| |
| |
| |
[Voortgang jaargang 29]
Tristan - Lancelot - Miraudijs
Over drie minnaars in Die Riddere metter Mouwen
Simon Smith
Abstract - The love theme in the Arthurian romance Die Riddere metter Mouwen (‘The Knight with the Sleeve’), written in Flanders in the 13th century, is mainly developed in a knightly quest for adventure, undertaken by the hero Miraudijs to prove himself worthy of Clarette's love. However, several other characters contribute to the love theme as well, reminding the audience that love can be pursued in improper ways, too. Recalling the eventually catastrophic adultery of the two most famous lovers of Arthurian literature, Tristan and Lancelot, the unknown author of Die Riddere metter Mouwen advocates the concept of courtly love as a socially valid relationship crowned by marriage.
Die Riddere metter Mouwen (hierna: RRmM), een Middelnederlandse Arturroman waarin de focus lange tijd ligt op een constructieve verbinding van ridderschap en liefde, is naar men aanneemt in eerste opzet geconcipieerd als van begin tot eind een liefdesverhaal.Ga naar voetnoot1 Dit blijkt onder meer uit de vermelding van de titelheld in het 14e-eeuwse gedicht Van der feesten een proper dinc als een door minne zwaar op de proef gestelde amant.Ga naar voetnoot2 Van het oorspronkelijke werk, in de tweede helft van de 13e eeuw vervaardigd door een Vlaamse dichter over wie we verder niets weten, resteert evenwel slechts één kort en bovendien beschadigd fragment van een 14e-eeuws afschrift.Ga naar voetnoot3 Dat we ons er toch een beeld van kunnen vormen, is te danken aan de Brabantse, tussen 1320 en 1330 door (naar alle waarschijnlijkheid) Lodewijk van Velthem samengestelde Lancelotcompilatie.Ga naar voetnoot4 De versie van de RRmM die in deze codex is geïnterpoleerd blijkt echter ingrijpend te zijn bekort,Ga naar voetnoot5 en vertoont daarnaast sporen van - wellicht drastische - bewerking.Ga naar voetnoot6 Zo staat in het eerste deel van de als tweeluik gepresenteerde compilatie-RRmM de liefde tussen de held en de heldin centraal, terwijl hun minne in het volgende
| |
| |
part, dat na huwelijk en ogenschijnlijk slot van het verhaal met doorstartmiddelen op gang moet worden gebracht,Ga naar voetnoot7 geen rol van betekenis meer speelt. Er is dus sprake van een discrepantie tussen de reputatie die de roman blijkens Van der feesten genoten heeft, en de opbouw van het verhaal dat we aantreffen in de Lancelotcompilatie. Niettemin treffen we ook in het tweede part, zoals we nog zullen zien, passages aan die verband houden met de liefdesthematiek.Ga naar voetnoot8 Dat het zwaartepunt van deze thematiek evenwel ligt in het eerste deel van de RRmM, wordt niet alleen geattesteerd door de belevenissen van de protagonist, maar ook door verwijzingen naar twee van diens voorgangers op het liefdespad: Tristan, de minnaar van Iseut, echtgenote van koning Mark; en Lancelot, de aanbidder van Guenièvre,Ga naar voetnoot9 vrouw van koning Artur. Voordat ik deze verwijzingen, topic van dit artikel, aan een analyse onderwerp, schets ik eerst in het kort hoe het thema van de roman vorm krijgt in een liefdesqueeste, en hoe de inzet van contrastfiguren bijdraagt aan het minnethema.
| |
Liefdesqueeste
Het belang van de liefde in de RRmM komt allereerst tot uiting in een queeste die de Ridder met de Mouw (voortaan: RmM) onderneemt om zich de minne waardig te tonen van Clarette, een nicht van Walewein en erfopvolgster van Spaengen lant (vs. 2235; ‘Spanje’).Ga naar voetnoot10 Een witte mouw, hem na een geïmproviseerde ridderpromotie aan het Arturhof door haar geschonken als blijk van amoureuze welwillendheid, bezorgt hem daarbij zijn toenaam.Ga naar voetnoot11
Aan het begin van zijn tocht belandt de held in het gevreesde Woud zonder Genade, dat in eerste instantie op hem het effect heeft van een locus amoenus, want: Hi reet int wout, eer iet lanc, / Daer hi hoerde der vogeline sanc, / Ende hem quam doe in sinen sinne / Starkelike Claretten minne (vs. 666-669; ‘Weldra reed hij het woud in, waar hij het gezang van vogeltjes hoorde, en hij moest toen erg denken aan zijn liefde voor Clarette’).Ga naar voetnoot12 Tijdens dit pensen (vs. 670 vlg.; ‘(minne)
| |
| |
peinzen’) van de protagonist plant vrouwe Venus, hier opgevoerd als initiatrice van de liefde,Ga naar voetnoot13 hem een allegorische boem van minnen in het hart (vs. 676 vlg.; ‘liefdesboom’), waarvan twintig vruchten in een miniatuur-minnetractaat worden geduid als eigenschappen en ervaringen die de liefde van de ware minnaar vraagt.Ga naar voetnoot14 Deze opsomming, met beproevingen als pine ende arbede, rouwe, pense, vruchten, beven, suchten, vasten ende waken en lange quale (‘moeite en inspanning, verdriet, (minne)gepeins, vrees, beven, zuchten, vasten en waken, langdurige kwelling’), biedt een blik op de toekomst van de RmM, die een weg van ridderlijkamoureuze ‘Bewährung’ voor zich heeft. Zijn liefdesqueeste, in combinatie met de reacties van Clarette op hetgeen haar hierover ter ore komt, maakt zichtbaar wat
werkelijke minne behelst.Ga naar voetnoot15 Ware liefde is wederzijds, en vergt tijd en geduld om tot wasdom te komen; ware liefde inspireert middels der minnen cracht (vs. 503, vs. 686; ‘de macht van de liefde’) tot grootse ridderdaden, die op hun beurt het liefdesvuur verder aanwakkeren; en ware liefde mondt uit in een ‘happy end’, in dit geval een met koningschap bekroond huwelijk ten teken van individuele en maatschappelijke harmonie.
| |
Contrastfiguren
Dat de RRmM is opgezet als een exemplarische liefdesroman, blijkt ook uit de lotgevallen van andere personages. Waar de protagonist met zijn beminde laat zien hoe het hoort in de liefde, leert de geschiedenis van zijn ouders, voor wie pas aan het slot van de compilatieversie een huwelijk is weggelegd, dat die gene die wanen minnen / Ende te vriene dan beginnen (vs. 710-711; ‘zij die menen lief te
| |
| |
hebben en dan dadelijk met een aanzoek komen’), minnaars dus die al te voortvarend af gaan op hun doel, alsnog met lange quale (‘langdurige kwelling’) te maken krijgen. Toch is voor de ouders van de RmM, na een oprechte doch verboden liefde in hun jonge jaren en een langdurige scheiding sindsdien, uiteindelijk het geluk weggelegd van hereniging, dit dankzij hun wederzijdse volharding in gerechter minnen (vs. 683; ‘ware liefde’).Ga naar voetnoot16
Minder voorspoedig vergaat het Egletine, een kasteeldame die kortstondig mag optreden als gastvrouw van de mooie held, prompt voor hem valt en dientengevolge 's nachts de slaap niet kan vatten.Ga naar voetnoot17 Haar begeerte vindt mede een verklaring in de ridderloze staat van haar hof, dat afgezien van haar broer Cephalus en een aantal knapen (vs. 484; ‘dienaren’) wordt bewoond door enkel dames. Die tonen zich niet minder gecharmeerd van hun logé: Om hem worden pensende mettien / Alle die joncfrouwen vandaer binnen; / Alle begeerden si sire minnen (vs. 473-475; ‘Dadelijk dachten al de aanwezige jonkvrouwen alleen nog maar aan hem; allen waren uit op zijn liefde’). Dit collectief gekoesterde liefdesverlangen leidt na bedtijd tot synchrone slapeloosheid: die joncfrouwen ende Egletine / Pensden om hem dicke dien nacht, / Maer dat dede der minnen cracht. / Dus hadden si van haren gaste / Van minnen pine ende onraste (vs. 501-505; ‘de jonkvrouwen en Egletine verzonken die nacht vaak in liefdesgepeins om hem; dat kwam door de macht van de minne. Zo viel hun uit liefde voor hun gast hartzeer en rusteloosheid ten deel’).
Als burchtvrouw combineert Egletine de rol van ‘hôtesse amoureuse’ met die van ‘superfluous lady’.Ga naar voetnoot18 Die tweede rol kan haar echter niet bekoren, aangezien zij uit is op een hoofdrol als heldin. Haar ambitie blijkt te hoog gegrepen, want de RmM is al bezet, doch de vasthoudende jonkvrouw geeft zich niet zonder meer gewonnen. Wanneer de protagonist, weer teruggekeerd aan haar hof na in het Woud zonder Genade een beproevingsavontuur te hebben doorstaan, Clarette te hulp wil spoeden als reuzen uit het foreest Arturs residentie Kardoel aanvallen, doet zijn gastvrouw haar uiterste best om hem van dit voornemen af te brengen, zulks in een vruchteloze poging haar beoogde geliefde te behouden aan haar hof: Here, wildi nu varen / Daer gi niet moget ontfaren? / Al ne vaerdi daer niet vechten, / Die coninc sal hem wel berechten! (vs. 1418-1421; ‘Heer, wilt u nu daarheen rijden waar u niet ongedeerd vandaan zult komen? Al gaat u daar niet vechten, de koning zal zich best redden!’). Met deze woorden valt de jonkvrouw door de mand als ontspoorde liefdesadepte, want Minne haet al dat es loes (vs. 688; ‘Liefde verfoeit al wat bedrieglijk is’). In haar zelfzuchtig streven laat
| |
| |
Egletine, een ‘classic eager hostess’,Ga naar voetnoot19 zich kennen als een vermakelijke antipode van de ideale, tot ridderschap inspirerende geliefde.
Nog veel nadrukkelijker als exemplum ex negativo treden, in het tweede luik van de compilatie-RRmM, twee agressieve aanbidders op die met hun lage praktijken demonstreren dat Menech der minnen onrecht doet (vs. 712; ‘Menigeen onrecht doet aan de liefde’).Ga naar voetnoot20 Zowel de offensieve vorst van Arragon als later de weerzinwekkende koning van Cornwall trachten met crachte sonder vrien (vs. 2859; ‘met dwang van geweld en zonder aanzoek’) hand en land te veroveren van een dame die daarvan allerminst gediend is, respectievelijk Clarette en de moeder van de held. De ‘predatory lovers’ kiezen voor een belegering als middel om de ‘besieged ladies’ hun wil op te leggen.Ga naar voetnoot21 Door zich niets gelegen te laten liggen aan de eisen van ware want oprechte, wederzijdse en langdurig beproefde liefde, illustreren beide booswichten metterdaad de ‘Zeitklage’ in het eerder genoemde mini-minnetractaat: die werelt es nu soe cranc, / Dat si al laet der minnen bedwanc (vs. 684-685; ‘het is nu zo treurig gesteld, dat iedereen zich afkeert van de beproevingen der liefde’).Ga naar voetnoot22
| |
Tristan
Wederkerigheid in de liefde alleen is niet genoeg om te komen tot harmonische vervulling ervan, zoals de ouders van de held pijnlijk ondervinden. Dit inzicht wordt al aan het begin van de RRmM onder de aandacht gebracht wanneer een bode aan koning Artur, die met Pinksteren hof houdt te Kardoel en daar op avontuurlijk nieuws wacht, een droevig want zwart-omrand bericht brengt: Tristan en Iseut, de vrouw van Tristans oom Mark, hebben als gevolg van hun wederzijdse liefde de dood gevonden. Dit dubbele sterfgeval heeft Mark rouwe groet gebracht (vs. 72; ‘groot verdriet’), en heeft dezelfde uitwerking op het Arturhof, vanwaar de vorst met al zijn ridders, vijfduizend in getal (vs. 19), dadelijk vertrekt om de begrafenis bij te wonen. Onderweg ontmoet hij de held van het verhaal, een knaap die op zijn aanraden naar het nog slechts door de koningin, tachtig hofdames (vs. 32), gersoene (vs. 113; ‘knechten’) en de zieke
| |
| |
drossaard Keye bevolkte Kardoel rijdt om daar bevordering tot ridder af te wachten. Pas dan komt aan het hof het door Artur gewenste avontuur op gang: een onverlaat mishandelt buiten de muren een jonkvrouw en verstoort daarmee de hoofse ordo. Dit voorval leidt tot een versnelde promotie van de protagonist, die bij deze gelegenheid zijn toekomstige geliefde en bruid in spe ontmoet, Clarette.Ga naar voetnoot23
In de periode tussen 1250 en 1350, jaren waarin de RRmM eerst in de originele en later ook in de compilatieversie ten gehore zal zijn gebracht, moeten Vlaamse en Brabantse recipiënten de aansluiting op het even beroemde als tragische verhaal over Tristan en Iseut herkend hebben.Ga naar voetnoot24 Ofschoon de buitenechtelijke verhouding van het roemruchte liefdespaar, gelet op de bedroefde reactie van de bedrogen echtgenoot, de bestelling per express van het overlijdensbericht en de resulterende exodus uit Kardoel, in onze roman op een eerder komische dan afkeurende manier in herinnering wordt geroepen (de compilatieversie van het verhaal
vertoont ook geen spoor van kritiek op het uitzichtloze karakter van de overspelige relatie, noch van commentaar op de betekenis als dwingende macht van de minnedrank die het duo had gedronken), is onmiskenbaar, dat de reminiscentie aan de controversiële liefdesgeschiedenis in de RRmM een contrast creëert met de ideale minne waarvoor behalve de held ook het relaas van diens queeste bij herhaling een lans breekt. Door te verwijzen naar de dood van het alleen figuurlijk onsterfelijke liefdespaar laat de dichter zijn verhaal - in de tijd gezien - aansluiten op de Tristan, waarna hij een fundamenteel ander liefdesconcept uitwerkt. Net zoals de auteur van de Roman van Heinric en Margriete van Limborch dat begin 14e eeuw zal doen in het verhaal van Evax en Sibilie, opteert de Vlaamse dichter voor ‘een thematiek van “chevalerie” en “amour” die ooit in de romanliteratuur als correctief van de Tristan werd gepresenteerd’; ook in de RRmM - die hierin niet verschilt van de eerste roman van Chrétien de Troyes, Erec et Enide (ca. 1170) - ‘gaat het om een hoofse thematiek die antithetisch staat tegenover de Tristan’.Ga naar voetnoot25 In deze thematiek is geen plaats voor een proble- | |
| |
matische, verabsoluteerde en fatale passie, maar propageert de dichter juist het model van een sociaal heilzame en door de hofwereld gesanctioneerde minne. Met de dood van Tristan en Iseut, die de kracht van de liefde demonstreert maar tegelijk de gevaren ervan blootlegt, wordt in de RRmM op niet mis te verstane wijze de weg vrijgemaakt voor een nieuw paar, een koppel dat kiest voor een constructieve liefdesrelatie die na een proeftijd van lange quale uitmondt in een vreugdevol slot. De held van het
verhaal, zo lezen we in deze finale - en het verschil met Tristan kon niet groter zijn - levede lange in goeder maten (vs. 2236; ‘leefde lang en voorspoedig’).Ga naar voetnoot26
| |
Lancelot
Al sinds de 12e eeuw ondervond Tristan concurrentie van een zo mogelijk nog gedrevener, want niet door een magische drank aan de liefde geraakte minnaar. ‘The Middle Ages’ two most famous lovers were undoubtedly Tristan and Lancelot', aldus Simon Gaunt,Ga naar voetnoot27 en beider status gaat gepaard met langdurige intertekstuele rivaliteit:Ga naar voetnoot28 ‘Given their iconic status, a constant comparison between
| |
| |
Tristan and Lancelot is unavoidable’.Ga naar voetnoot29 In zijn roman over Lancelot, Le Chevalier de la Charrette, verwerkte Chrétien de Troyes omstreeks 1180 ‘unmistakable allusions to the Tristan material’, dit met de intentie ‘to avert the tragic potential of the Tristan story’. Het verhaal, waaraan hij zegt te zijn begonnen op instigatie van gravin Marie de Champagne, ‘projects the possibility for a different kind of ending by rewriting the secret love that engages the Queen as an ennobling, even redemptive passion’.Ga naar voetnoot30 Een halve eeuw later, in La Mort le Roi Artu (ca. 1230), maken ‘interactions with the Tristan story’ eveneens een verband zichtbaar tussen de lotgevallen van Lancelot en die van zijn voorganger, deze keer juist met de bedoeling ‘to underline the destructive nature of Lancelot's love’.Ga naar voetnoot31 En in de Tristan en prose, een kort nadien tot stand gekomen roman die Tristan- en Arturstof samenbrengt, ontstaat tussen de twee liefdespolen een bijzonder spanningsveld. ‘Problematisch wird die Tristanliebe [...] dadurch, dass sie sich in der Lancelotliebe spiegelt’, heeft Cora Dietl enkele jaren geleden opgemerkt; ‘Tristan ist ein Ehebrecher, den Artus selbst unterstützt, während Tristans Freund und Spiegelbild Lancelot Artus hintergeht
und damit die Idealität des Artushofs untergräbt’.Ga naar voetnoot32
Het mag opvallend heten, dat voor de bevlogen minnaar van Arturs eega - die overigens ook ontbreekt op de lijst van lijders aan liefde in Van der feesten een proper dinc - in de compilatie-RRmM slechts een ondergeschikte rol is weggelegd als ridder, weinig meer dan een figurant, wiens naam in één adem wordt genoemd met die van gerenommeerde wapenbroeders als Walewein, Perceval en Ywein.Ga naar voetnoot33 In niets is Lancelot hier herkenbaar als de devote aanbidder van Guenièvre.Ga naar voetnoot34 Zo begeleidt hij op de hofdag aan het begin van de roman niet de koningin - aan wier zijden Walewein en Perceval te vinden zijn - maar Clarette naar de mis, en wanneer later Arturs koninkrijk Bertangen (vs. 2840; ‘Brittannië’) wordt aangevallen door de heerser van Ierland, terwijl gelijktijdig in Spangen (vs. 2848; ‘Spanje’) Waleweins nicht wordt belaagd door de vorst van Arragon, aarzelt Lancelot geen moment om met een reddingsteam Clarette te hulp te snellen, daarmee behalve Artur ook de koningin achterlatend in cranke aventure (vs. 2953; ‘gevaarlijke omstandigheden’) en grote pine (vs. 2955; ‘veel narigheid’).
| |
| |
Niettemin komt het ook in deze context als een verrassing dat, waar hij elders in het genre toch vooral bekend staat als ridder-aanbidder van de koningin,Ga naar voetnoot35 Lancelot in de compilatie-RRmM eensklaps wordt bestempeld als, naar verluidt, één van de vele minnaars van een edele joncfrouwe (vs. 1023; ‘nobele jonkvrouw’) en maget rene (vs. 1832; ‘schone maagd’), te weten die scone creature (RRmM-frm vs. 154; ‘het mooie schepsel’) Clarette. Dat ook een contemporain publiek door deze curieuze bewering verrast kan en zal zijn, spreekt uit de woorden waarmee de verteller het gerucht uit- en meteen ten stelligste tegenspreekt: Men seit datse Lanceloet van Lac / minde. Dat was sceren ende een blijf: / Hi minde Genevren, Arturs wijf! (vs. 717-719; ‘Men vertelde dat Lancelot van het Meer haar liefhad. Dat was kletspraat, en daarmee uit: hij
beminde Guenièvre, de vrouw van Artur!’).
Algemeen wordt tot dusver aangenomen, dat Lancelot in de oorspronkelijke RRmM wérkelijk werd gerekend tot Clarettes aanbidders, en dat de compilator in zijn bewerking van de roman deze ongewone voorstelling van liefdeszaken weersprak omdat de hoofdpersoon van zijn Lancelotcompilatie ontegenzeglijk te boek stond als de minnaar van Guenièvre.Ga naar voetnoot36 Volgens deze courante interpretatie reageerde de compilator met de woorden Men seit (‘Men vertelde’) op een feitelijke en onconventionele typering van Lancelot in zijn voorbeeld. Men zou volgens deze lezing verwijzen naar de Vlaamse dichter, seit naar diens presentatie van Lancelot als kandidaat-vrijer van de heldin in de RRmM.
Hoewel deze interpretatie op het eerste gezicht plausibel genoeg lijkt, en een verklaring biedt voor Lancelots rol als begeleider van Clarette aan het begin van het verhaal, kunnen hierbij wel enkele bedenkingen worden geuit. Want ook al stelt Bart Besamusca dat ‘there was no reason why the Flemish poet should not list Lanceloet among Clarette's lovers’:Ga naar voetnoot37 hoe waarschijnlijk is het welbeschouwd dat een dichter, in een streek waar verschillende Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot-Graalcyclus circuleerden,Ga naar voetnoot38 de sensationele affaire van Lancelot en Guenièvre niet alleen zou negeren, maar deze zelfs regelrecht zou ontkennen door Lancelot te degraderen tot mislukt minnaar van een ander? En dat, terwijl
| |
| |
diezelfde auteur toch enkele tientallen verzen verderop, in een passage waarin hij de RmM laat acteren als fin'amant naar het voorbeeld van Lancelot, voor goede verstaanders alludeert op Chrétiens Charrette, de roman waarin de relatie tussen Lancelot en de koningin zo prominent in het middelpunt staat.Ga naar voetnoot39 Men kan zich verder afvragen waarom Lancelot, als hij écht oorspronkelijk lid was van Clarettes fanclub, dan later ontbreekt in het huwelijkstoernooi om haar hand.Ga naar voetnoot40 En waarom eigenlijk zou de compilator met zijn voorganger in debat zijn gegaan over een omstreden bewering, terwijl hij Lancelots naam eens zo simpel had kunnen schrappen?Ga naar voetnoot41
Met het oog op deze vragen moeten ook alternatieve verklaringen voor de herkomst van de verzen 717-719 in overweging worden genomen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat dit drietal verzen in zijn geheel is ingevoegd door de compilator, die langs deze weg de liefde van Lancelot en Guenièvre, immers het ‘Leitmotiv’ van zijn cyclus, heeft willen memoreren. In dat geval echter zou hij elders in zijn RRmM-bewerking de held van de compilatie stellig hebben laten optreden als ridder van de koningin: als háár begeleider op de hofdag aan het begin van de roman, en als niet (alleen) door Artur maar (ook) door háár gezonden bode in vs. 1539 vlg., waar Lancelot een vruchteloze poging doet om de protagonist, voor Kardoel verzonken in liefdesgepeins, te overreden zijn opwachting te maken aan het hof.Ga naar voetnoot42 Daar komt nog bij, dat Lancelots verrassende keuze om de in
| |
| |
Spangen belaagde Clarette bij te staan, terwijl Artur en Guenièvre toch in het grootst denkbare gevaar verkeren aan het thuisfront in Bertangen, onderdeel uitmaakt van een episode die mogelijkerwijs is ingelast door de compilator.Ga naar voetnoot43
Dan valt er meer te zeggen voor een derde verklaring voor Lancelots vermeende status als minnaar van Clarette. Bijna een eeuw geleden heeft Bertha van der Stempel de mogelijkheid geopperd, dat de Vlaamse auteur tot deze bewering kan zijn gekomen om aldus ‘op de bekoorlijkheid zijner heldin nog des te meer de aandacht te vestigen’.Ga naar voetnoot44 Een dergelijke bedoeling impliceert echter geenszins, dat de dichter zijn publiek heeft willen verbazen met een Lancelot die wérkelijk aansluit in de rij van kandidaten voor Clarette. Is het niet een stuk aannemelijker dat de auteur, met zijn als authentiek op te vatten, en door de compilator gehandhaafde uitspraak Men seit datse Lanceloet van Lac / minde, heeft willen verwijzen naar een intratekstueel gerucht, naar roddel en achterklap in de wandelgangen van Kardoel (‘Zelfs Láncelot zou, zo werd aan het hof gefluisterd...’),Ga naar voetnoot45 in de hand gewerkt door het pikante feit dat Lancelot op de hofdag met Pinksteren was ‘gespot’ aan Clarettes zijde? En dat de dichter, met een knipoog naar de genretraditie, via dit gerucht in de fictie van zijn verhaal inderdáád heeft willen onderstrepen hoe begerenswaardig zijn heldin wel niet was voor alle ridders in zijn roman?Ga naar voetnoot46 Deze interpretatie lijkt hout te snijden, doet niet onder voor de gangbare verklaring voor Lancelots rol als vermeend aanbidder van Clarette in de RRmM, en roept de vervolgvraag op wie we dan verantwoordelijk moeten houden voor de op het gerucht volgende ontkenning Dat was sceren ende een blijf: / Hi minde Genevren, Arturs wijf!
Voor de Vlaamse auteur zal er, naar ik meen, weinig aanleiding zijn geweest om zijn literaire knipoog naar Lancelots geheime liefde te voorzien van een corrigerende uitleg;Ga naar voetnoot47 recipiënten van de roman zullen het fictieve gerucht ook zonder hulp, want intertekstueel beluisterd, uitstekend hebben kunnen beoordelen
| |
| |
op (on)waarheidsgehalte. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor het geïntendeerde publiek van de Lancelotcompilatie, vertrouwd als dit was met de relatie tussen Lancelot en de koningin. Toch komt het mij voor, dat de kracht waarmee elke twijfel aan deze binnen de cyclus cruciale verhouding van tafel wordt geveegd, prima past in het beeld dat wij hebben van de compilator. Had deze immers aan het slot van Die Wrake van Ragisel, door hem geïnterpoleerd in aansluiting op de Queeste vanden Grale, niet ook al een episode toegevoegd waarin hij Lancelot (die in de Queeste zijn liefde voor de koningin nog had afgezworen) kritisch opvoert als pathologisch minnaar, geobsedeerd door zijn passie voor Guenièvre?Ga naar voetnoot48 En had de held van Lanceloet en het Hert met de Witte Voet, eveneens overgeleverd in de Lancelotcompilatie, zich niet danig opgelucht getoond nadat hij, met dank aan Walewein, was ontkomen aan een huwelijk met een jonkvrouw die zichzelf had uitgeloofd als beloning voor een - vervolgens uitgerekend door hém volbracht - avontuur?Ga naar voetnoot49 Ik acht het allerminst uitgesloten, dat de samensteller van de Lancelotcompilatie de woorden Men seit uit de oorspronkelijke RRmM heeft opgevat als verwijzing naar een extratekstuele bewering in plaats van een intratekstueel gerucht, naar een ongehoorde voorstelling van minnezaken in één van de bronnen van het Vlaamse verhaal, een voorstelling die in zijn ogen niet onweersproken mocht blijven.Ga naar voetnoot50 Elk mogelijk misverstand rond de amoureuze focus van zijn held diende te worden vermeden, reden dat ‘the compiler had to comment on the unlikelihood of Lanceloet's presence in the list’.Ga naar voetnoot51
| |
Miraudijs
De liefde van Tristan en Iseut zoals geboekstaafd in de verstraditie groeit uit tot een allesoverheersende, met de normen van het hof conflicterende passie, waarin zich een kracht manifesteert die het duo op den duur fataal wordt en hen pas werkelijk en voorgoed verenigt in de dood. Door in de ‘Romananfang’ te verwijzen naar deze minnedood, koppelt de dichter van de RRmM zijn roman zo- | |
| |
als gezegd aan het omstreden liefdesverhaal, waardoor hij het thema van een ideale, wél navolgenswaardige minne des te duidelijker laat uitkomen. Verdween voor Tristan lovenswaardig ridderschap naar de achtergrond nadat hij was getroffen door liefde voor de vrouw van zijn oom en heer,Ga naar voetnoot52 Miraudijs, de ‘ridder met de mouw’, toont voorbeeldig inzicht in Die treken van gerechter minnen (vs. 683; ‘de knepen van ware liefde’).
Voor hém geen magische liefdesdrank per ongeluk maar een boem van minnen (‘liefdesboom’), hem doelgericht in het hart geplant door een positieve vrouw Venus;Ga naar voetnoot53 voor hém geen destructieve hartstocht ten koste van ridderlijke kwaliteiten en sociaal aanzien, maar een constructieve liefde, als grondslag voor een glorieuze loopbaan; en voor hém geen uitzichtloze affaire hals over kop, bron van onrust aan het hof, maar een legitieme en langdurig beproefde minne tot heil van heel Arturs koninkrijk; een liefde die uiteindelijk haar bekroning vindt in de harmonie van het huwelijk.
De minne die Lancelot als ridder koestert voor Guenièvre, is van een gedeeltelijk andere signatuur dan de passie die Tristan bond aan Iseut. Weliswaar belijdt ook Lancelot zijn liefde buiten echt en in het geheim, maar deze zonder een dwingend elixer tot stand gekomen minne inspireert hem als fin'amant tot hoogstaand, want onvoorwaardelijk dienstbaar ridderschap, dat in Le Chevalier de la Charrette - waar de ridder-aanbidder wordt tot redder van mythische proporties - de hoofse samenleving zeer tot voordeel strekt, en dat lange tijd eveneens doet in de Lancelot-Graalcyclus. Pas nadat in La Queste del Saint Graal de vertrouwde waarden van ‘chevalerie terrienne’ hebben moeten wijken voor een nieuw ideaal van ‘chevalerie célestielle’, en nadat in La Mort le Roi Artu de verborgen liefde van de ridder en zijn koningin aan het licht is gekomen, wordt ook Lancelot in alle hevigheid geconfronteerd met ‘the conflict of love and honor’,Ga naar voetnoot54 waarna twist en tweespalt de eens zo saamhorige Tafelronde splijten en een
| |
| |
ware catastrofe volgt: de ondergang van het rijk en daarmee het onherroepelijk failliet van de Artur-utopie.Ga naar voetnoot55
In de RRmM volgt de verliefde protagonist aanvankelijk nog in menig opzicht het voorbeeld van Lancelot, met wie hij ook, gelet vooral op diens biografie in de Lancelot-Graalcyclus,Ga naar voetnoot56 veel gemeen heeft. Beiden zijn buiten de hofgemeenschap grootgebracht en onderwezen, maken als jonge ‘Fair Unknown’ hun opwachting aan het Britse hof teneinde daar tot ridder te promoveren, treffen er terstond hun toekomstige geliefde aan - hetgeen elders veelal pas later gebeurt, in een gebied buiten Arturs invloedssfeer - en ontvangen hun zwaard niet uit handen van de koning maar uit die van de koningin, waarna Lancelot als Witte Ridder en Miraudijs als Zwarte Ridder metter witter mouwe (vs. 1356; ‘met de witte mouw’), aangejaagd door liefde, beginnen aan een glansrijke carrière.Ga naar voetnoot57 Net zoals Lancelot beoefent de RmM vol overgave een dienend ridderschap, want hij wil Clarettes wederliefde met wapinen verdinen (vs. 348; ‘via ridderschap verwerven’), en daarbij zal hij zijn voorganger weldra naar de kroon steken;Ga naar voetnoot58 net zoals Lancelot tracht de held zijn liefde lange tijd te helen voor de buitenwereld (vs. 336; ‘geheim te houden’); en net zoals Lancelot in Chrétiens Charrette zal de protagonist, incognito en onder het toeziend oog van zijn beminde, alle aandacht op zich vestigen tijdens een breed geadverteerd meerdaags toernooi, dat hem vanuit een toestand van triest isolement had aangetrokken.Ga naar voetnoot59
| |
| |
Maar het meest nog treedt Miraudijs in de voetsporen van zijn fameuze voorganger wanneer hij in het Woud zonder Genade, in een pose van gepens (vs. 771; ‘(minne)gepeins’), zich doof toont voor een hem driemaal toegeroepen waarschuwing en zich vervolgens door een ridder uit het zadel laat steken. De minnetrance van de held, in combinatie met zijn ‘Minneklage’ over de onbereikbaarheid van zijn geliefde en het verband dat hij suggereert tussen liefde en dood,Ga naar voetnoot60 tekent de RmM als vooralsnog een minnaar die meent in een verticale relatie een hooggeplaatste dame te adoreren, en daarmee als een leerling van Lancelot, die in de roman van Chrétien eveneens zijn liefde had gestileerd naar het model van het hoofse canso en zich in vervoering van zijn paard had laten stoten.Ga naar voetnoot61 Doch waar de devote liefde die Lancelot koestert, gericht als deze is op een - in de wereld van het hof - onbereikbare vrouwe, werkelijk verticaal van karakter is en dat ook blijft,Ga naar voetnoot62 kantelt de liefdesvoorstelling in de RRmM reeds spoedig, en komen Miraudijs en Clarette voor de dag als gelijkwaardige partners in een ethisch verantwoorde relatie, die met een huwelijk wordt bekroond.Ga naar voetnoot63 De geëxalteerde staat die voor de protagonist van Le Chevalier de la Charrette chronisch was gebleken, is voor de RmM teruggebracht tot een doorgangsfase,Ga naar voetnoot64 een met humor beschreven amoureuze groeistuip op zijn weg naar een evenwichtig en duurzaam leven in liefde. Net als in de wel als ‘klassiek’ bestempelde Arturromans van Chrétien, Erec et Enide en Le Chevalier au Lion (de laatste daterend uit ca. 1180), is ‘der Weg zur Integration der Liebenden in die höfische Gesellschaft in einer harmonischen Ehe-Liebe’ de koers die de dichter
| |
| |
van de RRmM heeft uitgezet voor zijn held en heldin,Ga naar voetnoot65 waarbij hij evenals bijvoorbeeld Guillaume le Clerc, auteur van Fergus,Ga naar voetnoot66 koos voor een traject met finaal huwelijk.Ga naar voetnoot67 Verder verwijderd kon Miraudijs onmogelijk blijven van ‘der Bestimmung Tristans zu Trauer und Tod und Lanzelots Verstrickung in Sünde und Schuld’,Ga naar voetnoot68 van de rampzalige route afgelegd door Tristan in de 12e-eeuwse vers- en door Lancelot in de 13e-eeuwse prozatraditie. Waar deze grootheden uit het genre, en daarmee hun geliefden, ‘den beiden berühmtesten Ehebrecherinnen der mittelalterlichen Literatur’,Ga naar voetnoot69 in de RRmM in
herinnering worden geroepen, is hun status die van ook letterlijk onnavolgbare minnaars.
| |
Besluit
In de tweede helft van de 12e eeuw stelt Chrétien de Troyes zijn protagonisten Erec en Yvain voor de taak, een duurzame balans te vinden tussen ‘amour’ en ‘chevalerie’; een missie waarin de twee ridders slagen door, ná hun huwelijk, een faux pas te corrigeren waarmee zij een tussentijds bereikt evenwicht verstoord hadden. Naar het voorbeeld van Chrétiens wegbereiders worden ook veel andere Arturiaanse helden uiteindelijk beloond voor hun chevalereske inspanningen, waarbij de door hen begeerde bruiloft in de regel evenwel plaatsvindt aan het einde van het verhaal.Ga naar voetnoot70 Voor de beroemdste minnaars in het genre, Tristan en Lancelot, blijkt een huwelijk met de geliefde echter volstrekt onmogelijk; hun minne, gericht als deze is op de echtgenote van hun heer, mag nu eenmaal niet publiekelijk zichtbaar worden, laat staan officieel bekrachtigd.
Het kon niet uitblijven, of de problematische liefdesrelatie tussen Tristan en Iseut moest leiden tot reacties in de literatuur. Na de antithetische reactie die Erec et Enide al is, vormt de tweede roman van Chrétien, Cligés (ca. 1176), een
| |
| |
regelrechte ‘contrafactuur van de Tristan’.Ga naar voetnoot71 En zelfs Lancelot laat zich in Le Chevalier de la Charrette kennen als een ‘tegen-Tristan’, omdat hij een slaapkamerschandaal weet te vermijden en zijn liefde - tot heil van de Arturgemeenschap - vermag te combineren met ridderschap, als een bron van inspiratie die hem doet uitgroeien tot verlosser van messiaanse allure. Toch zal in de secundaire receptie, voor een publiek bekend met de Lancelot-Graalcyclus, de verzuchting in de RRmM dat Menech der minnen onrecht doet ook déze buitenechtelijke aanbidder hebben gegolden.
De auteur van onze Vlaamse roman brengt zowel Tristan als Lancelot voor het voetlicht als voorganger van zijn nieuwe held en ideale amant - en na de één wijst hij de ander zijn plaats. Verdwijnt Tristan, een tragische dood gestorven, al direct en definitief uit beeld, Lancelot ziet zich voor de duur van dit verhaal gedegradeerd tot ridder van de tweede garnituur, wiens krijgskunst het dramatisch laat afweten, en wiens liefdesleven wordt tot onderwerp van speculatie. ‘Après Tristan, voici donc Lancelot démythifié à son tour’, heeft Jean-Charles Payen ooit opgemerkt over de Lancelot-Graalcyclus,Ga naar voetnoot72 en deze uitspraak blijkt eveneens van toepassing op de RRmM. Door in zijn roman over een jeugdige debutant niet alleen een aantal exempla ex negativo op liefdesgebied te belichten, maar zijn lezers (casu quo toehoorders) ook te herinneren aan twee minnaars van veelbesproken gedrag, heeft de dichter de contouren van gerechter minnen, voorbeeldig in praktijk gebracht door Miraudijs en Clarette, nog aan contrastrijkdom laten winnen.
| |
Literatuur
Adams, T.: Violent Passions. Managing Love in the Old French Verse Romance. New York [etc.] 2005. |
Besamusca, B.: Walewein, Moriaen en de Ridder metter mouwen. Intertekstualiteit in drie Middelnederlandse Arturromans. Hilversum 1993. |
Besamusca, B.: ‘Tristan und Isolt in den Niederlanden.’ In: X. von Ertzdorff en R. Schulz (red.): Tristan und Isolt im Spätmittelalter. Vorträge eines interdisziplinären Symposiums vom 3. bis 8. Juni 1996 an der Justus-Liebig-Universität Giessen. Amsterdam - Atlanta 1999, 413-428. |
Besamusca, B.: ‘The Medieval Dutch Arthurian Material.’ In: The Arthur of the Germans. The Arthurian Legend in Medieval German and Dutch Literature. Red. W.H. Jackson en S.A. Ranawake. Cardiff 2000, 187-228. |
Besamusca, B.: The Book of Lancelot. The Middle Dutch Lancelot Compilation and the Medieval Tradition of Narrative Cycles. Vert. Th. Summerfield. Cambridge 2003. |
| |
| |
Besamusca, B., e.a. (red.): De boeken van Velthem. Auteur, oeuvre en overlevering. Hilversum 2009. |
Bogdanow, F.: ‘Theme and Character: The Two Faces of King Mark.’ In: Actes du 14e Congrès International Arthurien. Rennes, 16-21 août 1984. 2 dln. Rennes 1985. Dl. 1, 89-109. |
Brandsma, F.: ‘The Lancelots of the Lowlands.’ In: Dover 2003, 205-218. |
Bruckner, M.T.: Shaping Romance. Interpretation, Truth, and Closure in Twelfth-Century French Fictions. Philadelphia 1993. |
CD-rom Middelnederlands. Woordenboek en teksten. Den Haag - Antwerpen 1998. |
Chênerie, M.-L.: Le chevalier errant dans les romans arthuriens en vers des XIIe et XIIIe siècles. Genève 1986. |
Chênerie, M.-L.: ‘Lancelot et Tristan, chevaliers errants.’ In: Nouvelles recherches sur le Tristan en prose. Parijs 1990, 51-79. |
Claassens, G.H.M., en D.F. Johnson: ‘Arthurian Literature in the Medieval Low Countries: An Introduction.’ In: King Arthur in the Medieval Low Countries. Red. G.H.M. Claassens en D.F. Johnson. Leuven 2000, 1-34. |
Crépin, A., en W. Spiewok (red.): Tristan - Tristrant. Mélanges en l'honneur de Danielle Buschinger à l'occasion de son 60 ème anniversaire. Greifswald 1996. |
Deschamps, J.: ‘Een fragment van de onverkorte versie van Die riddere metter mouwen.’ In: Liber alumnorum Prof. Dr. E. Rombauts. Leuven 1968, 61-78. |
Dietl, C.: ‘Artus - ein Fremdkörper in der Tristantradition?’ In: Arthurian Literature XXIV. The European Dimensions of Arthurian Literature. Red. B. Besamusca en F. Brandsma. Cambridge 2007, 33-49. |
Dover, C. (red.): A Companion to the Lancelot-Grail Cycle. Cambridge 2003. |
Duijvestijn, B.: ‘Tristan und Isolde in den Niederlanden.’ In: Crépin en Spiewok 1996, 129-135. |
Economou, G.D.: ‘The Two Venuses and Courtly Love.’ In: Ferrante en Economou 1975, 17-50. |
Ertzdorff, X. von: ‘Tristan und Lanzelot. Zur Problematik der Liebe in den höfischen Romanen des 12. und frühen 13. Jahrhunderts.’ In: Germanisch-Romanische Monatsschrift 33 (1983), 21-52. Herdr. in: X. von Ertzdorff, Spiel der Interpretation. Gesammelte Aufsätze zur Literatur des Mittelalters und der Frühen Neuzeit. Göppingen 1996, 319-353. |
Ferrante, J.M.: ‘The Conflict of Lyric Conventions and Romance Form.’ In: Ferrante en Economou 1975, 135-178. |
Ferrante, J.M., en G.D. Economou (red.): In Pursuit of Perfection. Courtly Love in Medieval Literature. Port Washington, N.Y. - Londen 1975. |
Gaunt, S.: Love and Death in Medieval French and Occitan Courtly Literature. Martyrs to Love. Oxford 2006. |
Gerritsen, W.P.: Die Wrake van Ragisel. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerking van de Vengeance Raguidel, gevolgd door een uitgave van de Wrake-teksten. 2 dln. Assen 1963. |
| |
| |
Grigoriu, B.E.: ‘Aimer et sauver la face: Lancelot et Tristan.’ In: Proceedings of the 22nd Congres of the International Arthurian Society, Rennes 2008. Red. D. Hüe e.a. Enkel gepubliceerd op internet, zie http://www.sites.univ-rennes2.fr/celam/ias/actes/index.htm |
Grimbert, J.T.: ‘Changing the Equation: The Impact of Tristan-Love on Arthur's Court in the Prose Tristan and La Tavola Ritonda.’ In: The Fortunes of King Arthur. Red. N.J. Lacy. Cambridge 2005, 104-115. |
Haan, M.J.M. de (ed.): Die Riddere metter Mouwen. Ms. The Hague, Royal Library 129 A 10 fol. 167-177verso and the Fragment Brussels, Royal Library IV 818. With an Introduction by C.W. de Kruyter. Leiden 1975. |
Haan, M.J.M. de, e.a. (ed.): Roman van den Riddere metter Mouwen. Utrecht 1983. Ook te vinden op https://www.dbnl.org/tekst/_rid001ridd01_01/index.htm. |
Haug, W.: ‘Über die Schwierigkeiten des Erzählens in “nachklassischer” Zeit.’ In: Positionen des Romans im späten Mittelalter. Red. W. Haug en B. Wachinger. Tübingen 1991, 338-365. Herdr. in: W. Haug, Brechungen auf dem Weg zur Individualität. Kleine Schriften zur Literatur des Mittelalters. Tübingen 1997, 265-287. |
Haug, W.: ‘The Roman van Walewein as a Postclassical Literary Experiment.’ (vert. C. Edwards). In: Arthurian Literature XVII. Originality and Tradition in the Middle Dutch Roman van Walewein. Red. B. Besamusca en E. Kooper. Cambridge 1999, 17-28. Eerder verschenen in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 111 (1995), 195-205, onder de titel: ‘Kombinatorik und Originalität. Der Roman van Walewein als nachklassisches literarisches Experiment.’ Herdr. in: W. Haug, Die Wahrheit der Fiktion. Studien zur weltlichen und geistlichen Literatur des Mittelalters und der frühen Neuzeit. Tübingen 2003, 256-280. |
Haug, W.: Die höfische Liebe im Horizont der erotischen Diskurse des Mittelalters und der Frühen Neuzeit. Berlijn - New York 2004. |
Hoffman, D.L.: ‘Lancelot in Italy.’ In: Dover 2003, 163-172. |
Hogenbirk, M.: ‘Is hij het? Lodewijk van Velthem en de compilator.’ In: Besamusca e.a. 2009, 47-72. |
Janssens, J.: ‘Arturstof in de Nederlanden.’ In: Verbeke e.a. 1987, 103-143. |
Janssens, J.: ‘De Middelnederlandse Arturroman.’ In: Verbeke e.a. 1987, 263-300. |
Janssens, J.D.: Dichter en publiek in creatief samenspel. Over interpretatie van Middelnederlandse ridderromans. Leuven - Amersfoort 1988. |
Johnson, D.F., en G.H.M. Claassens e.a. (ed.): Dutch Romances, Vol. III: Five Interpolated Romances from the Lancelot Compilation. Cambridge 2003. |
Jonckbloet, W.J.A. (ed.): Roman van Lancelot, (XIIIe eeuw). Naar het (eenig-bekende) handschrift der Koninklijke Bibliotheek, op gezag van het gouvernement uitgegeven. 2 dln. 's-Gravenhage 1846-1849. |
Kennedy, E.: ‘The Figure of Lancelot in the Lancelot-Graal.’ In: Walters 1996, 79-104. |
Kern, M.: Edele Tropfen vom Helikon. Zur Anspielungsrezeption der antiken Mythologie in der deutschen höfischen Lyrik und Epik von 1180-1300. Amsterdam - Atlanta 1998. |
| |
| |
Kettenis, G.: ‘Tristan en Isolde: al eeuwen verliefd.’ In: Bzzlletin 124 (1985), 31-36. |
Kisling, C.M.L. (vert.): Chrétien de Troyes: Ywein, de ridder met de leeuw. Van een nawoord voorz. door P.E.R. Verhuyck. Amsterdam 1994. |
Kruyter, C.W. de: ‘Introduction.’ In: De Haan 1975, IX-XIX. |
Kuiper, W., e.a. (red.): Repertorium van eigennamen in Middelnederlandse literaire teksten. Zie op internet http://cf.hum.uva.nl/dsphome/scriptamanent/remlt/remltindex.htm. |
Linehan, P.: Spain, 1157-1300. A Partible Inheritance. Malden - Oxford 2008. |
Lot-Borodine, M.: ‘Tristan et Lancelot.’ In: Medieval Studies in Memory of Gertrude Schoepperle Loomis. Parijs - New York 1927, 21-47. Herdr. in: M. Lot-Borodine, De l'amour profane à l'amour sacré. Études de psychologie sentimentale au Moyen Age. Parijs 1961, 50-70. |
Ménard, Ph.: Le rire et le sourire dans le roman courtois en France au Moyen Age (1150-1250). Genève 1969. |
Mertens, V.: ‘Der arthurische Tristan.’ In: Crépin en Spiewok 1996, 365-379. |
Morris, R., ‘The Knight and the Superfluous Lady: a Problem of Disposal.’ In: Reading Medieval Studies 14 (1988), 111-124. |
Newstead, H.: ‘The Besieged Ladies in Arthurian Romance.’ In: Publications of the Modern Language Association 63 (1948), 803-830. |
Oostrom, F. van: Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam 2006. |
Payen, J.-C.: ‘Lancelot contre Tristan: la conjuration d'un mythe subversif (réflexions sur l'idéologie romanesque au Moyen Age).’ In: Mélanges de langue et de littérature médiévales, offerts à Pierre le Gentil, Professeur à la Sorbonne par ses collègues, ses élèves et ses amis. Red. J. Dufournet en D. Poiron. Parijs 1973, 617-632. |
Poel, D. van der: ‘Memorabele bomen. De minneboom als allegorische constructie in de Middelnederlandse wereldlijke letterkunde.’ In: Aan de vruchten kent men de boom. De boom in tekst en beeld in de middeleeuwse Nederlanden. Red. B. Baert en V. Fraeters, woord vooraf van H. Pleij. Leuven 2001, 238-257. |
Richard, A.: Amour et passe amour. Lancelot-Guenièvre, Tristan-Yseut dans le Lancelot en prose et le Tristan en prose. Étude comparative. Aix-en-Provence 2007. |
Schmolke-Hasselmann, B.: Der arthurische Versroman von Chrestien bis Froissart. Zur Geschichte einer Gattung. Tübingen 1980. |
Schnell, R.: Causa amoris. Liebeskonzeption und Liebesdarstellung in der mittelalterlichen Literatur. Bern - München 1985. |
Schnell, R.: ‘Die “höfische” Liebe als “höfischer” Diskurs über die Liebe.’ In: Curialitas. Studien zu Grundfragen der höfisch-ritterlichen Kultur. Red. J. Fleckenstein. Göttingen 1990, 231-301. |
Smith, S.: ‘Van koning tot kroonprins. Over de structuur van de Roman van den Riddere metter Mouwen.’ In: ‘In onse scole’. Opstellen over Middeleeuwse letterkunde voor prof. dr. Margaretha H. Schenkeveld. Red. F. de Bree en R. Zemel. Amsterdam 1989, 109-141. |
| |
| |
Smith, S.: ‘Dat begin vanden Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 12 (1991), 151-179. |
Smith, S.: ‘“Der minnen cracht”. Over de thematiek van de Roman van den Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 13 (1992), 37-63. |
Smith, S.: ‘Intertekstualiteit in opmars.’ In: Spektator 24 (1995), 32-54. |
Smith, S.: ‘Mouw - minne - maunch. Over het attribuut van de riddere metter mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 22 (2004), 31-70. |
Smith, S.: ‘Een martiale monnik. Over moniage, tenue en toernooi in Die Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 23 (2005), 33-90. |
Smith, S.: ‘Eenzame Egletine. Over een slapeloze vrouw in De Ridder met de Mouw.’ In: Van Strien en Zemel 2005, 23-30. |
Smith, S.: ‘Een vermakelijk verhaal. Over humor in Die Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 25 (2007), 7-66. |
Smith, S.: ‘Ywein metten lybaerde. Over een curieuze episode in Die Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 26 (2008), 29-73. |
Smith, S.: ‘Ware minnaars en valse vrijers. Over de liefdesthematiek in Die Riddere metter Mouwen.’ In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 27 (2009), 7-23. |
Smith, S.: De grieven van Galyas. Over een gerechtelijk duel in Die Riddere metter Mouwen. Amsterdam - Münster 2010. |
Stempel, B.M. van der (ed.): Roman van den Riddere metter Mouwen. Opnieuw naar het hs. uitgegeven en van een inleiding en glossarium voorzien. Leiden z.j. (1914). |
Strien, T. van, en R. Zemel (red.): ‘Daer omme lachen die liede’. Opstellen over humor in literatuur en taal voor Fred de Bree. Amsterdam - Münster 2005. |
Tervooren, H., e.a.: Van der Masen tot op den Rijn. Ein Handbuch zur Geschichte der mittelalterlichen volkssprachlichen Literatur im Raum von Rhein und Maas. Geldern 2005. |
Tinkle, T.: Medieval Venuses and Cupids. Sexuality, Hermeneutics, and English Poetry. Stanford 1996. |
Tomasek, T.: ‘Das niederfränkische Tristanfragment.’ In: Der ‘Tristan’ Gottfrieds von Strassburg. Symposion Santiago de Compostela, 5. bis 8. April 2000. Red. C. Huber en V. Millet. Tübingen 2002, 75-86. |
Topsfield, L.T.: Chrétien de Troyes. A Study of the Arthurian Romances. Cambridge [etc.] 1981. |
Vekeman, H.: Van der feesten een proper dinc. Temperamentvolle vriendschap tussen hof en hemel. Tekstuitgave en interpretatie. Nijmegen 1981. |
Verbeke, W., e.a. (red.): Arturus Rex. Volumen I: catalogus. Koning Artur en de Nederlanden. La matière de Bretagne et les anciens Pays-Bas. Leuven 1987. |
Vesce, T.E. (vert.): [Jehan] The Marvels of Rigomer (Les Mervelles de Rigomer). New York - Londen 1988. |
Walters, L.J.: ‘Introduction.’ In: Walters 1996, xiii-lxxx. |
Walters, L.J. (red.): Lancelot and Guinevere. A Casebook. New York - Londen 1996. |
| |
| |
Winkelman, J.H.: ‘Tristan in Gelderland. Een bijdrage tot de Oostmiddelnederlandse hofliteratuur uit het midden van de dertiende eeuw.’ In: J.D. Janssens e.a., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. Amsterdam 1998, 51-62 en 293-295. |
Winkelman, J.H.: ‘Zu den Wiener Tristant-Fragmenten.’ In: ‘Ir sult sprechen willekomen’. Grenzenlose Mediävistik. Festschrift für Helmut Birkhan zum 60. Geburtstag. Red. C. Tuczay e.a. Bern [etc.] 1998, 821-838. |
Winkelman, J.H.: ‘Waleweins dilemma: Venus' minne of Abrahams schoot. Liefdesperikelen in een Middelnederlandse Arturroman.’ In: Nederlandse Letterkunde 9 (2004), 326-360. |
Winkelman, J.H.: ‘Walewein en Tristan parallel gelezen. Een intertekstuele analyse als sleutel tot interpretatie.’ In: Spiegel der Letteren 49 (2007), 377-401. |
Wolf, J.: ‘Lancelot - kein Held für deutsche Höfe?’ In: Lancelot. Der mittelhochdeutsche Roman im europäischen Kontext. Red. K. Ridder en C. Huber. Tübingen 2007, 267-279. |
Wuttke, U.: ‘Ein Minneritter als Mönch? Eine Episode des mittelniederländischen Artusromans De Ridder metter Mouwen aus Sicht der Genderforschung.’ In: Queeste, tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden 12 (2005), 1-17. |
Wuttke, U.: ‘“Clarette, die nine vaect”. Die Darstellung der Protagonistin im mittelniederländischen Roman De Ridder metter Mouwen.’ In: Queeste, tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden 13 (2006), 130-153. |
Zemel, R.M.T.: Op zoek naar Galiene. Over de Oudfranse Fergus en de Middelnederlandse Ferguut. Dl. 1. Amsterdam 1991. |
Zemel, R.: ‘Evax en Sibilie. Een verhaal over liefde en ridderschap in de Roman van Limborch.’ In: Spiegel der Letteren 40 (1998), 1-24. |
Zemel, R.: ‘Wanneer Walewein in het voetspoor treedt van Tristan.’ In: Van Strien en Zemel 2005, 15-21. |
Zemel, R.: The Quest for Galiene. A Study of Guillaume le Clerc's Arthurian Romance Fergus. Amsterdam - Münster 2006. |
Zemel, R., en B. Besamusca (ed.): ‘Lanceloet en het hert met de witte voet.’ In: Jeesten van rouwen ende van feesten. Een bloemlezing uit de Lancelotcompilatie. Red. B. Besamusca. Hilversum 1999, 181-210. |
|
-
voetnoot1
- Vgl. Janssens 1987b: 294; Janssens 1988: 56 en 216 (noot 277); Smith 1989: 124 vlg.; Smith 1991: 159 vlg.; Smith 1992; Wuttke 2006: 142 vlg.
-
voetnoot2
- Zie Vekeman 1981: 12 (vs. 190-204).
-
voetnoot3
- Een uitgave van dit fragment (in het vervolg aangeduid als RRmM-frm) is te vinden in Deschamps 1968, De Haan 1975 en De Haan e.a. 1983, alsook op de CD-rom Middelnederlands en op www.dbnl.org.
-
voetnoot4
- Zie over dit beroemde handschrift Besamusca 2003, en over Lodewijk van Velthem vooral de bijdrage van Marjolein Hogenbirk in Besamusca e.a. 2009.
-
voetnoot5
- Zoals naar voren komt uit een vergelijking van het fragment met de overeenkomstige verzen in de compilatie (zie Deschamps 1968 en Besamusca 1993: 125-130), en
uit enkele naar het lijkt niet of minder bekorte passages (vgl. Janssens 1987b: 294; Janssens 1988: 216, noot 277; Smith 1989: 139, noot 33; Smith 2008: 51, noot 67).
-
voetnoot6
- Vgl. Smith 2010: 65 vlg., alwaar verdere literatuur.
-
voetnoot7
- Ibid.: p. 3-5, 7-8, 47 vlg., 65 vlg. en 82-83.
-
voetnoot8
- Zie recentelijk over deze thematiek Smith 2009 (met verdere literatuur aldaar op p. 9, noot 12).
-
voetnoot9
- In de RRmM heten deze personages respectievelijk Tristram, Ysaude, Marcus, Lanceloet en Genevren. In het navolgende hanteer ik voor persoonsnamen de moderne Nederlandse schrijfwijze.
-
voetnoot10
- Met dit niet eenduidige toponiem kon in de 13e eeuw worden verwezen naar één dan wel meer van de (deels heidense) koninkrijken ten zuiden van de Pyreneeën; zie Linehan 2008: 6, en vgl. tevens Kuipers Repertorium van eigennamen in Middelnederlandse literaire teksten. In de RRmM lijkt Arragon te grenzen aan het erfland van Clarette, dat om die reden vermoedelijk (ook) Castilië omvat.
-
voetnoot11
- De werkelijke naam van de held, die naderhand een vondeling blijkt te zijn, wordt pas laat onthuld en luidt veelzeggend (want afgeleid van de edelsteen miraude, oftewel smaragd): Miraudijs. Zie over Clarettes mouw als object, liefdessymbool en wapenteken Smith 2004.
-
voetnoot12
- Ik citeer in deze bijdrage naar de editie De Haan e.a. 1983, met weglating van cursiveringen en onder incidentele aanpassing van de interpunctie. Er is ook een recente editie met Engelse vertaling: Johnson en Claassens e.a. 2003. Digitaal is de tekst van de compilatie-RRmM te vinden op de CD-rom Middelnederlands (naar de editie Jonckbloet 1846-1849) en op www.dbnl.org (naar de editie De Haan e.a. 1983). Op www.kb.nl is niet alleen de integrale tekst van de Lancelotcompilatie beschikbaar (de RRmM naar de editie Johnson en Claassens e.a. 2003), maar zijn ook scans in hoge resolutie te bewonderen van het gehele handschrift.
-
voetnoot13
- Andere Middelnederlandse Arturromans waarin we de mythische godin van de liefde in deze hoedanigheid aantreffen, zijn Die Wrake van Ragisel en Ferguut. In de Roman van Walewein wordt Venus, die godinne / Die ghebod heift over de minne (‘de godin die in de liefde de lakens uitdeelt’), genoemd als graadmeter en distributeur van schoonheid (vs. 3425-3426, vs. 3446-3447; zie de CD-rom Middelnederlands); vgl. over deze passages Winkelman 2004: 344 vlg.
-
voetnoot14
- Vgl. over deze boom Smith 1992: 58 (noot 17) en vooral Van der Poel 2001: 241-243 en 253. In een volgende bijdrage hoop ik aandacht te kunnen besteden aan de bijzondere presentatie in de RRmM van Venus met een boem van minnen in plaats van de haar traditioneel toebedeelde fakkel of pijl en boog (dan wel werpspies).
-
voetnoot15
- Voor een inleiding in middeleeuwse denkbeelden over de liefde zij verwezen naar Schnell 1985, Schnell 1990, Haug 2004 en Adams 2005. De regel dat ‘the love episodes in the romances [...] treat amor as a sort of pathology - at least initially - that strikes the subject, unsought.’ (Adams 2005: 20; mijn cursivering), vindt een uitzondering in de RRmM: hier kiezen de protagonist en de heldin naar het lijkt welbewust zélf voor het perspectief van minne (zie vs. 335 vlg. en vs. 192-195) alvorens voluit in liefde te ontvlammen (respectievelijk in vs. 666 vlg. en in vs. 439-442, met nog een superlatief in vs. 1359-1361). Zie ook Wuttke 2006: 136.
-
voetnoot16
- Uitvoeriger hierover Smith 2009: 13-17.
-
voetnoot17
- Vgl. over deze episode in het verhaal Smith 2005b en (beknopt) Smith 2007: 29-31.
-
voetnoot18
- Zie over ‘l'hôtesse amoureuse’ Ménard 1969: 286-292 en Chênerie 1986: 571-576, en over ‘the superfluous lady’ Morris 1988.
-
voetnoot21
- Vgl. voor het eerste predicaat Topsfield 1981: 173, voor het tweede Newstead 1948 (en zie ook Chênerie 1986: 446-451).
-
voetnoot22
- Deze ‘Zeitklage’ laat zich vergelijken met de laudatio temporis acti aan het begin van Le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes (ca. 1180): ‘De Orde van de Liefde was toen [...] nog sterk en machtig, terwijl ze nu maar weinig aanhangers telt omdat bijna iedereen is uitgetreden. En dat heeft de Liefde bepaald geen goed gedaan. Vroeger had een minnaar een eervolle reputatie en was [hij] hoffelijk, onversaagd en edelmoedig. Nu is Liefde nog slechts een loze
kreet want velen beroepen er zich ten onrechte op en liegen als ze beweren te weten wat echte Liefde is. Het maakt dat ze er alleen maar onzin over kunnen vertellen.’ (Kisling 1994: 5).
-
voetnoot23
- Zie over de openingsepisode van de RRmM De Haan e.a. 1983: 15; Smith 1991; Besamusca 1993: 158-159; Smith 2007: 18-23.
-
voetnoot24
- Over de bekendheid van deze verhaalstof in onze contreien handelen Kettenis 1985, Duijvestijn 1996, Besamusca 1999 en Besamusca 2000: 203-204. Vgl. tevens Janssens 1987a: 113-119 en 132-137, alsook Van Oostrom 2006: 150-154 en 288-290. Zie over de Nederfrankische (ook wel: Gelderse) Tristant-fragmenten Winkelman 1998a en 1998b, Van Oostrom 2006: 182-185 en vooral Tomasek 2002 (en vgl. tevens Tervooren e.a. 2005: 98 en 258). Haug 1999: 26-28, Zemel 2005 en Winkelman 2007 zijn gewijd aan de intertekstuele relatie tussen de Tristan en de 13e-eeuwse Vlaamse Roman van Walewein. Zemel 1998 bespreekt de receptie van de Tristanstof in de Oudfranse literatuur en in het verhaal van Evax en Sibilie, te vinden in de Brabantse Roman van Heinric en Margriete van Limborch (begin 14e eeuw). In Van der feesten een proper dinc wordt tot het gezelschap illustere minnaars Die hem der minnen onderwonden / Entie van hare dicke ontfinghen / Toter doot wel diepe wonden (Vekeman 1981: 12, vs. 190-192; ‘Die zich inzetten voor de liefde en daarbij menigmaal dodelijk diepe wonden opliepen’) naast de RmM ook Triestram gerekend (vs. 196).
-
voetnoot26
- Zie eerder over de Tristan-verwijzing in de RRmM Janssens 1988: 56; Smith 1991: 160; Smith 1992: 58 (noot 18); Besamusca 1993: 136-141 (met kanttekeningen in Smith 1995: 45-46); Besamusca 1999: 419-421; Besamusca 2000: 220; Besamusca 2003: 108-109; Smith 2007: 20 (noot 68) en 25 (noot 90). Dat de Vlaamse dichter de Tristan in de versie van Beroul heeft gekend, wordt gesuggereerd door het feit dat Artur en Mark, anders dan in de versie van Thomas, tijdgenoten zijn en, anders dan in de Tristan en prose, op goede voet met elkaar lijken te staan (zie Besamusca 1993: 137-140). Echter, ‘als auteurs elementen uit het Tristan-verhaal verwerken, komt het voor dat zij uit meer dan één versie putten.’ (Zemel 1998: 7). Invloed vanuit verschillende tradities valt dus niet uit te sluiten. Zo lezen we in de RRmM hoe Tristan doet [...] opten vloer lag toen de bode vertrok (vs. 67; ‘dood [...] op de grond’), wat doet denken aan Tristrams Saga ok Ísöndar, een Oudnoorse vertaling van de Tristan van Thomas, waarin Ísöndar het lichaam van haar gestorven minnaar (dat in de Tristrant van Eilhart von Oberg opgebaard is) eveneens liggend op de grond aantreft. Verder vindt de ongekende rouw die men in de Tristan en prose een jaar lang bedrijft aan het Arturhof een (weliswaar minder hyperbolisch) pendant in het grote verdriet aan datzelfde hof in de RRmM: Doen hoerdemen sere clagen / Beide heren ende oec vrouwen! (vs. 76-77; ‘Toen hoorde men zowel heren als dames hevig weeklagen!’).
-
voetnoot28
- Wellicht te bezien in dit licht is een ingelaste en later niet afgehechte episode in de compilatie-Perchevael, waarin Tristan tijdens een tweegevecht, met als inzet wie zijn naam moet bekendmaken aan de ander, de mindere blijkt van de anoniem optredende Lancelot. Was het de compilator met deze episode, die helpt de Perchevael te verankeren in de Lancelotcompilatie en aldus bijdraagt aan de coherentie van de cyclus (Besamusca 2003: 72), er ook om te doen Lancelot, als door liefde tot groots ridderschap geïnspireerde held, voor het voetlicht te brengen als superieur aan de hier, net als in de RRmM, in een komische context opgevoerde Tristan? Deze laat zich namelijk, queesteverplichtingen ten spijt, op een zijspoor zetten om Ysaude, zijn geliefde en hier tevens echtgenote (?!), bij te staan in barensnood (!), welke aftocht volgens eigen zeggen onnere ware ende scande (vs. 40.898, zie de CD-rom Middelnederlands; ‘oneer en schande zou betekenen’). Vgl. Kettenis 1985: 35; Duijvestijn 1996: 132.
-
voetnoot29
- Gaunt 2006: 104. Zie over deze ‘Lancelot-Tristan pairing’ (Walters 1996: xxiv) Lot-Borodine 1927, Payen 1973, Von Ertzdorff 1983, Chênerie 1990, Grimbert 2005, Richard 2007 en Grigoriu 2008. Zie ook Hoffman 2003 over ‘the increasing importance of the Tristan-Lancelot relationship in the Italian tradition’ (Walters 1996: xxxviii).
-
voetnoot30
- Bruckner 1993: 94-104 (citaten op p. 94, p. 95 en p. 104).
-
voetnoot31
- Kennedy 2002: 90, 95-101 (citaten op p. 95 en p. 99).
-
voetnoot33
- Namelijk in de verzen 35-38, 538-539, 635-638, 919-922, 2910-2917, 2929-2930, 3124-3128 en 3319-3321.
-
voetnoot34
- Op zich is dit nog niet uitzonderlijk: ‘In post-Chrétien verse romance, Lancelot often functions simply as member of a general array of Arthurian knights’, en ‘these works usually make no mention of the love of Lancelot and Guinevere.’ (Walters 1996: xxiii).
-
voetnoot35
- Dat wil zeggen: in de Oudfranse, de Zuideuropese en de Middelnederlandse Arturliteratuur. In Duitsland, Noorwegen en Wales kreeg Lancelot als minnaar van de koningin nauwelijks voet aan de grond (vgl. Walters 1996: xxv-xxvii en Wolf 2007; verdere literatuur aldaar). Overigens blijkt in de Oudfranse Arturroman in verzen voor Guenièvre (vgl. Gerritsen 1963, dl. 1: 253) noch zelfs voor Lancelot trouw in de liefde een constante. ‘In one of the last Arthurian verse romances, the Merveilles de Rigomer (“Marvels of Rigomer”, ca. 1250), his fidelity to the queen is compromised by an affair with another woman’ (Walters 1996: xxiii): na een warm onthaal aan het hof van koning Frion laat Lancelot diens dochter, als ‘superfluous lady’, achter met niet alleen een ‘false promise of return’, maar ook het vooruitzicht van ongehuwd moederschap (vgl. Vesce 1988: 103).
-
voetnoot36
- Vgl. Van der Stempel 1914: XXX-XXXII; Smith 1991: 152; Besamusca 1993: 130; Besamusca 2003: 116-117.
-
voetnoot38
- Zie Besamusca 2000: 195-203; Claassens en Johnson 2000: 21-25; Brandsma 2003; Van Oostrom 2006: 306 vlg.
-
voetnoot39
- Vgl. Smith 1989: 122-123; Besamusca 1993: 144-146; Besamusca 2003: 110-111; Smith 2007: 24-25. Ik kom hierna nog terug op deze passage.
-
voetnoot40
- Zie over dit toernooi Smith 2005a en Wuttke 2005. Dat Lancelots aandeel in het steekspel door de compilator zou zijn gecoupeerd, kan als verklaring niet overtuigen. Alle ridders van de Tafelronde houden zich tijdens het toernooi afzijdig, en pas wanneer de RmM verzekerd is van de overwinning (zie vs. 2093) volgt een kortstondige participatie door coninc Artur ende sine man (vs. 2106; ‘koning Artur en zijn ridders’). Daarbij mag de deelname van de vorst opmerkelijk worden genoemd, want in strijd met het hem blijkens de Roman van Torec, verderop in de Lancelotcompilatie, door zijn ridders opgelegde toernooiverbod - iets wat pleit voor de authenticiteit van deze passage in de RRmM.
-
voetnoot41
- Dat Lancelots toenaam, van Lac (‘van het Meer’), waarschijnlijk al in de brontekst in rijmpositie heeft gestaan (... / Den swerten riddere, die nu tfier / Van Claretten minne ontstac. / Men seit datse Lanceloet van Lac / minde, vs. 715-718;
‘De zwarte ridder, die door liefde voor Clarette nu in vuur en vlam geraakte. Men vertelde dat Lancelot van het Meer haar liefhad’; vgl. ook vs. 1394-1395), zou hierbij geen probleem zijn geweest. Ofschoon rijmparen op -ac niet erg frequent voorkomen, was een nieuwe rijmpartner snel genoeg gevonden, bijvoorbeeld *Hem dochte dat sijn herte brac (‘Hij meende dat zijn hart zou breken’; vgl. vs. 1361).
-
voetnoot42
- Goed voorstelbaar is, dat Lancelot hier oorspronkelijk handelde namens Guenièvre, die in de Vlaamse roman nadien ook zou optreden als initiatrix van het huwelijkstoernooi, maar door de compilator uit deze rol werd verdrongen ten gunste van koning Artur (vgl. Deschamps 1968: 69; De Kruyter 1975: XVII; Besamusca 1993: 129-130; Wuttke 2006: 147-149). In de compilatie-RRmM treedt Lancelot in het tweede part wel een keer uitdrukkelijk op als bode van de koningin, uit wier naam hij de RmM verzoekt om haar neef Galyas, door de held verslagen in een gerechtelijk duel, te sparen. Vermoedelijk is de verhaaldraad over Galyas een product van de compilator (zie Smith 2010: 65-77), die hier meteen Lancelot nog even in beeld heeft willen brengen.
-
voetnoot43
- Vgl. Wuttke 2006: 143; Smith 2007: 18 (noot 62). In de catalogus van vooraanstaande Tafelronderidders die deel uitmaken van het reddingsteam, onder wie Perceval, Walewein, Ywein en Erec (vs. 2910-2917), mocht Lancelot natuurlijk niet ontbreken.
-
voetnoot45
- Dat aan vorstenhoven ‘gossip’ schering en inslag was, illustreren onder meer Erec et Enide (waar de ‘recreantise’ van de held onderwerp van gesprek is), La Mort le Roi Artu (waarin Lancelot en de koningin over de tong gaan), teksten over kuisheidsproeven en natuurlijk de Tristanstof.
-
voetnoot46
- Die knipoog omvat wellicht ook de keuze van de dichter, Lancelot van Lac te scharen in de gelederen van ridders met ‘seltsam klingenden geographischen und floralen Namen’ (Wuttke 2006: 138), buitengewestelijke
eigennamen als Gastolus vanden Gronen Dale, Carados vander Riviren, Amelant vander Montaengen en Marchelijs vander Linden (vs. 720-731) zoals we die wel vaker aantreffen in het genre, en die een herkomst vér van Arturs hof doen vermoeden. Vgl. Smith 2007: 57-58.
-
voetnoot47
- Al valt te overwegen, dat de bewering inclusief aansluitende ontkenning een komisch geïntendeerde eenheid vormt, die herinnert aan een - daar overigens serieus bedoelde - uitspraak in Der Leken Spieghel van Jan van Boendale (1330): Men leest dat Karle voer stelen. / Ic segdu al sonder helen / Dat Karle noyt en stal! (Boek 3, kap. 126, vs. 133-135, zie de CD-rom Middelnederlands; ‘Men vertelt dat Karel uit stelen ging. Ik verzeker u, zonder iets te verzwijgen, dat Karel nimmer stal!’).
-
voetnoot48
- Zie Gerritsen 1963, dl. 1: 250-256; dl. 2: 448-452.
-
voetnoot49
- Een blik in Lancelots hart bewijst hier zijn onvoorwaardelijke trouw aan Guenièvre: in nereste no in spel, / Noch oec om lief, no om leet, / Noch om gene dinc die hem over geet, / Noch om al die werelt oec mede, / En haddise niet genomen ter stede, / Ende al omder coninginnen wille, / Die hi minde lude ende stille; / Dit was hem die meeste sake (Zemel en Besamusca 1999: 200-201, vs. 824-831; ‘in ernst noch scherts, om lief ook noch om leed, noch om wat hem maar mocht overkomen, noch om de hele wereld bovendien, had hij haar toen tot vrouw genomen - en dat alles vanwege de koningin, die hij absoluut beminde; dat was voor hem het
belangrijkst’).
-
voetnoot50
- Dit zal er de reden van zijn geweest, dat de compilator er niet voor heeft gekozen om de gewraakte bewering eenvoudig dood te zwijgen (cf. supra, noot 41). Zijn ontkenning doet denken aan de proloog van de compilatie-Moriaen, waar hij - eveneens met kracht van argumenten - Som die boeke (vs. 42.550; ‘Sommige boeken’) tegenspreekt die beweren dat Perceval de vader zou zijn van de held; vgl. Besamusca 1993: 88-91; Besamusca 2003: 84-87.
-
voetnoot51
- Besamusca 2003: 117 (mijn cursivering).
-
voetnoot52
- Dit geldt voor Tristan in de versromans; in de Tristan en prose ‘La vie de chevalier errant devait transformer l'amour fatal en amour courtois chevaleresque, en amour de loin, dont Lancelot était le prototype (Chênerie 1990: 76). In een reactie op de Lancelot en prose ‘le nouveau Tristan mène à bien son inavouable objectif de devenir le numéro 1 de tous les classements chevaleresques’, met als gevolg dat ‘L'amoureux asocial se mue en héros fort sociable, et sa face positive rayonne sur toute la chevalerie.’ (Grigoriu 2008: 8). Om dit mogelijk te maken werd de controversiële liefde van Tristan en Iseut in een voordelig licht gezet middels een kritische kijk op koning Mark, ‘a desloial and felon throughout’ (Bogdanow 1985: 100); ‘Durch die negative Überzeichnung Marcs wird im Prosaroman die Ehebruchsliebe Tristans entproblematisiert.’ (Dietl 2007: 41).
-
voetnoot53
- In middeleeuwse teksten en beeldende kunst staat Venus voor ‘a whole plethora of meanings’; in veel gevallen echter belichaamt zij liefde als lust. Zie Economou 1975; Schnell 1985: 28-32 en 349 vlg.; Zemel 1991: 248-251; Tinkle 1996 (citaat op p. 5); Kern 1998: 398-489 (over ‘Die höfische Venus’).
-
voetnoot54
- In de roman van Chrétien is dit conflict nog gecomprimeerd in een enkel dilemma: innerlijke tweestrijd tussen individuele amour en sociale raison doet Lancelot aarzelen, alvorens een schandkar te beklimmen die hem op het spoor zal brengen van de ontvoerde koningin.
-
voetnoot55
- Van een andere orde is de liefdesthematiek in Le Chevalier de la Charrette, waar volgens Adams 2005: 234 ‘the fact that Lancelot and Guenevere's affair is adulterous is a non-issue.’ Adams betoogt ‘that the early verse romances do not oppose adulterous to married love. Certainly they juxtapose different relationships for comparison and contrast, but not with the goal of commenting upon the morality of adulterous love. Rather, the goal is always to demonstrate that marriage based upon love is good for society. [...] Romances based upon adulterous relationships are in fact about marriage: about how marriage should be.’ (p. 239). Vgl. ook Schnell 1990: 298.
-
voetnoot56
- De hierna te noemen overeenkomsten getuigen naar mijn oordeel van een intertekstuele relatie tussen de oorspronkelijke, Vlaamse RRmM en de Lancelot-Graalcyclus (zij het in een Oudfranse, zij het in een Middelnederlandse versie); vgl. eerder Smith 1991: 161, 164-165, en Smith 1995: 46. Bart Besamusca heeft hieromtrent zijn twijfel uitgesproken, maar merkt één van de gesignaleerde parallellen (de ‘Schwertleite’ van de held niet door Artur, maar door de koningin) wel aan als ‘opvallend’ (Besamusca 1993: 156, noot 78).
-
voetnoot57
- In Janssens 1988: 256, Besamusca 1993: 136-137 en Besamusca 1999: 420-421 wordt gewezen op enkele overeenkomsten van algemener aard tussen de RmM en Tristan. Vgl. hierover echter Smith 1991: 164-165; Smith 1995: 46.
-
voetnoot58
- Had
in de Charrette en in de Lancelot-Graalcyclus Lancelot zich onderscheiden als een vechter van formaat, in de RRmM overtreft Miraudijs de gevierde Tafelronderidder in martiaal opzicht al snel. Waar Lancelot, met vier gezellen en zelfs een compleet conroet (vs. 539; ‘gewapend gevolg’), tevoren roemloos was verjaagd uit het Woud zonder Genade (vs. 534-546, vs. 919-924, vs. 1374-1380), beëindigt de RmM de inordinatio daarvan geheel op eigen kracht. En als niet veel later de reuzen uit dit woud Kardoel attaqueren, weet Lancelot hun aanval maar nauwelijks te stoppen, waarna het opnieuw Miraudijs is die excelleert als ridder en redder in nood.
-
voetnoot59
- Naast de overeenkomsten zijn er ook verschillen tussen het toernooi-optreden van Lancelot en dat van de RmM. Waar, om een voorbeeld te noemen, de eerste op afroep van de koningin ook acteert als lafhartig strijder, spreidt de laatste uitsluitend magnifiek ridderschap ten toon. En waar het als ‘tournoi matrimonial’ uitgeschreven steekspel (vgl. Chênerie 1986: 439) door Lancelots toedoen teleurstellend afloopt zonder beoogd bruiloftsfeest, eindigt het toernooi in de RRmM uiteindelijk met het gewenste huwelijk van Miraudijs en Clarette.
-
voetnoot60
- Zie respectievelijk vs. 666 vlg., vs. 740-752 en vs. 753-754 (Nu neme, dat icker ane winne, / Dat sal int inde sijn die doet; ‘Laat ik nu maar voor lief nemen wat mij ten deel valt, wat uiteindelijk de dood zal zijn’). Vgl. over laatstgenoemd aspect Gaunt 2006.
-
voetnoot61
- Zie Smith 2007: 24-26. In de RRmM treffen we het minnetrance-motief later nog eens aan in een passage waarin we lezen hoe de held - naar het voorbeeld van Perceval in Le Conte du Graal, en zonder een spoor van verdwazing ditmaal - voor de muren van Kardoel met gepense hilt bevaen (vs. 1541; ‘in (minne)gepeins verwijlde’).
-
voetnoot62
- ‘Die ekstatisch-verehrende Hingerissenheit Lanzelots vor der Königin’, aldus Ertzdorff 1983: 44, ‘verhindert die Liebe der Gleichen’. Vgl. ook het uitzinnige optreden van
Lancelot in de eerste van twee episoden die de compilator heeft opgenomen na Die Wrake van Ragisel (cf. supra).
-
voetnoot63
- Vgl. in dit verband ook het contrast tussen Guenièvre, die zich laat kennen als een hooghartige dame bij Chrétien en een jaloerse minnares in de Lancelot-Graalcyclus, en Clarette, die als vrouwelijke evenknie van de held diens gevoelens volkomen deelt (zie de verzen 439-442, 1359-1361, 1534-1538, 2006-2008, 2099-2103 en 2229), en aldus zich presenteert als niet alleen object, maar ook nadrukkelijk subject van ware minne. Vgl. Wuttke 2006: 133 vlg.
-
voetnoot64
- De Charrette en de RRmM dienen zich hiermee aan als respectievelijk een uitzondering op en een bevestiging van de literaire regel, dat ‘the very emotion which may sustain the lyric poet for song after song can only be treated as a temporary state in the protagonist of the romance.’ (Economou 1975: 32). Vgl. ook Ferrante 1975, met name p. 150-156.
-
voetnoot65
- Von Ertzdorff 1983: 22 (en vgl. Besamusca 1993: 184). Deze koers liet zich al raden toen aan het koninklijk hof, anders dan eerder voor Tristan en Lancelot, niet de vorstin werd tot richtpunt voor de held, maar - naar het voorbeeld van Soredamor, zuster van Walewein in Chrétiens Cligés - een van haar hofdames, een nicht van Walewein: Doe quam Clarette gegaen / Ute ere cameren (vs. 175-176; ‘Toen kwam Clarette uit een vertrek tevoorschijn’).
-
voetnoot66
- Zie Zemel 2006 over deze 13e-eeuwse roman uit de school van Chrétien, en Zemel 1991: 57-67, 115-122, 169-177 en 183 vlg. over de Middelnederlandse vertaling/bewerking hiervan, Ferguut.
-
voetnoot67
- Verschillende argumenten pleiten voor de hypothese, dat de echtvereniging van Miraudijs en Clarette, in de Lancelotcompilatie onderdeel van een eigenaardig pseudo-slot halverwege het verhaal, oorspronkelijk het sluitstuk vormde van de RRmM. Vgl. hierover laatstelijk Smith 2010: 65 vlg.
-
voetnoot70
- Dat is tenminste het geval in de Oudfranse Arturroman in verzen, vgl. Schmolke-Hasselmann 1980: 20; Chênerie 1986: 466-467. ‘Durch Hartmanns Versionen des Erec und des Yvain wurde im deutschen Sprachraum das Chrétiensche Strukturmuster in seiner klassischen Form zum Leitmodell’, aldus Haug 1991: 343, met het gevolg dat de protagonisten van Middelhoogduitse Arturromans vaak ook na hun huwelijk nog avonturen beleven. Vgl. Smith 2010: 86 (noot 6).
|