Voortgang. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
Koning Artur in actie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
waarom van deze keuze voor of opdracht tot een ‘translatio’, kunnen we denken aan de aantrekkelijkheid van een roman die handelt over de spectaculaire loopbaan van een nieuwe held.Ga naar voetnoot4 De Vlaamse versie van Fergus is overgeleverd in een handschrift dat begint met een feestdag aan het hof van koning Artur. Wat dus opvalt, is het ontbreken van een proloog. Er is geen inleiding, waarin een dichter zijn naam noemt, zich presenteert als vertaler en uiteenzet met welke bedoeling hij zijn roman geschreven heeft. Met een literaire bron is deze dichter aan het werk gegaan, wat een reden mag zijn om aandacht te besteden aan de roman die aan Ferguut ten grondslag ligt. In het volgende begin ik met een korte introductie over auteur, inhoud en thematiek. Daarna geef ik een uitvoerige bespreking van de episode waarmee Fergus opent. Die gaat over een actie van Artur, wat tot gevolg heeft dat de held van de roman in beeld komt. In het tweede gedeelte van dit artikel wil ik een indruk geven van de Dietse roman als bewerking, met een bespreking van de laatste episode. Daarin neemt Artur opnieuw een initiatief, wat voor de held leidt tot het schitterende einde van zijn weg. | ||||||||||||||||||||||||||
1. FergusHet tiende hoofdstuk van The Arthur of the French begint met de uitspraak: ‘Almost all twelfth- and thirteenth-century Arthurian verse romances seem to take Chrétien's romances as models to emulate, rewrite or correct’.Ga naar voetnoot5 Een ervan is Fergus, een roman waarop deze woorden helemaal van toepassing zijn. De auteur, die zich in de epiloog bekendmaakt als Guillaume le Clerc, heeft zijn werk mogelijk omstreeks 1200 geschreven. Deze vroege datering houdt verband met de omstandigheid, dat Guillaumes schepping aansluit op het verhaal over Perceval in de laatste roman van Chrétien de Troyes, Le Conte du Graal (ca. 1185). Wat Guillaume heeft gedicht, is een tekst van een bewonderenswaardige kwaliteit, waarmee hij zich profileert als ‘de beste leerling’ uit de school van Chrétien. In 1984 publiceerde Roy Owen een uitvoerig en fraai opstel om dit moois voor het voetlicht te brengen.Ga naar voetnoot6 Hij typeert het werk als ‘one of the best in its genre’, en zijn studie besluit hij met de volgende laudatio: (Guillaume) was a lover of literature and himself a formidable spinner of words with a sound sense of structure and form: a second-phase romancer but a first-rate craftsman. But because of his chosen technique he has lived too long in Chrétien's shadow. It is high time we recognised the significance of his work in the evolving history of the romance and saluted him as one of its most gifted and subtle exponents. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||
Aan Owen danken we ook een vertaling van de roman in het Engels, waarvan de inleiding begint met: ‘Guillaume le Clerc's Fergus is a masterpiece of its kind’.Ga naar voetnoot7 Onlangs heb ik een monografie aan Fergus gewijd om aandacht te besteden aan de verschillende elementen die het werk zo bijzonder maken.Ga naar voetnoot8 In het eerste gedeelte van dit artikel wil ik iets daarvan laten zien met een analyse van de opening van de roman. Maar eerst enige woorden ter inleiding van het verhaal over een held op zoek naar een verdwenen geliefde. | ||||||||||||||||||||||||||
InhoudFergus, de protagonist van Guillaumes roman, gaat van huis naar het hof van koning Artur, waar hij met grote eer tot ridder wordt gemaakt. Vervolgens begeeft hij zich naar de Zwarte Rots, het domein van een gevaarlijke tegenstander van het hof die hij in dienst van de koning wil bestrijden. Onderweg logeert de held een nacht op Lidel, waar Galiene, de beeldschone nicht van de kasteelheer, verblijft. Zodra zij de knappe jongeman aanschouwt, is zij helemaal in de ban van de liefde. Ten einde raad brengt zij een bezoek aan de slaapkamer van de gast om haar liefde te bekennen. Fergus reageert vriendelijk, maar in haar ogen afwijzend. Hij wil wel op haar aanbod ingaan, doch eerst zal hij het opnemen tegen de Zwarte Ridder. Wanneer hij deze tegenstander heeft overwonnen, keert hij terug naar Lidel, waar Galiene intussen verdwenen is. Nu is het de held die door liefde wordt overweldigd. Fergus geraakt in een crisis en vertrekt om te beginnen aan een speurtocht naar Galiene. Uiteindelijk slaagt deze queeste, als hij in het bezit is gekomen van een magisch schild dat hem de nieuwe identiteit verleent van Le Chevalier au bel Escu (De Ridder met het mooie Schild), zoals ook de titel van de roman zou moeten luiden. Met het veroverde wapen treedt Fergus op als een ridder met wonderbaarlijke kracht, die zorgt voor de bevrijding van Lodïen, het gebied waarvan Galiene landsvrouwe is geworden. Voor de heldin is een fraaie rol weggelegd in het slot van de roman. Had Galiene eerder te lijden onder een koning die haar burcht belegerde, nu neemt zij het initiatief op de wijze van een ‘female clerk’, die de roman een goede afloop bezorgt. Als ‘a master of rhetoric’ formuleert Galiene een verzoek aan Artur, waardoor zij na een toernooi aan het hof uit zijn hand de Ridder met het mooie Schild als begeerde echtgenoot ontvangt. Door dit huwelijk eindigt Fergus' loopbaan als ridder met het koningschap over Lodïen.
Uit het voorgaande mag blijken, dat structuur en thematiek van Fergus aansluiten bij het model van de ‘Doppelweg’, zoals Chrétien dat heeft ontworpen voor zijn eerste roman in het genre, Erec et Enide (ca. 1170). Ook bij Guillaume is een problematiek in verband met de relatie tussen ‘chevalerie’ en ‘amour’ bepalend | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||
voor de tweedeling. Als de held zijn ridderschap wil bewijzen in de ‘aventure’ met de Zwarte Ridder, laat hij Galiene wachten. Een lange weg van herstel, die begint na zijn terugkeer op Lidel, is dan nodig om haar te bereiken. Moest eerst de liefde van Galiene wijken voor Fergus' verlangen naar ridderschap, veel later vindt de held een ideale bestemming als hij ‘chevalerie’ in dienst stelt van ‘amour’. Guillaume heeft deze door Chrétien geïntroduceerde thematiek op een vrolijke toon behandeld. We zien dat aan de manier waarop de tweedeling in het verhaal verkregen is. Wanneer Fergus op Lidel arriveert, zet de verteller in met een uitvoerige descriptie van Galienes schoonheid (vs. 1519-89).Ga naar voetnoot9 Dat lijkt in overeenstemming te zijn met een opvatting in de ‘ars poetriae’, volgens welke een dergelijk portret aannemelijk heet te maken waarom een man op zulk een mooie vrouw verliefd wordt.Ga naar voetnoot10 In Fergus gebeurt evenwel het omgekeerde. De held heeft nog geen verstand van de liefde, terwijl het zo uitbundig beschreven meisje hopeloos verliefd wordt op hém. Daarna gaat Galiene over tot een onhandig geformuleerde bekentenis, die voor haar pijnlijk genoeg niet het gewenste resultaat oplevert. Uit schaamte gaat zij er vandoor. De ‘god’ van de liefde laat het er echter niet bij zitten en neemt wraak voor haar, zodra Fergus zijn taak als ridder heeft volbracht. Amour brengt hem Galienes schoonheid voor de geest, met als gevolg dat Fergus alleen nog maar denkt aan haar. Het tweede gedeelte van de roman is dus ontstaan, doordat een mateloos verliefd meisje er na een mislukt aanzoek vantussen gaat en de liefde van de held net een dag te laat komt. Op deze ludieke manier wordt Galiene het doel van de queeste van Fergus. | ||||||||||||||||||||||||||
Het beginHet eerste wat wij in Guillaumes roman over de protagonist vernemen, is in het genre ongehoord: de verteller introduceert hem als ‘li fius au vilain’ (vs. 381; ‘the peasant's son’). Deze boer is wel de baas in een land met barbaren en hij bewoont een mooi kasteel van het Normandische ‘motte-and-baily’-type. Vanwege zijn grote rijkdom heeft hij een vrouw van hoge adel weten te huwen, en uit deze mesalliance zijn drie zonen geboren, van wie de oudste Fergus blijkt te heten. Deze zoon loopt in boerse kledij achter de ploeg, wanneer koning Artur en de ridders van de Ronde Tafel passeren. Dit schouwspel heeft tot gevolg dat hij de brui geeft aan zijn werk op het land, en op voorspraak van zijn moeder mag vertrekken naar het hof om Artur te dienen. Wat volgt, is een fraaie demonstratie van het thema ‘natura versus nutritura’. De jongeling maakt zich los van de ‘nutritura’ die zijn vader hem heeft opgelegd, treedt nog wel even op als een ‘dwaze’ ridder, maar in de zoektocht naar Galiene komt het licht van de edele ‘natura’ die teruggaat op zijn moeder, tot grote schittering. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||
Omdat ‘li fius au vilain’ de ploeg bedient, is er een gebeurtenis vereist die ertoe leidt dat hij zijn roeping als ridder volgt. Voor de samenstelling ervan heeft Guillaume elementen uit twee romans van Chrétien gecombineerd. Fergus stelt aan een schildknaap vragen over Artur en zijn ridders, wat een ontlening is aan Percevals gesprek met een ridder van Artur in de opening van Le Conte du Graal. Om Artur en zijn gevolg naar de akker te brengen waar Fergus aan het werk is, laat Guillaume de koning een jacht op een wit hert ondernemen, en dat is een ontlening aan de ouverture van Chrétiens eerste roman, Erec et Enide. Het publiek van Guillaume mocht waarnemen hoe hij de ‘aventure’ waarmee Erec et Enide begint, heeft herschreven met een narratieve functie: de zoon van de boer ziet het ridderlijk gezelschap op de terugweg van de jacht, wat hem inspireert tot de gang naar het hof. In Erec et Enide zegt Artur op Pasen te Caradigan tot zijn ridders, dat hij op jacht wil gaan naar het witte hert. In Fergus houdt Artur eveneens op een feestdag hof in Caradigan en uit daar hetzelfde voornemen. Bij de tweede jacht op het witte hert heeft Guillaume evenwel heel wat te vertellen dat in de eerste, die van Chrétien, niet te vinden is. In Erec et Enide zijn nog geen tien verzen aan de jacht gewijd. Alle aandacht gaat uit naar Erecs confrontatie met een agressieve ridder, die hij achterna gaat en tegen wie hij het als held van de roman in een ‘aventure’ opneemt. In Fergus daarentegen gaat de eerste episode uitsluitend over de jacht, waarvan de verschillende stadia in alle details worden verhaald, bijna tweehonderd verzen lang (vs. 59-255). In dat verslag bedient de verteller zich van een vocabulaire dat hoort bij een drijfjacht in de werkelijkheid.Ga naar voetnoot11 Het is de koning die zijn jagers roept en hen wijst waar het hert zich ophoudt. Gevolg: ‘Maintenant furent descoplé / Li loiemier’ (vs. 86-87; ‘Straightway the hounds were unleashed’). Door het geblaas op de hoorns weerklinkt in het woud de fanfare, waarop het hert de vlucht inzet, achtervolgd door een blaffende meute. De jagers sporen de honden aan en die ‘sentent la sauvechine / Del cerf’ (vs. 113-14; ‘catch the stag's scent’), dat in grote angst over een vlakte snelt. Het dier verbergt zich om op adem te komen ‘en un ramier’ (vs. 142; ‘in a thicket’), waar Perceval het ontdekt. Het hert weet te ontkomen en dan is Perceval de enige jager die de lange achtervolging volhoudt. Ten slotte springt het hert ‘en un marés’ (vs. 206; ‘into a swamp’), waar het de aanval te verduren krijgt van Percevals jachthond. Het hert verdrinkt, de brak duwt het naar de oever, en zo kan Perceval op zijn hoorn blazen ten teken van de ‘prise’ (vs. 238; ‘capture’). Deze episode gaat over wat voor de hoofse society gold als de edele jacht bij uitstek, die grotendeels verloopt volgens een ceremonie zoals later toegelicht in boeken over de jacht.Ga naar voetnoot12 Guillaume schrijft als een meester die onderlegd is in de kunst van het jagen. Met Artur en zijn ridders in de rol van jager, presenteert hij een literaire voorstelling van een hertenjacht als inleiding van zijn roman. Een ef- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||
fect ervan is een structuur met een samenhang tussen begin en eind van het werk. Als opening is er het ridderlijke spel van de jacht, middel om de protagonist in beeld te brengen; als finale is er de ridderlijke sport van het toernooi, middel om te komen tot een verbintenis van Fergus met zijn geliefde. Een ander effect is eveneens een verrijking voor de compositie van de roman. Er is namelijk een verband ontstaan tussen de jacht en de queeste van Fergus. De speurtocht van de held naar Galiene omvat een lang parcours, waarin hij eerst het wonderbare schild moet verwerven. In het begin gaat het in een tocht langs vele plaatsen om een wonderbaar hert. Te bedenken is, dat in de middeleeuwse literatuur de jacht een bekende metafoor is voor het veroveren van een vrouw.Ga naar voetnoot13 Wie zo interpreteert, ontdekt dat de achtervolging van het hert een samenvatting, in de zin van ‘mise en abyme’, en een voorafbeelding is van Fergus' zoektocht naar Galiene.
Richten we nu de aandacht op de reportage van de jacht op het witte hert. Het verslag mag dan gemodelleerd zijn naar een reële achtervolging, het hert is van een andere orde. Zoals zijn kleur aangeeft, gaat het om een dier dat in sprookjesachtige verhalen, in ‘lais’ zoals Graelent en Guingamor, voor een held optreedt als gids naar een fee in de Andere Wereld.Ga naar voetnoot14 Bij Guillaume voert het witte hert Perceval ook naar een Andere Wereld, maar in dit geval het land van onbeschaafden waar Fergus woont. In Erec et Enide is de koning als eerste daar om het dier te vellen. Zoiets zou hij wel willen in Fergus: ‘Se en plainne lande le truis / Pris ert se il n'est molt corans’ (vs. 52-53; ‘If I find it in open country, it will be caught, unless it shows a great turn of speed’). Dit witte hert toont zich evenwel wonderbaarlijk in zijn ongewone snelheid, waardoor de koning en zijn ridders het op een gegeven moment niet meer kunnen volgen. Hierna snelt het dier door enkele bij name genoemde gebieden (vs. 182-94), wat de indruk wekt dat het binnen een dag een onwaarschijnlijk grote afstand aflegt. Artur wilde gaan jagen in het woud bij zijn residentie Cardoel (vs. 48-49) en daar dacht hij het hert te vangen, maar het beest voert hem ver weg van het hof, naar Indegal, een vreemd land waar ‘li vilains’, de vader van Fergus, aan de macht is. Eerst lijkt het hert te ontkomen door in een brede en woeste rivier te springen (vs. 94-101), echter tot zijn ongeluk duikt er precies daar een grote brug op waar Artur en de anderen overheen gaan. Met deze situering betoont de dichter zich een fantast die op speelse wijze het epische motief van het witte hert toepast. In Fierabras zorgt God voor een mirakel door een dergelijk hert naar een ridder in nood te sturen, als gids voor het oversteken van een gevaarlijke rivier.Ga naar voetnoot15 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||
Deze ridder wordt op de hielen gezeten door heidenen, die over een neergelaten brug tevergeefs proberen hem te achterhalen. In Fergus gidst het witte hert Artur en de ridders van de Ronde Tafel naar de protagonist van de roman. Het is de ironie van het verhaal, dat de koning geen enkel besef heeft van deze hogere leiding, die ook nog eens zijn troon ten goede komt. Wanneer Fergus als een dwaas - met een verroeste bewapening rijdt hij te paard de ridderzaal in - aan het hof zijn opwachting maakt, krijgt hij de spot van Keu te verduren. De maarschalk stelt de boerenzoon voor als de geprofeteerde helper, die zou komen om de Zwarte Ridder te bestrijden uit wraak voor al degenen die door hem zijn onthoofd. Er is dus een lokale potentaat die met geweld de autoriteit van koning Artur aantast. Fergus zal deze gevreesde tegenstander inderdaad verslaan, waarmee hij de spot van Keu pareert. Zoals hij na Keu's toespraak al tot Artur zei: ‘Ne vuel que vostre senescaus / En soit tenus a menteor’ (vs. 876-77; ‘I don't want your seneschal to be thought a liar in the matter’). Met zijn overwinning toont Fergus aan, dat de maarschalk omtrent de profetie de waarheid heeft gesproken. Van onbegrip ten aanzien van Fergus' missie getuigt ook Artur zelf. Als Fergus op pad is gegaan voor de ‘aventure’ van de Zwarte Rots, komt de koning niet op het idee dat zijn nieuwe dienstman de geprofeteerde redder is. Guillaume wijst daarop met een scène die weer ironiserend is ten aanzien van het hof. Op een moment dat Fergus zijn ‘aventure’ al heeft volbracht, neemt Artur de pose aan van een vorst die regeert. Hij roept zijn baronnen bijeen voor ‘conseil’ over een probleem dat, zoals de toehoorders weten, reeds is opgelost: hoe wraak te nemen op de ridder die hen zoveel ellende heeft bezorgd (vs. 3410-15). De reactie van de beroemde Ronde Tafel is veelzeggend: allen zwijgen en er is niemand die zijn wapenrusting durft aan te doen. Vervolgens is er nog gekrakeel tussen Keu en Gauvain, die Artur tot de orde moet roepen. En wie komt daar aan: de door Fergus verslagen en naar het hof gestuurde Zwarte Ridder. Als koning maakt Artur geen sterke indruk, om het vriendelijk uit te drukken. Die mening was ook de Zwarte Ridder toegedaan: ‘Il n'est pas dignes d'estre rois’ (vs. 2306; ‘He's not worthy to be a king’), wat hij zei tegen degene die het wel gewaagd had naar zijn domein te komen. Arturs omgang met de Zwarte Ridder roept tevens kritische gedachten op over zijn actie als jager. De koning neemt het initiatief tot de jacht, hij neemt de leiding en stelt alles in het werk om van de achtervolging een succes te maken. Hij vraagt zijn ridders niet meteen advies om af te rekenen met de vijand van het hof, maar steekt al zijn energie in de vangst van een wit hert. De dichter van de roman voert als toenaam ‘li clers’ (vs. 7004), wat aanleiding mag zijn Arturs activiteit te beoordelen vanuit een clericale visie op het jagen. Wanneer geleerde auteurs het thema ‘criticism of the court’ aan de orde stellen, kan ook sprake zijn | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||
van de jacht.Ga naar voetnoot16 Is het niet kwalijk met de groten gesteld, als zij zich overgeven aan het jagen en de taken vergeten waarvoor zij gesteld zijn?Ga naar voetnoot17 Als Artur toegeeft aan zijn passie voor de jacht, is hij een ‘rex inutilis’. Zo is het met de koning in Fergus van meet af aan gesteld. Kritiek op Artur is eveneens te ontdekken door een vergelijking met de bron. Het gaat hier om een bijzondere vorm van intertekstualiteit die Guillaume enkele keren heeft toegepast. Hij alludeert op een roman van Chrétien, met de bedoeling dat zijn publiek een handeling hieruit beschouwt als een kritisch commentaar op een episode in Fergus. In dit geval mag de jacht op het witte hert in Erec et Enide daartoe dienen. In het begin van Chrétiens roman zijn plaats en handeling als in het sprookje, zoals blijkt uit wat Artur aankondigt: ‘an la forest avantureuse: / ceste chace iert molt mervelleuse’ (vs. 65-66; ‘in the forest of adventures: this will be a most wondrous hunt’).Ga naar voetnoot18 En dat geldt ook voor de beloning, want wie het hert weet te vellen, moet een kus geven aan ‘la plus bele’ (‘the most beautiful of the maidens’) van het hof. Artur zelf wint de partij jagen, zodat het aan hem is een meisje aan te wijzen als ‘Miss Court’. In overeenstemming met een wonderverhaal is de motivering van de koning om achter het witte hert aan te gaan. Hij doet dat om een traditie in ere te houden: ‘por la costume ressaucier’ (vs. 38; ‘in order to revive the tradition’). Aan het eind van het eerste gedeelte van de roman lost Artur een probleem voor de ridders van zijn hof op door de kus te geven aan Enide, de geliefde die Erec in zijn ‘aventure’ heeft verworven. Dit gedeelte sluit de verteller af met woorden die aan de jacht een betekenis geven: ‘Li rois, par itele avanture, / randi l'usage et la droiture / qu'a sa cort devoit li blans cers’ (vs. 1793-95; ‘Through such an adventure the king re-established the tradition and the propriety of the white stag at his court’).Ga naar voetnoot19 Bij Arturs jacht in Fergus is zoiets ver te zoeken. Een speciale reden voor de koning om met een zware uitrusting op het witte hert te gaan jagen, is er niet. Zoals Michelle Freeman constateert: ‘the hunt takes place for its own sake; it is not connected with any ritual, symbol or meaning whatsoever. It is but a hollow echo of Chrétien's introductory episode’.Ga naar voetnoot20 In Fergus dient Arturs onderneming zich in vergelijking met Erec et Enide aan als een wedloop zonder betekenis. Een heilzaam gevolg heeft die wel, namelijk de komst van Fergus, maar daar heeft de koning geen weet van. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||
Met deze beoordeling hangt het met ironie getekende portret van Artur als jager samen. De koning heeft op een feestdag vele ridders, onder wie Gauvain, Lancelot, Erec en Perceval, aan zijn hof ontvangen, die ‘aprés mangier’ (‘when they had dined’) spreken over de zware ‘aventures’ die ze hebben ondernomen (vs. 19-23). De verteller begint deze passage met ‘mais’, als om aan te geven dat hun gedrag bevreemdend is. In Chrétiens Le Conte du Graal spreekt Artur voor het eerst van zijn gewoonte, op een belangrijk feest niet te eten voordat nieuws zijn hof heeft bereikt.Ga naar voetnoot21 Volgens deze norm handelt Arturs hof in Fergus verkeerd, want de ridders gaan eerst aan tafel en spreken daarna over ‘aventures’ van vroeger. Ze wachten niet op een bericht om een nieuwe ‘aventure’ ter hand te nemen. Arturs initiatief tot de jacht is hoe dan ook een aanzet tot actie. De nummer een van de Ronde Tafel, Gauvain, heeft zich teruggetrokken voor een gesprek met zijn beminde vriend Yvain, een gedrag dat de koning met een bevel corrigeert.Ga naar voetnoot22 Tegenover ‘sejorner’, het passieve gedrag van zijn neef, stelt hij ‘errer’ met de jacht in het woud (vs. 44-49). Wat Artur zegt, sluit aan bij een ethiek van de jacht, die werd gezien als een tijdverdrijf ter vermijding van ledigheid.Ga naar voetnoot23 De koning heeft dus het goede voor met zijn neef, die tijdens het jagen overigens niet veel zal presteren. Gauvain valt alleen op als begeleider van de koningin, bij wie de aandacht valt op de prachtige mantel die zij vanwege de zomerse hitte heeft aangetrokken (vs. 70-77). Als de jacht begint, is Artur de eerste over wie de verteller het woord voert: 65[regelnummer]
Monte li rois, c'en est la sonme;
En tot le mont n'ot plu preudomme
Ne mius sanblast enpereor.
(In short, the king mounts. In all the world there was no man more worthy or who looked more like an emperor.) Deze lofprijzing wordt ondermijnd door de woordkeus, die attendeert op de schijn (‘sanblast’) van een keizerlijke statuur. Een echte vorst zou dan ook in de omstandigheden waarin zijn land - naar later blijkt - verkeert, niet zijn gaan jagen. De woorden refereren ook aan de hoofse jacht als medium voor een heerser tot representatie van zijn status.Ga naar voetnoot24 Die toont Artur, zodra hij in beeld komt. Later evenwel heeft hij in zijn rol als koninklijke ‘venator’ het nakijken. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||
Aanvankelijk verloopt de jacht van Artur nog voorspoedig. Als hij het hert ziet, reageert de korting met grote vreugde, en ook de blaffende honden zorgen voor een vrolijk tafereel: ‘Molt vos pleüst a escouter’ (vs. 117; ‘it would have been music to your ears’). Zo hoort het toe te gaan bij wat gold als een aristocratisch divertissement.Ga naar voetnoot25 In de roman slaat de vreugde van het hof echter om in droefheid, want Artur heeft gekozen om achter een wit hert aan te gaan, dat hij na enige tijd niet meer kan volgen. Hij slaat dreigende taal uit tegen degenen die spreken van opgeven, waarna zij nog een poging wagen: 170[regelnummer]
Mais li rois en est molt dolens,
Il et tote sa compaignie,
Car li cers ne l'atendoit mie
(But the king is very disconsolate, and his whole company with him, to find the stag not waiting for him) Voor de ironische noot zorgt nu het hert, dat volgens de verteller niet meer op de koning wacht. Al eerder had Artur een vreemde move uitgehaald om zijn ridders tot volhouden aan te zetten: 128[regelnummer]
Aprés ce li rois apiela
Tos ses barons et si lor dist
Que se cope d'or ara cist
Par cui li blans cers serra pris.
(Then, calling together all his nobles, the king told them that whoever should be responsible for taking the white stag would have his golden cup.) Deze belofte herinnert aan een scène uit Chrétiens Cligés. Het eerste gedeelte van deze roman handelt over verraad waarmee Arturs rijk te maken krijgt. Graaf Angrés heeft een greep naar de macht gedaan en zich verschanst in het kasteel van Windsor, dat door Arturs leger wordt aangevallen. Tijdens het beleg looft de koning, als beloning voor degene ‘par cui li chastiax iert pris’ (‘the man who captured the castle’), een kostbare beker uit, ‘la plus riche de (son) tresor’ (‘the finest in his treasure’).Ga naar voetnoot26 Het is nogal een verschil. In Cligés belooft Artur een van zijn koninklijke schatten te geven in een situatie waar zijn kroon in het geding is, terwijl hij in Fergus eenzelfde schat uidooft als prijs voor het vellen van een hert.Ga naar voetnoot27 Het gedoe met de cup roept tevens een herinnering op aan Le Conte du Graal. Wat Artur in Fergus uitlooft, is zijn gouden beker, waardoor een verband ontstaat met dit voorwerp in de laatste roman van Chrétien. Als Perceval zijn opwach- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||
ting maakt aan het hof, verkeert de koning in een desolate toestand, omdat de Rode Ridder op een voor hem schandelijke wijze zijn gouden beker heeft weggenomen. Perceval gaat de confrontatie aan met deze vijand, doodt hem en laat de beker aan de koning terugbrengen.Ga naar voetnoot28 Ook deze handeling geeft te denken over wat er gaande is in de roman van Guillaume. In Le Conte du Graal is de bokaal het symbool van Arturs soevereiniteit.Ga naar voetnoot29 Maar in Fergus wordt de beker van die glans beroofd, wanneer Artur er de prijs van maakt voor de winnaar van een harddraverij. En daar komt nog iets bij. Perceval ontvangt na afloop van de jacht uit handen van Artur de beker die hij eerder, in Le Conte du Graal, voor de koning had teruggewonnen. In Fergus gaat Artur op een trivialiserende manier, als betrof het een wisselbeker, om met het attribuut van zijn koningschap; een teken dat het met zijn vorstelijke rol is gedaan.
Kijken we vervolgens naar Perceval, die in tegenstelling tot Artur de held in de ‘aventure’ van het witte hert lijkt te zijn. Hij achterhaalt het dier in het land waar Fergus' vader een kasteel bewoont, niet wetende dat hij van hogerhand is ingezet als wegbereider van hem die de protagonist zal worden van de roman. Als de verteller Perceval voor het eerst noemt, typeert hij hem als ‘qui tant pena por le graal’ (vs. 14; ‘who strove so arduously for the Grail’). Dit epitheton suggereert, dat Perceval, wat inderdaad in Chrétiens Le Conte du Graal het geval is als gevolg van de onvoltooide staat van het verhaal, die speurtocht niet heeft volbracht. In het verslag van de jacht brengt de verteller Perceval in beeld met een verwijzing naar Chrétiens roman: 145[regelnummer]
Atant estes vos Percheval,
Ki seoit sor molt bon cheval
C'au Vermel Chevalier toli.
(Here now comes Perceval, astride a very fine horse that he seized from the Scarlet Knight.) In Le Conte du Graal toont Perceval lachwekkend gedrag, wanneer hij om ridder te worden de wapenrusting van de Rode Ridder opeist als zou die hem door Artur zijn toegezegd. Op barbaarse wijze doorboort hij het hoofd van zijn tegenstander met een werpspies, waarna hij zich op uiterst onhandige wijze diens uitrusting toe-eigent.Ga naar voetnoot30 De verteller in Fergus herinnert met het vers over de herkomst van Percevals paard fijntjes aan deze beschamende actie. De held van Chrétien ontdekt in Guillaumes roman het hert dat zich verscholen heeft en gaat dan vreemd genoeg over tot een aanval met zijn lans (vs. 150). Iets dergelijks doet Gauvain in het tweede gedeelte van Le Conte du Graal, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||
waar hij jaagt op een witte hinde.Ga naar voetnoot31 Het dier weet echter te ontkomen doordat Gauvains paard een hoefijzer verliest. Ook bij Perceval gaat het mis: ‘Si en cuida le cerf ferir; / Mais ne vaut pas encor morir’ (vs. 151-52; ‘intending to strike the stag with it. But it was not yet ready to die’). Opnieuw met ironische bewoordingen geeft de reporter aan, dat Percevals poging mislukt. Niettemin behoedt Perceval de koning voor een blamage, omdat hij de achtervolging weet vol te houden. Artur had eerder de in dit verband toch wel dwaze eed afgelegd, dat hij de jacht niet zou staken voordat het hert was geveld (vs. 122-25). Omdat het dier niet op hem wacht, had die gelofte hem in grote verlegenheid kunnen brengen: 177[regelnummer]
Anchois fust parjures li rois
Ne fust Percevals li Galois
(rather, the king's promise would be broken, were it not for Perceval the Welshman) Arturs redder is voorzien van een toenaam die verwijst naar de in Le Conte du Graal verhaalde herkomst van Perceval uit Gales. Dat is een land waarvan de bewoners dom en onbeschaafd zijn, zoals ook het geval is met het Indegal van Fergus, waar Perceval door het witte hert terechtkomt.Ga naar voetnoot32 In dat land aangekomen, maakt Perceval zich op voor de finale: 200[regelnummer]
Illueques ataint Perchevals
Le cerf sans point de compaignie
Fors del brachet [...]
(There Perceval comes up with the stag, but without any companion save his hound) Volgens de regels van het genre hoort de held een ‘aventure’ solo te volbrengen. Zoals Keu het zegt in verband met de Zwarte Ridder: ‘tos sels sans autre compaignie’ (vs. 786; ‘alone, quite unaccompanied’), en op die wijze gaat Fergus het avontuur aan. Zijn voorloper waagt zich niet aan een gang naar de Zwarte Rots. Wel rijdt Perceval achter het hert aan, en dan wordt zijn ‘sans point de compaignie’ onderuitgehaald door een partner die de klus klaart: ‘li bracés’, zijn jachthond. Alle aandacht gaat nu uit naar de brak, die het in een moeras gesprongen hert heftig bestookt: 207[regelnummer]
Mais li bracés tos jors l'estraint
A lui le tire et si l'enpaint.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||
211[regelnummer]
Li brachés tire et mort et boute
Qu'il en a sanglentee tote
La goule et tot le mentonnal.
222[regelnummer]
Mais li brachés li vient devant,
Sel prent au nes et tire fort.
(but the hound keeps a tight grip on it, drags it closer and presses home his attack. [...] The hound tugs and bites and thrusts until it has its jaws and chin quite covered in blood. [...] But the hound comes in front of it, grabs it by the nose and pulls hard.) Door de aanval van de hond kan het hert niet meer ontkomen, en het verdrinkt. En daar is hij weer: ‘Es vos le brachet la noant’ (vs. 230; ‘Just see the hound swimming there’), ditmaal om het hert naar de oever te brengen. De aanval door de hond ondermijnt de prestatie van Perceval als jager, en doet ook afbreuk aan de jachtpartij van de koning. Een edele jacht hoort immers te verlopen volgens de regels van de kunst.Ga naar voetnoot33 Van de schoonheid van het jagen blijft niet veel over, wanneer het een hond is die in een bloederig gevecht het pleit beslecht. Als Perceval komt aansnellen, moet hij vaststellen dat het hert al dood is: ‘Saciés, molt s'en est mervillié’ (vs. 235; ‘and was very amazed, you may be sure’). Hierop blaast hij ‘a longe alaine’ (‘a long blast’) op zijn hoorn, om Artur en zijn ridders te melden dat het hert is geveld: 239[regelnummer]
Qu'asés mius ensaignié en fu
Que nus des compaignons Artu.
(for he was very much better at that than any of Arthur's companions.) Het accent op Perceval als primus onder de hoornisten van het hof roept een associatie op met een beroemde scène in La Chanson de Roland.Ga naar voetnoot34 Als de slag bij Roncevaux op een catastrofe is uitgelopen, blaast de epische held op zijn hoorn om de hulp van Karel en zijn leger in te roepen. Wat de keizer hoort, is eveneens een hoorn met een lange klank (‘lunge aleine’).Ga naar voetnoot35 In Fergus klinkt Percevals muzikale optreden als een parodie op de tragische en pathetische uitvoering van Roland. Het ‘chanson de geste’ kunnen we echter evenzo aanwenden als commentaar op de roman, zodat de vraag opkomt: waarom zoveel aandacht voor Perceval als eerste hoornist? Is het niet om te lachen, dat hij zo hard toetert om ‘sa prise’ (vs. 238; ‘his capture’) rond te bazuinen? | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||
Meteen volgt een verkeerde interpretatie van Percevals muziek door Artur. Als hij het geschal hoort, is de koning ervan overtuigd dat Perceval het hert heeft geveld, en roept hij zijn ridders op om haast te maken: 246[regelnummer]
Si alons Perceval aidier.
Pris a le cerf sels comme ber;
De prisse l'ai oï corner’.
(and we'll go to help Perceval. He has done nobly to catch the stag by himself: I've heard him sound his horn for the capture’.) Artur schrijft de heroïsche zege toe aan Perceval. Het publiek van de roman weet intussen wel beter. In zijn oproep heeft de koning het over Perceval ‘te hulp komen’, wat opnieuw een vergelijking oproept met de Roland. Keizer Karel en zijn ridders gaan na het hoornsignaal op weg om Roland in de strijd bij te staan. Veel later vindt Charlemagne tot zijn grote droefheid de geliefde held dood op het slagveld. In Fergus treft Artur zijn beminde vriend Perceval in levende lijve aan, te voet bezig als trimmer: ‘Si ot son brachet essuié; / Le cief li frote a sa main nue’ (vs. 254-55; ‘having dried off his hound and rubbing its head with his bare hand’). Met deze verzorging van de hond als winnaar eindigt de lange tocht van Artur, de koning die wel een keizer leek.
De inleiding van Fergus is een prachtige episode voor interpretatie. In poëticale zin zegt deze iets over het ontstaan van de roman. Het genre van Chrétien begint met een motief dat Guillaume heeft uitgewerkt om een nieuwe roman in dat genre op gang te brengen. Daarin presenteert hij het verslag van de achtervolging van een hert die leidt naar de introductie van zijn held. Deze reportage creëert een samenhang tussen de opening en het slot van de roman, en betekent in prefiguratieve zin de queeste van Fergus naar Galiene. Het verhaal in het voorspel gaat over de jacht en is geschreven om het hof van Artur te ironiseren, zodat het tijd wordt voor de komst van Fergus. | ||||||||||||||||||||||||||
2. FerguutIn het eerste gedeelte van Ferguut volgt de dichter, als vertaler, de tekst van Guillaume. Dus begint ook de Dietse roman met een uitvoerig verslag van Arturs jacht op het witte hert (vs. 51-225), dat zich evenals het Franse leent voor een commentaar op het gedrag van de koning. Tevens brengt de vertaler een paar kleine veranderingen aan, waarvan er een de rol van Perceval betreft.Ga naar voetnoot36 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||
In Fergus ondermijnt de verteller Percevals prestatie door alle aandacht te schenken aan de aanval op het hert door zijn jachthond. De Vlaamse dichter heeft de ironische wending ‘sans point de compaignie / Fors del brachet’ (vs. 201-02; zie boven) niet overgenomen en in plaats daarvan aan Pertsevale de leiding gegeven. Als zijn uitgeputte brak bij het hert gekomen is, hitst hij hem aan: ‘Doe riep Perchevale utermaten / Lude en vertroeste sinen hont’ (vs. 182-83). Hierop begint de hond het hert te bestoken, tot genoegen van Pertsevale, die hem aanmoedigt: ‘En laetten di niet ontgaen, / Ic comdi bescudden saen’ (vs. 189-90). Vervolgens is er nog wel een rol weggelegd voor Pertsevales hond, maar in het Diets is de verteller hier minder breedvoerig dan in het Frans. In Guillaumes roman staat het optreden van Perceval in verband met de interpretatie van ‘Fergus en Galiene’ als vervulling van het verhaal over Perceval in Le Conte du Graal.Ga naar voetnoot37 Met dit concept degradeert de leerling de laatste held van zijn meester tot een voorloper, en promoveert hij de zijne tot een ‘nieuwe’ Perceval, die de ‘oude’ overtreft. Het was de intentie van Guillaume, dat zijn roman beluisterd werd als een kritiek op Chrétiens ‘Perceval en de graal’. Voor ‘Ferguut en Galiene’ is een dergelijke intertekstuele lezing niet meer de bedoeling. De Pertsevale die in Ferguut optreedt, roept dan ook geen associatie op met de jonge, zoekende held van Chrétiens ‘Onvoltooide’. Hij is aan het hof een gearriveerde ridder van de Tafelronde geworden, zoals blijkt uit zijn introductie tijdens de jacht: ‘mijn her Pertsevale’ (vs. 78). Helemaal aan het slot van de roman stelt de verteller ‘mijn her Pertsevale’ (vs. 5337) voor als degene die de speurtocht naar de kostbare Graal heeft volbracht: ‘Een goet ridder was Pertsevael, / Hi vant dat precioes grael, / Dat noit eer man en mocht vinden’ (vs. 5333-35). Deze held, die een dergelijk succes heeft behaald, gunt de vertaler in de opening van Ferguut een rol bij de beslissende actie in de jacht op het hert. Indrukwekkend is deze rol overigens niet: we zien een beroemde ridder bezig met het toeroepen van zijn hond. Evenmin geslaagd is het optreden van Pertsevale in het slot van de roman. Op de tweede dag van het toernooi, dat aan het hof gehouden wordt, wil hij als eerste het strijdperk ingaan, waarop de beste ridder van de tegenpartij, en dat is Ferguut, hem uit het zadel stoot (vs. 5333-59). Wat Pertsevale hier beweegt, is het verlangen om zich waar te maken bij het vrouwelijke publiek: ‘Hi wille datne die vrouwen kinden’ (vs. 5336). Een merkwaardige motivering voor de ‘vinder’ van een heilig voorwerp als de Graal.
In het tweede gedeelte van Ferguut komt de handeling in grote lijnen overeen met die in de roman van Guillaume. De bewerker vertelt zijn verhaal evenwel anders dan de Franse auteur, en ook treffen we wijzigingen aan met betrekking tot de inhoud, zoals in de rol van de vrouwelijke hoofdpersoon.Ga naar voetnoot38 Een bestudering van de tekst van de Vlaamse bewerker in vergelijking met die van Guillaume, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||
leidt tot de veronderstelling dat het zijn intentie was een nieuwe versie te dichten van de queeste naar Galiene. Van deze opzet getuigt vooral de finale van zijn roman, zoals hierna mag blijken. | ||||||||||||||||||||||||||
Het eindeWanneer Ferguut in de gestalte van ‘Die ridder metten witten scilde’ (vs. 4961) de stad van Galiene heeft ontzet, keert hij temg naar het kasteel dat in zijn bezit gekomen is. Daarna begeeft de door hem verslagen koning zich naar het hof van Artur om verslag uit te brengen van Ferguuts prestatie. In het Oudfrans volgt hier een vloeiende overgang naar de finale van de roman, waarin Fergus een held is naar wie Artur en Galiene beiden uitzien. Om hem aan te lokken, laat de koning een toernooi organiseren met een aantrekkelijke hoofdprijs, uit liefde voor Fergus gaat Galiene erheen en weet uit Arturs hand de winnaar, en dat is Fergus, als echtgenoot te ontvangen.Ga naar voetnoot39 In de Vlaamse versie neemt Artur geen enkel initiatief met betrekking tot de held. Om de handeling weer in beweging te brengen, keert de verteller terug naar de heldin: ‘Nu keric weder te Galienen / Die heft gelaten staen haer wenen’ (vs. 4979-80). Het lijkt alsof haar grote liefde voor Ferguut is bekoeld, reden waarom zij niet langer meer op hem wil wachten. Deze plotselinge verandering in het gevoelen van Galiene houdt voor de held een gevaar in: ‘Ferguut mach wel so lange merren / Dat sijn rapen seien berren’ (vs. 4983-84). Met deze woorden over het aanbranden van rapen laat de verteller een hoofse toonsoort varen, ter ironisering van het gedrag van de held, die, naar hij later zelf beseft (vs. 5152-58), zo dwaas is geweest om na de bevrijding van Galienes stad weer te vertrekken. In een blijde stemming roept de heldin haar ridders bijeen voor overleg en komt tegenover hen met een argument op de proppen, wat leidt tot actie. Zij heeft voor de bescherming van haar land een echtgenoot nodig en daarom wil zij naar het hof van Artur gaan met het verzoek om haar er een te geven. Voor Galiene leidt de gang naar het hof tot een verrassende ontknoping. Om een geschikte man te vinden, laat Artur een toernooi organiseren met haar als prijs. Ferguut hoort hiervan bij monde van een dwerg die zijn kasteel passeert. In een uiterst vermakelijke scène, die vergeleken met het Oudfrans is toegevoegd (vs. 5101-44), verklaart deze ‘garsoen’, dat hij van Galiene zijn heil verwacht: ‘Mochticse sien, ic ware genesen’ (vs. 5135). Meteen op de eerste dag van het toernooi laat Ferguut zien, wie de beste ridder is, maar 's avonds hangt hij de zielepoot uit. Iedereen gaat naar het hof, ‘sonder die aerme Ferguut’ (vs. 5289). Buiten de stad zoekt hij zijn toevlucht onder een heg en spreekt een klaagzang uit over de liefde: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||
5295[regelnummer]
Hoe dicke riep hi: ‘Galiene!
Wat wondere eist dat ic wene?
Bi mire scult hebbic u verloren.
Hets wel recht dat ic hebbe toren,
Want gi boet mi uwe minne;
Hets wonder, blivic in den sinne’.
Terwijl Galiene met huilen is gestopt, geeft de held zich over aan geween om wat meer dan twee jaar geleden is gebeurd. Toen gaf hij uiting aan zijn verdriet om Galienes verdwijning als gevolg van zijn reactie op haar liefdesverklaring.Ga naar voetnoot40 Met zijn gedachten over de verloren geliefde keert de held terug naar het verleden, wat om te lachen is gezien zijn veelbelovende optreden in het heden. Er is geen twijfel mogelijk over wie van de wedstrijd, die vele dagen duurt, de winnaar is: ‘Die witte ridder onbekande / Hadde verwonnen al dat daer was’ (vs. 5516-17). Tijdens een afsluitende bijeenkomst aan het hof deelt Artur aan Galiene mee wie deze ‘onbekende’ is, waarop zij met emotie reageert: 5547[regelnummer]
Wel sere versuchte Galiene:
Si sach wel dat was die gene
Diese rovede vanden sinne
Ende ontseide haer sine minne.
Galiene hadde die scamte groet;
Op een dergelijke wijze reageerde Galiene vroeger, toen zij Ferguut voor het eerst zag.Ga naar voetnoot41 Tijdens zijn logies op het kasteel van haar oom bracht de jonge ridder haar hoofd zo op hol, dat zij aan zijn bed verscheen om haar liefde te bekennen; hierna schaamde zij zich diep over haar initiatief. Aan het slot van de roman denken de beide hoofdpersonen met spijt terug aan wat eerder tussen hen is voorgevallen. Reden tot enige ‘schaamte’ mag Galiene ook wel hebben tegenover de winnaar van het toernooi. Op Ferguut wilde zij niet meer wachten, maar na afloop van de wedstrijd krijgt zij hem toch tot echtgenoot. Ferguut heeft de hogere identiteit verworven van de Ridder met het witte Schild, wat zij niet heeft geweten. Tot aan het eind verkeert Galiene in het ongewisse over de identiteit van degene die haar land heeft gered. Een bisschop gaat meteen over tot de inzegening, waarop een uitspraak volgt over de gevoelens van het koppel: ‘Elc en haette anderen niet sere’ (vs. 5559). De stijlfiguur die de verteller hier over de liefde van de twee gebruikt, is typerend voor een optiek van humor en ironie vanwaaruit de finale geschreven is.Ga naar voetnoot42 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||
Deze optiek is vooral van toepassing op de rol van Artur en zijn beroemde neef Gawein. In Ferguut presenteert de dichter een apotheose met de voorstelling van een toernooi als een hoofs festival van Europese allure ter ere van de vrouwelijke hoofdpersoon. Al wat de naam van ridder heeft, is naar Cardoel gekomen om aan de wedstrijd deel te nemen, wat de verteller becommentarieert met: ‘Wel blide mach sijn Galiene / Dat al die werelt omme haer pijnt’ (vs. 5096-97). Deze inspanning om haar is een gevolg van Arturs reactie op het zien van Galiene. In het eerste gedeelte van de roman stond de verteller uitvoerig stil bij de schoonheid van de heldin (vs. 1163-200), die van een betoverende werking is als zij aan het slot haar opwachting maakt aan het hof. Artur is, in tegenstelling tot zijn jaloerse echtgenote, zeer verheugd, want: ‘hine hadde in menigen tide / So scone ene joncfrouwe niet gesien’ (vs. 5032-33). Allen die haar aanschouwen, zijn diep onder de indruk en zij roemen in koor met hyperbolen de schoonheid die voor hen verschenen is. Galiene komt vervolgens met haar verzoek om een echtgenoot, waarop de koning ‘vriendelike’ reageert: 5057[regelnummer]
‘So hulpe mi God ute mire noet!
Joncfrouwe, ware Genoevere doet,
Ic name u te minen trouwen
Mochtic u hebben. [...]
Een beauty verleidt Artur tot een bekentenis, die lachwekkend is in de mond van de koning in een hoofse roman. Deze blijde inkomst van de heldin kunnen we vergelijken met die van Enide in de eerste roman van Chrétien de Troyes.Ga naar voetnoot43 Het begin ervan gaat over wie als ‘la plus bele’ aangewezen moet worden. In zijn ‘aventure’ heeft Erec de beeldschone Enide als geliefde verworven, waarna hij samen met haar terugkeert naar het hof. Als winnaar van de jacht op het witte hert, mag Artur de kus geven aan het mooiste meisje. In overeenstemming met het oordeel van de koningin valt zijn keus op Enide en daar stemmen al zijn ridders mee in. Met het toekennen van deze prijs eindigt het eerste gedeelte van de roman. Aan het eind van Ferguut krijgt Artur opnieuw met de komst van ‘la plus bele’ te maken. Ter ere van Galiene heeft hij een plan bedacht (vs. 5060-86): het uitroepen van een toernooi, dat maar liefst een maand zal duren, en waarin zijn ridders het zullen opnemen tegen ‘alle die van buten’. Zijn schatkist zal Artur openen om aan een ieder te geven wat hij maar wenst, en de schade die de ridders van zijn hof zullen lijden - nota bene -, zal hij betalen. Wie deze wedkamp wint, heeft zijn naam gevestigd en is daarmee de liefde van Galiene waardig. Arturs proclamatie over de beloning luidt: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||
5077[regelnummer]
Die overdege coninginne,
Die menegen roeft van den sinne
Ende vrouwe es van Rikenstene;
Geheten es si Galiene.
De koning typeert Galiene als een ‘fiere’ koningin, die menigeen gek maakt. Zij heeft dat eigenlijk ook met hem gedaan, want voor haar spant Artur zich in met de organisatie en royale financiering van een groots opgezet toernooi dat de schande van zijn ridders tot gevolg zal hebben. In zijn verslag somt de verteller de namen van de negen ridders op, onder wie beroemdheden als Ywein en Lanceloet, die de held achtereenvolgens op de dagen drie tot elf overwint (vs. 5397-407). Over hen gaat hij verder met deze woorden: 5408[regelnummer]
Up die werelt doe te tide
Waest die bloeme van kerstinhede.
Die coninc hads oec scande mede
Dat een ridder al verwan
Sine beste ridders; hi en can
Geweten wie die ridder si.
Weer is er dramatische ironie in het spel, want evenmin als Galiene weet Artur dat het Ferguut is die zijn keurkorps in het stof doet bijten.
Aan het begin van de twaalfde dag is het de gereputeerde nummer een van de Tafelronde, ‘mijn her Gawein’, die zijn verdriet toont over het debacle: ‘Hi scaemde hem utermaten sere / Dat sine gesellen alle onnere / Ende lettel prijs hadden bejaget’ (vs. 5419-21). Om de schande uit te wissen, wil hij het opnemen tegen de Ridder met het witte Schild, niet wetend dat het gaat om de nieuwste lidmaat van het hof, Ferguut, voor wie hij vroeger bij Artur had aangedrongen hem tot ridder te maken en wiens vriend hij had willen worden.Ga naar voetnoot44 Gawein beweegt zijn oom het toernooi te hervatten en verzoekt om de eerste ‘joeste’ (vs. 5443), met de bedoeling te strijden tegen de ridder die al zijn vrienden heeft verslagen. Alvorens verder te gaan, kijken we naar de rol van Arturs neef in een vergelijkbare situatie bij Chrétien. In Le Conte du Graal keert Perceval aan het slot van het eerste deel terug naar het hof. Degene die tot vreugde van Artur hem daartoe brengt, is Gauvain, die daarbij te werk gaat met tact en een verzoek in hoofse stijl.Ga naar voetnoot45 Een andere held van Chrétien die op verzoek van Gauvain naar Artur komt, is Cligés. Bij Oxford laat Artur een toernooi organiseren, waarin de held zich onderscheidt als de beste van beide partijen.Ga naar voetnoot46 Zijn incognito bewaart hij door elke dag in een andere kleur van uitrusting op te treden. Bekende helden op wie | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||
hij de overwinning behaalt, zijn Lancelot en Perceval. Op de avond van de derde dag uit Arturs neef zijn bewondering voor deze kampioen: ‘Et mes sire Gauvains a dit / Que tel josteor mes ne vit’.Ga naar voetnoot47 Het is zijn voornemen de volgende dag het toernooi te openen, niet uit agressie tegenover de grote onbekende, maar: ‘por ce qu'il voldroit avoir / s'acointance et son non savoir’.Ga naar voetnoot48 Hij wil zich met hem meten, zonder aanmatiging: ‘Mes il ne se vante de rien’.Ga naar voetnoot49 Op het veld verschijnt de held deze keer geheel in het wit, hij hoort de naam roepen van de excellente ridder die op hem wacht, en de ‘joeste’ kan beginnen. In hun tweekamp stoten de opponenten elkaar met de lans uit het zadel, waarna zij verder vechten met het zwaard. Wie de beste van de twee is, valt niet te zeggen. Ter wille van de vrede maakt Artur een eind aan het gevecht en laat hij zijn neef de nieuwkomer uitnodigen aan het hof. In Ferguut is het optreden van Gawein niet meer in overeenstemming met zijn reputatie van hoofse ridder bij uitstek. Anders dan in de romans van Chrétien, heeft hij nu geen oog en aandacht meer voor een ander die hij niet kent. Het gaat hem om de eer van het hof waartoe hij behoort, die hij wil verdedigen door het gevecht met die ander aan te gaan. Het is vervolgens de ironie, dat Gawein door de reactie van de held zijn martiale houding moet opgeven. Eerst krijgt Gawein nog te maken met toeschouwers die tot zijn grote verontwaardiging verwachten, dat hij in de strijd het onderspit zal delven. Artur wenst niet dat zijn neef eraan begint, en zegt tegen hem: 5450[regelnummer]
Mi ware liever half mijn goet
Genomen dan enich ridder quame
Die u velde van uwen name
Nog pijnlijker voor Gawein is de wens van het vrouwelijke publiek, dat hem met klem vraagt om van het gevecht af te zien: ‘Alle die vrouwen baden sere / Mijn her Gawein, dat hijs ontberde’ (vs. 5460-61). Meteen betreedt hij het strijdperk, waar de ridders ‘van buten’ woorden van lof rondbazuinen: ‘Hier comt Gawein, die beste die left / [....]. Sinen genoet men noint en vant!’ (vs. 5469-71). Ferguut is blijkbaar heraldisch onderlegd, want hij herkent Gawein aan zijn schild. Hierna moet de kampioen van het hof de hele dag stilstaan, want de beoogde tegenstander komt niet in beweging. Ten slotte schenkt de held aan Gawein, tot diens grote verbazing, zelfs zijn paard. De uitdager doet nog eens, op bescheiden toon, een poging om de ander tot een ‘joeste’ over te halen, maar tevergeefs: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||
5496[regelnummer]
Ferguut antworde: ‘Lieve here,
Ic en wille vechten no striden
No jeghen u sone willic riden,
Maer tuwen dienste willic staen’.
Ferguut doet zijn helm af, waarop Gawein hem herkent en met vreugde voor Artur brengt. In deze scène pareert de held de lust tot vechten van Gawein met nederigheid en overdreven hoofsheid. Daarmee voorkomt hij het optreden van Gawein als strijder in de finale, en eindigt het grote toernooi met een dag zonder strijd. Tegelijk redt Ferguut de reputatie van de beroemdste ridder van het hof, waarover Artur en de vrouwen zo bezorgd waren, want met zijn weigering het tegen Gawein op te nemen, bespaart hij hem een waarschijnlijke nederlaag.
Met dit einde heeft de bewerker van Fergus een handeling beschreven, die oproept tot poëticale reflectie over de vraag: hoe kan een auteur op een originele manier het slot dichten van een roman met een voorspelbare afloop. Een onderwerp dat de dichter van Ferguut, naar ik veronderstel, in de laatste episode van zijn roman aan de orde wilde stellen, is het schrijven van een finale. Daarin toont hij zijn creativiteit in de omgang met het toernooi als literair motief.Ga naar voetnoot50 De eerste auteur die in zijn romans een beschrijving van een toernooi geeft, was Chrétien de Troyes. We mogen hem daarom beschouwen als de schepper van het fictionele wapenspel, waarin de aandacht is gericht op het ridderlijke gedrag van individuele deelnemers in een hoofse setting.Ga naar voetnoot51 Van deze idealiserende optiek getuigt een episode in Chrétiens debuut als romancier, Erec et Enide. Wanneer Erec zijn eerste ‘aventure’ heeft volbracht en aan het hof in alle luister met Enide is getrouwd, volgt de reportage van een toernooi dat de held gelegenheid geeft zijn superioriteit als ridder te demonsteren.Ga naar voetnoot52 In Cligés laat de jonge held hetzelfde zien, in het toernooi dat hiervoor ter sprake is geweest. De latere romans van Chrétien getuigen evenwel van een distantie tegenover het ridderlijke steekspel. In Le Chevalier au Lion bijvoorbeeld doet de verteller geen verslag meer van een dergelijk bedrijf, terwijl blijkt dat Yvain door zijn passie voor het toernooi een door zijn geliefde gestelde termijn overschrijdt, wat hem in diepe ellende stort.Ga naar voetnoot53 Wanneer deze held later een leeuw als partner verwerft, stelt hij zich in dienst van vrouwen in nood, waarmee de roman ‘a new chivalric idea (indicates) which contrasts with the hero's self-centred pursuit of gloire in the first | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||
part of the romance’.Ga naar voetnoot54 Wat ridders beweegt om aan toernooien deel te nemen, is volgens een clericale visie het najagen van ijdele roem.Ga naar voetnoot55 In de proloog van Le Conte du Graal citeert Chrétien een vers uit het Evangelie, dat hij interpreteert als een veroordeling van ‘la vaine gloire’.Ga naar voetnoot56 In overeenstemming met deze boodschap is het slot van het verhaal over Perceval, waarin een geestelijke leermeester de held oproept zich als ridder te laten leiden door de liefde tot God. De laatste held van Chrétien is de eerste die zich nooit op een toernooi laat zien. In verscheidene romans die hierna werden geschreven, komt een episode die handelt over een toernooi voor als finale, met als resultaat het huwelijk van de held. Zo eindigen ook Fergus en de Vlaamse bewerking van deze roman. Het lijkt erop, dat de dichter van Ferguut de presentatie van een toernooi als lofzang op de held in ere heeft hersteld. De Ridder met het witte Schild toont zijn suprematie immers in een wedstrijd, waaraan ‘al die werelt’ meedoet, met op de eretribune een vrouwelijk publiek van hoge standing dat veel bewondering voor hem uit en dat zijn prestatie koppelt aan het thema van de liefde: ‘Selken ridder machmen wel minnen’ (vs. 5273). Vervolgens is het koning Artur die zijn lof wil betuigen. Hij toont zich een hoofse gastheer door na afloop van de eerste dag alle deelnemers te inviteren, waarna hij zich richt tot de vrouwelijke gasten: ‘Staet op, gi vrouwen, laet ons festeren / Den ridder dien [...] alle mine ridders heft verwonnen’ (vs. 5303-05). Tevergeefs gaan zij hierna op zoek naar de winnaar, die in zijn eentje buiten de stad aan het treuren is om Galiene. Aan het woord is een verteller die met plezier en op een evocerende manier verslag doet van de grote wedkamp. De dichter heeft echter ook scènes bedacht die van het wapenspel een evenement maken dat hilariteit opwekt. Degene die de held over het toernooi informeert, is een dwerg die spreekt alsof hij vervuld is van ‘amour de loin’ voor Galiene (vs. 5132-35). Tot zijn woede wordt de dwerg door Ferguut staande gehouden, waarna hij moet vertellen waarheen hij op weg is. De kleine man noemt zijn ondervrager een dwaas, als hij niet aan het toernooi zou deelnemen: 5119[regelnummer]
Want en es batseleer en geen
Hine si daer, die wert es twee sleen;
So soudi oec, waerdi niet sot’.
Deze passage mocht de toehoorders oproepen tot commentaar en vergelijking. Om met het laatste te beginnen: het is hier niet de eerste keer dat een passant de held voor ‘sot’ uitmaakt. Eerder deed Galienes dienares Lunette hetzelfde, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||
toen zij het kasteel van Ferguut passeerde.Ga naar voetnoot57 Ook zij werd door Ferguut staande gehouden, waarna zij moest vertellen over de hachelijke situatie waarin Galiene als landsvrouwe verkeert. Zonder het te beseffen, wees zij evenzo haar gesprekspartner de weg naar Galiene, van wier liefde zij niets begrijpt: ‘Mi heves wonder, so helpe mi God! / Datsi minnet enen sot / Dien si noit maer enewerf sach’ (vs. 4511-13).Ga naar voetnoot58 Om te lachen is de situatie waarin Lunette dit oordeel geeft over de held, want zij weet niet dat zij in gesprek is met de ‘sot’, op wie haar meesteres indertijd zo verliefd geworden is. Wat verder in de woorden van de dwerg tot Ferguut opvalt en toelichting behoeft, is zijn mening dat iedere ‘batseleer’ op het toernooi aanwezig hoort te zijn. In het Franse ‘chanson de geste’ komt de term ‘bacheler’ vaak voor met een ethische betekenis, ter aanduiding van iemand die handelt volgens het ideaal van de ‘jeugd’.Ga naar voetnoot59 Toegepast op Ferguut: als hij zou handelen als een ‘batseleer’, dan zou hij aan de wedkamp deelnemen om zijn dapperheid te tonen en een prijs te behalen. Daarvoor krijgt hij nu de kans en het is de dwerg die hem erop attendeert: 5124[regelnummer]
Die naen sprac: ‘Te Cardoel es comen
Ene behagele coninginne,
Die te niemen wil dragen minne,
Hine hadde van dien tornoie dien lof.
In deze aankondiging verbindt de spreker het toernooi met een literaire thematiek, waarin het aan de fiere vorstin is om haar liefde te schenken aan de beste ridder. Hierop onthult hij haar naam, roemt haar schoonheid en roept zijn gesprekspartner op om haast te maken: ‘Her ridder, of gi daer wilt sijn / Ghi moet u haesten; wi varen voren’ (vs. 5142-43). De lilliputter mag dan verontwaardigd reageren op de held die hem staande houdt en om zijn verschijning moet lachen, wel spoort hij in een retorische stijl zijn ondervrager aan. Tot vermaak van de toehoorders voert de dichter deze scène op om de held in beweging te brengen voor zijn laatste stunt: tegen de ridders van het hof strijden om de hand van Galiene. Veel aandacht besteedt de verteller aan het optreden van Gawein op de laatste dag van het toernooi (vs. 5418-507). Er is Arturs neef alles aan gelegen om het gevecht aan te gaan met de tegenstander die zijn vrienden voor schut heeft gezet. Maar door de houding van de held mislukt dat voornemen, met als gevolg: ‘Dus hilt Gawein stille alden dach’ (vs. 5474). De door hem zo begeerde ‘joeste’ kan geen doorgang vinden, maar toch krijgt Gawein het paard van zijn opponent gepresenteerd, die met dit gebaar aan het toernooi een einde maakt. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||
De dichter van Ferguut voert een spel op met het toernooi om op een oorspronkelijke wijze zijn roman van een slot te voorzien. Met de rol van een dwerg als heraut en van Gawein als finalist omlijst hij het optreden van de protagonist in een ridderlijk schouwspel waarvan Artur de patroon is. Het is alsof de auteur van deze verrassende en intrigerende finale wil zeggen: na het zien van Galiene zet Artur iets op touw wat niet tot heil van zijn ridders is, en toch mag hij als instrument een bijdrage leveren aan de goede afloop voor de held van de roman. | ||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|