 Plausibel lijkt daarom, dat de bewerker ook het mes heeft gezet in een descriptie van Clarette: ‘Es hat den Anschein, als ob eine detaillierte Darstellung ihrer Person dem Kompilator nicht dienlich war’.Ga naar voetnoot27 | |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
Toch zijn er aanwijzingen, dat Clarette het al in de oorspronkelijke RRmM heeft moeten stellen zonder schoonheidsportret. Wuttke vestigt zelf onbedoeld de aandacht op deze mogelijkheid, wanneer zij signaleert dat in de roman geen sprake is van ogenblikkelijke liefde. ‘Keiner der beiden Protagonisten verliebt sich in den anderen auf den ersten Blick, wie in vielen anderen Texten beschrieben’,Ga naar voetnoot28 hetgeen de RRmM onderscheidt van een roman als Cligés. Liefde ontstaat in hoofse verhalen veelal op het eerste gezicht, direct na het aanschouwen van overweldigend schoon, waarbij een prijzend portret het doel dient de in sommiger ogen bedenkelijke ‘Blickminne’ te legitimeren.Ga naar voetnoot29 Deze narratieve functie maakt schoonheidsdescripties tot ‘more than a mere decorative device’,Ga naar voetnoot30 en leidt tot de vraag of een eventuele beschrijving van die scone creature Clarette (RRmM-frm vs. 154) wel valt te rijmen met het liefdesconcept dat in de RRmM ontvouwen wordt. Dit is niet het geval, zo zal ik in het navolgende betogen. Hiertoe besteed ik eerst aandacht aan de typering van Clarette als gids van ridderdeugd. Daarna komt aan de orde, hoe de liefde tussen held en heldin niet ogenblikkelijk ontstaat, maar stapsgewijs. | |||||||||||||||||||||
Dominante deugdHoewel Clarette wat betreft uiterlijke kwalificaties schaars is bedeeld, weet de dichter van de RRmM haar neer te zetten als een markant personage,Ga naar voetnoot31 dat zich laat typeren met twee kernwoorden: initiatief en deugd. Bijzonder is het initiatief dat Clarette aan de dag legt wanneer zij de onbekende protagonist, amper tot ridder gewijd door de koningin,Ga naar voetnoot32 een geenszins neutraal geschenk overhandigt, onderdeel van haar persoonlijke garderobe. Deze mouw, teken van amoureuze welwillendheid, is niet mis te verstaan als symbool van potentiële minne.Ga naar voetnoot33 Hoe moeten we dit voortvarend optreden van Clarette nu opvatten: als gepast gebaar van jonkvrouwelijke faveur, keurig binnen de perken van de hoofse ethiek, of als grensoverschrijdend gedrag van een meisje dat, gelijk Galiene in Ferguut, Ysabele in de Roman van Walewein (ca. 1260) en de jonkvrouw Egletine | |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
verderop in de RRmM, geen weerstand kan bieden aan de charmes van een knappe bezoeker, een knape van sconen leden (vs. 90)? Het aantrekkelijke uiterlijk van de held wordt al even summier benoemd als de schoonheid van Clarette. Hij is een die scoenste man (vs. 471), en net als de jonkvrouw een scone creature (RRmM-frm vs. 142). Meer komen we niet aan de weet over Miraudijs' verschijning, wat onwaarschijnlijk maakt dat Clarette tijdens hun kennismaking wordt getroffen door ‘Blickminne’.Ga naar voetnoot34 Wuttke noemt ‘die Geste, dass Clarette dem Ridder einen Teil ihres Gewandes gibt, keinesfalls unschuldig’,Ga naar voetnoot35 maar dit doneren van een minneteken komt stellig niet voort uit liefde op slag. Alleen het zuivere wit van Clarettes mouw al, in combinatie met haar lumineuze naam, staat elke gedachte aan cupiditas in de weg.Ga naar voetnoot36 De werkelijke drijfveer van Clarette wordt door Wuttke treffend verwoord: ‘Die Ärmelübergabe im RmM muss [...] im Zusammenhang mit dem [...] Turnierbrauch betrachtet werden: um die durch diese Handlung implizierte Belohnung zu bekommen, muss sich der unbekannte Jüngling ritterlich beweisen. [...] Clarette schenkt dem Ridder den Ärmel, weil es ihr Part des höfischen Liebesspiels ist, sich einen Ritter auszusuchen, dem sie ihre Gunst schenkt. Durch ihr Minnegeschenk motiviert, kann dieser Grosses erreichen’.Ga naar voetnoot37 Middels de formulering ‘ihr Part des höfischen Liebesspiels’ plaatst Wuttke de actie van Clarette in een positief licht, en dat doet ook de literaire explicatie die zij laat volgen. ‘An sich ist es nicht ungewöhnlich, dass Clarette die Initiative ergreift. In Liebesdingen ergreifen Frauen in der mittelalterlichen Epik diese relativ oft. [...] Die weiblichen Figuren “müssen” in der Epik den aktiven Part am Anfang der Minnebeziehung übernehmen, damit die männlichen Romanfiguren dem passiven Rollenbild aus der Minnelyrik näher bleiben können. Die Frauen “dürfen” deshalb die Romanhandlung initiieren, ohne dafür moralisch verurteilt zu werden’.Ga naar voetnoot38 | |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
Toch is er iemand die het doelgericht optreden van Clarette laakt, en wel de hofmaarschalk Keye, die sarcastische woorden richt tot de koningin: Clarette heeft wel bespietGa naar margenoot*
Haer scoenheideGa naar margenoot* te gevene enen man
Die vele bat derschenGa naar margenoot* can,
Ofte met ere ploech erenGa naar margenoot*,
Dan vor enen riddere hemGa naar margenoot* verweren! (vs. 210-214)
Het is duidelijk dat de drossaard geen kritiek uit op Clarettes hoofse geste als zodanig, die de jonkvrouw nog verplicht tot niets,Ga naar voetnoot39 maar het oog heeft op haar uitverkiezing van een volstrekt onbekende, wiens afkomst en status wellicht niet stroken met die van haar. De spotrede van Keye is in lijn met zijn rol als criticaster in andere Arturromans, en past in een brede literaire traditie, aangezien ‘in “höfischen” Texten den Frauen immer wieder nahegelegt wird, ihre Liebhaber sorgfältig zu prüfen, sich über deren Herkunft und Verhalten genauestens zu erkundigen’.Ga naar voetnoot40 Raadzaam is voor dames van stand, zich niet te laten meeslepen door influisteringen van hun hart. ‘A woman must exercise great prudence in bestowing her favor on any man lest she lose her reputation’,Ga naar voetnoot41 een regel die Mabilie van Montesclare, na kennismaking met de held van de Middelnederlandse Arturroman Torec (ca. 1262) belust op een bruiloft, veronachtzaamt. Raadslieden moeten de impulsieve jonkvrouw wijzen op het ontbreken van de noodzakelijke antecedenten: Joncfrouwe, bi mire wetGa naar margenoot*,
Gi sprect dompelikeGa naar margenoot* hier an;
Gine wet wie hi es di man
Anders dan hi segetGa naar margenoot* hier nu! (Torec vs. 24.085-088)
In de RRmM maakt Keye de koningin er dus niet zonder reden op attent, dat de door Clarette begunstigde maar naamloze nieuwkomer aan het hof geen akte van adel heeft getoond. Met hetzelfde formele recht van spreken als Mabilies adviseurs, zij het in onhoofs-sarcastische bewoordingen, vertegenwoordigt Keye hier de ‘Aussennormen’ van het hof,Ga naar voetnoot42 en zijn kritiek kan de vraag doen rijzen of de anonieme held wel behoort tot de maatschappelijke elite die gerechter minnen cultiveert (vs. 683). | |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
Over de sneer die de drossaard uitdeelt aan Clarette, zegt Wuttke het volgende: ‘Keye könnte mit seinem Kommentar, dass sie sich einen tumben Bauerntölpel ausgesucht hat, durchaus Recht behalten. Dagegen spricht jedoch das von Anfang an vorbildliche höfische Benehmen des Ridders’.Ga naar voetnoot43 Opnieuw slaat Wuttke de spijker op de kop, want Clarette - die anders dan minzieke dames als Galiene, Ysabele en Mabilie geen moment wordt meegesleept door amoureuze aandrift - schenkt haar gunst aan een jongeling die hiervoor ook zonder legitimatiebewijs in aanmerking komt. Van meet af aan voorbeeldig inderdaad is Miraudijs' gedrag, want hij spreidt steeds groete hovesscheide ten toon, en men beoordeelt hem als wel geraect / In alre doeght ende vulmaect (RRmM-frm vs. 126, vs. 129-130).Ga naar voetnoot44 Ook het knappe uiterlijk van de RmM, ofschoon slechts en passant genoemd, zal voor zowel de jonkvrouw als het beoogde publiek boekdelen hebben gesproken. ‘Since one cannot be beautiful unless one is of noble birth, great beauty necessarily indicates noble birth’, aldus James A. Schultz over de zienswijze van de middeleeuwse aristocratie, samen te vatten als ‘beauty is nobility’.Ga naar voetnoot45 ‘Niemand kan zo mooi zijn als hij niet een edelman is van hoge geboorte’, zegt een personage over de titelheld van Hendrik van Veldekes Eneasroman (voltooid ca. 1185),Ga naar voetnoot46 en positief luidt eveneens het oordeel over de protagonist van Fergus, want koning Artur ‘was able to tell clearly from his appearance that he came from a good family’.Ga naar voetnoot47 Dat het met de sociale status van de ‘Fair Unknown’ in de RRmM wel goed zit, zullen recipiënten ook hebben opgemaakt uit zijn rol als held van wat een hoofs liefdesverhaal belooft te worden.Ga naar voetnoot48 Niet alleen blijkt ‘auf der Basis einer umfassenden Typologie der literarischen chevalier errant-Figuren des französischen Artusromans im 12. und 13. Jh., dass mit wenigen Ausnahmen die Protagonisten der Romane königliche bzw. hochadelige Einzelsöhne seien’,Ga naar voetnoot49 maar ook voorspelt de nobele stand van Clarette een vergelijkbare positie voor de RmM. ‘Courtly lovers are aristophiliacs: they fall in love with nobility and courtliness’,Ga naar voetnoot50 een gegeven dat vraagt om gelijkwaardigheid van hoofse minnaars, althans wat betreft hun ordo. Marie de France zegt dit in de tweede helft van de 12e eeuw expliciet in haar lai Equitan: | |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
‘liefde heeft slechts waarde tussen gelijke partners’.Ga naar voetnoot51 Het publiek van de RRmM ziet de opgeroepen verwachtingen aangaande de held ingelost, zodra deze ‘Tugendadel’ begint te etaleren. Miraudijs' door velen geprezen demonstraties van de kwaliteiten die zijn uiterlijk en omgangsvormen reeds voorspelden,Ga naar voetnoot52 worden ten slotte geratificeerd wanneer ook zijn ‘Geburtsadel’ eindelijk aan het licht komt.
Ook Clarette wordt geprezen, en wel meteen nadat zij de held het attribuut heeft geschonken waaraan hij zijn toenaam zal ontlenen. ‘Clarette, dit was wel gedaen!’ (vs. 200), complimenteert de koningin het meisje, mogelijk minder doelend op de overhandiging van een mouw dan op het verrassende, want zelden uit vrouwenmond klinkende hoorcollege waarmee Clarette de jonge ridder had klaargestoomd voor zijn professie.Ga naar voetnoot53 In haar referaat zet de jonkvrouw uiteen dat eer, godvrucht, hoofsheid, rechtschapenheid en andere deugden essentieel zijn voor waarachtig ridderschap: [...] Here,
God gesterke u in die ere!
Pijnt omGa naar margenoot* die ere vroech ende spadeGa naar margenoot**,
Ende dient Gode in al uwe dade,
Ende sire moder, onser Vrouwe;
Ende sijt hoveschGa naar margenoot* ende getrouwe.
Hord messeGa naar margenoot* gerne in elker stede.
Dien gi hort prisen van goder sedeGa naar margenoot*,
Daema werct, dat radic u wel!
Van naneGa naar margenoot*, van rodenGa naar margenoot**, van die sijn fel,
Wacht u daer afGa naar margenoot* in allen tide.
In u herberge soe sijt blide,
Ende gelt oec gerne uwe scoutGa naar margenoot*.
Weduwen ende wesen sijt altoes houtGa naar margenoot*
Daer menseGa naar margenoot* wil veronrechten iet. (vs. 177-191)
Hier komt de belangrijkste eigenschap van Clarette naar voren: door op te treden als spreekbuis van ridderethiek, betoont de jonkvrouw zich een eerzaam object van hoofse minne. Waar veel van haar voorgangsters op clericaal bezien suspecte wijze protagonisten aan zich plachten te binden met hun ‘aphrodisiac body’,Ga naar voetnoot54 doet Clarette dit middels onverdachte ‘aphrodisiac courtliness’,Ga naar voetnoot55 om precies te zijn ‘als | |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
Erzieher des Mannes und als Inbegriff aller Tugenden’.Ga naar voetnoot56 Met haar initiatief profileert de hofdame zich als tegelijk wegwijzer voor en doel van de ridderlijke queeste die de held zal ondernemen,Ga naar voetnoot57 een tocht van aventure (vs. 1093) in het teken van zijn dienstbaarheid aan haar, zoals de RmM Clarette verzekert: ‘Joncfrouwe, God lone u, ende tuwen wille,’ / Sprac hi, ‘benic lude ende stille!’ (vs. 197-198). Van een liefdesverklaring door Miraudijs is nog geen sprake, maar lang zal deze niet op zich laten wachten. Lezers dan wel toehoorders zullen hebben begrepen dat er liefde in de lucht hangt, met Clarettes mouw als te verwachten bron van inspiratie voor de jonge ridder en weldra aanbidder.
Nu gebleken is dat noch Clarette, die op gepaste wijze ‘ihr Part des höfischen Liebesspiels’ ten uitvoer brengt, noch de RmM, die zich richt tot de jonkvrouw als spreekbuis van ridderdeugd, ogenblikkelijk valt voor de ander,Ga naar voetnoot58 rijst een volgende vraag. Wanneer in onze roman niet, zoals gebruikelijk, uiterlijke schoonheid fungeert als dwingende causa amoris, wat wél is het dan dat, met enig uitstel, de liefde laat ontluiken tussen held en heldin? Op de volgende bladzijden onderwerp ik een ongewoon kenmerk van Miraudijs' en Clarettes minne aan een nader onderzoek, te weten het geleidelijk groeien ervan. De factor tijd, zo zal blijken, is van vitale betekenis voor ware liefde, van voorzichtig begin tot feestelijke bekroning. | |||||||||||||||||||||
Ontluikende liefde‘Courtly love’, stelt Schultz, ‘begins when the lover sees the beloved, the image of the beloved enters through the eyes, lodges in the heart, and takes the lover captive’.Ga naar voetnoot59 Hoe herkenbaar deze woorden ook mogen zijn voor wie vertrouwd is met hoofse literatuur over liefde (en met literatuur over hoofse liefde), op het koppel in de RRmM zijn ze, naar we zojuist hebben gezien, niet van toepassing. Ook een andere recente uitspraak over fin'amor, namelijk dat ‘the love episodes in the romances [...] treat amor as a sort of pathology - at least initially - that strikes the subject, unsought’,Ga naar voetnoot60 biedt de lezer van de Vlaamse roman maar weinig punten van her- | |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
kenning. Zo veel is duidelijk: de auteur van de RRmM wilde met zijn voorstelling van nobele liefde ver verwijderd blijven van ‘die in moraltheologischen Schriften weitverbreitete Vorstellung von der gefährlichen Betörung des Mannes durch die verderbenbringende Schönheit einer Frau’.Ga naar voetnoot61 Juist ‘die Schönheit einer Frau weckt im Mann sinnliches Begehren und bringt ihn um Verstand, Tugend und Existenz’,Ga naar voetnoot62 reden genoeg voor de dichter om zijn held niet al bij het aanschouwen van Clarette te laten ontvlammen in liefde, maar hem pas tot minnaar te maken wanneer de jonkvrouw zich buiten zijn blikveld bevindt. Op haar beurt raakt ook Clarette niet à la minute in de ban van de knappe knaap, want al roept haar mouw als minneteken mooie perspectieven op (voor het publiek van de roman niet minder dan voor de begunstigde), een liefdesverklaring betekent haar geschenk zeker niet. Zo wordt in de RRmM ‘die durch moraltheologische Vorstellungen belastete Verkettung von Sehen und sexuellem Begehren’ uitdrukkelijk vermeden.Ga naar voetnoot63 Meer van toepassing op onze roman, maar met een lichte vertraging, is een andere oneliner uit de vakliteratuur: ‘Courtly lovers respond to courtliness by falling in love’.Ga naar voetnoot64 Het begrip ‘hoofsheid’ omspant zoals bekend een breed spectrum aan voortreffelijke kwaliteiten:Ga naar voetnoot65 inzicht in hoe het hoort aan het hof natuurlijk, maar ook bijvoorbeeld riddermoed in dienst van een goede zaak. En hiervoor is het dat Clarette mettertijd valt, terwijl omgekeerd de held eerder al blijk geeft van liefde voor de jonkvrouw als spreekbuis van ridderdeugd.
Op instigatie van de koningin en in directe navolging van een oproep hiertoe door Clarette, verlaat de RmM na zijn ridderwijding spoorslags het hof om een belaagde jonkvrouw te bevrijden uit de greep van een geduchte rode ridder, die als antifeministisch maltraiteur zijn volstrekte tegenpool is. Met opvallend gemak weet debutant Miraudijs de klus te klaren, en hij stuurt het verloste meisje naar Kardoel met een boodschap bestemd voor uitsluitend Clarette. Via een onverbloemde, hoewel dus indirecte ‘déclaration amoureuse’,Ga naar voetnoot66 toont de held Clarettes affectieve hint te hebben begrepen, daarbij kordaat het initiatief naar zich toe trekkend: ‘segt van minenthalven hare, / Dat icse minne ende sal na desen / Haer lief ende haer riddere wesen’ (vs. 345-347). Met zijn liefdesverklaring per postillon d'amour, hoe zakelijk-imperatief geformuleerd ook, geeft de RmM voor het eerst en als eerste blijk van minne; geen onbeteugelde en extatische liefde naar we mogen vaststellen, maar integendeel juist ingetogen ‘Love under control’.Ga naar voetnoot67 Het vervolg van Miraudijs' boodschap bevestigt nog eens, dat Clarette met haar vriendelijke woorden en suggestieve geste geen aanzoek in de zin had, want op zijn amoureuze aanzegging laat de held, in reactie | |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
op Clarettes riddercollege, een programma van dienst volgen waarin hij (niet meer dan) hoop op wederliefde afhankelijk verklaart van nog te beproeven ridderschap: Ende canic met wapinen verdinenGa naar margenoot* dan,
Datmen mi priestGa naar margenoot* ende werde goet man,
Soe doe mi doch in haren senGa naar margenoot*;
Ende vernemtsi dat ic blodeGa naar margenoot* ben,
Soe sijs quiteGa naar margenoot* ende alle wijf
Te pensene iet om min lijfGa naar margenoot* (vs. 348-353).Ga naar voetnoot68
Getuigen de gedecideerde toon en doelgerichte aanpak van de protagonist misschien nog niet van een werkelijk gloedvolle en allesbeheersende liefde, Miraudijs laat hieromtrent al snel geen misverstand bestaan. Tijdens zijn tocht van ridderlijke aventure roept hij Claretten minnen (vs. 669, 716, 1732) uit tot hoogste doel: ‘Woudesi mi minnen, sekerlike, / In coerre niet vore Arturs rike!’(vs. 1182-83). En als de jonkvrouw van zijn hart in nood komt te verkeren, heeft de held, die om Claretten / Niet wille dagen noch oec letten (vs. 1412-13), er alles voor over om haar te kunnen bijstaan: ‘Mi langet so sere te wige ward: / Haddic wapine ende een pard, / In gaeft niet om een conincrike!’ (vs. 1426-28). Wat volgt is een geslaagde reddingsoperatie, na afloop waarvan de RmM zich door een genereus aanbod van gichten in twevout (vs. 1543 vlg.) niet laat overhalen tot terugkeer naar het Arturhof. Daarvoor is, meer dan een jaar na zijn verrassende ‘moniage’, een toernooi nodig om Claretten wille (vs. 1802), uitgeroepen op advies van de koningin, die blijkt te weten dat de held voor nog geen conincrike zou afzien van deelname (RRmM-frm vs. 280). Hebben sommige participanten aan het steekspel om Clarettes hand mogelijk mede het oog op haer goet al gemene, al tgoet datter toe behort (vs. 1833, RRmM-frm vs. 265), Miraudijs - die ook een gebed wijdt aan zijn minnewens (vs. 2062-67) - wordt enkel gedreven door ware liefde: Ander bejach noch ander gewin / Ne geerde die riddere metter mouwe / Dan te winne die joncfrouwe (vs. 2027-29)!Ga naar voetnoot69
Hoewel Clarette meteen de kwaliteiten herkent van de nieuwkomer aan het hof, maakt zij Miraudijs duidelijk dat hij als kersvers ridder een proeve van bekwaamheid heeft af te leggen overeenkomstig de richtlijnen die zij hem voorhoudt. Vol goede moed laat de RmM haar na het eerste wapenfeit zijn liefdesdienst toezeggen, en zelfverzekerd begint hij aan zijn queeste. Maar het duurt niet lang, of de held heft een hyperbolische ‘Minneklage’ aan, acterend als hoofse amant die zich te min acht voor zijn geliefde: | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
Al waric here van al kerstenhedeGa naar margenoot*
Ende van heidenesseGa naar margenoot* oec mede,
Ende daer toe een die scoenste man
Die ridders name ie gewanGa naar margenoot*,
Ende alle herten waren eneGa naar margenoot*
Die van dorperheidenGa naar margenoot* waren reneGa naar margenoot**,
Ende die herte dan ware mijn,
Nochtan waendicGa naar margenoot* te duldeGa naar margenoot** sijn
Te penseneGa naar margenoot* om selke minne (vs. 742-750)
Dat er alle reden is voor optimisme, zal echter zonneklaar zijn geweest voor het publiek, dat zich door de literaire pose van de held natuurlijk niet om de tuin liet leiden. Miraudijs is immers een die scoenste man, en bovendien vormt zijn naderhand onthulde edele afkomst,Ga naar voetnoot70 verbonden met macht en vermogen, een obligaat en dus voorspelbaar gegeven in de roman, omdat nobele komaf nu eenmaal voorwaarde is voor een evenwichtig huwelijk op niveau. Maar het zwaarst weegt wel dat de held en de heldin van meet af aan zijn verbonden door het sleutelbegrip deugd.Ga naar voetnoot71 ‘Ay Clarette, gi [...] hiet mi pensen om die doget’, verzucht de RmM zodra hij de beschaafde wereld achter zich laat en in een woud als locus amoris zich concentreert op zijn gemoed (vs. 671-672). Het object van zijn minne neemt die raad intussen ook zelf ter harte, want het is de deugd waarvan Miraudijs' ridderdaden getuigen die haar ontvankelijk maakt voor de liefde. Als het voormalig slachtoffer van de rode ridder, na de koningin te hebben geïnformeerd over de bevrijdingsactie door de held, diens liefdesverklaring discreet aan Clarette heeft overgebracht, geraakt deze in selken sinne, / Dat sine minde, sonder waen! (vs. 441-442). ‘Erst an diesem Punkt setzt Clarettes Verliebtheit ein: der Ridder hat sich durch seine Taten würdig bewiesen und der Bericht der Jungfrau erweckt die eigentlichen Minnegefühle in Clarette’, observeert Wuttke.Ga naar voetnoot72 Het is een begin van hetgeen heviger liefde worden moet, iets wat vraagt om een tweede staal van onverschrokkenheid. Maar als Clarette eenmaal ter ore komt hoe manhaftig de RmM zich weinig later wederom heeft geweerd in het gevaarlijke Woud zonder Genade, is het echt raak en vat de jonkvrouw volop vlam: | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
Si ward van sire minnen ontsteken / Soe sere, haer dochte therte breken! (vs. 1360-61). Waar Clarette als spreekbuis van ridderdeugd de held het juiste pad wijst, en de RmM zich op deze weg laat inspireren door liefde voor zijn leidsvrouwe, wekt omgekeerd de deugd die spreekt uit Miraudijs' ridderdaden de wederliefde op van de gravin. In haar rol van voorbeeldig geliefde krijgt Clarette extra diepgang, doordat de dichter als contrastfiguur een wél ogenblikkelijk verliefde jonkvrouw naar voren schuift, Egletine genaamd. Deze gastvrije domina, die de held logies verschaft in haar kasteel, wordt overweldigd door ‘Blickminne’ voor de knappe bezoeker, aan wie ze Een gordel [...] van fijnre side schenkt als pendant van Clarettes witte mouw (vs. 467-468). Doch jammerlijk mislukt het streven van de ‘hôtesse amoureuse’,Ga naar voetnoot73 Clarettes hoofdrol als geliefde en heldin te usurperen.Ga naar voetnoot74
Wederzijdse minne zoals deze Miraudijs en Clarette exemplarisch verbindt,Ga naar voetnoot75 ontstaat volgens de auteur van de RRmM niet in een ogenblik, maar vergt tijd om tot wasdom te komen. Ideale liefde vraagt om een in ware zin deugdelijk fundament, waarvan de draagkracht zich eerst bewijzen moet. Voor Clarette betekent dit: afwachten totdat de held het eindpunt bereikt van zijn ridderweg, die uiteindelijk weer leidt naar Kardoel. Miraudijs krijgt eveneens te maken met een periode van stasis, en wel door zijn verblijf van Lettel meer dan I jaer in een klooster (RRmM-frm vs. 188).Ga naar voetnoot76 Doch voor deze pauze is nog een ondernemende rol weggelegd voor de RmM. In het Woud zonder Genade, locus terribilis met ‘autre monde’-kenmerken, mag de held zich meten met tegenstanders die voor de beste ridders van de Ronde Tafel een maatje te groot waren gebleken, maar wier terreur hij weet te beëindigen dankzij der minnen cracht (vs. 686), met Clarettes mouw als bron van inspiratie. | |||||||||||||||||||||
Wonderlijk woudWanneer en hoe precies groeit de liefde van Miraudijs voor Clarette uit tot een inspirerende kracht? Dat moet zijn gebeurd tussen de simpele zege van de protagonist op de rode ridder, waarop zijn eerder nuchtere dan bevlogen liefdesverklaring volgt, en daags erna zijn aanmerkelijk zwaarder bevochten overwinningen in het Woud zonder Genade, die voor een belangrijk deel te danken zijn aan diep doorvoelde liefde als ridderlijke stimulans. In het navolgende zullen we zien | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
dat het foreest, voordat dit zijn naam waarmaakt, zich verrassend als locus amoris leent voor amoureuze introspectie. Voorbeeldige liefde komt in de RRmM tot bloei in een schijnbaar idyllisch overgangsgebied tussen de collectieve, zojuist door de held verlaten omgeving van het hof, en de antiwereld van anarchie waar hem individuele ridderlijke ‘Bewährung’ wacht.
Al aan het begin van zijn roman heeft de dichter een voorjaarsstemming geëvoceerd. Het is op enen tsinxen dach, genretypisch moment voor een hoffeest, dat ridderen ende joncfrouwen vreugdevol samenzijn in Kardoel (vs. 5, 16), en 's middags klinkt kort ‘Frühlingslob’ wanneer Artur met zijn ridders het hof verlaat: Die dach was scone ende claer, / Die vogle songen oppenbaer (vs. 87-88). De lente laat zich ten tweede male horen, als Miraudijs de achtervolging inzet van de rode ridder: Die riddere es na hen gesmeten / Ende quam gereden in een wout, / Daer vogle in songen menechfout. / Die sanc bequam hem harde wel (vs. 238-241). Na deze anticipaties komt het minder onverwacht, dat de RmM ook in het Woud zonder Genade wordt onthaald op het geluid van voorjaar: Hi reet int wout, eer iet lanc, / Daer hi hoerde der vogeline sanc (vs. 666-667). ‘Ein hartes Herz, das im Mai nicht liebt, wenn es in den Zweigen die zarten Verse der Vögel hört’, verzekert de 13e-eeuwse Roman de la Rose,Ga naar voetnoot77 en het ‘emblème d'amour’ laat ook het hart van de held niet onberoerd.Ga naar voetnoot78 Als ‘an important distancing device through which individual sentiments may be revealed and where transformations are effected’,Ga naar voetnoot79 manifesteert het felle foreest zich vooreerst van een vriendelijke kant: geen toneel van ridderlijk avontuur nog, maar decor voor minnereflectie, met trekken van een locus amoenus.Ga naar voetnoot80 Hier kan Miraudijs zich een ware miles amoris tonen, want: [...] hem quam doe in sinen sinneGa naar margenoot*
Starkelike Claretten minne.
Hi sach doe optie mouwe wit;
‘Ay Clarette, gi gaeft mi dit
Ende hiet mi pensen omGa naar margenoot* die dogetGa naar margenoot**.
U gichteGa naar margenoot* heeft mi soe verhogetGa naar margenoot**,
Dat mi soe fier es nu die sinGa naar margenoot*,
Dat ic en weet waer ic bin!’ (vs. 668-675)
Vogelzang als amoureuze stemmingmaker, gevolgd door een blik op Clarettes mouw als olie op het liefdesvuur, bewerkstelligt in het woud dat Miraudijs komt tot contemplatie van liefde, een reflectie die zal uitmonden in zijn eerder geciteerde minneklacht. ‘Love under control’, door de held nog beleden in kringen van het hof, maakt in de afzondering van het foreest tijdelijk plaats voor ‘Love in con- | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
trol’,Ga naar voetnoot81 een kortstondige fase die de RmM laat bekinnen / Die treken van gerechter minnen (vs. 682-683).Ga naar voetnoot82 De manier waarop dit gebeurt, verdient alle aandacht. | |||||||||||||||||||||
Vreedzame VenusIn de RRmM gaat met de omslag van als gevaarlijk geprofeteerd naar lieflijk lijkend woud een gewaagde wending gepaard, want waar Miraudijs bij het binnenrijden bescherming van hogerhand over zich afroept (hi selve riep met trouwen / Genaden op onser soeter Vrouwen, vs. 664-665), is het na zijn verzuchting in vs. 669 over Claretten minne niet de patrones van goddelijke liefde die hem bijstand verleent, doch zij die tegelijk geacht en gevreesd wordt als kampioene van aardse passie: Nu quam min vrouwe ver Venus vord, / Doen si verhord heeft dese word (vs. 676-677).Ga naar voetnoot83 En alsof haar verschijning nog niet opmerkelijk genoeg is in deze context, laat de godin van de liefde, die in theologische en didactische kringen een bedenkelijke reputatie geniet als aanstichtster van cupiditas, zich gelden op een manier die bij mijn weten uniek is in de middeleeuwse literatuur.Ga naar voetnoot84 Zij bedient zich dit keer niet zoals gewoonlijk van wapentuig, maar kiest als ambassadrice van gerechter minnen voor een onorthodox, want vreedzaam en vruchtbaar instrument. Om deze transformatie in de Vlaamse roman thematisch te kunnen plaatsen, is het gewenst wat dieper in te gaan op de hartveroverende tactiek die Venus elders doorgaans volgt.
Uit het arsenaal van wapens die de liefdesgodin veelal hanteert, is de combinatie van pijl en boog het meest geducht. Hiermee geeft Venus - dan wel amors of Amor, Cupido, minne of (Frau) Minne - in menig middeleeuws verhaal het start- | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
schot voor de liefde, waarbij haar (soms gouden) pijl vaak via het oog van haar slachtoffer penetreert in het hart, zetel van minne.Ga naar voetnoot85 Als beeld voor de ‘coup de foudre’, de overweldigende kracht van liefde op het eerste gezicht, dient de minnepijl het literaire doel ‘einen Vorgang noch unvermeidbarer und fataler erscheinen zu lassen’.Ga naar voetnoot86 De metafoor wordt vanaf de 12e eeuw frequent toegepast, en ‘hardens into a cliché of courtly literature’,Ga naar voetnoot87 andere genres niet uitgesloten. Een vroeg voorbeeld biedt de Oudfranse Roman d'Eneas (ca. 1160), waar volgens Lavines zelfdiagnose Amor met een gouden pijl haar hart treft via het oog.Ga naar voetnoot88 Eenzelfde lezing geeft Veldekes Eneasroman, waar eerder, in het drama rond Dido, evenwel Venus mag optreden als boogschutter. Beide romans passen een fraaie literaire kunstgreep toe: de overgang van metaforische naar reële pijl, als Lavine/Lavinia zelf de boog ter hand neemt om een liefdesbrief naar Eneas te schieten. De meest befaamde minnepijl in een middeleeuwse roman is ongetwijfeld het eerder genoemde exemplaar van amors in Cligés, door Alexander als oorzaak van de gevoelens die hem overrompelen gelijkgesteld aan de schoonheid van zijn geliefde, Soredamor.Ga naar voetnoot89 In een monoloog van bijna 250 verzen,Ga naar voetnoot90 voor een deel gepresenteerd als ‘dialogue intérieur’,Ga naar voetnoot91 mag Alexander tijdelijk de rol vervullen van verteller, dit in een poging tot analyse en verklaring van de liefde waaraan hij lijdt. De ridder bedient zich hiertoe van beeldspraak, instrument van ‘clergie’, en hij doet dit op een even amusante als abundante wijze. Zo noemt hij, metafoor op metafoor stapelend, liefde een kwaal en amors een strenge meester, terwijl hij zijn ogen en zijn hart gispt als ongehoorzame dienaren, nalatig hem te beschermen tegen Soredamors schoonheid. Het beeld daarvan had immers, als lichtstraal, ongehinderd het glasvenster kunnen passeren van zijn ogen, om als pijl zich vast te zetten in zijn onoplettende hart! Komisch is voorts, hoe Alexander zich in zijn beeldspraak verliest door deze letterlijk te nemen. Als ridder onvoldoende vertrouwd met metaforisch taalgebruik, maakt hij de minnepijl van amors in alle ernst tot startpunt van een schoonheidsportret. In de veertjes van de pijl, die wel van goud lijken, herkent de verliefde held Soredamors blonde vlechten, terwijl hij in de keep het onbedekte deel ziet van haar blanke boezem. Hoe graag had hij ook de | |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
schacht van de pijl kunnen beschrijven, maar helaas gaat deze schuil in de koker, dat wil zeggen de kleding die de jonkvrouw draagt... Na Cligés voert Chrétien amors ook op als boogschutter van de liefde in Le Chevalier au Lion (ca. 1180), in welke roman de held, Yvain, eveneens in zijn hart wordt geraakt via het oog. Een variatie op het motief van de minnepijl biedt enkele decennia later Fergus, waar amors eerst Galiene en daarna de protagonist aan zich onderwerpt met een krachtige kruisboog. Als abstractum agens, de onpersoonlijke macht van aardse liefde,Ga naar voetnoot92 is amors prominent aanwezig in de Oudfranse hoofse epiek en lyriek. Vooral in allegorische teksten echter, dient zich eind 12e eeuw ook een persoonlijk pendant aan in de figuur van Amor, ‘de god van de Liefde’.Ga naar voetnoot93 En bij deze gestalte blijft het niet, want in de 13e eeuw komt ook Venus, toch al geen onbekende in de volkstalige literatuur,Ga naar voetnoot94 langszij in ‘dits d'amour’, ‘chansons d'amour’, ‘arts d'aimer’ en minneallegorieën.Ga naar voetnoot95 ‘Um die Wende vom 12. zum 13. Jahrhundert’, aldus Hans-Robert Jauss, ‘werden im besonderen die antiken Mythen von Amor und Venus zum Kristallationskern, um den sich die höfische Liebe ritualhaft verfestigt und ihre neue Mythologie ausbildet’.Ga naar voetnoot96 In Venus la Déesse d'Amor bijvoorbeeld, een allegorisch gedicht uit de tweede helft van de 13e eeuw, zien we de boog niet in handen van amors maar in die van de liefdesgodin, die hier figureert naast li deu d'Amor.Ga naar voetnoot97 Illustratief is ook de Roman de la Rose, waarin Guillaume de Lorris rond 1230 de minnaar tot doelwit maakt voor li deus d'Amors (wiens pijl wederom vrouwelijke schoonheid representeert),Ga naar voetnoot98 maar waarin de tweede auteur, omstreeks 1275, een minder verheven visie op hoofse liefde ventileert, en hiertoe uiteindelijk de godin van de liefde naar voren schuift. ‘Jean de Meun has Venus shoot the masculine, phallic “arrow” that enters the feminine's tower's “narrow aperture”, located between the two “pillars”. [...] In the end, then, Venus literally signifies intercourse, the union of male and female in one flesh’, aldus Teresa Tinkle in haar studie over de middeleeuwse liefdesgodin.Ga naar voetnoot99
Keer op keer is door literatuurhistorici benadrukt dat minne, in welke gedaante dan ook, haar slachtoffers met geweld overmeestert.Ga naar voetnoot100 De voorstelling van Venus' | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
actie door Jean de Meun spreekt wat dit betreft boekdelen, maar ook ‘Guillaume extrapolates to include the archer and the action of drawing the bow. In doing so, he accentuates the aggression, danger, and pain involved in love at first sight’.Ga naar voetnoot101 En wat te denken van Gottfried von Strassburgs Tristan (ca. 1210), in welke roman, nadat Tristan en Isolt de fatale liefdesdrank tot zich hebben genomen, de dichter kiest voor het ‘Motiv von der Minne als Feldherrin, die ihre Siegesfahne in die Herzen der Liebenden stösst’?Ga naar voetnoot102 Een heel ander voorbeeld biedt Ulrich von Liechtenstein, die in zijn stellig fictieve ‘Venusfahrt’, beschreven in Frauendienst (1255), als martiale liefdesgodin de steekspelende ‘ik’ in Venusgewaad opvoert. ‘Other knight-lovers are invited to engage Lady Love in battle: the terms of the challenge establish that it is no shame to be vanquished by the goddess, while it is profoundly shameful to refuse the fight’.Ga naar voetnoot103 Hoog tijd om na te gaan hoe Venus voor de dag komt in de Middelnederlandse letteren. Betrekken we bij deze vraag ook schoonheid als causa amoris, dan zien we in Ferguut iets buitengewoons. Hoewel de heldin, Galiene, hier wordt geprezen met een portret van perfectie,Ga naar voetnoot104 is het niet de protagonist die als eerste zwicht voor de liefde, maar zijzelf. Over de Oudfranse brontekst Fergus zegt Roel Zemel in dit verband het volgende: ‘Because of the emphasis on Galiene's beauty one would expect the hero to fall in love with her straight away and for her to become the heroine of the story at once. [...] But Guillaume goes against these expectations with a comical reversal. For it is not the hero who falls in love with Galiene: Galiene falls in love with him. For the time being all of Galiene's beauty has no effect on Fergus. But it is seeing his great beauty which arouses the flame of love in Galiene’.Ga naar voetnoot105 Zo ook dus in Ferguut, waar evenwel amors als oorzaak van Galienes liefde is vervangen door een coöperatie van Venus die geeft die minne (aldus de verteller) en Minne zélf, die voor deze gelegenheid persoonlijk de (kruis)boog hanteert:Ga naar voetnoot106 Die Minne versiet wel ende verstaetGa naar margenoot*,
Dat tijt ware datsi in haer quame
Ende si te minnen vernameGa naar margenoot*.
Si sette .i. scichtGa naar margenoot* in haren boge
Ende scoet der ioncfrouwen dore doge
In therte, so diep, hen conste verdriuen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
Noit meesterGa naar margenoot*; het moeste met haer bliuen.
In wil niet dats mi yemen veronsteGa naar margenoot*,
Dat ic seide dat Minne conste
Seichte scieten of quareleGa naar margenoot*.
Al ware een man in .iii. castele
Dore wapent met ysere ofte met stale,
Si dore scoten met haren straleGa naar margenoot*! (Ferguut vs. 1230-42)
De dichter speelt hier met de traditionele beeldspraak: Minne is in zijn roman geworden tot een wel zeer militante kracht! Dat zulk een Minne en Venus niet scherp te onderscheiden zijn als personificaties van aardse liefde,Ga naar voetnoot107 toont ook een andere Arturroman, Die Wrake van Ragisel, waar de jonkvrouw van Galastroet als mikpunt fungeert: ... Venus, die minne, scoet haer tien stondenGa naar margenoot*
Een straelGa naar margenoot* in haer herte soe wel,
Dat hare nembermer ontvelGa naar margenoot*;
Want die minne ward in hare
Soe starc, datmen oppenbareGa naar margenoot*
An haer gewerkeGa naar margenoot* wel bekinde
Dat sine sere dullikeGa naar margenoot** minde. (comp.-WR vs. 11.208-214)
Aan het woord in deze passage, onderdeel van een episode die de Wrake-versie in de Lancelotcompilatie koppelt aan de Queeste van den Grale, is niet de dichter van de oorspronkelijke, vroeg 13e-eeuwse roman, maar de 14e-eeuwse compilator, of beter gezegd diens verteller, die de hier door Venus aangerichte liefde afserveert als dwaasheid. Afhankelijk van subject, object en oorzaak kan een oordeel over zinnelijke liefde echter ook gunstiger uitpakken, zoals is te zien in Torec. Volgens het script van deze Arturroman wordt een weldra ‘superfluous lady’,Ga naar voetnoot108 zodra de held haar zaak heeft verdedigd in een juridisch duel tegen Tafelronderidder Ywain, zonder negatieve implicaties int herte binnen / Gescoten sere met sire minnen, / Om die vromecheit dire an was; een gevolg dus van Torecs deugden.Ga naar voetnoot109 Wordt in laatstgenoemd voorbeeld de identiteit van de schutter niet prijsgegeven, andere teksten, in verschillende genres, tonen een pijlsnelle liefdesgodin. Venus scoet mettien hare strale in de 14e-eeuwse Roman van Cassamus, van Venus strale maakt eveneens de iets oudere Roman van Heinric en Margriete van Limborch gewag, en nog | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
weer eerder meldt hertog Jan I van Brabant in zijn derde lied dat die lieben, onder kennelijk toezicht van frouwe Venus, met ir minnestrale genezing belemmert van een liefdeswond.Ga naar voetnoot110 Verder wordt Venus in de Vlaamse Rose (ca. 1290) getypeerd als flexibel in het gebruik van fakkel en pijl, want zij kan naar verluidt met haren brande / Schieten of met haren strale. Dat het een het ander niet hoeft uit te sluiten, demonstreert Venus in Die Rose van Heinric (1278 à 1325), waar zij door de mand valt als pyromane: Venus [...]
[...] nam dien brantGa naar margenoot* ende dien boge,
Ende togene inGa naar margenoot* wat si mach,
Ende scoet [...]
Den brant al bernende genendichlikeGa naar margenoot*
Tote in die borchGa naar margenoot* (Rose vs. 14.065-098)
Het gevolg is bekend: door dat vier vander minnen kan het kasteel worden veroverd en de Rose worden geplukt. Venus blijkt dus dubbel vuurgevaarlijk, en oppassen is het ook voor haar giften. In Der Minnen Loep (1411-1412) verzucht Dirc Potter tenminste: Ach! hoe starck was dat venijn, / Dat Venus schoet mit haren strale.Ga naar voetnoot111 Waarschuwende woorden in deze trant sprak voordien reeds de dichter van Ferguut, als had hij de pijlen der liefde nog niet krachtig genoeg beschreven: Die Minne es soe ghetrahijntGa naar margenoot*,
Hare scichteGa naar margenoot* sijn soe ghefenijntGa naar margenoot**,
Wien si scietet, wijf of man,
Dat hijs genesen niet en can! (Ferguut vs. 1243-46)
Wie de gang van Venus door heel de middeleeuwse literatuur volgt, ziet haar telkens weer acteren in een offensieve en zelfs masculiene rol. Mannen zowel als vrouwen worden door haar met pijl en boog, fakkel, strik of ander agressief instrumentarium bejaagd, beroofd, gevangen genomen, verwond of zelfs (al dan niet metaforisch) gedood.Ga naar voetnoot112 Het is dus op goede gronden, dat in Veldekes Eneasroman Lavinia de liefdesgodin ein quelerinne noemt, een kwelgeest. Omdat Venus bovendien de belichaming is van meer of minder verhulde en zeker niet alom aangemoedigde zinnelijke liefde, amor carnalis,Ga naar voetnoot113 laat zich denken dat zij in de loop der | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
tijd de nodige kritiek over zich heeft afgeroepen. Huon de Méry bijvoorbeeld laat in zijn Tournoiemenz Antecrit (ca. 1236) de godin strijden aan de kant van het kwaad, tegen de ‘seignor du firmament’, die wordt bijgestaan door onder anderen de maagd Maria en diverse gepersonifieerde deugden.Ga naar voetnoot114 Venus' pijl, bedoeld voor ‘Virginité’ maar per ongeluk de verteller rakend (wederom via het oog in zijn hart),Ga naar voetnoot115 staat in Huons psychomachie niet enkel voor de liefde, maar ‘ist vielmehr Zeichen der Berührung durch das Diesseitige überhaupt’.Ga naar voetnoot116 Streng over de godin als aanstichtster van blinde, begerende en bedrieglijke liefde oordeelt Wolfram von Eschenbach begin 13e eeuw in Parzival, want daar is het ‘ungehiure minne, die sich im Pfeil Amors und im Feuer der Venus bildhaft manifestiert’.Ga naar voetnoot117 De liefdesdienst aan Orgeluse door Gawan, ten prooi gevallen aan haar schoonheid, brengt de verteller tot een gloedvol betoog over ware, bestendige minne, waarin onder anderen Venus de wind van voren krijgt: Vele van mijn meesters zeggen dat Amor en Cupido en hun beider moeder Venus de mensen minne schenken door middel van pijlen en vuur. Zulke minne is verderfelijk. Wie trouw van hart is, zal de minne nooit verlaten, of zij vreugde brengt of droefenis. Werkelijke minne is ware trouw. Cupido, jouw pijl mist mij iedere keer, net als heer Amors spies. Jullie tweeën mogen dan meesters der minne zijn, en Venus met haar gloeiende fakkel een meesteres, mij zijn die droeve zorgen onbekend gebleven. Moet ik van de ware minne getuigen, dan zal die dankzij de trouw tot mij moeten komen.Ga naar voetnoot118 Nog negatiever over de liefdesgodin oordeelt de Luikse auteur Jan van Hocsem, die in een omstreeks 1334 geschreven Latijnse kroniek Venus met haar pijl mede aansprakelijk stelt voor de noodlottige tocht, in 1294, van Jan I van Brabant naar Bar-le-Duc, waar de hertog was gesneuveld in een toernooi.Ga naar voetnoot119 In de Vita van de dominicaan Heinrich Seuse oftewel Henricus Suso, ten slotte, treffen we een combinatie aan van een verwerpelijke Venus en een gevaarlijk foreest, wat enigszins doet denken aan hetgeen zich in de RRmM afspeelt in het Woud zonder Genade. | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
De ‘minnezanger van de mystiek’ beschrijft in zijn rond 1362 vervaardigde autobiografie een christelijk-allegorisch bos, als zinnebeeld van de gevaren en verlokkingen in de wereld gemodelleerd naar het Arturiaanse avonturenwoud, waar volgens de vrome scribent onheil niet alleen dreigt door toedoen van fro Selde (Fortuna), maar ook door ‘fro Venus mit ir losen blicken, mit den fúrinen stralen; sú hat honig in dem munde und gift in dem herzen’.Ga naar voetnoot120
Van de aanvallende Venus, die als verlengstuk van fysiek schoon met haar pijl plots liefde doet ontbranden in het hart van haar machteloze slachtoffers, zien we in de RRmM niets terug. Om te beginnen heeft de held zonder enige inbreng van Venus aan Clarette zijn liefde verklaard. Geheel uit vrije wil dus, en niet impulsief maar weldoordacht. Verder valt op dat, als Miraudijs de hoofse beschaving verlaat en de wereld van het woud betreedt, er weliswaar causaal verband bestaat tussen zijn amoureuze vervoering en het verschijnen van Venus, maar haar komst hier geen oorzaak is doch een gevolg.Ga naar voetnoot121 Pas wanneer der vogeline sanc in Miraudijs' gedachten Claretten minne heeft opgeroepen, hij dientengevolge een blik heeft geworpen optie mouwe wit, en door dit maagdelijke maar veelbelovende geschenk verhoget en fier vervuld is geraakt van liefdesvreugd (vs. 670-675), maakt Venus eindelijk haar opwachting: Nu quam min vrouwe ver Venus vord. En welk denkbeeld beheerst op dat moment de protagonist? Een innerlijk portret van de geliefde misschien? Of een droom van minnespel wellicht? Niets van dit alles. Waar de voorbeeldige held zo vol van blijkt, is de riddercatechese waarin Clarette hem had bezworen te pensen om die doget. Uitgerekend wanneer de RmM zich overgeeft aan stichtelijke overpeinzingen, en hij bijgevolg ontvankelijk is voor wat gerechter minnen vraagt, komt in overdrachtelijke zin Venus tevoorschijn: niet in de hoedanigheid van godin of koningin, ‘ihren traditionell höfischen Titel als Minnepersonifikation’,Ga naar voetnoot122 en ook niet met het plan de held alsnog te bestoken met wapentuig, maar als min vrouwe (profane echo van onser soeter Vrouwen), voornemens om in Miraudijs' hiertoe geopende hart enen boem te planten Die nine verdroget, waer hi es: / Hi draget blomen over jaer (vs. 678-680). Als vreedzaam besteller van deze allegorische boem van minnen (vs. 707), een didactisch instrument waarvan de vruchten staan voor de eigenschappen en ervaringen van ware minnaars,Ga naar voetnoot123 toont Venus zich niet langer een destructieve krijgsgodin maar een instructieve leids- | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
vrouwe in de liefde,Ga naar voetnoot124 als gids complementair aan Clarette, die reeds richting had gegeven aan het ridderschap van de held.
Met welk doel, zo mogen we ons afvragen, heeft de auteur van de RRmM de controversiële liefdesgodin opgevoerd in een nieuwe en opvallend constructieve rol?Ga naar voetnoot125 Het pas laat verschijnen van vrouw Venus hangt onmiskenbaar samen met het uitblijven in de roman van ‘Blickminne’, waarvoor als causa amoris geen plaats is in de stapsgewijze ontwikkeling van een voortdurend exemplarische liefde. De middeleeuwse gradus amoris, een opklimmende reeks van intimiteiten die teruggaat op de antieke topos der quinque lineae amoris,Ga naar voetnoot126 laat amoureuze toenadering verlopen in vaak vijf stappen, te weten ‘zien’ (visus), ‘spreken’ (allocutio, alloquium, colloquium), ‘aanraken’ (tactus, contactus), ‘kussen’ (osculum, basium) en ‘copulatie’ (factum, actus, coitus). De decente RRmM echter, die een verliefde adolescent meer dan een jaar kuis laat zuchten in een klooster,Ga naar voetnoot127 toont slechts de twee beginstadia, die van zien en spreken, en dat nog ingetogen ook. Toch kunnen we in het verhaal over de liefde tussen Miraudijs en Clarette vijf stappen ontwaren, alleen niet met betrekking tot fysieke toenadering, maar als mijlpalen op de route van gerechter minnen, met nadruk op de deugd van geduld:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
Deze geduld vergende gang van liefdeszaken in de RRmM, waar minne geen gevolg is van overrompelende schoonheid, vraagt - in onderscheid van wat gangbaar is in middeleeuwse teksten over fin'amor - niet om ‘personifizierte Liebe als Liebesaggressorin’,Ga naar voetnoot130 maar om een vreedzamer Venus als reisleidster op het pad van ware liefde. De gewaltaerinne zoals Gottfried deze opvoert in zijn Tristan, moet derhalve het veld ruimen voor een vriendelijker verschijning, die pas laat en ongewapend aantreedt. Door strijdmetaforen te mijden, heeft de dichter van de RRmM het overweldigende en dwingende karakter van de liefde gemitigeerd. ‘Liebe im Bild des Pfeilschusses bedeutet [...] ein sofortiges, mit aller Macht hereinbrechendes Gefühl, das kein allmähliches Anwachsen oder gar verschiedene Abstufungen in der Intensität der Liebe zulässt’, verklaart Renate Kistler.Ga naar voetnoot131 Heel anders dus komt liefde tot stand in onze roman, waar niet alleen de metaforische pijl ontbreekt, maar ook Venus' fakkel als oorzaak van tfier / Van Claretten minne. Deze brand, die ontstac nadat Venus haar boem van minnen in Miraudijs' hart had geplant, lijkt hierdoor vanzelf te ontstaan. Niet dan sporadisch duiken in de RRmM nog ‘Metaphern des “Liebeskriegs”’ op,Ga naar voetnoot132 bijvoorbeeld waar de verteller in een korte ‘Zeitklage’ betreurt dat die werelt es nu soe cranc, / Dat si al laet der minnen bedwanc (vs. 684-685). In het volgende verspaar is sprake van der minnen cracht, maar anders dan in teksten als Ferguut, de Vlaamse Rose, Der Minnen Loep en Esmoreit wordt hiermee niet verwezen naar het overrompelende en in aanleg destructieve karakter van de liefde,Ga naar voetnoot133 maar integendeel naar het opbouwend vermogen ervan, tot profijt van de RmM: | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
der minnen cracht / Maect menegen coene ende gevet macht (vs. 686-687)!Ga naar voetnoot134 Lopen ridders vanwege de liefde vaak (ook) metaforische verwondingen op, met minne als medicijn te genezen door Venus of vriendin,Ga naar voetnoot135 Miraudijs krijgt uitsluitend te maken met fysieke kwetsuren, telkens te verzorgen door geneeskundige mannen.Ga naar voetnoot136 Bij het volstrekt positieve beeld van Venus in de RRmM past blijkens een vertellersterzijde het gegeven, dat de godin als almachtige liefdesinstantie de door velen begeerde minne van Clarette kan en zal vergunnen aan de held: Die riddere metter mouwen, dat wet,
Behoeft te hebbene goet gevalGa naar margenoot*,
Sal hi dese maken alGa naar margenoot*
In Claretten herte onmareGa naar margenoot*
Ende selve sijn gemint van hare.
Jahi wel, ans nu VenusGa naar margenoot*,
Dine hier an heeft bracht aldus! (vs. 733-739)
Volgens deze verzen staat vrouw Venus in liefdeszaken op gelijke voet met Gode en met onser Vrouwen, der maget soeten, tot wie de RmM tijdens het toernooi zal bidden om bijstand (vs. 2062-67).Ga naar voetnoot137 En zoals we al zagen is het niet onser soeter Vrouwen, wier genade Miraudijs nog aanroept bij het betreden van het Woud zonder Genade, maar profane liefde die hem daar sterkt in de strijd, meer zelfs nog dan Gode, onsen hemelscen Vader (vs. 857). | |||||||||||||||||||||
Van botsing naar beproevingWaar menig middeleeuws auteur ‘die Personifikation “Liebe” zur Verhüllung sexueller Begehrlichkeit einsetzt’, is het voor de dichter van de RRmM niet ‘die potentielle Funktion der Liebesgöttin, menschliche Leidenschaften zu entschuldigen’ die voorop staat.Ga naar voetnoot138 Cruciaal in de Vlaamse roman is een fundamenteel andere functie van Venus. De elders vaak agressieve godin verleent ditmaal als vrouwe constructief gewicht aan het liefdesthema, hetgeen verband houdt met een nieuwe | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
focus. Het zijn nu eens niet causa amoris en signa amoris waarnaar de aandacht uit gaat in het verhaal; primair draait het in de RRmM om de volharding die oprechte liefde van minnaars vraagt. Rüdiger Schnell heeft, in zijn grote studie over hoofse liefde, gewezen op de mogelijkheid ‘dass die Personifizierung der Liebe dort verwendet wird, wo eine Szene rhetorisch überhöht und in ihrer Bedeutung hervorgeheben werden soll’.Ga naar voetnoot139 Dichters benutten deze mogelijkheid ‘zur Dramatisierung und Veranschaulichung seelischer Vorgänge’, en ‘als Mittel der “Mythisierung” und Idealisierung eines Liebesverhaltens’.Ga naar voetnoot140 Een tegelijk marginale en prominente receptiegetuige in dit verband is te vinden in de compilatie-RRmM. De samensteller van de Lancelotcompilatie heeft het verschijnen van Venus in de roman opgevat als een signaal van thematische importantie. Rechts naast de rechterkolom op folio 168verso, waar we lezen hoe vrouw Venus later dan normaal en met enen boem als instrument haar opwachting maakt in het verhaal, heeft de compilator ter hoogte van vers 677 een van de weinige nota-tekens aangebracht die de nochtans lijvige codex rijk is: Minne.Ga naar voetnoot141 ‘Although love conquers from without, it immediately establishes itself within the lover's heart’, aldus Schultz.Ga naar voetnoot142 Een uitspraak als deze maakt lezers van de RRmM attent op de ongewone wijze waarop de liefde haar beslag krijgt in de Vlaamse roman. Hier zien we Venus niet ogenblikkelijk en hartveroverend een slachtoffer overmeesteren, maar als ambassadrice van fin'amor rustig en vreedzaam haar bijdrage leveren aan het ontluiken van ware liefde. In het begin van het verhaal treedt Clarette op als spreekbuis van ridderdeugd, zonder de held met overweldigende schoonheid hoofd en hart op hol te brengen. Analoog hieraan acteert Venus even later niet offensief maar dienstvaardig als bode met een boem van minnen, vruchtdragend symbool van de eigenschappen en ervaringen die ware liefde doen gedijen, en tevens de sleutel die in Miraudijs' hart der minnen cracht ontketent. De klassieke liefdesgodin ondergaat aldus een ingrijpende metamorfose. Doordat zij haar pijlen dit keer in de koker laat, geen liefdeswond toebrengt maar een milde implantatie verricht in het hart van de held, wordt ware liefde in de RRmM belicht als niet een botsing maar een beproeving, niet een pijnlijk conflict maar een moeizame doch moreel verheffende queeste. Een queeste waarin de protagonist zich kan bewijzen als niet door blinde begeerte gedreven, maar door gerechter minnen geïnspireerd liefhebber van Clarette, de scone maar bovenal edele gravin. | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
|
|