Voortgang. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
Nieuw licht over de ontstaansgeschiedenis van Jodocus van Lodensteyns Uyt-spanningen (1676)Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||
InleidingDe Utrechtse predikant Jodocus van LodensteynGa naar voetnoot2 (1620-1677) staat - terecht - bekend als ‘dé dichter van de Nadere Reformatie’.Ga naar voetnoot3 Kortweg gezegd was de Nadere Reformatie die beweging binnen het Nederlandse gereformeerd Protestantisme die niet alleen de vroomheid in de meest omvattende zin tot een afzonderlijk thema verhief, maar die dat vroomheidsstreven ook vertaalde in | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
programmatische activiteit. Dit laatste houdt in dat zij zonder de innerlijke belevingskant van de vroomheid te verwaarlozen de klachten over religieuze en ethische misvattingen en wantoestanden omzette in daden. Dit deed zij door niet alleen uitgewerkte programma's te ontwikkelen waarin aangegeven werd welke zaken in kerk, politiek, maatschappij en gezin op welke wijze gereformeerd moesten worden, maar door deze programma's ook als concrete hervormingsvoorstellen bij de desbetreffende kerkelijke, politieke en maatschappelijke instanties in te dienen.Ga naar voetnoot4 In zijn Utrechtse ambtsperiode (1653-1677) heeft Van Lodensteyn een van de kernwerken van de Nadere Reformatie geschreven, Beschouwinge van Zion: ofte aandagten en opmerckingen over den tegenwoordigen toestand van't gereformeerde christen volck (Utrecht 1674-1678) en heeft hij tevens verschillende keren de hand gehad in het opstellen van een reformatieprogramma dat de Utrechtse kerkenraad aan de lokale magistraat overhandigde.Ga naar voetnoot5 Beide activiteiten wettigen het om in hem een hoofdrepresentant van de Nederlandse gereformeerde vroomheidsbeweging te zien.Ga naar voetnoot6 Zoals opgemerkt was Van Lodensteyn ook de dichter bij uitstek van de Nadere Reformatie. Het grootste deel van zijn poëzie heeft hij een jaar vóór zijn overlijden gebundeld in Uyt-spanningen (1676). Deze editie is ook de enige door hemzelf verzorgde druk. Het werk vormt niet alleen het hoogtepunt van de poëzie van de Nadere Reformatie, maar heeft ruim een eeuw lang grote aftrek gevonden en een aanzienlijke invloed uitgeoefend. In 1780 verscheen de zestiende druk en daarna kwamen er tot de eenentwintigste eeuw nog negen bloemlezingen uit.Ga naar voetnoot7 In 2005 werd het werk in een prachtige, wetenschappelijk geannoteerde editie in het licht gebracht. Aan deze uitgave is de naam van de vroegere VU-hoogleraar in de neerlandistiek L. Strengholt verbonden. Hij gaf de aanzet daartoe en vervaardigde bij de eerste veertig teksten inleidingen en annotaties. De onder zijn voorzitterschap opgerichte projectgroep ‘Nadere Reformatie en literatuur’ van de Stichting Studie van de Nadere Reformatie heeft na zijn plotselinge overlijden onder eindredactie van de in noot 1 genoemde neerlandicus A. Ros het werk afgemaakt. Ros gaf enige maanden vóór zijn overlijden toestemming om de gehele editie zowel via de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren als via de website Sleutel tot de Nadere ReformatieGa naar voetnoot8 beschikbaar te stellen.Ga naar voetnoot9 | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Een van de weinige manco's van de laatste editie is dat hierin geen afzonderlijke aandacht geschonken wordt aan de ontstaansgeschiedenis van Uyt-spanningen. Slechts tweemaal wordt terloops opgemerkt dat een lied al eerder gepubliceerd was.Ga naar voetnoot10 Hiermee zetten de bewerkers van deze uitgave in feite de traditie van het Van Lodensteyn-onderzoek voort. De eerste biograaf van de nader-reformatorische dichter was P. Proost, die in 1880 op Van Lodensteyn promoveerde. Hoewel hij als theoloog een verdienstelijk hoofdstuk over Van Lodensteyn als dichter schreef, zal de vraag naar een eventuele ontstaansgeschiedenis van Uyt-spanningen misschien niet eens bij hem opgekomen zijn. Hij wijdt er in elk geval niet één woord aan.Ga naar voetnoot11 De neerlandicus J.C. Trimp promoveerde in 1953 op Van Lodensteyn als piëtistisch dichter. In deze dissertatie deelt hij uitsluitend van één liedpublicatie uit 1674 mee dat die twee jaren later in Uyt-spanningen geïncorporeerd werd.Ga naar voetnoot12 In 1987 stelde hij een nieuwe biografie over de dichtende Utrechtse predikant samen. Hierin signaleert hij dat er sprake is van drie voorpublicaties en dat Van Lodensteyn vooraf een aantal liederen of psalmberijmingen voor eigen gebruik heeft laten drukken.Ga naar voetnoot13 Bovendien geeft hij in het overzicht van Van Lodensteyns geschriften aan dat er nog een vierde uitgave aan Uyt-spanningen voorafging.Ga naar voetnoot14 Desalniettemin laat hij het bij enige verspreide notities en stelt hij de ontstaansgeschiedenis van de dichtbundel als zodanig niet aan de orde. | |||||||||||||||||
OntdekkingHet doel van dit artikel is erop te attenderen dat aan de uitgave van Uyt-spanningen in 1676 een beduidend aantal afzonderlijke publicaties ten grondslag ligt. Het beeld dat nu bestaat, is dat Van Lodensteyn met zijn dichtbundel het publiek verraste met veel ongepubliceerde liedteksten. In het licht van de beschikbare gegevens en met name van de nu te presenteren ontdekking zal dat beeld bijgesteld moeten worden. De ontdekking is gedaan met behulp van Pietas. Dit laatste is de door de tweede auteur van dit artikel in het kader van de Stichting Studie der Nadere Reformatie ontwikkelde digitale bibliografie waarin de drukken van alle Nederlandstalige gereformeerd piëtistische werken zowel bibliografisch als inhoudelijk worden beschreven.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
Bij een onderzoek naar de Utrechtse uitgever Hendrik Versteeg (1630-1673) stootten de auteurs van deze bijdrage op twee catalogi van Versteegs fonds en asssortiment. Onder fonds worden Versteegs eigen uitgaven verstaan, onder assortiment de boeken die hij van collega's in zijn boekwinkel verkocht. De eerste boekenlijst vormt een onderdeel van Gaet uyt Babel, ofte nodige waerschouwinge tegens de familiare conversatie ende gemeynschap met de paus-gesinden (Versteeg, Utrecht 1660) van de predikant van Jutphaas Gualterus van NellesteynGa naar voetnoot16 (1631-1698). Op deze lijst worden geen werken van Van Lodensteyn vermeld. De tweede boekenlijst is afgedrukt achter het tweede deel van Practycq des tweederleye gebeds, bestaande in inwendige alleensprake der ziele, en uitwendige aanspraake tot God (Versteeg, Utrecht 1666) van Jean de LabadieGa naar voetnoot17 (1610-1674). Deze was in 1666 vanuit Genève door bemiddeling van de spil van de Nadere Reformatie in die tijd, de Utrechtse hoogleraar in de theologie Gisbertus VoetiusGa naar voetnoot18 (1589-1676), predikant van de Waalse gemeente te Middelburg geworden. Zijn vurig hervormingsstreven deed de nadere reformatoren veel van hem verwachten. Hij beschaamde evenwel die hooggespannen verwachtingen door zich binnen drie jaren in separatistische richting te ontwikkelen. Om deze reden werd hij afgezet en belandde hij met een groep getrouwen in een totaal isolement. Versteegs tweede boekencatalogus bevat wel de naam van Van Lodensteyn. Letterlijk kan men daar lezen:
Vergelijking met de rest van de catalogus leert dat al deze titels werken van Van Lodensteyn moeten zijn. Wie echter op internet de retrospectieve nationale bibliografie Short-Title Catalogue NetherlandsGa naar voetnoot19 (STCN) raadpleegt, gaat daar een vraagteken bij zetten. Slechts drie van de in totaal zeven titels zijn daar terug te | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
vinden: Claag-lied voor Jesu Christi gemeynte tot Utrecht, te clagen over het drouvig af-sterven van [...] Justus van den Bogaert, Versteeg, Utrecht 1663, in 4o; Weech-schale der onvolmaacktheden, ofte bedenckingen nopende 't gewigte [...] van de gebreken [...] der geheyligden op der aarden, Versteeg, Utrecht 1664, in 12o en Ontfang-schrift van de leeraren [...] in de valleyen van Piedmont [...] nopende de penningen henl. [...] toe-gesonden, Versteeg, Utrecht 1666, in 4o. Zijn de resterende vier titels dan ook wel van Van Lodensteyn? Deze vraag klemt te meer, daar alle onderzoekers van Van Lodensteyn geen van de vier werken als een product van de Utrechtse nadere reformator kennen.Ga naar voetnoot20 Twee van de vier titels wekken de indruk poëzie te zijn. Dit spoor leidde tot de ontdekking dat alle vier de titels in Uyt-spanningen te vinden zijn. Er kunnen derhalve niet minder dan vier titels aan de bibliografie van het oeuvre van Van Lodensteyn toegevoegd worden. De prettige omstandigheid dat de dichter veel van zijn liederen dateerde, maakt het mogelijk ook met een grote mate van waarschijnlijkheid de geconcludeerde edities te dateren. Het eerste werk werd gedicht naar aanleiding van de watersnood van 21/31 december 1658,Ga naar voetnoot21 het tweede en derde naar aanleiding van gebeurtenissen in 1660 en het vierde kent als dagtekening 2 oktober 1659. Ze zullen dus in 1659 en 1660 het licht hebben gezien. Dit wordt bevestigd door een verrassend gegeven dat in de volgende paragraaf ter sprake zal komen. | |||||||||||||||||
Jodocus van Lodensteyn en Hendrik VersteegDe aandachtige lezer kan het reeds opgevallen zijn dat de drie in de STCN genoemde titels alle bij de Utrechtse uitgever Versteeg het licht zagen. Dit gegeven krijgt nog veel meer relevantie als een onderzoek naar de uitgavegeschiedenis van het hele oeuvre van Van Lodensteyn wordt gedaan. De onderzoekers hebben dit - onbegrijpelijk genoeg - tot hiertoe nagelaten. Alle Van Lodensteynedities die tot 1673, het sterfjaar van Versteeg, de drukpers verlieten, zijn volgens de STCN op de boekenmarkt gebracht door Versteeg. Dit betekent dat naar alle waarschijnlijkheid Versteeg ook voor de uitgave van de vier tot dusver onbekende titels verantwoordelijk geweest zal zijn. Met deze aanname is niet slechts de uitgavetijd, maar is ook de uitgever van de vier edities plausibel gemaakt. Bovendien is hiermee tevens de fondslijst van Versteeg met vier nummers uitgebreid. Tot slot bergt de STCN nog een verrassing in zich, die duidelijk maakt hoe aannemelijk de reconstructie is. Wie in de digitale retrospectieve nationale biblio- | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
grafie de fondslijst van Versteeg doorneemt, komt daarin de volgende titel zonder auteursvermelding tegen: Treur-lied over den Hollandschen inbreuck der wateren in den Dortsche weerd, geschiet den 21/31 decemb. 1658. Deze titel komt wel heel erg overeen met de eerste onbekende uit Versteegs fonds- en assortimentscatalogus: ‘Liet over het inbreken van de Dordtsche Weert’! De editiegegevens maken definitief een einde aan elke mogelijke nog overblijvende twijfel: Versteeg, Utrecht 1659. Naar in de volgende paragraaf zal blijken, is er één liedtekst van Van Lodensteyn die in die tijd elders gepubliceerd is, maar werden zijn overige werken in de periode 1653-1672 alle door Versteeg in de handel gebracht. Blijkbaar was deze de eerste keus te midden van een scala aan uitgevers te Utrecht voor de dichtende dominee en nadere reformator. Waarom? Voor een antwoord op deze vraag moeten de inhoud van Versteegs fonds en assortiment en zijn kerkelijke betrokkenheid nagegaan worden. Versteeg is een jaar nadat Van Lodensteyn Utrechts predikant was geworden, gestart met zijn uitgeverij. Tot 1659, het jaar waarin Van Lodensteyns eerste pennenvrucht bij Versteeg verscheen, zijn momenteel negentien uitgaven van de laatstgenoemde bekend: zeventien via de STCN en Pietas en twee uitsluitend via Pietas. Analyse van de negentien leert dat Van Lodensteyn met Versteegs fonds bijzonder ingenomen moet zijn geweest: dertien werken kenden een puriteinse auteur, twee een Utrechtse aanhanger van de Nadere Reformatie, één werk was gereformeerd stichtelijk van aard, een ander was een Latijnstalig leerboek Hebreeuws en het laatste betrof een pamfletje dat tegen de quakers gericht was. Het leeuwendeel zal geliefde leesstof zijn geweest van de bezoekers van de Utrechtse godsdienstige gezelschappen, waarvan Van Lodensteyn zich een warme voorstander betoonde en met het oog waarop hij ook zijn Uyt-spanningen in 1676 de wereld inzond. Het is derhalve om diverse redenen goed voorstelbaar dat de Utrechtse dichtende dominee van meet af een trouwe afnemer van Versteegs uitgaven is geweest en dat hij op die wijze de uitgever van nabij heeft leren kennen en waarderen. Maar zelfs al zouden Van Lodensteyn en Versteeg elkaar niet in de boekwinkel van de laatste hebben ontmoet, dan is dat in elk geval op de kerkenraad van de Utrechtse gereformeerde gemeente gebeurd. Versteeg had in december 1648 de bewuste stap gezet om belijdend lid van de plaatselijke gereformeerde gemeente te worden.Ga naar voetnoot22 Hij moet al redelijk snel het vertrouwen van de kerkenraad gewonnen hebben, want op vrijdag 11 juli 1656 werd hij tot diaken verkozen.Ga naar voetnoot23 Magistraatsleden die tevens belijdend lid waren, werden nog wel eens qualitate qua tot kerkenraadslid verkozen. Bij hen hoeft er dan ook geen sprake van sterke affiniteit te zijn. Aangezien Versteeg uit de middelste regionen van de | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
burgerij afkomstig wasGa naar voetnoot24 en ook als beginnend boekhandelaartje een bescheiden sociale positie innam, kan er bij hem geen sprake zijn van een ambtshalve verkiezing. Ongetwijfeld is hij wegens zijn grote betrokkenheid het hoogste orgaan van de plaatselijke gereformeerde gemeente binnengeloodst. Nadat de ambtsdragers op vrijdagmorgen door de kerkenraad gekozen waren, werden zij 's middags op de kerkenraadsvergadering ontboden om hun reactie op hun verkiezing te geven. Er werd altijd van uitgegaan dat de gekozenen hun benoeming zouden aannemen. Slechts in exceptionele gevallen kon iemand met succes voor zijn benoeming bedanken. De zondag na de verkiezing werden de namen van de nieuwe ambtsdragers in de eredienst afgelezen.Ga naar voetnoot25 Kwamen er vanuit de gemeente geen bezwaren tegen hen binnen, dan werden ze de zondag daarna bevestigd.Ga naar voetnoot26 Versteegs eerste periode als diaken is derhalve op zondag 20 juli 1656 ingegaan en aangezien de verkiezing in 1658 op zaterdag 10 juli viel,Ga naar voetnoot27 eindigde die op zondag 18 juli 1658. Eenmaal tot het ambt geroepen zijnde zal Versteeg aan de verwachtingen voldaan hebben, want bijna met de regelmaat van de klok is hij gedurende de rest van zijn leven tot kerkenraadslid herkozen. De regel was dat men na de gebruikelijke ambtstijd van twee jaar een even lange periode ambteloos was, om vervolgens weer een ambt te aanvaarden. Versteegs ambtelijke carrière voldoet bijna geheel aan dat patroon: diaken 15 juli 1660 tot 20 juli 1662,Ga naar voetnoot28 en 17 juli 1664 tot 15 juli 1666.Ga naar voetnoot29 De enige oneffenheid betreft het jaar 1668. Toen werd Versteeg gepasseerd. Helaas blijft de achtergrond hiervan in nevels gehuld. Deze stap achteruit kan echter ook geheel anders uitgelegd worden. In 1668 werd één stap achterwaarts gemaakt om twee jaar later twee stappen voorwaarts te maken. Toen werd Versteeg namelijk in de maand juli geroepen tot het ambt van ouderling. Tot de voornaamste taken van een ouderling behoorden het bestuur van de gemeente en het opzicht over de gemeenteleden. Het ambt van ouderling was inhoudelijk dus veel gewichtiger dan dat van diaken, die zich moest concentreren op de armenzorg. Als belangrijker ambt verleende het ouderlingschap meer aanzien. Feitelijk bereikte Versteeg in 1670 de voor een niet-theoloog hoogste trede van de kerkelijk trap. Dit was slechts voor weinigen uit de sociale bevolkingslaag waartoe hij behoorde, weggelegd. Wellicht leidde dit ertoe dat Versteeg in 1670 eerst in tweede instantie tot ouderling verkozen werd. Op donderdag 7 juli van dat jaar was de nieuwe halve kerkenraad gekozen, met hierin onder anderen | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
Egbert van Velthuysen als ouderling. Omdat Van Velthuysen bedankte, benoemde de kerkenraad een dag later Versteeg. Diens vierde ambtsperiode en eerste, tevens enige periode als ouderling liep derhalve van zondag 17 juli 1670 tot en met zondag 21 juli 1672.Ga naar voetnoot30 Hoe het ook zij, uit de verkiezing in 1670 kan geconcludeerd worden dat Versteeg de zes jaren die hij als diaken gediend had (1656-1658, 1660-1662 en 1664-1666), tot volle tevredenheid van de kerkenraad gefunctioneerd had. Doorslaggevend voor zijn verkiezing tot ouderling kan in de praktijk wel eens het feit zijn geweest dat hij zich in 1670 opgewerkt had tot een uitgever die in godsdienstig opzicht in de Domstad en ver daarbuiten begon mee te tellen. Met andere woorden: de sociale opgang die hij had gemaakt, zal zijn verkiezing vergemakkelijkt hebben. Het tijdvak van Versteegs kerkenraadslidschap (1656-1672) valt vrijwel samen met de nader-reformatorische periode van de kerkenraad der Utrechtse gereformeerde gemeente. Deze stelde in het tijdperk 1658-1674 niet minder dan acht reformatieteksten op. F.A. van Lieburg, die deze teksten geanalyseerd heeft, stelt dat het summum van dat genre in 1665 bereikt werd.Ga naar voetnoot31 Dat hele kalenderjaar viel in Versteegs derde diakenperiode. Mede gezien de inhoud van zijn fonds en assortiment is er derhalve alle reden om te veronderstellen dat Versteeg zich congeniaal wist met de doelstellingen van de Nadere Reformatie.Ga naar voetnoot32 Mocht dat al niet eerder in de boekwinkel van Versteeg gebeurd zijn, dan zal Van Lodensteyn in de kerkenraad tijdens de periode juli 1656 tot juli 1658 in diaken en uitgever Versteeg een geestverwant ontdekt hebben. Wat lag er in 1659, toen hij zijn gedicht over de doorbraak van de Dordtse Waard ruimere bekendheid wilde geven, meer voor hand dan de verspreiding daarvan toe te vertrouwen aan de uitgever die hij in de twee jaren daarvóór als een overtuigde geestverwant had leren kennen? Het zal ongetwijfeld mede aan zijn sympathie voor Versteeg te danken zijn geweest dat deze regelmatig in de kerkenraad herkozen werd en dat deze in 1670 het zelfs tot ouderling bracht. Er zijn nog twee andere gegevens die in de richting van een nauwe geestelijke relatie tussen de dichter en de uitgever wijzen. Twee poëten hebben hun medewerking aan Uyt-spanningen gegeven: de Eibergse nachtegaal en predikant Willem SluiterGa naar voetnoot33 (1627-1673) en de in Utrecht werkzame ziekenbezoeker en ouderling van de Waalse Utrechtse gemeente Abraham Godart.Ga naar voetnoot34 Beiden hebben een drempeldicht voor de dichtbundel geconcipieerd. De eerstgenoemde typeert | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
zijn bijdrage als een teken van broederliefde. Uit het feit dat de laatstgenoemde naar aanleiding van Van Lodensteyns overlijden een lijkdicht liet verschijnen, mag geconcludeerd worden dat hij een zelfde spirituele band met de Utrechtse predikant had. Nu is het opmerkelijk dat het reeds genoemde driedelige traktaat van De Labadie dat Versteeg in 1666 in de handel bracht, door Godart was vertaald. Heeft Van Lodensteyn wellicht de vertaler en de uitgever bij elkaar gebracht? Kan dit niet meer dan een vermoeden zijn, voor wat betreft het volgende lijkt Van Lodensteyns rol zekerder te zijn. Volgens Versteegs tweede fonds- en assortimentslijst had de Utrechtse uitgever Sluiters Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens (Deventer 1661) te koop. Het ziet ernaar uit dat Van Lodensteyn ervoor gezorgd heeft dat de dichtbundel van zijn Achterhoekse geestelijke vriend en mededichter in Utrecht aangeboden werd. Wellicht vormt Van Lodensteyn als tussenpersoon ook de verklaring voor het feit dat Verbastert Nederlant, of Klaghte over de verdorve zeden van onze vaderlant van zijn dichtende collega Arnold MoonenGa naar voetnoot35 (1644-1711) in 1665 door Versteeg werd uitgegeven. | |||||||||||||||||
Voorpublicaties van Uyt-spanningenHet in dit artikel verwoorde onderzoeksresultaat is tot nu toe dat er aan de uitgave van Uyt-spanningen zeven - kleine - publicaties voorafgingen. Waren dit de enige, of zijn nog meer onderdelen van Van Lodensteyns dichtbundel al tevoren in het licht gebracht? Hier bewijst de biografie van de dichtende predikant door Trimp goede dienst. Zoals reeds gememoreerd somt Trimp in het onderdeel ‘verspreid dichtwerk’ van de bibliografie van Van Lodensteyn die in die levensbeschrijving voorkomt twee uitgaven op: Claag-lied voor Jesu Christi gemeynte tot Utrecht, te clagen over het drouvig af-sterven van [...] Justus van den Bogaert, Versteeg, Utrecht 1663Ga naar voetnoot36 en Meditatien over eenige van 'sHeeren Gods eygenschappen, Willem Clerck, Utrecht 1674.Ga naar voetnoot37 Trimp laat echter op die plaats na te vermeldenGa naar voetnoot38 wat hij elders wel doet,Ga naar voetnoot39 namelijk dat ook Den medicijn-meester Duc-d'Alve, ofte den geessel der Nederlanden ter genesingheGa naar voetnoot40 in Uyt-spanningen geïncorporeerd is.Ga naar voetnoot41 De editiegegevens, Delft 1660, | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
geven aanleiding tot twee opmerkingen. De eerste is dat het lied vervaardigd is in augustus 1659.Ga naar voetnoot42 Het werk is dus een jaar later verschenen. De tweede opmerking betreft de uitgaveplaats: Delft. Dit is voor zover nu bekend de eerste publicatie van een werk uit Van Lodensteyns Utrechtse periode die niet door Versteeg in de handel is gebracht. Naar de reden hiervan kan slechts gegist worden. Op grond van wat hij in de biografie van Voetius door A.C. Duker vond,Ga naar voetnoot43 signaleert Trimp dat ook het lied Trajectina strages, ofte de Nieuwe Gragt ontboomt in gedrukte vorm bestaan moet hebben voordat het in Van Lodensteyns dichtbundel een plaats vond.Ga naar voetnoot44 Van dit typisch Utrechtse lied dat op 23 januari 1659 vervaardigd is en waarvan geen exemplaar bekend is, had men het jaar daarop te Amsterdam kennis, zo blijkt uit een pamflet uit 1660.Ga naar voetnoot45 Gezien het lokale karakter van het dichtwerk zal het in Utrecht in de handel gebracht zijn, en dan wel door Versteeg. Al met al ziet het chronologisch geordende overzicht van de gevonden voorpublicaties van Uyt-spanningen er als volgt uit:
Uyt-spanningen is samengesteld uit vier delen en een aanhangsel. De gedichten in het eerste deel hebben betrekking op de Bijbel (pp. 1-96), die van het tweede deel op bijzondere geestelijke stoffen (pp. 99-216), die van het derde deel op bepaalde voorvallen (pp. 219-318), die van het vierde deel zijn boetdichten (pp. 321-345) en die in het aanhangsel vormen een mengelmoes (pp. 346-375). Het laatste van het achttal reeds voorgepubliceerde gedichten staat in het eerste deel, | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
het vijfde tot en met het zevende in het derde deel en de eerste vier in het vierde deel. Op grond van de datering van de gezangen kan geconstateerd worden dat ze in een omgekeerd chronologische volgorde in Uyt-spanningen terecht zijn gekomen. Sprake van opzet lijkt onwaarschijnlijk. De acht liederen hebben een gevarieerde inhoud. Het eerste lied is een boetedicht naar aanleiding van een overstroming van de Dordtse Waard. Het tweede is een moraliserend lied over de verhouding tussen overheid en onderdanen naar aanleiding van het besluit van de Utrechtse magistraat om de bomen langs de Nieuwe Gracht te laten kappen, ondanks verzet van de burgerij. Het derde is een boetedicht bedoeld voor het Nederlandse volk. In het vierde lied brengt de dichter zijn verontwaardiging onder woorden over het feit dat het Avondmaal ontheiligd wordt door de wereldse kleding en opsmuk van mensen die aan de viering daarvan deelnemen. Het vijfde bestaat in een klaagzang tevens gebed naar aanleiding van de verbanning van twee nader-reformatorische predikanten door het stadsbestuur van Utrecht. Het zesde lied kent dezelfde achtergrond. Het zevende is een klaagzang naar aanleiding van het overlijden van een lokale collega van de dichter. De achtste titel heeft betrekking op de bundeling van vier meditatieve liederen met een Bijbeltekst als uitgangspunt die de dichter vervaardigde tijdens zijn ballingschap te Rees in het land van Kleef. Dit overzicht maakt duidelijk dat niet een bepaald thema of genre bepalend was voor de keuze om de liederen afzonderlijk te laten drukken en uitgeven. De kans is dus groot dat veel meer van Van Lodensteyns liederen dan de gevonden acht in voorpublicaties verschenen zijn. Een voorbeeld van een vóór 1676 uitgegeven leesvers uit Uyt-spanningen is - nog? - niet aangetroffen. De leesverzen vormen overigens een onbeduidende minderheid in Van Lodensteyns dichtbundel (23 van de in totaal 139 bijdragen). Trimp reikt twee gegevens aan die het zojuist uitgesproken vermoeden ondersteunen.Ga naar voetnoot47 Het eerste is dat de van Utrecht afkomstige Nieuwendamse predikant Everardus van der HooghtGa naar voetnoot48 (1642-1716) in zijn levensbeschrijving van Van Lodensteyn vermeldt dat het gezelschap dat deze bij hem thuis of 's zomers in zijn tuin ontving, soms enige van diens liederen of psalmen zong.Ga naar voetnoot49 Dit veronderstelt dat diverse van Van Lodensteyns liederen en psalmen in gedrukte vorm bestonden. In de tweede plaats stelt Trimp dat een daarvan ongetwijfeld Eensaemheyd met God is geweest.Ga naar voetnoot50 In zijn elegie op Helena van Suylen zinspeelt de dichter er immers op dat dit Helena's lievelingslied was.Ga naar voetnoot51 | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Door Trimp wordt verder het vermoeden uitgesproken dat Van Lodensteyn de elegieën in afschrift toezond aan de naaste verwanten of de beste vrienden van degene die hij in zijn lied herdacht.Ga naar voetnoot52 Dat is echter zeer de vraag. Van Lodensteyn behoorde door zijn familiale relaties en zijn geldelijke vermogen tot de absolute sociale toplaag van Utrecht.Ga naar voetnoot53 Het is niet toevallig dat hij een van de veertien gijzelaars was die de Fransen in 1673 op hun terugtocht meevoerden als borg ter garantie van de betaling van een brandschatting van 450.000 gulden.Ga naar voetnoot54 Hoewel hij enerzijds een ascetisch leven leidde, wijst het feit dat hij de in 1672 door de Fransen ingevoerde mode van het dragen van een platte driekanten hoed volgde,Ga naar voetnoot55 er anderzijds op dat hij zich in bepaalde opzichten hield aan conventies die in zijn sociale milieu gebruikelijk waren. Zal hij het dan ook niet overeenkomstig zijn stand hebben geoordeeld persoonlijk gerichte dichterlijke uitingen niet in geschreven, maar in gedrukte vorm de desbetreffende en zijn/haar kring te doen toekomen? Uiteraard was de oplage van zo'n drukwerk klein en relatief kostbaar, maar geld speelde voor Van Lodensteyn geen rol. Vanuit dit oogpunt gezien is het niet zo vanzelfsprekend dat zulke persoonlijk getinte gedichten beperkt zijn gebleven tot manuscripten voordat ze in Uyt-spanningen geboekstaafd werden.Ga naar voetnoot56 Dat er tot nu toe geen enkel drukwerkje van dien aard teruggevonden is, behoeft gezien de beperkte oplage geen verwondering te wekken. Het persoonlijke karakter daarvan stond ook op gespannen voet met vermelding in een fondscatalogus. Van Van Lodensteyns stichtelijke gedichten van algemenere aard is nu wel in een aantal gevallen met zekerheid bekend dat ze vóór 1676 gedrukt zijn, of er nu wel of niet een exemplaar van bewaard gebleven is. Als Van Lodensteyn kennelijk de behoefte gevoelde om zijn stichtelijke overpeinzingen in poëtische vorm te verspreiden, waarom zou hij die innerlijke drang beperkt hebben tot het achttal dat nu bekend is? Voor het geld hoefde hij het niet te laten. Misschien was het zelfs zo, dat hij door ze bij Versteeg te laten uitkomen, deze wilde ondersteunen in diens zakelijke activiteiten. | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
Bijzondere voorpublicatieDe voorpublicaties die tot nu toe aan de orde zijn gekomen, waren door de dichter zelf gepubliceerd. Ter zijner tijd kan een onderzoeker via Pietas vinden dat Van Lodensteyn echter ook een lied in zijn dichtbundel opgenomen heeft dat door een ander wereldkundig was gemaakt. Op 4 mei 1666 was Henricus Saldenus op de leeftijd van acht maanden overleden. Henricus was een zoontje van de Delftse predikant en nadere reformator Guiljelmus SaldenusGa naar voetnoot57 (1627-1694). Van Lodensteyn was een Delftenaar die in Utrecht in het ambt stond, Saldenus was een Utrechtenaar die in Delft het Woord bediende. Hoe zij precies met elkaar in contact gekomen zijn, onttrekt zich aan de waarneming. Feit is dat er een redelijk nauwe relatie tussen hen bestond. Anders had Van Lodensteyn geen lijkdicht op het overlijden van Saldenus' zoontje vervaardigd. Voordat de Utrechtenaar dat een plaats gaf in zijn Uyt-spanningen, had vader Saldenus dat reeds geplaatst achter zijn Het leven uyt de doodt, Jacob van Doeyenborgh, Utrecht 1667. Het bijzondere van het lied op die plaats is dat het daar gedateerd is, in tegenstelling tot in Uyt-spanningen.Ga naar voetnoot58 Als datum staat genoteerd 13 mei 1666.Ga naar voetnoot59 Hoewel het niet direct voor de hand ligt, is het ook in het geval van dit lijkdicht voorstelbaar dat Van Lodensteyn het blijk van zijn medeleven aan zijn Delftse collega niet in handschriftelijke, maar in gedrukte vorm heeft doen toekomen. In Utrecht had hij zijn vriendenkring en de familie van Saldenus en in Delft zijn eigen familie alsmede de vriendenkring van Saldenus. Bij elkaar vormden zij een totaal dat groot genoeg was voor publicatie in beperkte oplage. | |||||||||||||||||
ConclusieHet zou te boud zijn op grond van het voorgaande te poneren dat alles wat door Van Lodensteyn in zijn Uyt-spanningen bijeengebracht is, al tevoren het lezerspubliek in afzonderlijke drukvorm voorgeschoteld was. De auteurs van dit artikel hopen echter wel aannemelijk gemaakt te hebben dat in elk geval een groter deel dan nu bekend reeds in voorpublicaties verschenen was. Huns inziens is de dichtbundel meer een bundeling van al - waarschijnlijk in kleine kring - bekende gezangen dan de openbaarmaking van nieuw materiaal. Dit betekent dat onder- | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
zoekers in de toekomst erop bedacht moeten zijn dat ze tot dusver onbekende plano's of dunne pamfletjes aan kunnen treffen met dichtwerk van Van Lodensteyn. Een interessante kwestie vormt de vraag of Uyt-spanningen voor wat de voorpublicaties aangaat, een uitzondering op de regel vormde of dat dit werk in dat opzicht indicatief voor het gebruikelijke patroon was. Met Van Lodensteyn te vergelijken dichters zijn Sluiter en - in mindere mate - zijn Deventer collega Jacobus ReviusGa naar voetnoot60 (1586-1658). Van Sluiters stichtelijke dichtwerken zijn geen voorpublicaties bekend. In het geval van Revius ligt dat iets anders: één afzonderlijk vooraf gepubliceerd gedicht over de verovering van Den Bosch door Frederik Hendrik uit 1629 is een jaar later in zijn Overijsselsche sangen en dichten opgenomen.Ga naar voetnoot61 Dat een groter aantal liederen en gedichten dan tot nu toe gedacht in Uytspanningen afzonderlijk vóór 1676 in druk verschenen was, lijkt dus een bijzonder fenomeen. Het ligt voor de hand de verklaring hiervan te zoeken in de grote financiële welstand die Van Lodensteyn genoot. De kosten die de druk en uitgave van al die liederen met zich meebrachten, betekenden voor hem slechts een peulenschil. Zoals het er nu naar uitziet, was Versteeg de vaste uitgever van de dichtende Utrechtse nadere reformator tot aan zijn overlijden in 1673. Als er een aanzienlijke hoeveelheid kleine publicaties van Van Lodensteyns poëtische voortbrengselen vóór 1676 in druk is uitgekomen, moet de omvang van Versteegs fonds, dat nu 55 uitgaven telt, behoorlijk in de hoogte bijgesteld worden. Afgezien van gedichten van familiale aard waren de poëtische producties van Van Lodensteyn bestemd voor de zang op stichtelijke gezelschappen. Als Versteeg die grotendeels uitgegeven heeft, wordt het ook veel begrijpelijker waarom hij volgens zijn beide fonds- en assortimentscatalogi de Psalmberijming van de Utrechtse musicus Antonius Deutekom (?-1672) te koop had. Met deze opmerking wordt de cirkel van dit artikel gesloten, want vlak vóór zijn overlijden heeft A. Ros nog zijn hoofdwerk mogen zien verschijnen: het standaardwerk over de Nederlandse Psalmberijmingen, waarin ook Deutekoms werk een plaats heeft.Ga naar voetnoot62 |
|