Voortgang. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||
Tussenwerpseltheorieën
| |||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding en probleemstellingAl sinds de Latijnse grammatici horen de tussenwerpsels tot de erkende woordsoorten, maar niemand wist eigenlijk goed wat ze daar deden. Tradities zijn echter machtig; zij hebben de categorie beschermd en gezorgd voor een boeiende discussie door de eeuwen heen. Een discussie die ook in Nederland zijn echo heeft gehad. Door hun marginale positie in de grammatica zijn de tussenwerpsels tot een ijkpunt geworden voor de elkaar afwisselende theorieën en hierbij kwamen vaak dezelfde punten aan de orde.Ga naar voetnoot1 In dit artikel wil ik een kader schetsen waarin de meningen hun plaats kunnen vinden. Hierin worden twee aspecten tegen elkaar afgezet: de vragen die over tussenwerpsels gesteld kunnen worden en de opeenvolgende theoriën die zich met meer of minder enthousiasme op deze vragen hebben gestort. Dit levert een presentatieprobleem op: welk aspect moet centraal staan? In de Engelse versie van dit artikel ben ik uitgegaan van de theorieën;Ga naar voetnoot2 hier zal ik beginnen met de vragen. Misschien dat hierdoor andere problemen centraal komen te staan. De tussenwerpseldiscussie is internationaal, maar elke belangrijke theorie heeft in Nederland wel zijn weerklank gevonden.Ga naar voetnoot3 Verder zal ik nog ingaan op aspecten die weinig aandacht hebben gekregen.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||
De vragen kunnen ingedeeld worden in vier grote groepen. In de eerste plaats algemene vragen over de woordsoort: wat voor plaats neemt deze in binnen de woordsoorten, hoe is hij te definiëren, hoort hij wel tot de taal of misschien tot een ander systeem van communicatie en welke ondersoorten zijn er te onderscheiden? Ten tweede de puur linguïstische vragen, over fonologische, morfologische, syntactische en semantisch-pragmatische eigenschappen van het tussenwerpsel. De derde groep vragen is sociolinguïstisch van aard en houdt verband met de variatie in de taal. De vierde groep betreft de documentatie en de historische stabiliteit van de categorie. Bij de opengebleven problemen zou ik vooral de internationale aspecten rekenen: zowel de contrastieve kant van het onderzoek als de uitwisseling tussen taalsystemen. Ook de metatheoretische vragen beginnen pas recent op gang te komen.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||
2.1. De woordsoort: definitie en inperkingDe woordsoort vond dus zijn oorsprong in de Latijnse grammatica. De Grieken rekenden tussenwerpsels tot de adverbia, maar bij de overname van de Griekse woordsoorten door Latijnse auteurs werd de nieuwe categorie verzelfstandigd, als compensatie voor het lidwoord, dat in het Grieks wel, maar in het Latijn niet bestond.Ga naar voetnoot6 In de definitie was sprake van de affectus animi, en het ontbreken van semantische inhoud: tussenwerpsels geven gevoelens weer, maar zijn niet verbonden met een begrip. Ze zijn dus niet referentieel, maar geven de gevoelens rechtstreeks weer. Wat gevoelens zijn kan wisselen per theorie en van de definitie van ‘gevoelen’ hangt af of dit kenmerk volstaat; naarmate de beschrijving completer wordt en het begrip emotie nauwer wordt omschreven, ontstaat de behoefte aan andere kenmerken; ook dat is een vraag die per para- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||
digma verschillend wordt opgelost en daardoor een interessant onderwerp is voor metalinguïstische beschouwingen.Ga naar voetnoot7 Latijn was de schooltaal bij uitstek, althans tot de gymnasiumhervorming in het begin van de negentiende eeuw. De benadering op school was filologisch: het lezen van teksten stond centraal; vandaar dat de voorbeelden afkomstig waren van de veelgelezen en frequent opgevoerde toneelstukken van Plautus en Terentius. Deze literaire achtergrond verklaart waarom de voorbeelden aanvankelijk gering in aantal waren en steeds dezelfde, ook bij het verleggen van de aandacht naar de moderne talen. In de cartesiaanse 17e eeuw werden diergeluiden uitgesloten van de discussie, maar als ze terugkomen biedt de komedie een gerede aanleiding, via het blijspel De Kikvorsen van Aristophanes, waarin het kikkerkoor een gezang aanheft dat begint met het klanknabootsende Βρεκεκεξ κοαξ κοαξ. | |||||||||||||||||||||||||
2.2. Tussenwerpsels in engere en in ruimere zinDe uitbreiding van de semantische categorieën, aanvankelijk met de subgroep ‘aandachttrekkende tussenwerpsels’, kan plaatsvinden via verschillende strategieën. Men kan een beperkte of een ruime opvatting hebben van wat een tussenwerpsel is. Bij een beperkte interpretatie kan eventueel het kenmerk emotie gehandhaafd blijven; andere subgroepen vallen dan buiten de woordsoort. Vaak worden er verschillende soorten partikels opgevoerd, soms ook worden de tussenwerpsels beschouwd als onderklasse van de woordsoort partikels. Een mooi voorbeeld van dit laatste is Longman's Grammar of Spoken and Written English (1999), een fraai specimen van de corpusgerichte beschouwing (zie voor deze § 3.8). Het boek kent een klasse van inserts, die ruwweg overeenkomen met tussenwerpsels in ruimere zin, met negen deelgroepen, waaronder de tussenwerpsels in engere zin, hier inderdaad gedefiniëerd als ‘emotional sounds’. De ondergroepen zijn: Interjections (oh! wow! oops!), greetings and farewells (Hi, See you), discourse markers (well, right, you see), attention signals (Hey you), response elicitors (eh? okay?), response forms (yes, no, okay, uh huh), hesitators (uh, erm), various polite speech-act formulae (You're welcome) and expletives (shit, bloody hell). Hoe zouden we dit schema in het Nederlands moeten weergeven? Als zo vaak is dat een kwestie van terminologie en van de keuze van voorbeelden. Inserts zouden we kunnen vertalen met invoegsels, een voorstel dat ons terugvoert naar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||
de etymologie van tussenwerpsel. Groep 1 zijn dan de tussenwerpsels (in engere zin); de Engelse voorbeelden wauw en oeps zijn nu ook Nederlands geworden, maar och! en jee! zijn klassieker. Groep 2 zijn de groetformules, van goeiemorgen tot doe-ie, de mazzel en aju paraplu.Ga naar voetnoot8 Groep 3 zijn de gesprekssignalen, zoals nou en hoor, respectievelijk aan het begin en het eind van een taaluiting. Groep 4 zijn de aandachttrekkers (psst, oehoe, hé daar, hoor eens) en groep 5 de vragen om antwoorden, zoals hè? en het Utrechtse waar? Groep 6 zijn de antwoordvormen: ja, nee, oké en hm (zei Tom Poes).Ga naar voetnoot9 Groep 7 zijn de aarzelingen (eh, zeg maar), groep 8 de beleefdheidsformules (graag gedaan, sorry, en pardon in één van zijn betekenissen).Ga naar voetnoot10 De laatste groep, die van de grove taal, staat eigenlijk haaks op de rest, omdat het hier meer een register betreft. Bij het Engelse expletives denken we onwillekeurig aan de Nixon tapes, met hun expletives deleted, het schrappen van de platte uitdrukkingen. Voor het vinden van een goed Nederlands equivalent van deze term zouden we onderzoek kunnen doen naar de discussies over de correctiepraktijken bij de Handelingen van de Tweede Kamer. | |||||||||||||||||||||||||
2.3. De taalkundige aspectenDe strikt taalkundige aspecten zijn vrij aardig bestudeerd, al is er nog veel aan te vullen. Om te beginnen met de fonologische aspecten: iedereen weet dat tussenwerpsels klanken en lettergrepen kunnen bevatten die buiten de fonologie van de ‘normale’ taal vallen. Maar dat is maar ten dele waar. Juist wanneer spontane klanken geconventionaliseerd worden is de neiging tot aanpassing aan het systeem groot. Ook bij diergeluiden is dat zo. Nederlandse hanen roepen kukeleku (met het Nederlandse foneem /y/ en het voor tussenwerpsels karakteristieke dactyluspatroon). Italiaanse hanen, die de /y/ niet kennen, roepen chiccherichi. Verificatie van de traditionele stelling zou een interessante onderzoeksvraag zijn. Een andere fonologische vraag betreft de klankreductie. Klankreducties komen ook bij andere woordsoorten voor en hebben te maken met woordfrequentie en met de allegro-stijl. De manier waarop oudpremier Den Uyl woorden als minister-president of anti-revolutionaire partij weergaf was | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||
legendarisch, en ook Balkenende heeft in dezen zijn sporen verdiend.Ga naar voetnoot11 De reductiepatronen van tussenwerpsels (die vaak optreden bij categoriewisseling, zoals wanneer Italiaans schiavo (‘slaaf’, dus ‘dienaar’) verandert in de groet ciao) kunnen bekeken worden vanuit de bron of het doel. De bronvraag is of we bij de tussenwerpsels dezelfde reducties tegenkomen als bij andere allegroverschijnselen; de doelvraag is wat de typische tussenwerpselpatronen zijn waartoe de gereduceerde vormen tenderen (in het Duits hebben Tschau en Tschüß verwante patronen, ondanks de zeer verschillende oorsprong, te weten Italiaans schiavo en Frans adieu). Groetformules zijn bijzonder vatbaar voor reductie, zoals ook de historie van (goeden)dag naar doe-ie moge aantonen. Typische morfologische problemen zijn er ook. Ik noem er drie. Tussenwerpsels kunnen onderlinge verbindingen aangaan, zoals helaas, dat in het Frans ontstaan is als combinatie van hé en las, het laatste in de betekenis van ‘ongelukkige’. Een Nederlands voorbeeld is owee. Tussenwerpsels vertonen vaak reduplicatie-effecten, zoals wee wee, och och. Dit komt speciaal voor bij vloeken, zoals in guttegut, godverdegodver, het laatste weer met een dactyluspatroon.Ga naar voetnoot12 Ten slotte is er de eufemistische substitutie, waarbij taboewoorden vervangen worden door klankverwante onschuldige woorden. In het Italiaans kennen we cavolo, letterlijk ‘kool’, voor cazzo ‘lul’;Ga naar voetnoot13 trouwens het Nederlandse leuter is een soortgelijke substitutie (alleen wordt dit woord evenmin als lul als tussenwerpsel gebruikt). Wat de syntaxis betreft is een veel voorkomende mening dat tussenwerpsels geen syntaxis hebben. Hierbij worden altijd uitzonderingen vermeld, meestal wee, dat in de meeste talen de datief regeert (de bron is natuurlijk het Latijn, met een voorbeeld als Vae victis, ‘wee de overwonnenen’). Uitdrukkingen als ‘wee jouw gebeente’ zijn bedreigingen; we horen minder over loftuitingen (Hoera, hoera voor | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||
Ekema)Ga naar voetnoot14 of groetformules (Den lezer heil, goeiemorgen samen). Aangezien de klassieke theorie het ontbreken van syntaxis vaak in de definitie opneemt, moet er voor dit soort gevallen een speciale rechtvaardiging komen. Beauzée in de Encyclopédie van Diderot en D'Alembert maakt gebruik van de retorische figuur ellipsis om het verschil tussen Ecce Homo en Ecce Hominem te verklaren.Ga naar voetnoot15 Deze kwesties behoren tot de interne syntaxis van een tussenwerpselgroep. Het andere syntactische aspect is het externe; waar in de zin de tussenwerpsels geworpen worden. Dit punt wordt meestal behandeld bij beschouwingen over de woordsoort zelf, omdat ze de naam tussenwerpsel toelichten. In de corpuslinguïstiek is dit een eerste onderzoeksvraag (zie Schelfhout e.a. 2005). Lexicale problemen gaan over verandering van woordsoort. Soms gaat zo'n verandering van andere categorieën naar voorzetsel (help! genade!). Een vraag is hierbij of zo'n woordvorm dan behoort tot één of twee lexicale eenheden. De ontwikkeling kan ook de andere kant op gaan, zoals in Waar is verdomme de krant gebleven → waar is die verdomde krant gebleven. Zijn we in dit laatste geval buiten de woordsoort tussenwerpsels gekomen of is dit een voorbeeld van syntactische spreiding van tussenwerpsels? Semantische en pragmatische problemen zijn zeer gevarieerd. Sommige auteurs zullen zeggen dat tussenwerpsels geen semantiek hebben en dat hun gebruik louter pragmatisch bepaald is. Bij dergelijke uitspraken zou eigenlijk steeds de definitie vermeld moeten worden die de bewuste auteurs van semantiek en pragmatiek geven. Als er wel een betekenis wordt gehecht aan individuele tussenwerpsels, hoe kan die dan omschreven worden, vooral door auteurs die aan tussenwerpsels geen begrip toekennen? Zijn er algemene betekenissen (Gesamtbedeutungen) met contextuele varianten? Zijn er tussenwerpsels zonder eigen betekenis (nulwaarde van de betekenis), waarbij de intonatie de betekenis invult (en staat intonatie los van het tussenwerpsel zelf)?Ga naar voetnoot16 Dit geldt speciaal voor zeer wendbare tussenwerpsels als hm of aha. Hoe kan een tussenwerpsel een nieuwe betekenis krijgen, zoals hallo of oke? Er zijn theorieën die deze vragen niet behandelen, aan de andere kant geven speciaal benaderingen uit de hoek van de gespreksanalyse of de pragmatiek hele lijsten van gebruikssituaties. | |||||||||||||||||||||||||
2.4. De sociolinguïstiek van de tussenwerpselsSociolinguïstische aspecten (wie gebruiken er tussenwerpsels en wanneer?) zijn belangrijk. In de Romantiek werden tussenwerpsels verbonden met primitieve | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||
fasen van de mensheid, waarbij primitieve volkeren vaak op een hoop worden gegooid met de lagere standen, vrouwen en kinderen. Dit laatste wordt gevoed door het idee dat de ontogenie de phylogenie herhaalt, met andere woorden dat de ontwikkeling van de mensheid weerspiegeld wordt in de ontwikkeling van kind naar volwassene. Ook voor degenen die deze theorie niet aanhangen is het duidelijk dat er verschil is in het gebruik van tussenwerpsels tussen mannen, vrouwen en kinderen. In onze tijd lijken de verschillen te vervagen, maar zijn ze daardoor ook helemaal verdwenen? Bij Duitse negentiende-eeuwse auteurs krijgt men de indruk dat mannelijke Bildungsbürger geen tussenwerpsels gebruiken: zij zouden de meest extreme tegenhanger van de primitieven zijn.Ga naar voetnoot17 Bij wijze van curiositeit heb ik dit gecheckt bij de Bildungsbürger bij uitstek, namelijk Thomas Mann. Al in de tweede regel van zijn roman Buddenbrooks vond ik de zinsnede Je, den Düwel ook, c'est la question, ma chère demoiselle, met een gereduceerde en een ongereduceerde taboeinterjectie van religieuze oorsprong (Je is een reductie van Jesus, den Düwel is ongereduceerd) en twee soorten codewisseling, naar het dialect en naar een vreemde taal. De spreker is grootburger Johann Buddenbrook senior tegen zijn kleindochter Tony. Een andere test was het eind van Felix Krull: ‘Maria!’ rief ich. Und: ‘Holé! Heho! Ahé!’ rief sie mit mächtigem Jubel. Ein Wirbelsturm urtümlicher Kräfte trug mich ins Reich der Wonne. Und hoch, stürmischer als beim iberischen Blutspiel, sah ich unter meinen glühenden Zärtlichkeiten den königlichen Busen wogen.’ In dit citaat vinden wij drie Spaanse tussenwerpsels die een jubelend gevoel uitdrukken. De spreekster is vrouw, en als ‘Iberische’ per definitie minder gebildet dan de Duitsers, maar het gaat wel over een persoon van koninklijken bloede. Toch zien de urtümliche Kräfte er tamelijk primitief uit: misschien is Thomas Mann wel een late vertegenwoordiger van het romantische paradigma. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||
Overigens krijgt iemand die het Nederlandse openbare leven volgt niet de indruk dat mannen bijzonder terughoudend zijn in het gebruik van pakkende tussenwerpsels. Ook op de voetbaltribunes worden de krachttermen in de regel door mannen gebezigd. Natuurlijk is er ook variatie in andere sociolinguïstische domeinen. Geografische spreiding is er een van: hè wordt hé in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden en het overeenkomstige gelt? is typisch voor Zuid-Duitsland en Zwitserland.Ga naar voetnoot18 Het Britse bloody staat tegenover het Amerikaanse fucking. In sommige Italiaanse regio's wordt cazzo vervangen door minchia (van Latijn mentula ‘kinnetje’, met anatomische verplaatsing, dus een soort metafoor). Diachrone verschillen zijn opvallend: ze vormen een belangrijke bron voor vernieuwing van de tussenwerpselvoorraad. Bij een kleine verkenning is mij gebleken dat duh-huh van de jongste generatie bij opa's onbekend is, maar moeders horen het de hele dag.Ga naar voetnoot19 Het meest interessant is het verschil tussen gesproken en geschreven taal. Traditioneel is de heersende mening dat tussenwerpsels typerend zijn voor de spreektaal en dat de schrijftaal ze met mate en vaak selectief en in conventionele vorm overneemt. Dit is aan het verdwijnen: stripverhalen zijn erg creatief in hun gebruik van tussenwerpsels; veel van hun vondsten dringen geleidelijk door in de algemene taal. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||
2.5. Tussenwerpselstudie en documentatieEen verwaarloosd gebied is de documentatie. Veel studies geven hele lijsten met vormen, maar het is niet altijd duidelijk welke daarvan veel gebruikt worden en welke van vorige studies zijn overgenomen. Zeventiende-eeuwse grammatici citeren soms vormen die al in het Latijn bestonden, maar in de 17e eeuw niet gebruikt werden, voor zover we dat kunnen nagaan. Ik heb de indruk dat de Latijnse school daar debet aan was.Ga naar voetnoot20 Een van de weinige oudere auteurs die hun voorbeelden documenteren is Buommattei (1643), die de Decamerone van Boccaccio systematisch als bron gebruikt. Maar Boccaccio schreef drie eeuwen eerder en dus weten we niet of de geciteerde vormen in Buommattei's tijd nog altijd gangbaar waren. Boccaccio's tekst bevat veel dialogen en is daardoor een belangrijke bron van tussenwerpsels. Zijn boek is in alle Europese cultuurtalen al vroeg vertaald, en zo hebben we een basis voor een vergelijkende tussenwerpselstudie in deze vertalingen.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||||||
3. De behandeling van tussenwerpsels in verschillende periodesIn de loop van de geschiedenis van het taalkundig onderzoek zijn er veel theoretische benaderingen geweest, die elk een eigen kader voor de tussenwerpsels geschetst hebben. Ik zal hier tien historische benaderingen uitwerken, maar laat de vraag open of er niet nog meer onderscheiden kunnen worden. Het zijn: 1. de klassieke benadering, 2. de romantische benadering, 3. de anthropologische benadering, 4. de neogrammatische benadering, 5. de structuralistische benadering, 6. de benadering vanuit de gespreksanalyse, 7. de generatieve benadering, 8. de corpuslinguïstische benadering, 9. de pragmatische benadering, 10. de cognitieve benadering. | |||||||||||||||||||||||||
3.1. De klassieke periodeIn de klassieke benadering, die kenmerkend is voor de zeventiende eeuw, horen de tussenwerpsels tot de periferie van de taal. Er is geen duidelijker bewijs voor deze marginale positie dan de slechts zesendertig woorden die de grammatica van Port-Royal aan de tussenwerpsels gewijd heeft; korter kan haast niet. Hun tekst is: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
Les interjections sont des mots qui ne signifient aussi rien hors de nous [net als de voegwoorden]: mais ce sont seulement des voix plus naturelles qu'artificielles, qui marquent les mouvements de nostre ame, comme ba, o, heu, helas, &c. Toch geeft deze korte tekst alle elementen aan die belangrijk zijn voor deze periode: tussenwerpsels refereren niet aan de buitenwereld, ze geven zieleroerselen aan, die in de traditie affectus animi heten, ze zijn natuurlijk, wat geïnterpreteerd kan worden als spontaan, zonder tussenkomst van de rede, en de voorbeelden zijn een uiterst beknopte selectie van typische woordjes. De affectus animi zouden een apart onderwerp van studie kunnen zijn: iedere auteur vertaalt ze op zijn wijze en iedere periode verstaat er wat anders onder, al naar de filosofische traditie waarin hij werkt. In het begin van de 17e eeuw is het voor de hand liggend om naar Descartes te kijken. Deze onderscheidt zes aandoeningen of hartstochten (passions de l'âme: bewondering, liefde, haat, verlangen, vreugde en droefheid).Ga naar voetnoot22 Ik acht het waarschijnlijk dat de auteurs zich wel bewust zijn van het feit dat niet alle tussenwerpsels gevoelens uitdrukken; die gevoelens zullen wel een soort prototypische waarde hebben. Taal is een prerogatief van mensen: diergeluiden en andere onomatopeeën behoren niet tot de grammatica. Deze keuze is bewust; Vossius 1635 wijst de kikkerklank brececex nadrukkelijk af. Is er ergens een diergeluid in de 17e-eeuwse grammatica dan moet dat een relict uit de Renaissance zijn. Het marginale karakter van de tussenwerpsels kan nog op andere manieren uitgedrukt worden. Een voorbeeld is de strategie van Buommattei. Hij vraagt zich af of de laatste plaats in zijn grammatica voor de voegwoorden of voor de tussenwerpsels moet zijn en opteert dan voor de tussenwerpsels. Dan zegt hij dat hij het kort zal houden omdat zijn lezers ongetwijfeld vermoeid zijn geworden en dan eindigt hij zijn lijst voorbeelden met de woorden: E altri. Ma questi bastino (‘En andere. Maar deze moeten maar volstaan’). Net als Port-Royal behandelt hij de voegwoorden en de tussenwerpsels gezamelijk, want het zijn beide niet-referentiële categorieën. De klassieke positie is goed verankerd in de Nederlandse grammatica's van de 17e en de 18e eeuw. Ze werken allemaal met een lijst van ‘gevoelens’, die van Latijnse oorsprong is, maar door iedere auteur vrij gevarieerd wordt; als typerend voor alle kan de Italiaansche Spraakkonst van Lodewijk Meyer uit 1672 gelden (zie verder De Boer 1996). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
3.2. De Romantische periodeDe tweede positie, die ik de Romantische zal noemen, is totaal in tegenstelling met de klassieke. De eerste zin van Herders Abhandlung über den Ursprung der Sprache uit 1772 luidt: ‘Schon als Tier hat der Mensch Sprache.’ Deze taal is de onmiddellijke uitdrukking en overdracht van gevoelens, die we tegenkomen bij alle primitieve volkeren, zelfs de Esten en Laplanders van Europa (die Herder, geboren in Riga, als bijzonder primitief beschouwt).Ga naar voetnoot23 Primitief is voor Herder een positief begrip, in tegenstelling tot de kunstmatige taal van de burgerlijke maatschappij die, in Herders woorden, de vloed en de zee van hartstochten ingedamd, uitgedroogd en weggeleid heeft.Ga naar voetnoot24 Deze beide elementen, het woord ‘primitief’ en de positieve waardering voor primitieve mensen, is een rode draad die door de Romantische periode loopt. We kunnen in de 18e eeuw jagen naar voorlopers van deze elementen. En op het moment dat ‘primitief’ een negatieve klank gaat krijgen, en de Bildungsbürger, waar Herder zo'n hekel aan heeft, een positieve waarde begint te worden, is de Romantische periode voorbij. | |||||||||||||||||||||||||
3.3. De achttiende eeuw als tussenperiode?Misschien is de tijd van de Verlichting wel een eigen periode voor de tussenwerpsels. Als ‘natuur’ een sleutelwoord is voor de klassieke benadering en ‘primitief’ voor de Romantische, dan kunnen we de 18e eeuw doorzoeken met een combinatie van deze twee termen. Dan is die periode tegelijk een voorloper van de aandacht voor het primitieve en geeft hij een ontwikkeling van het begrip ‘natuur’. In dit verband is het artikel Interjection van Nicolas Beauzée in de Encyclopédie van Diderot en D'Alembert erg interessant. Een kort citaat: Les interjections, mêmes telles qu'elles sont dans nos langues formées & articulées, ne s'apprennent pas par la simple audition & par l'intonation d'autrui; mais tout homme les tient de soi-même & de son propre sentiment; au moins dans ce qu'elles ont de radical & de significatif, qui est le même partout, quoiqu'il puisse y avoir quelque variété dans la terminaison. Elles sont courtes; elles partent du mouvement machinal & tiennent partout à la langue primitive. Ce ne sont pas de simples mots, mais quelque chose de plus, puisqu'elles expriment le sentiment qu'on a d'une chose, & que par une simple voix promte, par un seul coup d'organe, elles peignent la maniere dont on s'en trouve intérieurement affecté. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
In dit citaat heeft de tegenstelling tussen naturel en artificiel plaatsgemaakt voor langage du coeur en langage de la raison. De taal van het hart drukt alleen maar innerlijke gevoelens uit en kan dit al doen voordat het kind voorwerpen uit de buitenwereld in begrippen heeft gevangen. Hij heeft geen syntaxis, want dat is een product van de rede. Het woord ‘primitief’ wordt hier nog niet gebezigd om volkeren aan te duiden, zoals dat later zal gebeuren, maar is een eigenschap van taal en woordsoorten: een beginstadium van de taal. De sfeer van de 18e eeuw schemert door in het woord ‘machinal’, dat hier een synoniem van ‘naturel’ is: instinctieve reacties op gevoelens zijn uitingen van l'homme machine. In een ander artikel, over Mot, maakt Beauzée een elegant onderscheid tussen de expressieve en de communicatieve functie van tussenwerpsels: Elles désignent dans celui qui s'en sert une affection, un sentiment; elles ne l'excitent pas dans l'ame de celui qui les entend, elles ne lui en présentent que l'idée. Vous conversez avec votre ami que la goutte retient au lit; tout-à-coup il vous interrompt par ahi, ahi! Ce cri arraché par la douleur est le signe naturel de l'existence de ce sentiment dans son ame, mais il n'indique aucune idée dans son esprit. Par rapport à vous, ce mot vous communique-t-il la même affection? Non; vous n'y tiendriez pas plus que votre ami, & vous deviendriez son écho: il ne fait naître en vous que l'idée de l'existence de ce sentiment douloureux dans votre ami, précisément comme s'il vous eût dit: voilà que je ressens une vive & subite douleur. La différence qu'il y a, c'est que vous êtes bien plus persuadé par le cri interjectif, que vous ne le seriez par la proposition froide que je viens d'y substituer [...]: le langage du coeur se fait aussi entendre au coeur, quoique par occassion il éclaire l'esprit. De kreet drukt de pijn uit die de spreker voelt, maar hij deelt alleen maar de wetenschap mee dat de spreker pijn voelt, niet de pijn zelf. Toch heeft het tussenwerpsel voor de hoorder een extra waarde boven de zakelijke mededeling: hij genereert zelf een gevoelen, misschien medelijden. Dit is in tegenstelling bijvoorbeeld tot Edward Sapir, die in zijn semiotische kader een onderscheid maakt tussen de ‘raw cry’ die een teken is van de pijn die de spreker voelt, en het tot conventie geworden tussenwerpsel, dat de pijn van de spreker sym- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||
boliseert en dus ook kan meedelen.Ga naar voetnoot25 De communicatieve waarde van kreten blijkt trouwens ook in de tandartsstoel, waar de spreker een geluid maakt met het doel de tandarts te laten ophouden; dit geluid communiceert al voordat het een conventioneel tussenwerpsel is geworden. Tim Wharton (2000/2003) haalt dan ook praktisch al zijn voorbeelden uit de tandartsstoel. | |||||||||||||||||||||||||
3.4. Wundt en Paul als vertegenwoordigers van de late 19e eeuwAuteurs Wundt en Paul, benadering drie en vier, beheersen de discussie in de tweede helft van de 19e eeuw. Latere auteurs zien deze beide auteurs soms als een geheel, maar dat is een vertekening van het blikveld: ze waren het lang niet altijd met elkaar eens. Bij Wundt overheerst de psychologische kijk op taal, bij Paul de sociologische. Zo zal Wundt de primaire tussenwerpsels allereerst zien als reacties op gewaarwordingen, die eventueel ook meegedeeld kunnen worden, terwijl Paul tussenwerpels, evenals alle woorden, vooral ziet als elementen die overgedragen worden in een sociaal proces. De psycholoog Wilhelm Wundt rekent tussenwerpsels tot een voorlinguïstisch systeem, dat kenmerkend is voor allerlei primitieve mensen, niet alleen als beginstadium van de mensheid, maar ook als begin van het leven van de individuele mens. Tot dit voorlinguïstische systeem behoren ook gebaren, en beide uitdrukkingsmiddelen blijven actief - als resten van de voortalige periode - ook in latere levensfasen, wanneer het echte taalsysteem al beheerst wordt. Bij hem vindt de ontwikkeling van kindertaal plaats als een opeenvolging van drie stadia. In het eerste produceert het kind geluiden, die als bij dieren onmiddellijke reacties zijn op elementaire gevoelens als pijn, schrik en honger. Deze geluiden vormen een voorstadium van de taalklanken. Geleidelijk ontwikkelen ze zich: voor minder intense gevoelens worden meer gearticuleerde klanken gebruikt. Hier begint het kind zich van het dier te verwijderen, Wundt spreekt hierbij van natuurklanken. Deze klanken kunnen spontaan zijn, maar ook opzettelijk gebruikt worden; ze betreffen dan niet alleen maar ‘Affekte’, maar houden ook roep- en lokgeluiden in. In deze visie sluit Wundt zich uitdrukkelijk bij Darwin aan.Ga naar voetnoot26 Pas na deze fase ontstaat echte taal, in interactie met de omgeving, die vaak de klank van de woorden aanpast aan de articulatiemogelijkheden van het kind. De primaire tussenwerpsels ziet Wundt als ‘die stehengebliebene Reste der reinen Naturlaute’; ze vormen als het ware de brokstukken (Trümmer) van de voortalige fase. Secundaire tussenwerpsels zijn woorden uit de taal (dus uit fase drie), die dezelfde gevoelsuitingen overnemen, maar in een andere taalvorm. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||
Wundt maakt dus het van oudsher bekende verschil tussen primaire en secundaire tussenwerpsels (bij veel auteurs echte en onechte tussenwerpsels genoemd), maar bedt die in in een taalontwikkelingstheorie. Bij hem is de associatie tussen primitief en voortalig nog duidelijk aanwezig. In tegenstelling tot ‘natuurvolken’ (Japanners, Polynesiërs en andere niet-indogermanen) wordt bij de ‘ontwikkelde’ volkeren het aandeel van de secundaire in verhouding tot de primaire interjecties groter.Ga naar voetnoot27 Hermann Paul daarentegen wenst zich niet te bezondigen aan speculaties over het beginstadium van de mensheid, want hij weet daar niets van af: als filoloog is hij afhankelijk van documenten. Maar hij denkt dat de mens niet veranderd is, alleen had hij vroeger andere middelen tot zijn beschikking. Taal is voor hem een conventie, een afspraak, en hij ziet dus niet goed hoe zo'n conventie ontstaan kan zijn: hoe kunnen mensen zonder taal afspraken maken. Hij neemt ‘afspraak’ dus letterlijk, in historische zin, en niet als een logisch beginstadium.Ga naar voetnoot28 Bij hem is er trouwens ook een absolute breuk tussen mensen en dieren: dieren communiceren niet in onze zin. Paul valt ook op door de hoeveelheid materiaal waarmee hij zijn beweringen staaft. Als hij wil aantonen dat er geen essentieel verschil is tussen de creatieve fase van de zogenaamde primitieve mens en de creativiteit van onze tijdgenoten, dan neemt hij zijn toevlucht tot onomatopoëtisch materiaal en geeft hij een enorme lijst van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden die klanken nabootsen. De etymoloog kan die niet terug vinden in vroege fasen van de taal; ze moeten dus wel in recente tijden gevormd zijn, en dus is de mens nog even creatief als hij altijd geweest is. De tegenstelling tussen Wundt en Paul is een typische tegenstelling tussen een bèta- en een alfabenadering. Hij moet dus terug te vinden zijn in alle bèta- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||
alfadiscussies uit die tijd. Voor Engeland klopt dat: de polemiek tussen Charles Darwin en Friedrich Max Müller gaat precies daarover.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||
3.5. Tussenwerpsels in het structuralismeHet structuralisme ontwikkelt zich in de jaren dertig van de 20e eeuw. Verschillende auteurs houden zich met de tussenwerpsels bezig: de bekendsten zijn Tesnière en Karcevski. Ook Charles Bally heeft over tussenwerpsels geschreven en van veel later is er een artikel van Adriaan W. de Groot. Deze studies nemen, zoals te verwachten was, een strikt synchroon standpunt in en mocht het woord ‘primitief’ al vallen, dan niet als een historische categorie, maar als een bepaalde laag in de taal. En er worden ook pogingen gedaan om de problemen met de tussenwerpsels opnieuw door te denken. Zowel Karcevski als Tesnière zien de tussenwerpsels vooral als zinstypen; Tesnière gebruikt de termen mots phrase en phrasillons. Karcevski's artikel kan ook gezien worden als een vroege poging om de tussenwerpsels te beschouwen in termen van taalhandelingen. Hij maakt een onderscheid tussen phrases, zijn term voor taalhandelingen en propositions, dat wil zeggen zinnen. Hierbij worden de phrases uitgesloten van de syntaxis; een phrase is een eenheid van uitwisseling in de dialoog (wat het Italiaans een battuta noemt, voor het Nederlands misschien gespreksbeurt). Er bestaat volgens Karcevski (in 1938) nog geen algemene dialoogtheorie. Zowel Karcevski als Tesnière zoeken naar een principieel onderscheid tussen tussenwerpsels en onomatopoëtische elementen. Als structuralisten proberen ze een systeem op te stellen. Karcevski probeert, op grond van de fonologie van Troebetskoy een kenmerksysteem te ontwikkelen voor de klankkant van de tussenwerpsels. Tesnière kijkt naar de inhoudskant en maakt een hoofdindeling in vier types: phrasillons impulsifs, imitatifs, impératifs en logiques. De impulsifs worden onderverdeeld in sensitifs, émotifs en intellectifs, volgens de tegenstelling tussen lichaam, ziel en geest, de imitatifs zijn weergaven van geluiden, de impératifs zijn ingedeeld in phrasillons d'ordre, d'appel en de politesse, volgens de kracht van het bevel, en de logiques zijn ja/nee antwoorden en hun varianten. Het hele systeem wordt grafisch voorgesteld in een wiel. Het verhaal over de mots-phrases, inclusief het wiel, staat in de Éléments de syntaxe structurale (posthuum verschenen in 1959), maar een en ander wordt uitvoeriger uit de doeken gedaan in het moeilijk vindbare artikel uit 1936.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
De Groot probeert een volledige analyse op distributieve basis te maken. In de fonologische beschouwing noemt hij alle denkbare combinaties van klinkers en medeklinkers, met een uitgebreide exemplificatie. Hierdoor staat hij aan het andere uiterste in vergelijking met de klassieke periode, die uiterst selectief was is zijn materiaalverzameling.Ga naar voetnoot31 Een laat voorbeeld van een structurele aanpak is Mario Alinei's artikel over Nederlandse, Engelse en Italiaanse groetformules. Hij geeft een zeer expliciete feature-analyse van de onomasiologische mogelijkheden, dat als voorbeeld zou kunnen dienen ook voor de meer centrale interjecties. Bovendien is het een van de weinige studies die contrastief van aard zijn. Geschreven in het Italiaans heeft het geen invloed gehad in Nederland,Ga naar voetnoot32 hoewel het bij mijn weten de enige serieuze studie over het Nederlandse groetsysteem is; om die reden geef ik in een appendix een samenvatting van het artikel. | |||||||||||||||||||||||||
3.6. GespreksanalyseDe gespreksanalyse komt eigenlijk pas goed op gang in de jaren zeventig, wanneer men gaat kijken naar signalen die het discours artikuleren, de zogenaamde Gliederungssignale.Ga naar voetnoot33 De voornaamste interesses zijn syntaxis en pragmatiek. Er is minder aandacht voor fonologische details; voor diegenen die corpora willen analyseren stellen de organisatoren van de projecten transcriptieprotocollen op, maar er is een standaardweergave van aarzelingssignalen; materiaalverzamelaars worden niet aangemoedigd om intonatiedetails te transcriberen. Een vroeg voorbeeld van gespreksanalyse is Leo Spitzers studie van het gesproken Italiaans (1921). Deze studie is geplaatst in de traditie van de Umgangssprache, waarvoor Hermann Wunderlichs analyse van de Duitse Umgangssprache als model gediend heeft. In dezelfde traditie hoort ook J.B. Hofmanns boek over de Lateinische Umgangssprache.Ga naar voetnoot34 Aangezien Spitzers studie in de internationale linguïstiek niet erg bekend is, noem ik er een paar trekjes van. Spitzer heeft | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
een muzikale metafoor voor tussenwerpsels: Die Interjektionen wirken wie absolute Musik, speciaal als Posaunentöne. En als zodanig maakt hij deel uit van de kleine groep auteurs die muzikale analogieën gebruikt voor de tussenwerpsels. Sapir is een andere, hier hebben we opnieuw een klein speciaal onderwerpje binnen de interjectiestudies. Spitzers bronnen zijn toneelteksten, wat hij verdedigt met een beroep op de objectiviteit die ze geven aan zijn voor de rest louter subjectieve notities. Maar hij gebruikt ook romandialogen en toevallige opmerkingen van auteurs, zoals Goethe's vermelding van de groet Felice notte in zijn Italienische Reise. Wat documentatie betreft geeft Spitzer een vroege attestatie van het gebruik van Hallo voor de telefoon met een citaat uit de Frankfurter Zeitung van 27 januari 1921, waarin mensen wordt aangeraden Hallo te vermijden en meteen hun naam te noemen.Ga naar voetnoot35 De reactie van Spitzer op dit bericht is dat het leggen van contact en het noemen van je naam twee verschillende taalhandelingen zijn. Uit deze anecdote blijkt hoe groot de invloed van technische ontwikkelingen op het taalgebruik is: er moet een tijd geweest zijn waarin het leggen van contact door middel van de telefoon een wapenfeit op zichzelf was, waarbij hallo een rol speelde. Conversatie is ook een belangrijk element in de Relevance Theory, geassocieerd met auteurs als Grice, Sperber en Wilson en Goffman. Mijn informatie hierover komt uit het belangrijke artikel van Tim Wharton (Wharton 2000/2003).Ga naar voetnoot36 Hierin plaatst Wharton deze aanpak tegenover een cognitieve (zie § 3.10), en komt hij uiteindelijk tot de aanname van een continuum tussen natuurlijke uitingen van de mens en geheel taalkundige uitingen. In zijn conclusie stelt hij een gradueel schema op, waarin fase één bijvoorbeeld een puur lichamelijke reactie zoals een huivering kan zijn en fase acht een in een normale woordsoort ingepaste afleiding van een tussenwerpsel, zoals - om een Nederlands voorbeeld te kiezen - het werkwoord bibberen, als dat tenminste gezien kan worden als een fonologisch/morfologische aanpassing van het tussenwerpsel brr. Een Nederlands artikel binnen de gespreksanalyse-benadering is Kirsner en van Heuven (1996). Door hun fonetische achtergrond hebben zij wel belangstelling voor intonatie; zij bestuderen de ‘slotpartikels’ (final particles), dat wil zeggen nageplaatste interjecties, zoals hè en hoor, en stellen de vraag met welk intonatiepatroon deze verenigbaar zijn. Hun methodiek is psycholinguïstisch, wat betekent dat ze proefpersonen om acceptabiliteitsoordelen vragen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
3.7. De late insteek van de generatieve taalkundeVoor de generatieve taalkundigen waren tussenwerpsels aanvankelijk zo marginaal dat er vrijwel niet over geschreven werd. Het enige onderwerp waarvoor aandacht bestond was de tussenwerpselsyntaxis. Deze woordsoort werd uitsluitend beschouwd in kaders die onderscheidden tussen de knoop Sentence en de knoop Expression, en dan was het voornaamste probleem er achter te komen waar in de boom de interjectie geplaatst moest worden. Voorbeelden zijn het werk van Joe Emonds (1976, p. 52-56), de artikelen van Deborah James (1972, 1973), die overigens dacht dat ze de eerste auteur was die over tussenwerpsels sprak, en een vroeg artikel van Liliane Haegeman (over combinaties van ja/nee met het persoonlijke voornaamwoord in het Westvlaams). De karikatuur dat generatieve taalwetenschappers alleen maar geinteresseerd zijn in syntaxis en niet buiten de eigen literatuur kijken leek hier aardig bevestigd te worden. Een artikel dat enige invloed van de generatieve benadering heeft ondervonden is Brummel (1978). Hij sluit aan bij Emonds door te werken met een knoop E (die bij hem voor Exclamatie staat). Met de structuralistische benadering heeft hij gemeen dat de klasse der tussenwerpsels in de engste zin wordt opgevat en dat de syntaxis (positie in de zin) het belangrijkste aspect is. De situatie is radicaal veranderd door een recente bijdrage tot de tussenwerpseltheorie van Menza 2006. Zijn voorstel is om tussenwerpsels (met nog enkele andere categorieën) te zien als een nieuwe syntactische klasse, namelijk die van de paraverba. Dit zijn werkwoordachtige woorden, met de volgende eigenschappen: ze kunnen een minimale zin vormen, samen met zinsdelen die tot hun valentie behoren, ze zijn onveranderlijk van vorm, kunnen niet ontkend worden of in een ondergeschikte zin voorkomen en kunnen niet verbonden worden met modaliteit of taalhandelingskenmerken, omdat ze deze elementen al in hun lexicale item geïncorporeerd hebben. Al deze kenmerken kunnen voorspeld worden uit het gehanteerde theoretische kader. De benadering van Menza is interessant om verschillende redenen. Ten eerste laat hij zien dat de centrale positie van de syntaxis in de generatieve taalkunde ook ten aanzien van interjecties vruchtbaar kan zijn, althans vanaf het moment dat de theorie daarvoor een voorziening geschapen heeft. Dit laatste is gebeurd door het invoeren van de knoop (illocutionary) FORCE in de theorie. Paraverba worden qua argumentstructuur gezien als parallel met werkwoorden; dit betekent dat met betrekking tot de traditie (bijvoorbeeld de klassieke benadering) de zaken zijn omgedraaid: het hebben van een valentie (zoals in wee uw gebeente) is niet langer de uitzondering, maar de norm; tussenwerpsels als o en ach zijn dan paraverba met nulvalentie. De traditionele emotionele functie en appelfunctie zijn in dit kader respectievelijk sprekergerichte en hoordergerichte ingebouwde taalhandelingskenmerken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
Als ik de vragen van mijn onderzoekskader stel kunnen we constateren dat hier de brede opvatting van interjecties gehanteerd wordt; er zijn binnen de paraverba andere items dan alleen de tussenwerpsels in engere zin; verder is er geen principieel onderscheid tussen primaire en secundaire interjecties; integendeel, een vorm als ‘leve’ is juist losgemaakt uit de klasse der werkwoorden en overgegaan tot die van de paraverba (wat aangetoond kan worden met het ontbreken van congruentie in Leve de jarigen!; Menza's Italiaanse voorbeeld is Evviva le vacanze!). Verder is de aandacht voor taalhandelingen uit andere paradigma's nu in de generatieve theorie geïncorporeerd. | |||||||||||||||||||||||||
3.8. Tussenwerpsels in de corpuslinguïstiekCorpuslinguïstiek bestaat al sinds de jaren dertig, vooral in verband met didactische eisen. Hiervoor heeft men recent taalgebruik nodig, en naarmate de spreektaal centraler staat in het onderwijs wordt de belangstelling verlegd naar mondelinge corpora. Nu er veel grote (mondelinge) corpora opgesteld worden voor steeds meer talen, verkeert deze benadering in grote bloei. Al in het op corpusmateriaal gebaseerde onderzoek van Elisabeth Gülich (zie noot 33) was de link met didactisch materiaal duidelijk, maar de discourse analysis ging zijn eigen wegen. De sterke punten voor het corpusonderzoek zijn de mogelijkheid om redelijk betrouwbare frequentiegegevens te verkrijgen en de ontdekking van favoriete combinaties. De Nederlandse studies volgens deze benadering, te weten de artikelen van Schelfhout en anderen, illustreren deze eigenschappen. Schelfhout e.a. (2005) heeft geen belangstelling voor fonologie en intonatie, maar geeft wel frequentiegegevens (namelijk dat ja, hè, nee, hoor, nou ja, nou, verdomme en ach) de meest frequente zijn) en het belangrijkste wat onderzocht wordt is de syntactische distributie, waar we syntactisch niet moeten opvatten als combinatiepatronen (zoals in een 17e-eeuwse benadering normaal zou zijn), maar als positie in een lineaire opeenvolging van woorden (dus waar ze tussen geworpen zijn). | |||||||||||||||||||||||||
3.9. Pragmatische benaderingenDe pragmatische benadering begint in de jaren tachtig en interesseert zich voor de kleinste details van het taalgebruik. Typisch gaan artikelen in deze sfeer over het aarzelwoordje hm of de uitdrukking aha. Met de toenemende belangstelling voor pragmatiek neemt het aantal studies volgens deze aanpak explosief toe, vooral door de frequente congressen op dit gebied.Ga naar voetnoot37 Een uitgebreide analyse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
van de interjecties hm en na is ook te vinden in de monografie van Konrad Ehlich (1986). | |||||||||||||||||||||||||
3.10. Cognitieve benaderingenDe cognitieve aanpak, vooral vertegenwoordigd door Anna Wierzbicka en haar medewerkers, legt de nadruk op het feit dat alle taalelementen, zelfs tussenwerpsels, hun notionele tegenhangers hebben. Een belangrijk bindend moment was het Congres te Buffalo van 1990, waarvan de Handelingen uitgekomen zijn in het Journal of Pragmatics van 1992, onder redactie van Felix Ameka. Wierzbicka zelf gebruikte daarin haar welbekende systeem van semantische parafrasen, die gebaseerd zijn op een klein aantal axiomatische elementen en uitgedrukt worden in simpele zinnetjes. Dit systeem, de Natural Semantic Metalanguage, wordt overgenomen door de overige deelnemers aan het cognres, met name Ameka zelf en David Wilkins, die ik daarom tot deze benadering zal rekenen, ook al hebben ze soms een andere achtergrond, met name de gespreksanalyse. Wharton vat deze groep samen als de conceptualisten. Wierzbicka 1992 gaat uitvoerig in op emotionele tussenwerpsels, speciaal die welke afkeer of walging uitdrukken. Haar uitgangspunt is dat alle tussenwerpsels conventioneel en in grote mate taalspecifiek zijn. Tot de tussenwerpsels rekent ze alleen die woorden die geen depictive meaning hebben, die dus niet bijvoorbeeld ook een betekenis als zelfstandig naamwoord hebben. Ze deelt ze in in drie grote klassen, emotive, volitive en cognitive interjections, dus corresponderend met de werkwoorden voelen, willen en denken. Er is een duidelijk verband tussen tussenwerpsels en gebaren, met een verwijzing naar de term vocal gestures van Goffman, en de uiteindelijke motivatie van de klanken ligt in lichamelijke reacties; in het geval van afkeer zijn dit blaas- en braakgeluiden (respectievelijk Pools tfu en Engels yuk). Opmerkelijk is dat de passages die dit uitwerken herhaaldelijke verwijzingen naar Darwin hebben. Maar de woorden waarom het gaat kunnen allerlei nieuwe betekenissen krijgen en van taal van taal een verschillende betekenisstructuur hebben; in het geval van Engels pfew, Pools fu, tfu en fe, Russisch tfu en fu kan de betekenis op subtiele wijze wisselen van fysieke afkeer (speciaal van stank), tot afkeer in het algemeen of uitsluitend morele of intellectuele afkeer.Ga naar voetnoot38 Dit paradigma kijkt dus hoofdzakelijk naar de semantisch-pragmatische en de lexicale aspecten en is verwant met het anthropologische paradigma.Ga naar voetnoot39 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
David Wilkins gebruikt een formele (fonologische, morfologische en semantische) definitie voor het prototype van de interjectie. Als we de uitbreidingen die deze definitie toelaat, door het schrappen van ‘hedges’ als meestal en dergelijke, toepassen, dan krijgen we automatisch een ruimer begrip van interjecties. De benadering van deze groep is sterk contrastief (onder meer door hun interesse voor inheemse Australische talen). De problemen die een contrastieve analyse opleveren worden mooi geïllustreerd door Wilkins' discussie met Wierzbicka over het tussenwerpsel wow. Waar Wierzbicka in haar parafrase het kenmerk ‘grote vreugde’ vooropstelt, stelt Wilkins dat een native speaker van het Engels deze parafrase onvolledig zal vinden; veel gebruikssituaties houden het kenmerk ‘grote verbazing’ in, los van de positieve of negatieve beoordeling van het gevoel.Ga naar voetnoot40 Indien contrastieve bestudering van een woord op onomasiologische basis plaatsvindt, dat wil zeggen uitgaande van een definitie, dan ligt het voor de hand om Wilkins te volgen: een reeks woorden als Wel verdorie nog aan toe kan dezelfde pragmatische functie vervullen als dammit in een andere taal.Ga naar voetnoot41 Wilkins' titel (deictic elements) verwijst naar zijn stelling dat de informatie over de gesprekssituatie en de partecipanten daarin in de tussenwerpsels geïncorporeerd wordt. Dit is mijns inziens de cognitieve tegenhanger van Menza's generatieve benadering. Het Nederlandse artikel van Hofstede (1999) kan misschien het best in deze categorie geplaatst worden, al heeft het verbanden met de gespreksanalyse en de anthropologische benadering (hij citeert ook uit The naked ape zie voor het - uitvoeriger - citaat § 3.11). Hofstede verzet zich uitdrukkelijk tegen het standpunt dat interjecties geen betekenis hebben; bovendien wenst hij zich niet te beperken tot de engere interpretatie van het begrip interjecties. Zijn analyses berusten op een versie van de taalhandelingentheorie; de betekenis van de tussenwerpsels in een concrete taalhandeling wordt weergegeven door een parafrase, die wordt uitgedrukt in de Natural Semantic Metalanguage. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
3.11. Semiotiek en nieuwe mediaMisschien zijn er nog andere benaderingen van de tussenwerpsels. Eén mogelijkheid is de semiotische aanpak. Hiertoe behoort Sapir: de raw cries die hij in de inleiding van zijn Language (1921) noemt worden vergeleken met een wolk, als teken van regen, terwijl echte tussenwerpsels behoren tot een symboliserende activiteit, waarvan de relatie met de gevoelens vergeleken wordt met de relatie tussen Rossini's imitatie van een storm in de muziek en de storm zelf. Maar in een semiotische aanpak zouden we analogieën verwachten tussen gebaren en interjecties, waarover ik trouwens weinig gelezen heb. Dit onderwerp wordt misschien opgepikt door de sociobiologie, waarvoor ik een citaat toevoeg uit Desmond Morris' Naked ape.Ga naar voetnoot42 Een interessante bijdrage op semiotisch gebied zou ook de bestudering van tussenwerpsels in stripverhalen zijn. Hier vinden we tussenwerpsels ingebed in andere expressievormen, zoals het gebruik van het woord sigh om een zucht aan te duiden,Ga naar voetnoot43 de Gothische letters in Germaanse beledigingen in Astérix en de hiëroglyphische vloeken in Astérix in Egypte. Ook de vertaling van stripvertalen in andere talen is een boeiend onderwerp. Sierra Soriano 1999 is een mooi voorbeeld hiervan; de strekking van haar artikel is dat de vertalers vaak te letterlijk vertalen en niet nagaan of er in de eigen taal misschien een idiomatisch betere oplossing te vinden is. Het gevolg van deze vertaalpraktijk is dat er via dit medium nieuwe tussenwerpsels worden ingevoerd, als vervanging van bestaande exemplaren: een soort van relexificatie dus. | |||||||||||||||||||||||||
3.12. Standaardgrammatica: specialisten tegenover generalistenEr bestaan allerlei eclectische beschrijvingen. Taalkundigen die standaardgrammatica's schrijven, voegen vaak ideologisch dominerende trekjes in in een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
brede beschrijving die op traditie berust. Het zou interessant zijn hier vergelijkend onderzoek te doen en bijvoorbeeld na te gaan welke kenmerken zijn opgenomen, en in het algemeen welke auteurs geciteerd worden.Ga naar voetnoot44 Er is ook een wisselwerking tussen specialisten en generalisten, hetzij omdat de generalist besluit dat hij moet deelnemen aan een discussie om zijn competenties te vergroten, of omdat in het geval van grote ondernemingen de redacteuren een specialist in tussenwerpsels aanwerven voor het bewuste hoofdstuk. | |||||||||||||||||||||||||
3.13. Tussenwerpsels in de lexicografieTen slotte is er de filologische kant: wat zijn de vormen die werkelijk in een bepaalde periode gebruikt zijn en wat is de waarde van de attestaties. Dit aspect is niet erg ontwikkeld, zoals moge blijken uit de beperkte aanwezigheid van informatie over tussenwerpsels in woordenboeken. Hier lijkt de situatie overigens beter te worden. De scheidende directeur van het WNT, Van Sterkenburg, heeft zijn afscheidscollege aan de lexicografische aspecten van tussenwerpsels gewijd. | |||||||||||||||||||||||||
4. Lacunes in het tussenwerpselonderzoek4.1. DiachronieDiachrone ontwikkelingen zijn verwaarloosd en contrastieve studies bijna totaal afwezig (met uitzondering van de cognitieve theorie). Dat hier nog interessant materiaal ligt is mij onlangs gebleken toen ik een lezing wijdde aan de tussenwerpsels van Boccaccio in de beide vroege vertalingen in het Nederlands, van Coornhert (1564) en Van Breughel (1605). Twee opvallende voorlopige resultaten: ten eerste het gemak waarmee tussenwerpsels de landgrenzen overschrijden (voorbeelden: helaes bij Van Breughel, uit Frans Hé las, en leyder of bijlo - by the Lord - in Coornhert). Het tweede is dat deze parallelle vertalingen met veertig jaar tussenpoos het mogelijk maken de enorme veranderingen in de taal in die tussentijd met eigen ogen te aanschouwen. | |||||||||||||||||||||||||
4.2. Directe en indirecte documentatieVoor documentatie kunnen we ook minder orthodoxe methoden gebruiken. Een ervan is het raadplegen van teksten uit andere taalgebieden. Als we het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandsch Woordenboek consulteren voor de eerste attestatie van het woord welkom, dan vinden we willecome in een Brabantse tekst uit 1265-1270, maar de Franse Roman de Renart, die een halve eeuw eerder geschreven is, laat Reinaert de kat Tibert begroeten met de woorden Tibert, huilecome, waarbij hij Vlaams gebruikt zodat zijn gast zich meer op zijn gemak zal voelen.Ga naar voetnoot45 De uitgever van de tekst denkt dat de vos Engels sprak, maar gezien de localisering van het verhaal op Vlaams grondgebied, is het duidelijk dat dit een van de eerste attestaties van deze groet in het Middelnederlands is. Een ander middel is het gebruik van de mondelinge herinnering. Meestal moet je die gegevens met wantrouwen bejegenen, omdat mensen de neiging hebben hun herinneringen lexicaal aan te passen. Maar het werkt goed wanneer de emoties die deze herinnering vergezellen sterk genoeg zijn. En daarom herinner ik me nog als de dag van vandaag hoe ik in de late jaren veertig reageerde toen een chauffeur zijn portier opengooide op een moment dat ik er in grote haast voorbij kwam fietsen. Mijn woord was ‘kaffer’, nu nogal ‘politically incorrect’, maar destijds heel gewoon.Ga naar voetnoot46 | |||||||||||||||||||||||||
4.3. Tussenwerpsels en de landsgrenzenTaalcontacten zijn ook een verwaarloosd aspect bij de interjectiestudies. En toch komen we ze geregeld tegen. In de huidige wereld komen tussenwerpsels vaak uit het Engels, zoals al verschillende malen vermeld is. Maar de overgang naar het Nederlands is niet goed gedocumenteerd. Neem oké. Het WNT geeft het in een artikel dat geschreven is in 2001 en kent de hele historie van het Amerikaanse All Korrect, uit de presidentiële campagne van Martin van Buren uit 1840. Maar er is niet de minste aanwijzing omtrent de datum waarop het woord in het Nederlands is doorgedrongen. Ook de meest recente aanwinsten, oops en wow, dringen door in alle talen van de wereld, maar er lijken geen studies te bestaan over de dateringen en de fonetische en grafische aanpassingen van deze woorden in de verschillende talen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||
5. Conclusie en suggesties voor mogelijk vervolgonderzoekIn dit artikel heb ik in het systematische deel de vragen geformuleerd die over tussenwerpsels gesteld kunnen worden; in het historische deel kort gesproken over de antwoorden die de verschillende theoretische paradigma's op die vragen geven. Deze confrontatie moest noodgedwongen heel globaal blijven; de gemaakte opmerkingen zijn slechts suggesties voor nader onderzoek. In het gegeven kader zijn tien paradigma's onderscheiden en vier complexen van vragen gesteld. Verder onderzoek zal dit kader moeten uitwerken; hierbij kunnen een aantal nieuwe vragen gesteld worden. Ik zal hier een aantal van die vragen formuleren.
1) De eerste vragen betreffen het historische kader. In de eerste plaats moeten we nagaan of deze tien paradigma's definitief zijn of nog bijgesteld moeten worden. Ik heb al enige twijfel gezaaid; misschien moeten sommige paradigma's wel samengevoegd worden als varianten van een algemener paradigma, misschien moeten er ook paradigma's aan toegevoegd worden. Ten tweede zijn de kenmerken van ieder paradigma betrekkelijk globaal gebleven; misschien is het mogelijk ze te preciseren en uit te breiden. Bij het toetsen van de paradigma's aan de Nederlandse literatuur is gebleken dat vaak een bepaald artikel zonder meer tot een van de paradigma's herleid kan worden, maar dat andere een hybride karakter vertonen.
2) Bij het overzien van de literatuur blijkt dat nogal veel artikelen ingaan op indelingsvragen: echte en onechte tussenwerpsels, enge of ruime interpretatie van de woordsoort, hoort de interjectie wel tot de taal en/of is er een nauw verband tussen gebaren en tussenwerpsels? Deze vragen domineren de discussie, terwijl andere vragen onderbelicht zijn. Bijvoorbeeld: fonologische vragen naar de intonatie van tussenwerpsels, lexicale vragen naar de eenheid van de woorden, vragen over de wederzijdse rol van semantische inhoud en intonatie, sociolinguïstische vragen naar het verband tussen taalgemeenschappen op allerlei niveauGa naar voetnoot47 en voorkeuren voor bepaalde tussenwerpsels.
3) De artikelen over tussenwerpsels dragen een uitermate nationaal karakter. Er wordt over het algemeen niet gerefereerd aan artikelen over soortgelijke verschijnselen in andere landen. Uit het Nederlandse artikel over hm valt niet af te lezen dat er ook in andere talen over hm geschreven is en we weten ook niet of er verschil is tussen het gebruik van dit tussenwerpsel in de afzonderlijke talen.
4) De documentatie is nergens systematisch aangepakt. Veel artikelen geven hele series tussenwerpsels, maar ieder op eigen initiatief, zonder veel onderling | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||
contact; ook weten we niet of de gegeven voorbeelden representatief zijn en hoe het aantal van de gegeven vormen zich verhoudt tot het totale bestand aan vormen. Over het algemeen is er een neiging om de tussenwerpsels als elementen van de standaardtaal te beschouwen. Nergens heb ik de vraag gesteld gezien of er verschil is tussen Noord- en Zuidnederlandse tussenwerpsels, er is ook geen literatuur over het ontstaan van nieuwe vormen en de geleidelijke (of onmiddellijke?) verspreiding daarvan. Mijn voorbeeld (ja) duh-huh is een typische illustratie van dit gebrek aan interesse. Er moet ook een enorme grijze documentatie bestaan. Iedere keer als iemand in een kranten- of tijdschriftartikel over tussenwerpsels praat komen er reacties van lezers; die bevatten vaak documentatie die voor latere studies van belang kan zijn. Zie als voorbeeld Sanders 2006(a) en 2006(b).
5) Iedere vorm van diachroon onderzoek lijkt te ontbreken. Bij Van der Sijs (2002, pp. 190-192) kunnen we enige informatie krijgen over de ouderdom van bepaalde vormen.Ga naar voetnoot48 We zouden echter meer systematische vragen van onomasiologische aard moeten beantwoorden, zoals: wat zijn in een bepaalde periode de typische vormen om spijt uit te drukken. Pas als we zo'n gegeven hebben kunnen we diachrone bewegingen constateren. Ook verdwijnwoorden zouden we moeten beschrijven, of het nu gaat om wacharme in de Renaissance of om mieters in de jaren veertig van de vorige eeuw.
6) In het licht van de geringe belangstelling voor wat er in het buitenland gebeurt blijft ook de vraag onbeantwoord in hoeverre tussenwerpsels de grenzen overschrijden. Dat dat gebeurt is duidelijk: in het geval van helaas in het verleden of van oeps en wauw in het heden. Maar nergens wordt beschreven hoe deze ontleningen precies in hun werk gaan.
7) Verschillende paradigma's stellen dat tussenwerpsels door sociaal contact overgeleverd worden. Traditioneel zal dit vaak gebeurd zijn door het vertellen van verhalen of het aanleren van kinderversjes. Jeugdliteratuur zal ook een bron van vormen zijn geweest. In dit opzicht zijn de omstandigheden sterk veranderd. Ik heb gewezen op twee ontwikkelingen: het feit dat de stripverhalen invloed hebben op het tussenwerpselbestand, en de mogelijkheid dat de invloed van televisieprogramma's en de bijbehorende fixatie op beeldcultuur de verhouding tussen talige elementen en gebaren beïnvloeden.Ga naar voetnoot49 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||
8) En dat brengt me op een laatste punt. In een land als Italië bestaan er studies over gebarentaal, speciaal over de stad Napels. In Nederland lijkt dit minder het geval te zijn (of als dergelijke studies er zijn, dan is dat niet doorgedrongen tot de taalkundebeoefening. Toch zou het interessant zijn de interactie tussen klank en gebaar te bestuderen, en ons de vraag te stellen of de methodieken van bestudering van beide uitingen iets van elkaar kunnen leren.
Kortom, er is nog veel te doen op het gebied van de tussenwerpsels. Ik hoop dat dit artikel heeft kunnen bijdragen tot de formulering van nieuwe onderzoeksvragen. | |||||||||||||||||||||||||
Appendix over groetformulesAangezien er in het Nederlands praktisch geen literatuur bestaat over groetformules en het artikel van Alinei 1977 in het Italiaans geschreven is en daardoor voor de meeste neerlandici ontoegankelijk, geef ik hier een indelingsschema weer dat op dit artikel is gebaseerd.Ga naar voetnoot50 Het schema berust op een aantal fundamentele opposities, die ook geneutraliseerd kunnen worden, en een uitbreiding ervan voor speciale gevallen. Bij de meeste geef ik voorbeelden, die deels uit het artikel stammen. De fundamentele opposities zijn: 1) ontmoeting/afscheid (hello/goodbye). Dit onderscheid wordt geneutraliseerd in het Italiaanse buongiorno;Ga naar voetnoot51 2) voorlopig tegenover definitief afscheid, vooral in vroeger tijden, toen de verbindingen trager waren, vgl. vaarwel; 3) met of zonder de wens om elkaar terug te zien, vaak geconventionaliseerd (tot ziens kan ook gezegd worden zonder dat men een nieuwe ontmoeting op het oog heeft, maar vgl. see you en varianten: 4) al of niet hernieuwde groet: in het Italiaans nuovamente wanneer na een eerste groet nog een stuk conversatie volgt; misschien in het Nederlands nogmaals; 5) groeten die aan een bepaald dagdeel gebonden zijn, onder te verdelen aan de hand van drie kenmerken, namelijk nacht of niet (welterusten), dag of avond, ochtend of middag.Ga naar voetnoot52 Volgens Alinei | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||
kan hierbij een extra kenmerk van ‘klantvriendelijkheid’ optreden, vooral in Nederland, met formules als prettig weekend en goede jaarwisseling. Het hoeft geen betoog dat speciaal dit laatste kenmerk geleid heeft tot een enorme uitbreiding van de formules, niet alleen in Nederland. Hierbij hoort ook ironisch taalgebruik, waarvoor genoemd wordt het bonne journée van de bedelaar die niets heeft ontvangen; 6) vertrouwelijk tegenover formeel; 7) tegen één persoon tegenover tegen meer personen: het Italiaanse (formele) arriveder La kan alleen maar tegen één persoon gezegd worden; 8) wel of niet de aangesprokene insluitend: Italiaans arrivederci, waarin ci = ons, en impliciet waarschijnlijk alle tot-ziens-achtige groeten; 9) ‘absolute’ groeten tegenover ‘proclitische’ groeten (met twee woorden spreken: dag meneer); 10) generatie-kenmerken, waarbij onderscheiden wordt tussen bewuste tegenstellingen (men wenst zich in de groet te onderscheiden van de andere generatie) of onbewuste tegenstellingen (de oudere generatie gebruikt uit gewoonte groeten die bij de jongeren in onbruik geraakt zijn). Minder algemene kenmerken zijn: 11) hiërarchische groeten (uw dienaar), gebaseerd op een onderscheid in rangen en standen; 12) informele groeten, waarbij informeel zich kan afzetten zowel tegen formeel als tegen zeer familiair; 13) sociaal gekenmerkte groeten, zoals aju voor lagere klassen; 14) groeten in het voorbijgaan (zoals Eng. hi there); 15) de zogenaamde psychologische groeten, die gepaard gaan met een stemming: vrolijkheid, verbazing, genoegen (Italiaanse voorbeelden respectievelijk cheerio, ohè, en salve). De uitbreidingen kunnen verticaal of horizontaal zijn. Onder verticaal wordt verstaan variatie van het stereotiepe karakter: de formules kunnen uitgebreid worden tot hele zinnen, waarbij de individuele creativiteit een grote rol kan spelen. Onder horizontale uitbreiding wordt verstaan: verplaatsing van de ontmoeting/afscheidsituatie naar andere situaties. Er worden twaalf horizontale uitbreidingen genoemd, namelijk: 1) wensen bij de maaltijden, zoals smakelijk eten; 2) wensen verbonden met een reis: goede reis, wel thuis en dergelijke; 3) wensen bij moeilijke ondernemingen zoals een examen: succes, sterkte; 4) formules die typisch zijn voor het eerste contact: aangenaam; 5) telefoonformules, zoals hallo; hierbij zou nu ook het groetgebruik van de e-mail komen; 6) wensen verbonden met ziekte (beterschap); 7) wensen voor aangename gebeurtenissen: have a good time; veel plezier; formules verbonden met een verleende gunst (tot wederdienst bereid); 8) wensen bij algemener situaties: werk ze; een prettig weekend; hierbij ook standaardantwoorden als ook zo, insgelijks; 9) wensen bij feesten; gelukkig nieuwjaar; welgefeliciteerd; 10) formules met de zeevaart verbonden (ahoy);Ga naar voetnoot53 toostformueles: proost, daar ga je, op XYZ. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||
Het hier gegeven schema is bijzonder gedetailleerd en het is mogelijk dat het voor verbetering vatbaar is door andere indelingen te maken of bepaalde onderscheidingen samen te laten vallen in overkoepelende categorieën. Ook ligt het voor de hand dat er allerlei formules in meer categorieën vallen: dat zou het cognitieve antwoord op de structuralistische benadering zijn. Tenslotte lijkt de scala van uitbreidingsmogelijkheden sterk tijdgebonden te zijn: iedere periode zal zo zijn eigen soorten hebben, afhankelijk van de sociale verhoudingen van het moment. Maar hoe dan ook, we hebben hier een inventarisatie van de mogelijkheden waar het pragmatisch onderzoek nog jaren mee vooruit kan. | |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|