Voortgang. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
Semantiek en Linguïstisch Relativisme
| |||||||||||||||||||
1. InleidingHet is niet ongebruikelijk, de cognitieve linguïstiek (CL), die vanaf ongeveer 1980 tot ontwikkeling is gekomen, te beschouwen als een nazaat van het structuralisme, de taalkundige stroming die in de eerste helft van de 20e eeuw dominant was.Ga naar voetnoot1 Eén van de belangrijkste grondleggers van het structuralisme was Ferdinand de Saussure (1857-1913), en juist zijn inzichten worden voor de cognitieve linguïstiek van belang geacht. Illustratief zijn de volgende uitspraken: Language is symbolic in nature. It makes available to the speaker [...] an open-ended set of linguistic signs or expressions, each of which associates a semantic representation of some kind with a phonological representation. I therefore embrace the spirit of classic Saussurean diagrams like [...]. (Langacker 1987: 11; het bedoelde diagram is Saussures bekende afbeelding van het taalteken ‘arbre’ als een koppeling van een fonologische vorm en een plaatje van een boom.) | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
In dit artikel wordt de relatie tussen de cognitief-linguïstische en de structuralistische, met name de Saussureaanse, benadering nader onderzocht. Ik concentreer me daarbij op visies op semantiek, op de relatie tussen taal en cognitie, en op het verband tussen die twee. Op deze punten doet zich een intrigerende paradox voor: terwijl de CL een belangrijke bijdrage levert aan een hernieuwde belangstelling voor het linguïstisch relativisme (LR), de visie dat er een nauwe band is tussen verschillen tussen natuurlijke talen en cognitieve verschillen tussen hun sprekers, staat Saussure juist sterk afwijzend tegenover dit gedachtegoed.Ga naar voetnoot2 Zelf zien cognitief-linguïsten hun relativistische visie wel degelijk in het verlengde van Saussures ideeën. In de deels cognitief-linguïstisch georiënteerde bundel Rethinking linguistic relativism (1996: 4) wordt Saussures Cours de linguistique générale (1916) expliciet als bron van het neo-LR genoemd. In Taylors standaardwerk Cognitive grammar (2002: 55) is zelfs sprake van een ‘extreme form of linguistic relativism’ bij Saussure, vergeleken waarbij de CL-variant gematigd is. Hebben de cognitief-linguïsten Saussure niet goed gelezen of begrepen? Of begrijpt Saussure zichzelf niet goed: heeft zijn visie wel degelijk relativistische implicaties? Ik zal betogen dat beide in zekere mate het geval is. | |||||||||||||||||||
2. Het linguïstisch relativisme: een 19e-eeuwse ‘ontdekking’Het LR kent zeer vele varianten, maar de kerngedachte betreft altijd een verband tussen verschillen tussen natuurlijke talen en cognitieve verschillen tussen de sprekers van die talen.Ga naar voetnoot3 Het gaat daarbij altijd om semantische verschillen tussen talen. Klankverschillen, die er tussen talen natuurlijk zonder meer zijn, leiden nooit tot relativistische conclusies.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
De eerste noodzakelijke voorwaarde voor een relativistische visie is de aanname dat er semantische taalverschillen zijn. De tweede is de cognitieve duiding van die verschillen. Pas in de 19e eeuw werd er aan beide voorwaarden voldaan, zodat het LR toen een populair thema kon worden. In eerdere periodes werd door filosofen doorgaans aangenomen dat alle mensen dezelfde concepten hebben; gegeven de algemene visie dat woorden staan voor concepten, bestaan er dan geen semantische taalverschillen.Ga naar voetnoot5 En voorzover het bestaan van conceptuele verschillen werd erkend, zoals m.n. vanaf de 17e-eeuw bij empiristische filosofen als Locke het geval was, werden die beschouwd als iets individueels en niet in verband gebracht met verschillen tussen natuurlijke talen. Grammaticale verschillen tussen talen werden in het algemeen geduid als oppervlakkige variaties op één thema, de op Latijnse leest geschoeide Universele Grammatica, die gezien werd als afspiegeling van de eveneens universele structuur van het menselijk denken.Ga naar voetnoot6 Anders dan de filosofie confronteerde de praktijk van het vertalen haar beoefenaars al eeuwenlang wel degelijk met semantische taalverschillen. Doordat in die context geen verdere cognitieve duiding van die verschillen aan de orde was (de tweede noodzakelijke voorwaarde), leidde deze praktijk niet tot LR.Ga naar voetnoot7 Ook vroege praktische grammatica's van ver-verwijderde talen getuigen soms van inzicht in grammaticale diversiteit, zonder dat dit doordrong tot de ‘officiële’ grammatici die a priori een universele grammatica vooronderstelden (vgl. Nowak 1994). Pas in de 19e eeuw werd aan beide noodzakelijke voorwaarden voldaan. Een sterk toegenomen belangstelling voor en kennis van exotische talen en samenlevingen bracht een groeiend besef van semantische taalverschillen teweeg, lexicaal en grammaticaal. In combinatie met het toegenomen besef dat mensen de werkelijkheid verschillend kunnen conceptualiseren en verwoorden ontstond zo een vruchtbare voedingsbodem voor relativistische ideeën. Daadwerkelijk ontwikkelde het LR zich vooral in Duitsland, waar het duiden van talen en culturen in termen van het nationalistisch en romantisch gekleurde begrip ‘Volksgeist’ | |||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||
een belangrijk thema vormde.Ga naar voetnoot8 Het werk van Von Humboldt (1767-1835) vormt de kern van dit programma. | |||||||||||||||||||
3. Van taal naar denken: vier interpretatiepatronenHoe werden in het 19e-eeuwse LR taalverschillen cognitief geduid? Voor lexicale verschillen is deze vraag relatief eenvoudig te beantwoorden. We zagen al dat woordbetekenissen van oudsher gelijkgesteld werden aan concepten. Van taal tot taal verschillende woordbetekenissen corresponderen volgens deze visie dus met conceptuele verschillen. Om wat voor verschillen gaat het hierbij? Het basis-fenomeen is dat een lexicaal element van taal A geen pendant in taal B heeft. Het gaat dan om een betekenis die in taal B onbekend is, of om een betekenis die in taal B in principe bekend is, maar daar, anders dan in A, niet met een afzonderlijk woord correspondeert, maar omschreven moet worden. Sapirs (1921: 219) bekende voorbeeld van het eerste type, ‘A society that has no knowledge of theosophy need have no name for it’, laat zien dat het hier kan gaan om gevallen die, in Sapirs woorden, ‘are of no real interest to the linguist’. Voorbeelden van het tweede type zijn doorgaans linguïstisch en antropologisch van groter belang. We kunnen daarbij denken aan verwantschapsterminologieën; er zijn b.v. talen waarin geen taalelement correspondeert met onze betekenis ‘broer’; in plaats daarvan zijn er twee termen: één voor ‘oudere broer’ en één voor ‘jongere broer’.Ga naar voetnoot9,Ga naar voetnoot10 In beide gevallen luidt de cognitieve duiding dat de sprekers van A beschikken over het met het A-woord corresponderend geachte concept, en de sprekers van B niet. Voorzover de beide typen verschillend geduid worden, komt dit erop neer dat sprekers van B alleen bij het tweede type het bewuste concept in principe kunnen vormen met behulp van reeds beschikbare concepten; bij het eerste type kan dit niet. Ik noem dit interpretatiepatroon het lexicale patroon. Naast het lexicale patroon onderscheid ik het grammaticale patroon, dat grammaticale verschillen van een cognitieve interpretatie voorziet. Enerzijds speelt dit patroon vanaf de allereerste LR-ontwikkelingen in de 19e eeuw een | |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
aanzienlijk belangrijkere rol dan het lexicale patroon. Terwijl het lexicale patroon een lokaal karakter heeft (het gaat altijd om specifieke (klassen van) woorden), werkt het grammaticale patroon door in de taal als geheel, waardoor eventuele cognitieve gevolgen ook vérstrekkend zijn. Anderzijds zijn de cognitieve gevolgen van grammaticale verschillen veel minder evident dan bij lexicale verschillen. Zeker bij gevallen als het bovengenoemde theosophy-voorbeeld is het lexicale patroon voor de hand liggend. Bij het grammaticale patroon is de mogelijkheid tot cognitieve duiding sterk afhankelijk van hypothetische ideeën over de betekenis van grammaticale elementen en over de rol van die betekenissen in het taalgebruik. In de 19e eeuw lag de focus van het grammaticale patroon op de grammaticale verschillen tussen de taaltypen. In plaats van de Universele Grammatica, die, op basis van het Latijn, uitging van flexie als het enige middel om grammaticale relaties uit te drukken, werden nu verschillende grammaticale taaltypen onderscheiden. Zo onderscheidde Humboldt, naast de flecterende talen, de agglutinerende, de isolerende en de incorporerende talen. Humboldt en zijn navolgers (b.v. Steinthal (1823-1894) en Misteli (1841-1903)) beschouwden deze grammaticale typen niet als equivalent. Zij interpreteerden de grammaticale verschillen semantisch. Zo werden isolerende talen als het Chinees, die geen buigingsuitgangen kennen, beschouwd als ‘formlos’, omdat ze de structurele informatie die elders door buigingsuitgangen wordt uitgedrukt in het geheel niet zouden uitdrukken. Op cognitief niveau zou dit corresponderen met ‘formlose’ gedachten. In de woorden van Steinthal: ‘Stellt ein Volk seine Anschauungen unklar, d.h. formlos vor, so ist in seinem Selbstvorstellen, in seiner Sprache, wenig oder gar keine Form’ (Steinthal 1960: 162). Deze sterk evaluatieve toepassing van het grammaticale patroon is in latere vormen van het LR ver te zoeken. Maar, zoals verderop besproken zal worden, ook bij latere vormen berust het grammaticale interpretatiepatroon op een aantal hypothetische aannames. Ten slotte onderscheid ik nog twee additionele patronen: het etymologische patroon en het focale patroon. Deze patronen leveren extra middelen om semantische verschillen (van lexicale of grammaticale aard) te beargumenteren; verschillen die vervolgens cognitief kunnen worden geduid. Net als bij het grammaticale patroon is er bij deze patronen sprake van semantische aannames met een sterk hypothetisch karakter. Bij het etymologische patroon gaat het om de gedachte dat de etymologie van een taalelement doorwerkt in de huidige betekenis. Volgens dit patroon zouden bijvoorbeeld het Nederlandse woord zakdoek en het Engelse woord handkerchief niet helemaal synoniem zijn. Ondanks de gemeenschappelijke semantische inhoud ‘stukje textiel om je neus in te snuiten’ zou er een subtiel verschil in connotatie zijn, doordat de oorspronkelijke betekenissen (resp. ‘doek voor in de zak’ en ‘doek voor in de hand’) op de achtergrond een rol blijven spelen. Cognitief zou | |||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||
dit verschil doorwerken in een verschillende ‘conceptualisering’ van zakdoeken. Bij het focale patroon gaat het om de gedachte dat kernbetekenissen doorwerken in perifere betekenissen.Ga naar voetnoot11 Volgens dit patroon zou bijvoorbeeld de Engelse uitdrukking by train niet volledig synoniem zijn met het Nederlandse met de trein. Ondanks de gemeenschappelijke semantische inhoud ‘gebruikmakend van de trein’ zouden de verschillende, resp. causale en instrumentele kernbetekenissen van by en met op de achtergrond een rol blijven spelen. Geëxtrapoleerd naar het cognitieve niveau betekent dit dat sprekers van het Engels resp. het Nederlands de trein resp. meer als een drijvende kracht en meer als een instrument conceptualiseren. In de 19e eeuw waren ook deze beide patronen zeer gangbaar. Vaak zijn ze in die periode (en, zoals verderop zal blijken, soms nog steeds) moeilijk van elkaar te onderscheiden, vanwege de vanzelfsprekendheid waarmee kernbetekenissen tevens beschouwd werden als oorspronkelijke betekenissen. Een voorbeeld vormt Misteli's conclusie dat het Maleise equivalent voor het Duitse man (‘men’), oran, een andere ‘Auffassung’ weerspiegelt dan man, doordat het als oorspronkelijke kernbetekenis ‘mensen’ heeft.Ga naar voetnoot12,Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||
4. Pre-Saussureaanse ontwikkelingen. Gabelentz als wegbereiderHet 19e-eeuwse LR, zoals hierboven geschetst, komt grotendeels overeen met de ‘state of the art’ die Saussure leerde kennen. Grotendeels, want in het werk van de laat-19e-eeuwse taalkundige Von der Gabelentz (1840-1893), dat Saussure zeker kende, klinken andere geluiden, die bovendien vooruit lijken te lopen op Saussureaans gedachtegoed.Ga naar voetnoot14 In Gabelentz' hoofdwerk Die Sprachwissenschaft | |||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
(1891, 19012) worden drie interpretatiepatronen, resp. het etymologische, focale en grammaticale, ontkracht, en wel met argumenten die sterk Saussureaans aandoen. Gabelentz is in hoge mate een overgangsfiguur. Enerzijds is zijn LR-benadering zuiver Humboldtiaans; alleen al de titel SprachwürderungGa naar voetnoot15 van zijn aan het LR gewijde hoofdstuk wijst in die richting, en sommige van zijn LR-conclusies rechtvaardigen volop Huttons karakterisering van Gabelentz' werk als ‘the last gasp of Humboldtianism’.Ga naar voetnoot16 Anderzijds staat hij zeer kritisch tegenover de manier waarop het LR gestalte krijgt in het werk van sommige tijdgenoten. Zo bestrijdt hij hun veelvuldige beroep op etymologie in LR-redeneringen, met het argument dat uit oudere taalfasen geen conclusies over latere fasen mogen worden getrokken. Zweitens weist doch die Etymologie im günstigsten Falle nur nach, wie sich im Geiste der Urahnen die Vorstellungen und Begriffe gestaltet und verknüpft haben, zu einer Zeit, von deren lebendiger Rede wir keinerlei Denkmäler besitzen. Mit der Zeit aber hat sich in den Völkern das etymologische Bewusstsein verdunkelt [...] und, wie der Dichter sagt, der Lebende hat recht. (Gabelentz 19012: 396) Ook bestrijdt hij relativistische conclusies uit taalverschillen met betrekking tot de kernbetekenissen van taalelementen die een situatie verwoorden. Hij bespreekt een taal waarin men pijn, honger en dorst niet ‘heeft’ of ‘voelt’, maar ‘ziet’. Dit betekent voor Gabelentz niet meer dan dat in de bewuste taal het woord zien kennelijk een wat ruimere betekenis heeft: ‘Bedeutungsart und Bedeutungsumfang eines Wortes bestemmen sich nach seinem Gebrauche’. Toegepast op het voorbeeld: Wenn man am Luango in der Fiotesprache sagt Ich sehe Kälte, Durst, Schmerz, Hunger, Furcht [...], so hat offenbar hier das Sehen die weitere Bedeutung des Empfindens angenommen. (Gabelentz 19012: 397) Even onwenselijk zijn volgens Gabelentz relativistische conclusies uit het ontbreken van grammaticale elementen als buigingsuitgangen. De conclusie dat de bewuste betekenissen in flexieloze talen niet uitgedrukt kunnen worden, is zijns inziens ongerechtvaardigd, omdat het volledige taalsysteem in de beschouwing moet worden betrokken: | |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
Man soll eine Sprache, um sie zu beurtheilen, nicht in ihre einzelnen Merkmale zerpflücken, sondern als Ganzes nehmen. [...] Jene Einzelkeiten, die man an den höher organisierten Sprachen rühmt, finden sich, freilich stückweise, auch in den Sprachen minder begnadeter Völker. (Gabelentz 19012: 394) Gabelentz slaat dus een stevige bres in LR-conclusies die tot stand zijn gekomen via resp. het etymologische patroon, het focale patroon en het 19e-eeuwse grammaticale patroon. Als argumenten hanteert hij Saussureaans-aandoende ideeën, resp. (i) etymologie is niet relevant voor de huidige taalsituatie, (ii) alleen de gebruiks-omvang bepaalt de betekenis van een woord, (iii) talen moeten als samenhangende systemen worden bekeken; wat in een taal in eerste instantie lijkt te ontbreken, wordt elders gecompenseerd. We zullen nu de visie van Saussure zelf bekijken. | |||||||||||||||||||
5. Saussure5.1. Anti-LR-uitsprakenExpliciete uitspraken over het LR doet Saussure in het op een na laatste hoofdstuk van de Cours (‘Le témoignage de la langue en anthropologie et en préhistoire’): En un mot, la langue apporte-t-elle des lumières à l'anthropologie, à l'ethnographie, à la préhistoire? On le croit très généralement; nous pensons qu'il y a là une grande part d'illusion. (Saussure 1972: 304) Saussure bespreekt enkele van deze ‘illusions’. Over Semitische talen merkt hij bijvoorbeeld op: Les langues sémitiques expriment le rapport de substantif déterminant à substantif déterminé [..] par la simple juxtaposition [...] Dirons-nous que ce type syntaxique révèle quelque chose de la mentalité sémitique? L'affirmation serait bien téméraire. (Saussure 1972: 311) Hij besluit het bewuste hoofdstuk met de volgende opmerking naar aanleiding van het grammaticaal classificeren van talen: [...] mais de ces déterminations et de ces classements on ne saurait rien conclure avec certitude en dehors du domaine proprement linguistique. (Saussure 1972: 312) Het laatste hoofdstuk (‘Familles de langues et types linguistiques’) begint met de conclusie dat ‘la langue n'est pas soumise directement à l'esprit des sujets parlants’ en eindigt met een herbevestiging van de grondgedachte van autonomie die een rode draad door het hele boek vormt: | |||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
Des incursions que nous venons de faire dans les domaines limitrophes de notre science, it se dégage un enseignement tout négatif, mais d'autant plus intéressant qu'il concorde avec l'idée fondamentale de ce cours: la linguistique a pour unique et véritable object la langue envisagée en elle-même et pour elle-même. (Saussure 1972: 317) | |||||||||||||||||||
5.2. Anti-LR-argumentenIn de zojuist aangehaalde delen van de Cours wordt het LR vooral bestreden met argumenten die het toevallige en veranderlijke van taaleigenschappen benadrukken. Zo kan de Semitische juxtapositie uit het voorbeeld het gevolg zijn van sterke deflexie; een typisch-Duitse woordvormingsregel blijkt het gevolg van een fonologische verandering; lexicale elementen kunnen ontleend worden, toevallig verdwijnen etc. Bij dit soort puur-taalkundige ontwikkelingen valt volgens Saussure het vermogen van talen om ‘het karakter van een volk’ uit te drukken in het niet (vgl. Saussure 1972: 311-312).Ga naar voetnoot17 Betrekken we de rest van de Cours erbij, dan blijkt het LR ook op diepere gronden weinig kansrijk: basisprincipes van Saussures taaltheorie verhinderen de werking van de patronen die het LR mogelijk maken, óók als het zou gaan om stabiele taaleigenschappen. Wat we bij Gabelentz' kritiek aantroffen, vinden we bij Saussure in pregnantere vorm terug. Zo maakt Saussure een zeer strikte scheiding tussen synchronie en diachronie: L'opposition entre les deux points de vue -synchronique et diachronique- est absolue et ne souffre pas de compromis. (Saussure 1972: 119) Het etymologische patroon, dat juist gebaseerd is op verwevenheid van synchronie en diachronie, krijgt daardoor geen kans. Hetzelfde geldt voor het focale patroon. Saussure verwerpt krachtig de nomenclatuur-visie op taal. Taaltekens (signes linguistiques) koppelen geen klanken aan tevoren gereedliggende concepten. Zij creëren juist structuur in een aanvanke- | |||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||
lijk amorfe conceptuele massa. Zij grenzen stukjes van die massa (‘concepten’) af ten opzichte van elkaar (zie noot 17 voor een meer gedetailleerd beeld). Hun betekenis (valeur) is puur differentieel; zij bestaat uit de grensmarkering ten opzichte van andere tekens, die bepalend is voor de gebruiksomvang, niet uit een gestructureerde inhoud. Begrippen als ‘kern’ en ‘periferie’ zijn dus niet van toepassing: Dans tous ces cas nous surprenons donc, au lieu d'idées données d'avance, des valeurs émanant du système. Quand on dit qu'elles correspondent à des concepts, on sous-entend que ceux-ci sont purement differentiels, définis non pas positivement par leur contenu, mais négativement par leur rapports avec les autres termes du système. (Saussure 1972: 162) Deze visie op betekenis impliceert tevens een holistische visie op taal. De grensmarkeringen verschillen per taal, maar alle talen ‘dekken’ de totale conceptuele massa.Ga naar voetnoot18 Het heeft dus geen zin één element geïsoleerd te bekijken zonder de relatie ervan tot andere elementen in de beschouwing te betrekken. La langue est une système dont tout les parties peuvent et doivent être considérées dans leur solidarité synchronique. (Saussure 1972: 124) Als een taalelement van taal A geen equivalent in taal B heeft, betekent dit dus niet dat de bewuste inhoud onuitgedrukt blijft, maar alleen dat zij elders in het systeem op andere wijze wordt uitgedrukt. Ook LR-conclusies volgens het 19e-eeuwse grammaticale patroon zijn dus onmogelijk. Zelfs het lexicale patroon wordt aanzienlijk verzwakt, doordat semantische inhouden van taal A in taal B nooit totaal kunnen ontbreken, hooguit anders over de taaltekens verdeeld kunnen zijn. Lexicale verschillen in de vorm van betekenissen in taal A die in taal B totaal onbekend zijn, zijn dus onmogelijk. Lexicale verschillen gebaseerd op verschillende indelingen van het semantische veld kunnen wel degelijk voorkomen, en Saussure gaat er, juist op basis van zijn verwerping van het nomenclatuur-idee, van uit dat dit verschijnsel veelvuldig voorkomt.Ga naar voetnoot19 Zo bespreekt hij diverse gevallen van verschillend getrokken grenzen: tegenover het Franse mouton staat in het Engels sheep én mutton (‘levend schaap’ | |||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
vs. ‘schapenvlees’), tegenover het Franse louer staat in het Duits mieten én vermieten (‘huren’ en ‘verhuren’). Tegenover het Franse meervoud staat in het Sanskriet de dualis én het meer-dan-twee-meervoud. Saussure geeft ook een denkbeeldig voorbeeld, dat tevens illustreert hoe sterk hij uitgaat van een constante conceptuele massa: als van het Franse drietal redouter, craindre en avoir peur, redouter niet meer zou bestaan, dan zou de conceptuele inhoud van dit woord overgeheveld worden naar de andere twee. (Saussure 1972: 160-161). Het zijn dit soort voorbeelden die, ondanks Saussures anti-LR-argumenten en basis-principes, de gedachte van een Saussureaans relativisme hebben doen postvatten, en niet ten onrechte. Dit specifieke maar zeer centrale element van zijn semantische theorie, kortweg de differentiële betekenisvisie, heeft relativistische implicaties, via een beperkte vorm van het lexicale patroon. | |||||||||||||||||||
5.3 Saussureaans relativismeHet Saussureaanse relativisme is enerzijds sterk: het bestrijkt natuurlijke talen als geheel, geen losse onderdelen, en ook verschillende fasen van een natuurlijke taal, daar taalveranderingen doorwerken in het systeem als geheel.Ga naar voetnoot20 Het is ook sterk omdat het tot incommensurabiliteit leidt: het gaat om differentiële relaties die slechts gedefinieerd zijn binnen een specifiek taalsysteem (vgl. ook Bakker 1988: 194). Anderzijds is Saussures LR-variant juist zwak: de concepten die het resultaat zijn van de door de taal gemaakte incisies in de conceptuele massa hebben geen positieve substantiële inhoud, slechts een negatieve in de vorm van hun afgrenzingen ten opzichte van elkaar. Dat verschillende talen verschillende incisies maken resulteert dus ook niet in inhoudelijk verschillende categoriseringen. De totale inhoud blijft constant, zoals een gebied waarvan verschillende landkaarten worden gemaakt zelf constant blijft. Er worden verschillende grenzen aangebracht, maar die grijpen niet in in het gebied zelf; ze delen het alleen in verschillende deelgebieden in. Verder dan dit soort terreinafbakeningen binnen de conceptuele massa gaat Saussures LR niet. Problematisch is het dat Saussures idee van puur negatief (n.l. door hun relatie tot andere concepten) gedefinieerde concepten in deze extreme vorm onwerkbaar is. Zoals Bakker (1988: 195) laat zien, is het circulair: In een minimaal geheel, bestaande uit twee elementen, onderscheidt het ene element, zeg A, zich van een element dat niet-A is, zeg Z. Vraagt men nu wat dat weer inhoudt, dan moet het antwoord luiden: A verschilt van Z, dat zich weer | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
daardoor kenmerkt dat het verschilt van A. Daarmee is de cirkel rond en het maakt natuurlijk niet uit hoeveel elementen er tussen A en Z zitten. Terecht concludeert Bakker dat, om het systeem te laten werken, de signes wel degelijk een eigen individualiteit moeten hebben. Nu kunnen we proberen, Saussure zo te herinterpreteren dat de taaltekens, puur ten behoeve van de differentiëring, toch enkele positieve eigenschappen krijgen toegekend. Dit is feitelijk de manier waarop de op Saussure voortbouwende structuralistische semantiek gestalte heeft gekregen (b.v. in het werk van Lyons, en in Nederland dat van De Groot). Toegepast op b.v. de casus van Gabelentz betekent dit dat er in de Luango-taal één conceptueel gebied is voor alle vormen van ‘ervaren’, terwijl andere talen een apart conceptueel terrein hebben afgegrensd voor ‘ervaren door visuele waarneming’. Idem voor de sheep-mutton-gevallen etc. Via het lexicale patroon ontstaat zo een type LR dat, zoals eerder opgemerkt, aan de ene kant sterk is door zijn reikwijdte: elke taal definieert zijn geheel eigen systeem. Maar tegelijk is dit LR zeer zwak: verder dan dit soort terreinverdelingen reikt het lexicale patroon niet, en de andere patronen zijn niet van toepassing. Betekenissen bevatten alleen de voor terreinafbakening noodzakelijke kenmerken; van een rijkere inhoudelijke structurering is geen sprake. Nog zwakker wordt Saussures variant van het LR als we rekening houden met een nog niet besproken, en in de Saussure-literatuur veel minder prominent element van zijn semantische theorie: de signification. Naast de negatief en oppositioneel gedefinieerde valeur onderscheidt hij namelijk ook de signification, die positief gedefinieerd is in termen van de substantiële conceptuele inhouden: ‘la contre-partie de l'image auditive’ (Saussure 1972: 158). Saussure vergelijkt het taalsysteem met een monetair systeem: een vijf-frankstuk heeft zowel een relatie tot iets ongelijksoortigs, n.l. wat men ervoor kan kopen (vergelijkbaar met de signification als pendant van ‘l'image auditive’), als tot gelijksoortige elementen van het stelsel, b.v. een één-frankstuk (vergelijkbaar met de valeur van de signes onderling). Terwijl er nooit valeur-identiteit kan zijn tussen mouton en sheep, is dit bij de significations wel degelijk mogelijk. Hetzelfde geldt voor het Franse en het Sanskritisch meervoud; volgens Saussure zijn hier de significations zelfs ‘le plus souvent’ identiek (Saussure 1972: 160-161). Zo zullen ook in het voorbeeld van Gabelentz de Duitse en Luango-equivalenten van zowel ‘Ik zie een hond’ als ‘Ik heb honger’ qua signification gelijk zijn. Het verschil is uitsluitend gelegen op het niveau van de valeur, die betrekking heeft op de totale inzetbaarheid van de gebruikte taalelementen. Dit alles betekent dat Saussure naast betekenissen die staan voor de taalgebonden puur differentiële concepten, ook eigenstandige (sub)betekenissen onderscheidt, die staan voor substantiële concepten. Deze betekenissen, b.v. de betekenis ‘schaap’ (opgevat als diersoort), staan los van de per taal verschillende grensmarkeringen. Hun relevantie is niet automatisch gegeven mèt het gebruik van het bewuste woord (bv. mouton); zij varieert per gebruikssituatie. | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
De aanname van dit soort eigenstandige (sub)betekenissen betekent in zekere mate een herintroductie van het nomenclatuur-idee, zoals menig Cours-commentator ook heeft opgemerkt (vgl. Joseph 2004: 66). Saussure werkt dit idee niet verder uit en geeft geen aanwijzingen over de relatieve cognitieve impact van valeur en signification.Ga naar voetnoot21 Als de valeur dominant is, correleert er bij Ik zie een schaap een duidelijk (maar op zichzelf weinig sterk) cognitief verschil tussen de Franse en de Engelse verwoording. Als de signification dominant is, verdwijnt dit verschil verder naar de achtergrond. Er is dan vooral dezelfde betekenis, die wordt verwoord met de verschillende conventionele middelen die de taal beschikbaar stelt. Op de achtergrond speelt daarnaast dan wellicht op valeur-niveau de - per taal verschillende - kennis over welke betekenissen nog meer met hetzelfde taalmiddel kunnen worden beschreven, een rol. Het LR is dan nog zwakker; het betreft alléén die eventueel mee-resonerende inhouden. Met Dinneen (1967) neig ik tot een interpretatie van Saussure waarbij de impact van de signification aanzienlijk groter is dan die van de valeur. De signification heeft direct betrekking op wat de spreker in een bepaalde situatie wil uitdrukken. Hij heeft geleerd dat met behulp van bepaalde taalmiddelen te doen. Die specifieke functie van het taalmiddel is voor hem van belang, de functies die het bewuste taalmiddel daarnaast óók kan hebben, spelen op dat moment geen rol van betekenis. In de woorden van Dinneen: Since signification is said to be the sole positive fact of language in structural description, it is most likely that it is the one feature of which speakers are positively aware. [...] While it was assuredly a weakness of traditional grammar to obscure the differences among languages by basing their grammars on signification, ignoring value, it would be equally misguided to base a description wholly on value and ignore signification. (Dinneen 1967: 219) Dinneen past Saussures onderscheid valeur-signification ook toe op het grammaticale patroon. Het gaat hem niet om dit patroon in zijn Humboldtiaanse vorm, maar om de vorm die sinds Boas (1858-1942) gebruikelijk werd. Boas stond zeer kritisch tegenover de evaluerende wijze waarop binnen dit patroon uit ‘deficiënties’ in talen conclusies werden getrokken over zgn. ‘vormeloze’ taaluitingen en gedachten.Ga naar voetnoot22 Tegelijk bleven grammaticale verschillen zijn centrale LR-focus. | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
Dinneen bespreekt Boas' interpretatie van The man is sick. Gegeven de verplichte grammaticale vormgeving zouden we ‘eigenlijk’ zeggen The single definite man is sick at the present time. Hieruit volgt dat het Engels semantisch sterk verschilt van b.v. het Kwakiutl, waarin andere verplichte affixen maken dat het equivalent luidt: Definite man near him invisible sick near him visible. Voor Boas zijn dit belangrijke aanwijzingen voor cognitieve verschillen. Dinneen verdedigt daarentegen de visie dat de zinnen dezelfde signification hebben, namelijk man sick. Boas' weergave houdt, in Saussures termen, rekening met values. Doordat Dinneen juist de signification laat prevaleren, gaapt er in zijn ogen geen onoverbrugbare kloof tussen de talen (Dinneen 1967: 218-219). Van het LR blijft in deze interpretatie van Saussure weinig over. De significations hebben hun eigen individualiteit als over te dragen inhouden. Taalgebruikers kennen de conventionele middelen (woorden, grammaticale elementen) om dit te doen. Per taal verschillen deze middelen in reikwijdte. Een signification kan in de ene taal via een specifiek woord worden aangeduid, terwijl zij in een andere taal dit woord moet delen met andere significations (vgl. sheep/mouton). Welke andere significations dit zijn, kan ook per taal verschillen. Taalgebruikers die b.v. het gebruik van de trein willen aanduiden, benutten in het Nederlands een voorzetsel dat tevens gezelschapsrelaties aanduidt (met), in het Engels een voorzetsel dat tevens causale relaties aanduidt (by). De mate waarin deze laatste gegevens een cognitieve rol spelen hangt af van de relatieve cognitieve impact van de valeur naast de signification. | |||||||||||||||||||
6. Intermezzo: ‘Saussureaans’ LR bij Weisgerber en TrierWe hebben gezien dat Saussure anti-LR-uitspraken doet en beargumenteert, en dat zijn centrale aannames over taal vrijwel alle interpretatiepatronen die leiden tot substantiële LR-conclusies, blokkeren. Saussures visie op semantiek impliceert hooguit een zwakke vorm van LR. Hoe kan het dan dat in de ‘profoundly Saussurean’ CL het LR opnieuw tot bloei kon komen? De CL is niet de eerste relativistische stroming die zich op Saussure baseert. Zij is daarin een aantal decennia eerder voorgegaan door vertegenwoordigers van de zgn. ‘Inhaltbezogene Grammatik’ van met name de ‘neo-Humboldtianen’ Weisgerber (1899-1984) en Trier (1894-1970). In hun Wortfeldtheorie worden eveneens relativistische conclusies verbonden met de Saussureaanse visie op semantiek. Vergelijk bijvoorbeeld het volgende citaat, ontleend aan Millers boek The linguistic relativity principle and Humboldtian ethnolinguistics: It would be difficult to overestimate Saussure's influence on the later Humboldtians. Leo Weisgerber and Jost Trier [...] have everywhere acknowledged the Geneva linguist's contribution to their own theories [...]. He [...] provided the Humboldtians with a workable theory for defining more precisely their basic premise: that | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
each language influences its speakers to ‘see’ differently than the speakers of other languages. For, according to the Humboldtians, values are determinative in the cognitive process itself. (Miller 1968: 41-42) Voordat we een blik werpen op de CL, kan het verhelderend zijn, te bekijken hoe Weisgerber en Trier hun LR-varianten op Saussure baseren. Daarbij valt meteen op dat beiden LR-varianten ontwikkelen die Saussure zeker zou afwijzen. Linguïstisch-gemotiveerde uitspraken over het ‘Weltbild’ van volkeren worden allerminst geschuwd, zoals de volgende citaten laten zien: Das Kernstück der Sprachauffassung des Neoromantikers Weisgerber ist die Rezeption vor allem von drei Begriffen Humboldts: dass die Sprache eine wirkende Kraft sei, eine bestimmte Weltansicht enthalte und eine innere Form darstelle. [...] Die Weltansicht der Sprache und die innere Sprachform zusammen ergeben für Weisgerber das ‘Weltbild der Sprache’. (Helbig 1974: 122) Weisgerber en Trier werken beiden met inhoudsrijke taalgebonden conceptualiseringen van de werkelijkheid. Tegelijkertijd benadrukken beiden hun affiniteit met Saussures denkbeelden, in het bijzonder met diens principe van differentiële betekenis. Weisgerber stelt in navolging van Saussure de definitie van woorden expliciet gelijk aan ‘Abgrenzungen’ ten opzichte van andere woorden (vgl. Miller 1968: 61). Trier stelt, terugblikkend op zijn intellectuele ontwikkeling: ‘Saussures Cours de linguistique générale wurde mir früh bekannt und wichtig. Für die Klärung des Gedankens von der Interdependenz der Elemente verdanke ich dem Buche viel’ (Trier 1973: 194). Het begrip Wortfeld bouwt voort op deze interdependentiegedachte.Ga naar voetnoot23 Een Wortfeld is een cluster van semantisch samenhangende woorden. Trier bespreekt bijvoorbeeld het Wortfeld dat bestaat uit Duitse woorden die een vorm van kennis of vaardigheid uitdrukken. Samen brengen deze woorden een ‘mozaïekstructuur’ aan in het Wortfeld ‘kennis’; elk woord dekt een deel van het veld. Trier laat het verschil in afgrenzingen zien tussen de situatie in de 13e eeuw en die in de 14e eeuw. Strikt Saussureaans geredeneerd zou hier uitsluitend sprake zijn van een herindeling van een gelijkblijvend conceptueel terrein, hooguit leidend tot zwakke LR-conclusies. Maar Trier redeneert hier niet strikt Saussureaans, en | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
daarmee zet hij de deur wijd open naar meer substantiële relativistische conclusies. Hij signaleert aan de hand van de genoemde historische verschuiving een hele reeks met sociale en culturele factoren samenhangende cognitieve veranderingen. Hij ziet zijn onderzoeksprogramma dan ook als onderdeel van de Geistesgeschichte. Dat kan alleen doordat wat hij in feite beschrijft, veel meer is dan herindelingen van een gelijkblijvend terrein; het terrein zelf verandert substantieel. Alle betekenissen in het eerste stadium hebben morele en religieuze connotaties en connotaties die samenhangen met de toenmalige klassenmaatschappij; in het tweede stadium zijn die connotaties verdwenen en komen we dichter in de buurt van wat nu verstaan wordt onder intelligentie, technische vaardigheid en verwante termen. Trier extrapoleert, kortom, bij deze varianten van het Duits volgens de brede en inhoudrijke variant van het lexicale patroon, en dat kan alleen als hij uitgaat van betekenissen die intern rijker aan inhoud zijn dan Saussures begrip valeur mogelijk maakt. Weisgerber gaat op een vergelijkbare manier te werk, en maakt daarnaast ook gebruik van het focale patroon, dat evenmin past in het Saussureaanse kader. Een bekend en vérgaand voorbeeld is zijn idee van die Akkusativierung des Menschen (Weisgerber 1957/58). Het gaat daarbij eveneens om verschillende, maar veel recentere, stadia van het Duits. Weisgerber signaleert een verschuiving in het gebruik van de datief en de accusatief. In plaats van bijvoorbeeld Ich liefere ihm die Butter zouden Duitsers steeds vaker zeggen Ich beliefere ihn mit Butter. Weisgerber bespeurt hierin een veranderde kijk op de ‘ontvangende partij’: minder betrokken bij de handeling, meer als een passief object. Deze ontwikkeling zou op zijn beurt samenhangen met depersonifiërende tendenzen in de moderne maatschappij. Deze redenering kan alleen bestaan bij de gratie van de aanname dat datief en accusatief beide een kernbetekenis hebben (resp. iets als ‘bij de handeling betrokken persoon’ en ‘passief object’) die doorwerkt in meer perifere gebruikswijzen die beide formuleringen toelaten. Strikt Saussureaans geredeneerd zou hier slechts sprake zijn van een nieuwe terreinindeling, waardoor gevallen die eerst in het datiefgebied lagen nu in het accusatiefgebied terechtkomen, vergelijkbaar met Saussures fictieve herindeling van het gebied van redouter, craindre en avoir peur. Een dergelijke verschuiving heeft hooguit zwakke LR-implicaties: de signification ‘ontvangende partij’ wordt via een nieuw conventioneel middel verwoord. Hooguit kunnen er via de valeur nieuwe inhouden ‘mee-resoneren’. De veel sterkere cognitieve verandering die Weisgerber claimt kan alleen plaatsvinden als niet alleen de kaart, maar het gebied zelf verandert. De kijk op de ‘ontvangende partij’ verandert substantieel door de nieuwe inhoudelijke categorisering. De koppeling met een verandering in gebruikte naamval vooronderstelt, anders dan Saussures puur-differentiële semantiek toelaat, positieve | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
naamvals-kernbetekenissen, die, via het focale patroon, ook doorwerken in de perifere toepassingen. De neo-Humboldtianen blijken ondanks hun Saussureaanse invalshoek geen puur- differentiële visie op betekenis te koesteren. Ten behoeve van hun sterke relativistische conclusies grijpen ze integendeel terug op interpretatiepatronen die haaks staan op Saussures visie op betekenis. Voor zowel Weisgerber als Trier waren van Saussures visie op betekenis vooral de verwerping van het naïef-realistische nomenclatuur-idee en de gerichtheid op grotere lexicale systemen belangrijk. Kennelijk zo belangrijk dat verdere afwijkingen van Saussures principes niet onderkend werden. Gegeven Saussures principiële en pregnante verwoording van beide centrale ideeën en gegeven de prominente positie die het werk van Saussure in de bewuste periode had, is dit niet onbegrijpelijk. Aan de andere kant: voor beide centrale ideeën was een beroep op Saussure in feite onnodig. We zagen in par. 2 al dat het naïeve nomenclatuur-idee al vanaf de 17e eeuw in diskrediet raakte, en dat dit inzicht vanaf de 19e eeuw volop benut werd om conceptuele verschillen tussen natuurlijke talen te beschrijven. Het kijken naar grotere lexicale systemen, waarin interdependentierelaties tussen de elementen bestaan, kwam eveneens al in de 19e eeuw tot ontwikkeling (vgl. noot 23). | |||||||||||||||||||
7. Cognitief-linguïstisch neo-relativismeIn de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat Saussure het LR verwerpt en dat vrijwel alle tot LR leidende interpretatiepatronen ook feitelijk onmogelijk zijn binnen een strikt-Saussureaans-structuralistisch kader. Toch impliceert Saussures differentiële betekenisvisie een zwak type LR. Alleen als het Saussureaanse kader verrijkt wordt met niet-Saussureaanse elementen, kan er sprake zijn van meer substantiële relativistische conclusies. We zullen tegen deze achtergrond nu kijken naar het cognitief-linguïstische neo-relativisme. De CL is een zeer brede stroming, met tal van vertakkingen in substromingen, die elkaar deels aanvullen, maar deels ook strijdig met elkaar zijn. Het onderstaande geeft dan ook geen volledig beeld van de CL. Wel probeer ik op basis van het werk van een aantal prominente cognitief-linguïsten enkele algemene CL-tendensen met betrekking tot het LR te achterhalen. Anders dan bij de Wortfeld-theoretici is er bij deze linguïsten meestal geen expliciete band met Saussure. Zoals we in par. 1 zagen, worden de CL (en het in de CL ontwikkelde LR) met Saussures visie op semantiek in verband gebracht, maar dit betekent niet dat de cognitief-linguïsten voor wier werk dit zou gelden, zich direct op Saussure baseren. Zo laten Nerlich en Clarke, voorafgaand aan hun opmerking over ‘obvious links between Saussurean linguistics and the Cognitive Linguistic research program’ (geciteerd op p. 165), weten dat ‘Lang- | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
acker informed us (p.c.) that he was not influenced by Saussure's work in any way and Lakoff never mentions Saussure in his published works’. Hoe Saussureans is de CL werkelijk? | |||||||||||||||||||
7.1. Interpretatiepatronen in de CLWe hebben gezien dat de LR-ruimte van een semantische theorie wordt bepaald door de mate waarin de theorie de vier besproken interpretatiepatronen toelaat. Bij Saussure bleek dit nauwelijks het geval te zijn; hooguit een zwakke variant van het lexicale patroon bleek toepasbaar. Hieronder zal ik laten zien dat de CL de interpretatiepatronen heel wat ruimhartiger toepast. Daardoor is er veel meer armslag voor het LR dan bij Saussure. Overigens wordt deze armslag niet door alle cognitief-linguïsten benut. Kijken we naar het lexicale patroon, dan blijkt de CL-benadering in feite haaks te staan op die van Saussure. Tegenover Saussures puur-differentiële betekenisvisie staat in de CL een visie waarin betekenissen maximaal rijk aan inhoud zijn, en tevens intern sterk gestructureerd. CL-betekenissen zijn rijk aan inhoud, doordat er sprake is van aanzienlijk meer semantische kenmerken dan in de meeste theorieën gebruikelijk is. Een voorbeeld vormt de analyse van banaan (banana) in Langacker (1987: 154). Terwijl het kenmerk ‘geel’ volgens de meeste gangbare componentiële analysemethoden (maar niet bij Saussure!) deel uitmaakt van de semantische beschrijving van dit woord, geldt dit niet voor kenmerken als ‘groeiend in trossen’, en ‘belangrijk voor economieën in Midden-Amerika’, die bij Langacker ook in de beschrijving figureren. De grondslag voor deze semantische rijkdom, die erop neerkomt dat het onderscheid tussen lexicon en encyclopedie vervaagt of zelfs verdwijnt, is dat al deze eigenschappen het gebruik van het woord banaan mede-bepalen: zonder deze kenmerken is het niet goed verklaarbaar dat we niet kunnen spreken van een takje bananen maar wel van een tros bananen, en dat de term bananenrepubliek kon ontstaan. Op vergelijkbare wijze worden in Fillmores semantic frame van de dagen van de week culturele en religieuze noties verwerkt die b.v. betrekking hebben op de verdeling van de week in werk- en rustdagen (cf. Nerlich & Clarke 2000: 143). Voor de sterke gestructureerdheid van woordbetekenisssen in de CL zijn twee factoren verantwoordelijk: (1) de centrale aanname dat woorden polyseem zijn: hun betekenis bestaat uit een aantal onderling verwante subbetekenissen, (2) de prototypentheorie van Rosch, die, zij het op een aantal verschillende manieren, geïncorporeerd is in de CL. Op beide punten is de uitvoerige analyse van het woord vers in Geeraerts (1989) illustratief. Geeraerts onderscheidt enkele tientallen subbetekenissen van vers, die allerlei familiegelijkenissen vertonen. Conform de prototypentheorie vormen enkele daarvan (nl. (gezegd van voedsel) recent geproduceerd, niet bewerkt) de kern, de andere (allerlei nuances van ‘nieuw- | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
heid’ resp. ‘optimaliteit’, vgl. b.v. een vers paard) zijn meer en minder perifeer ten opzichte van deze kern. Het is zeker niet zo dat de structuralistische differentiële semantiek hiermee in de ban is gedaan. Zo wordt in Geeraerts, Grondelaers & Bakema (1994) - weliswaar kritisch - voortgebouwd op Triers Wortfeldtheorie. Belangrijk is echter dat deze benadering nadrukkelijk als te beperkt wordt gezien: Structuralist semantics insists that an adequate description of lexical items requires a description of their position within those lexical fields. On the other hand, the prototype-oriented tradition of research that developed within Cognitive Linguistics has stressed the importance of an investigation into the ‘internal’ structure of lexical categories. [...] It insists that words cannot be described on the basis of distinctions with other words alone, but that the proper content of each word has to be studied on its own as well. (Geeraerts, Grondelaers & Bakema 1994: 193, zie ook 11 en 87) Wat Geeraerts c.s. hier expliciet formuleren, is wat Trier, zoals we hebben gezien, feitelijk ook deed: niet alleen de grenzen tussen lexicale items verkennen, maar ook hun interne structuur. Ook Fillmore ziet zijn frame-theorie in het verlengde van de benadering van Trier, maar ook hij benadrukt dat voor het begrijpen van een woord meer nodig is dan kennis van ‘its lexical neighbors in the field’, ook de eigen ‘conceptual underpinning’ is belangrijk (vgl. Nerlich & Clarke 2000: 144). Op alle genoemde punten impliceert de, zeker in vergelijking met Saussure, zeer ‘rijke’ semantiek van de CL tevens sterk verruimde mogelijkheden voor het lexicale patroon, en daarmee tal van aanknopingspunten voor het LR: hoe meer tijd-, kennis- en cultuurgebonden kenmerken er in het lexicon worden opgenomen, hoe groter de mogelijke lexicale variatie tussen talen. Er is b.v. eerder sprake van strikt taalgebonden betekenissen. Zo claimt Wierzbicka (2003: 47) dat het Engelse woord privacy geen pendant in andere Europese talen heeft. Die claim berust op haar aanname dat voor de Engelse cultuur kenmerkend geachte eigenschappen van privacy als ‘natuurlijk’ en ‘door iedereen gewenst’ deel uitmaken van de betekenis van dit woord, en niet van de (in woordenboeken wel degelijk aanwezige) pendanten in ander talen. Lexicale verschillen kunnen ook optreden dankzij het sterk gestructureerde karakter van woordbetekenissen. Geeraerts (1989: 176-177) beschrijft b.v. lexicaal-structurele verschillen tussen het 17e-eeuwse en het moderne Nederlands. Zo heeft het werkwoord vermanen een verandering in prototypische structuur ondergaan. Terwijl de subbetekenis ‘ernstig aansporen tot verbetering’ destijds marginaal was, en ‘vertellen’ de primaire betekenis was, zijn de rollen nu omgekeerd. Bij vers is, in samenhang met culturele veranderingen, de subbetekenis ‘niet zout’ (die samenhing met het t.b.v. de houdbaarheid zouten van producten) verdwenen. | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Met al deze lexicale variatie correspondeert in de CL conceptuele variatie: meer dan andere taalkundige benaderingen benadrukt de CL expliciet de nauwe verwantschap of zelfs identiteit van betekenis en concept (zie b.v. Dirven en Verspoor (red.) 1999: 17 vlgg.). Het lexicale patroon hoort daarmee feitelijk tot de basisprincipes van de CL. Daarnaast activeert het werken met prototypische betekenissen het focale patroon. Niet zelden worden perifere betekenissen in het licht van de prototypische kern geïnterpreteerd. Een duidelijk voorbeeld, tevens illustratie van mogelijke LR-gevolgen, kan ontleend worden aan Goldbergs constructie-grammatica. De prototypische betekenis van de transitieve constructie ‘Agent affects Patient’ is in perifere gevallen als ‘I remember this’ niet letterlijk van toepassing. Blijkens een vergelijking met het Frans wordt dit patroon niettemin, enigszins vergelijkbaar met Weisgerbers ‘Akkusativierung’, geacht door te werken in de interpretatie: French ‘Je me souviens de ça’ does not construe the process as something that the trajector does to the landmark, rather, the agentive role of the trajector is de-emphasized through the use of a reflective. (Taylor 2002: 576) Langs deze weg is het een kleine stap naar het etymologische patroon. De zeer prominente rol die de metafoor, met name door het werk van Lakoff, in de CL heeft verworven, staat garant voor een ruime hoeveelheid betekenissen die alleen begrijpelijk geacht worden in het licht van het semantische domein waaruit ze via metaforische betekenisextensie zijn afgeleid. Zo is er een omvangrijk cluster van betekenissen in de sfeer van ‘redeneren’, die ontleend zijn aan betekenissen die met ‘reizen’ te maken hebben (b.v. ‘We came to that conclusion’, ‘The next step in his reasoning was difficult’, etc.). Lakoff en anderen zijn ervan overtuigd dat hier en elders het ‘source domain’ doorwerkt in het ‘target domain’; de boektitel Metaphors we live by (Lakoff & Johnson 1980) is op dit punt veelzeggend. Bij zijn bespreking van het Mixtec, een taal waarin ruimtelijke relaties worden verwoord via lichaamsdeel-termen, benadrukt Lakoff nog eens extra dat ‘it is not just a matter of using those words for our concepts, but rather a matter of systematically understanding spatial locations via conceptual relations among body parts’ (Lakoff 1987: 313).Ga naar voetnoot24 Net als in de 19e eeuw is de grens met het focale patroon vloeiend. Een aantal taalkundigen (o.a. Langacker) verwerpt Lakoffs visie dat de ‘target’-betekenis ontstaat door directe ‘mapping’ vanuit de ‘source’-betekenis: zij zien beide | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
betekenissen veeleer als concretiseringen van een abstracter schema. Niettemin wordt daarbinnen één betekenis (de letterlijke) vaak als prototypisch opgevat, en de andere (de metaforische) als een ‘extension’, waarmee een zekere diachronie weer binnengehaald lijkt te zijn (Taylor 2002: 505 vlgg.). Aan de andere kant van het spectrum krijgt Lakoff juist de kritiek dat zijn metaforen te ‘synchroon’ zijn. Zo bestrijden Geeraerts & Grondelaers (1995) Lakoffs visie dat metaforen altijd gebaseerd zijn op lichamelijke ervaringen: ook cultuurhistorische noties spelen een rol. Zo zouden veel emotie-metaforen feitelijk teruggaan op de antieke humeurentheorie. Aan grammaticale verschijnselen wordt in de CL zeer veel aandacht besteed; zij worden vooral semantisch geanalyseerd. Daarbij spelen het focale en het etymologische patroon de hoofdrol;Ga naar voetnoot25 enkele zojuist besproken voorbeelden illustreren dit. Het grammaticale patroon, waarin conclusies worden getrokken uit de pure aan- of afwezigheid van grammaticale elementen, is minder prominent in de CL. Eén voorbeeld speelt een centrale rol in Lakoff (1987): in het Dyirbal hebben alle nomina één van vier verplichte prefixen. De corresponderende semantische categorieën (die met geen enkel ‘westers’ concept corresponderen en daardoor voor westerlingen moeilijk te begrijpen zijn) worden, conform het grammaticale patroon (in de Boas-variant, zie p. 177) juist vanwege hun grammaticale status fundamenteel geacht voor de Dyirbal-cognitie.Ga naar voetnoot26 Lakoff sluit zich nadrukkelijk aan bij de visie ‘that fundamental concepts tend to be grammaticized, that is, to be part of the grammar of the language. As such, they are used unconsciously, automatically and constantly. In general, grammaticized concepts are viewed as more fundamental than concepts expressed by vocabulary items.’ (Lakoff 1987: 308). | |||||||||||||||||||
7.2. CL-standpunten over het LR: Wierzbicka en LakoffOndanks de sterke aanwezigheid van de vier interpretatiepatronen, is het LR geen breed gedeeld hoofdthema in de CL. Veel CL-visies getuigen wel van impliciet LR. Alle keren dat woorden, en vooral grammaticale constructies, via het (encyclopedisch en cultureel geladen) lexicale patroon of via het focale of etymologische patroon gekarakteriseerd worden, en deze karakterisering wijkt af van hun pendanten in andere talen, behoren LR-conclusies tot de mogelijkheden. Formuleringen met construe as of conceptualize as (vgl. het hierboven gegeven citaat van Taylor over ‘I remember this’ vs. ‘Je me souviens de ça’) zijn zeer gangbaar in de CL. Daar de CL van alle taalkundige benaderingen het meest pregnant betekenissen en concepten met elkaar identificeert, is het aan- | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
nemelijk dat dit soort formuleringen geen loze kreten zijn. Dit betekent dat veel onderzoeksresultaten in LR-termen geïnterpreteerd moeten worden. Ook zonder een duidelijke thematisering van het LR zullen de meeste cognitief-linguïsten, anders dan b.v. generatieve grammatici, op zijn minst enige affiniteit met het LR-gedachtegoed hebben. Slechts bij enkelen vormt het LR expliciet een belangrijk thema. Lakoff is een van hen. In Lakoff (1987) vormt het hoofdstuk Whorf and Relativism een principieel betoog ten gunste van het LR. Op grond van veel empirische gegevens (enkele werden hierboven besproken) en een gedetailleerde analyse van vele dimensies waarlangs LR-standpunten van elkaar kunnen verschillen, is zijn conclusie: ‘Am I a relativist? Well, I hold views that characterize one of the hundreds of forms of relativism’ (Lakoff 1987: 334). Een nog centralere rol speelt het LR in het werk van Wierzbicka. Voor haar is het LR, anders dan bij Lakoff, ook het terrein waarop haar eigen empirische onderzoek zich afspeelt. Haar onderzoek richt zich voor een aanzienlijk deel, maar zeker niet uitsluitend, op taal- en cognitieve verschillen binnen Europa. Een ander opvallend kenmerk is de reikwijdte van haar relativistische conclusies. Die gaan vaak verder dan uitspraken van het type ‘X wordt door de sprekers van taal Z geconceptualiseerd als Y’. Bij Wierzbicka gaat het om karakterkenmerken die doorgaans aan individuen worden toegeschreven, maar in dit geval aan collectiva (de gebruikers van een taal).Ga naar voetnoot27 Daarbij zijn het lexicale en het focale patroon de voornaamste hefbomen naar relativistische conclusies. Veel van Wierzbicka's onderzoek heeft betrekking op lexicale betekenissen, zoals in het privacy-voorbeeld (p. 183). Een ander voorbeeld vormen haar analyses van de verschillende betekenissen van woorden die ‘gelukkig’ betekenen in verschillende talen. Volgens Wierzbicka springt het Engelse happy eruit in vergelijking met bijvoorbeeld Duitse en Franse equivalenten, resp. glücklich en heureux. Happy heeft een zwakkere betekenis, hetgeen zou samenhangen met ‘een lange Angelsaksische traditie om emoties niet te tonen’ (vgl. Dirven & Verspoor (red.) 1999: 168). Maar ook grammaticale verschillen worden op deze manier geduid. Wierzbicka signaleert b.v. dat het Russisch veelvuldig gebruikmaakt van onpersoonlijke constructies (vgl. Goddard 2003: 413 vlgg.). Zo zegt een moeder tegen haar kind niet ‘Ik geef je geen ijsje’, maar ‘Er zal geen ijsje voor je zijn’. Ook zijn er als pendant van constructies met ‘Ik geloof/wil...’ de constructies ‘Het gelooft/wil... in mij’. Wierzbicka brengt dit in verband met wat zij het ‘Russische fatalisme’ noemt. Gebeurtenissen worden geconceptualiseerd als door het lot zo bepaald. De impliciete redenering volgt het focale patroon: wat geldt | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
voor prototypische voorbeelden van onpersoonlijke constructies (geen duidelijke agens, vgl. Het stormt, Het is daar niet prettig) wordt geacht door te werken in niet-prototypische gevallen.Ga naar voetnoot28 | |||||||||||||||||||
7.3. ControversesBinnen de CL bestaat veel onderlinge kritiek, op tal van punten. Dat in de CL ontwikkelde LR-standpunten ook binnen de CL worden bekritiseerd, betekent niet dat het LR in deze benadering een dubieuze status heeft, veeleer dat die status serieus genoeg is om aandacht aan te besteden. Bij de kritische noten is empirische onderbouwing het centrale punt. Daarbij moeten twee typen kritiek goed worden onderscheiden: (1) kritiek op extrapolatie van taal naar cognitie, (2) kritiek op de (te extrapoleren) visies op taal.
Ad (1). Tot nu toe heb ik in dit artikel gedaan alsof extrapolatie van taal naar cognitie probleemloos is. De vier interpretatiepatronen heb ik op dit punt niet geproblematiseerd, en dat deden de 19e-eeuwse en vele 20e-eeuwse LR-aanhangers ook niet. Saussure had veel kritiek op het LR, maar die betrof de taalkundige grondslagen van de interpretatiepatronen. De nauwe band tussen, of zelfs identiteit van betekenissen en concepten, taalstructuren en cognitieve structuren, bleef doorgaans onaangevochten. In de loop van de 20e eeuw veranderde dit. In toenemende mate werd het als methodologisch onjuist gezien, uitspraken te doen over het verband tussen twee zaken (taal en cognitie) op basis van gegevens over slechts een van de twee. De eis werd geformuleerd dat relativistische claims getoetst moeten worden aan taalonafhankelijke cognitieve evidentie. Er zijn verschillende redenen om een nauwe band tussen taal en cognitie niet altijd bij voorbaat plausibel te achten. Concepten en denkpatronen vertonen per individu of per groep sprekers van dezelfde taal grote verschillen (denk aan allen die wereldwijd het Engels als moedertaal hebben), terwijl linguïstische uitspraken gaan over de taal die door de hele taalgemeenschap wordt gesproken.Ga naar voetnoot29 Daarnaast is de 1:1-relatie tussen betekenissen en concepten niet probleemloos. Ook zonder een beschikbaar woord kan een concept er zijn, of zo makkelijk leerbaar zijn dat de afwezigheid weinig zegt (dit is empirisch | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
gedemonstreerd aan talen met weinig telwoorden). En mét beschikbare woorden hoeven de concepten er nog niet te zijn; bekend is het voorbeeld van de filosoof Putnam, die het verschil tussen betekenis en concept illustreert met de uitspraak dat voor hem met eik en beuk hetzelfde concept correspondeert (vgl. Putnam 1979). Inzicht in de noodzaak van buitentalige toetsing is in beperkte vorm al in het werk van Gabelentz aanwezig.Ga naar voetnoot30 In de loop van de 20e eeuw verbreidde dit inzicht zich, terwijl tegelijk ook het extrapoleren zonder empirische toetsing doorging. Ook de CL vertoont dit dubbele beeld. Enerzijds worden LR-claims juist binnen de CL aan uitvoerige empirische tests onderworpen.Ga naar voetnoot31 Aan de andere kant wordt er binnen de CL, waar de identiteit van betekenis en concept een centrale aanname is, schijnbaar moeiteloos geëxtrapoleerd. Binnen de CL leidt dit tot discussie. Zo worden Wierzbicka's LR-conclusies op basis van het Engelse woord privacy door Kristiansen & Geeraerts (2007) bekritiseerd. Zij wijzen op een tekort aan empirische evidentie voor de boude stelling dat ‘privacy’ een sleutelconcept in de Angelsaksische cultuur is, en elders niet. Afwezigheid van een letterlijke vertaling van de Engelse term in een andere taal achten zij onvoldoende: de sprekers van die taal kunnen het bijbehorende concept wel degelijk hebben. Omgekeerd wijst het loutere bestaan van een woord niet op een centrale rol van het bijbehorende concept in de bewuste cultuur.
Ad (2). De CL loopt zeker niet achter in de algemeen-taalkundige trend van de laatste tijd om naast intuïtieve oordelen van taalgebruikers ook gebruik te maken van andere empirische evidentie. Toch blijft binnen de CL het exclusieve beroep op intuïtieve oordelen voortbestaan. Zeker daar waar sprake is van weinig evidente oordelen (wat, zoals vastgesteld in par. 3, altijd het geval is bij het grammaticale, het focale en het etymologische patroon), leidt dit tot kritiek. Zo zijn lang niet alle cognitief-linguïsten overtuigd van de werking van het etymologische patroon, dat met name in Lakoffs metaforentheorie centraal staat.Ga naar voetnoot32 Net als Gabelentz meer dan honderd jaar geleden, betwijfelen zij sterk of alle betekenissen die bij het ontstaan van een uitdrukking een rol hebben gespeeld voor hedendaagse taalgebruikers nog actualiteit hebben. Deze twijfel roept de vraag op naar meer evidentie: If generalized metaphors are cited as evidence for our contemporary way of conceptualizing the world, it does not suffice to identify the metaphor, but it has to be shown on independent grounds that the metaphors are not just dead ones. (Geeraerts & Grondelaers 1995: 171) | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
Het antwoord op die vraag is natuurlijk tevens bepalend voor de mogelijkheid van LR-consequenties: wat niet meer actueel is, kan niet doorwerken in de cognitie. In reactie op dit probleem zijn er diverse empirische testmethoden ontwikkeld om de actualiteit van metaforen vast te stellen (vgl. b.v. Taylor 2002: 500 vlgg. en Geeraerts & Grondelaers 1995, par. 6). Dit heeft een veelheid aan criteria opgeleverd, maar het doel is steeds gelijk: voorkomen dat taalgebruikers ten onrechte etymologisch-gemotiveerde conceptualiseringen krijgen toegeschreven. | |||||||||||||||||||
8. BalansHet totaalbeeld dat oprijst uit het voorafgaande is dat van een cirkelgang: de vier interpretatiepatronen die in de 19e eeuw de bloei van het LR mogelijk maakten, doen dat opnieuw volop in de CL, nadat ze, in het verlengde van Gabelentz' tegenargumenten, in het Saussureaanse model voor enige tijd vleugellam waren gemaakt. Hoewel de CL zeker voortbouwt op Saussures algemene idee van het signe linguistique, en hoewel Saussures visie op semantiek zeker een zwakke vorm van LR impliceert die - met Trier als tussenstation - doorwerkt in de CL, is de totale semantische theorie van de CL, inclusief haar LR-implicaties, bepaald niet Saussureaans. Door in par. 4 te stellen dat Gabelentz de interpretatiepatronen heeft ontkracht, heb ik al min of meer de toon gezet voor een interpretatie van deze cirkelgang als ‘terug naar af’. Tegelijk heb ik gaande het artikel allerlei nuanceringen aangebracht die zorgen voor een gecompliceerder beeld. Om daar greep op te krijgen is het zinvol de interpretatiepatronen afzonderlijk langs te lopen, waarbij ik per patroon een voorlopig eigen standpunt formuleer. Het etymologische patroon laat het minst ingewikkelde beeld zien. Het voor de 19e-eeuwse geesteswetenschappen volstrekt vanzelfsprekende historisme, dat oorsprong identificeert met essentie, werd door Gabelentz, en later door Saussure, voor de taalkunde bestreden. Voor de betekenisbeschrijving betekent dit dat eigenschappen die uitsluitend refereren aan de etymologie van een taalelement uit de synchrone beschrijving geweerd worden, waardoor ze ook geen rol meer kunnen spelen in LR-conclusies. In het metaforenonderzoek van de CL is de 19e-eeuwse benadering teruggekeerd. De vanzelfsprekendheid waarmee b.v. zonder meer wordt aangenomen dat taalgebruikers een redenering conceptualiseren als een reis, beschouw ik inderdaad als ‘terug naar af’. Aan de andere kant zijn metaforen, anders dan b.v. de etymologie van handkerchief, vaak levende en aansprekende taalverschijnselen, zodat het niet uitgesloten is dat in het taalgebruik, afhankelijk van context en situatie, het ‘source domain’, mits nog goed begrijpelijk, kàn doorwerken in het ‘target domain’. Binnen de CL wordt hier, zoals gezegd aan het eind van de vorige paragraaf, in toenemende | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
mate empirisch onderzoek naar gedaan. ‘Terug naar af’ is dus te ongenuanceerd; misschien is reculer pour mieux sauter een betere omschrijving. Het focale patroon, dat hiervóór vaak in één adem werd genoemd met het etymologische, laat in de eindbalans een ander beeld zien. Gabelentz' opmerking over het Luango-voorbeeld Ik zie honger impliceert in de eerste plaats dat kernbetekenissen niet zonder meer doorwerken in perifere betekenissen. Saussures meest prominente semantische visie radicaliseert dit: in zijn puur-differentiële visie op betekenis bestaat er geen onderscheid tussen kern en periferie. Dat de CL dit onderscheid in de betekenisbeschrijving weer het volle pond geeft, beschouw ik niet als ‘terug naar af’. Integendeel, de bruikbaarheid van deze begrippen om de complexe semantische structuur van taalelementen te beschrijven lijkt mij evident, evenals de door Bakker en Geeraerts c.s. betoogde onbruikbaarheid resp. beperktheid van een uitsluitend differentiële semantiek. Ook Nerlich & Clarke (2000) zien hier een terechte teruggreep op de rijkere 19e-eeuwse semantiek. Maar dit laat onverlet dat het focale patroon wel degelijk op bezwaren stuit. Gabelentz' opmerking over het Luango, en b.v. ook de kritiek die Weisgerber destijds kreeg op zijn ‘Akkusativierung’ (n.l. dat het om een conventioneel gebruikte naamval gaat, die niets met een speciale zienswijze te maken heeft),Ga naar voetnoot33 zijn zonder meer uitbreidbaar naar de manieren waarop dit patroon, met name bij de beschrijving van grammaticale verschijnselen, in de CL wordt toegepast, b.v. door Wierzbicka en in de constructie-grammatica. Als een spreker b.v. de beide argumenten van het predicaat zich herinneren wil aanduiden, gebruikt hij daartoe het in zijn taal beschikbare conventionele middel. Wat dat middel nog meer aan mogelijkheden heeft, is doorgaans in de bewuste situatie irrelevant, hoewel ik n.a.v. Saussure gesuggereerd heb dat dit eventueel kan ‘mee-resoneren’. Zeker het (bij Saussure niet mogelijke) mee-resoneren van kernbetekenissen kan in bepaalde contexten en situaties een zekere plausibiliteit hebben, maar ook hier zou empirisch onderzoek het zonder meer uitgaan van ‘conceptualiseringen’ conform de door de linguïst opgestelde analyse in termen van kernbetekenissen moeten vervangen. Wat ik hier eigenlijk bepleit is een prominentere rol voor Saussures begrip signification, hierboven omschreven als ‘eigenstandige (sub)betekenis, met een per gebruikssituatie wisselende relevantie’. Hoe onuitgewerkt ook, (een nazaat van) dit begrip kan taalkundigen behoeden voor het in elke taalgebruikssituatie relevant achten van complete betekenissen (de nazaten van Saussures valeur). Zoals betoogd door Dinneen (1967), is juist de signification communicatief en cognitief primair. Zo is in Le mouton mange de subbetekenis ‘levend schaap’ van mouton primair; in het Luango-equivalent van Ik zie honger is de subbetekenis ‘er- | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
varen’ van (het equivalent van) zien primair; in I remember this is de subbetekenis ‘ervarende’ van het grammaticale subject primair. Anders dan bij de beschrijving van grammaticale verschijnselen, is deze prominentere rol voor de signification bij lexicale beschrijvingen al goeddeels een feit, zoals gaandeweg zal blijken bij de nu volgende bespreking van het lexicale patroon. Dit patroon is, anders dan de andere, eigenlijk nooit controversieel geweest. Het neemt alleen sterk verschillende vormen aan, afhankelijk van de semantische theorie waarbinnen het wordt toegepast. De Saussureaanse variant is daardoor extreem zwak, en ook de op Saussure gebaseerde structuralistische semantiek van b.v. Lyons is aanzienlijk zwakker dan de 19e-eeuwse lexicale semantiek (zie Nerlich & Clarke 2000). De CL-variant is juist extreem sterk. Als lexicaal-semantische benadering heeft de CL grote vooruitgang geboekt. Het beschrijven van de rol van een woord in allerlei verschillende domeinen en culturele frames, waarbij allerlei verschillende eigenschappen geactiveerd worden, is voor het feitelijke gebruik maximaal verhelderend. Met LR-conclusies is echter voorzichtigheid geboden. Enerzijds maakt de CL-benadering gevoelig voor allerlei relevante taal(gemeenschaps-)gebonden aspecten van betekenissen en concepten. Anderzijds kan. zoals opgemerkt in par. 7.3, niet zonder meer worden uitgegaan van een 1:1-relatie tussen betekenissen en concepten. Wierzbicka's visie dat slechts de Angelsaksische cultuur beschikt over het begrip ‘privacy’ is b.v. terecht bekritiseerd. Anders dan bij het focale patroon bestaat bij het lexicale patroon veel minder het gevaar dat de voor de CL kenmerkende rijkgestructureerde betekenissen ook in iedere gebruikssituatie relevant worden geacht. Bij polyseme structuren is per gebruikssituatie slechts één subbetekenis aan de orde. Bij woorden die in veel domeinen figureren, kunnen in verschillende contexten en situaties verschillende domeinen geactiveerd worden. Zo zal b.v. bij lang niet elk gebruik van het woord zondag de religieuze connotatie van dit woord geactiveerd zijn, evenmin als bij elk gebruik van mouton de ‘vlees’-betekenis geactiveerd is. Dit betekent dat, anders dan bij de grammaticale betekenissen, waar het focale patroon maakt dat totale betekenissen in de CL van toepassing worden geacht bij elk gebruik van een bepaalde categorie, bij lexicale betekenissen de notie ‘eigenstandige subbetekenis’ (de nazaat van signification) al een prominente rol speelt.Ga naar voetnoot34 Van ‘terug naar af’ is bij het lexicale patroon dus geen sprake. Er is een heil- | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
zame teruggreep op de eerdere ‘rijkere’ semantiek, die kan stimuleren tot relevante LR-conclusies. Tegelijk worden al te boude LR-conclusies tegengehouden door eigenstandige subbetekenissen het volle pond te geven.Ga naar voetnoot35 Het grammaticale patroon heeft in de loop van de tijd verschillende vormen aangenomen. Gemeenschappelijk is steeds de aanname dat grammaticale elementen een afzonderlijke en belangrijke semantische rol spelen, die doorwerkt in de cognitie. De 19e-eeuwse vorm, waarin gedacht werd in termen van deficiënties (‘vormeloze’ gedachten en taaluitingen) is definitief verdwenen. Daarvoor in de plaats is de Boasiaanse variant gekomen, die grammaticale betekenissen, vanwege hun onbewuste en alomtegenwoordige karakter een extra belangrijke cognitieve rol toekent. Dit idee is in de CL overgenomen, o.a. door Lakoff. Lijnrecht tegenover dit idee staat Dinneens suggestie, gebaseerd op Saussures begrip signification, dat deze betekenissen niet behoren tot wat de spreker wil meedelen, en dus juist cognitief onbelangrijk zijn. Ik heb in par. 5.3, en zojuist opnieuw, benadrukt dat de signification in het feitelijke taalgebruik inderdaad centraal staat. De mate waarin totale betekenissen ‘mee-resoneren’ moet per geval bekeken worden. Lakoffs a priori-aanname dat dit bij grammaticale elementen altijd het geval is, beschouw ik weer als een geval van ‘terug naar af’.Ga naar voetnoot36 Juist bij grammaticale betekenissen is het, zoals Dinneen betoogt, aannemelijk dat ze überhaupt niet op een bewust niveau ‘mee-resoneren’. Dit idee lijkt te worden ondersteund door recent psycholinguïstisch en neurologisch onderzoek: taalbeheersing bestaat uit verschillende vormen van kennis, die zowel behoren tot de grotere categorie van ‘declarative knowledge’ als tot de grotere categorie van ‘procedural knowledge’. Lexicale kennis behoort tot de eerste categorie; grammaticale kennis behoort (samen met vaardigheden als b.v. het kunnen fietsen) grotendeels tot de laatste categorie, waarvoor geldt dat ‘neither the learning nor the remembering of these procedures appear to be accessible to conscious memory’ (Ullman 2001: 46). Invloed vanuit de grammatica op onze kijk op de werkelijkheid lijkt dus weinig plausibel. | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
Ik ben me ervan bewust dat de stellingnamen in deze laatste paragraaf een veel uitvoeriger uitwerking vereisen dan waar ik op dit moment toe in staat ben en dan waar in het kader van een historiografisch-georiënteerd artikel ruimte voor is. Ik heb ze toch gepresenteerd, ten eerste omdat ze misschien ook in deze vorm een bijdrage kunnen leveren aan de immer actuele discussie over basisprincipes van de semantiek, ten tweede omdat ik geen gelegenheid onbenut wil laten om aan te tonen dat met behulp van inzicht in de geschiedenis van de taalkunde ook hedendaagse problemen kunnen worden verhelderd. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
|
|