Voortgang. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| ||||||||||||||
Op weg naar de vierde ‘bede’ in de Roman van Walewein
| ||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||
deze instemmend antwoordt. Daarna maakt de vrager de inhoud bekend van wat hij verlangt, waaraan de ander verplicht is gehoor te geven. In de hoofse setting van een roman valt het gebruik van dit motief op als een vreemde gewoonte. Wel kan een vrager ermee appelleren aan de royaliteit, aan de ‘largesse’ als hoofse deugd bij uitstek, van degene tot wie hij zijn verzoek richt. Daarvan zien wij ook iets bij koning Wonder, die op de vraag om ‘ene bede’ het vers laat volgen: ‘Ende winnen tscaec up hovescede?’ (vs. 1260). Letten we verder op wat Walewein met zijn bezoek aan Wonder voor ogen heeft, dan dient zich de gedachte aan dat de koning ook zonder een ‘bede’ erin geslaagd was zijn gast naar Amoraen te sturen. Zoals zijn naam al suggereert, is Wonder evenwel een heer die thuishoort in een sprookje. De manier waarop hij aan de held een opdracht uitdeelt, is daarmee in overeenstemming. Aan de andere kant is het zo, dat iemand op deze wijze iets gedaan kan krijgen wat bij een openlijk verzoek nooit zou lukken, omdat hij iets verlangt wat tegen de wil is van degene aan wie hij om een ‘don’ vraagt. In het meest spectaculaire geval krijgt een provocateur met dit middel een koning zo ver, dat hij zijn vrouw aan hem afstaat. Vanwege de dwang waarop het is gebaseerd, staat het motief van de ‘don contraignant’ op gespannen voet met het begrip hoofsheid. We kunnen daarom spreken van een contradictie, omdat het juist te berde wordt gebracht in romans die een hoofse ethiek voorstaan. Over de oorsprong van dit merkwaardige motief zijn de meningen verdeeld. Omdat wij de stof van de verhalen in romans van Chrétien rekenen tot de ‘matière de Bretagne’, is het zeer wel mogelijk dat hij het heeft ontleend aan Keltische vertellingen. In zijn befaamde artikel voert Frappier een pleidooi voor deze herkomst. In andere literatuur, zoals de bijbel of de Metamorphosen van Ovidius, treffen we echter ook voorbeelden aan. Evenzo komt een ‘don en blanc’ voor in middeleeuwse teksten, waarin die zeker niet van Keltische origine is.Ga naar voetnoot6 Chrétien de Troyes is wel degene geweest, die ongekende mogelijkheden heeft gezien in het gebruik ervan. In aansluiting bij Chrétien zijn vele auteurs van Arturromans ermee aan de slag gegaan, waardoor het motief de typering heeft verkregen van ‘don arthurien’.Ga naar voetnoot7 In het volgende wil ik eerst een paar toepassingen van een ‘don’ bespreken in romans van Chrétien.Ga naar voetnoot8 De voorbeelden zijn gekozen om te laten zien op welk een originele en intrigerende wijze de dichter die in zijn verhalen heeft verwerkt. Vervolgens keer ik terug naar de Roman van Walewein om de aandacht te richten op een paar opmerkelijke invullingen van een ‘bede’. | ||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||
Erec et EnideOmstreeks 1170 schreef Chrétien zijn eerste roman, waarmee hij de schepper werd van een nieuw genre. Het verhaal gaat over Erec, die aan zijn loopbaan begint wanneer hij vertrekt van het hof van koning Artur. Hierna volbrengt hij een gefaseerde reeks ‘aventures’ die hem leiden naar een hoge bestemming. In deze voorstelling stelt de dichter een problematiek aan de orde over de relatie tussen ‘amour’ en ‘chevalerie’. Bij zijn eerste terugkeer naar het hof voert Erec een prachtige geliefde mee, die Enide blijkt te heten. Na zijn huwelijk met haar begaat hij een faux pas door te kiezen voor een bestaan dat uitsluitend gewijd is aan ‘amour’. Er volgt voor het paar een lange weg van herstel, die eindigt met de kroning van beiden. In het eerste gedeelte van de roman wordt verhaald, hoe het voor Erec tot een verbintenis met Enide komt. Hij gaat een ridder achterna die hem in de buurt van het hof schande heeft aangedaan door toe te laten dat zijn dwerg hem sloeg met een zweep. De achtervolging brengt de held naar een vesting waar hij logies ontvangt in het huis van een tot armoede vervallen achterleenman. Van hem verneemt Erec hoe hij zich op zijn opponent kan wreken. De volgende dag zal een festival plaatsvinden, waarin om een sperwer getwist kan worden als prijs voor de ridder die ‘la plus bele’ als vriendin heeft. Het is de verwachting, dat de ridder met wie Erec zich wil meten, die prijs zal behalen. Omdat zijn gastheer een dochter heeft van een ongelofelijke schoonheid, ziet Erec zijn kans om voor haar de sperwer op te eisen en zijn tegenstander in een duel te verslaan. Daartoe richt hij zich tot de vader van het meisje met het verzoek om een ‘don’: 631[regelnummer]
mes ancor vos voel querre un don,
don ge randrai le guerredon,
se Dex done que je m'an aille
a tot l'enor de la bataille'.
(but I wish to ask one other gift of you, which I shall repay if God permits me to emerge with the honours of the battle'.)
De heer van het huis zegt die meteen toe: 636[regelnummer]
‘Demandez tot seüremant
vostre pleisir, comant qu'il aut:
riens que je aie ne vos faut’.
(‘Ask confidently for what you wish, whatever it may be. Nothing I have will be denied you’.)
| ||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||
Hierop vertelt Erec wat zijn wens is. Hij wil met de dochter als inzet het gevecht aangaan om de sperwer. Vervolgens stelt hij zich voor als de zoon van een machtige koning en belooft dat het meisje, wanneer hij de tweekamp gewonnen heeft, koningin zal worden. Als de vader dit hoort, schenkt hij Erec zijn dochter onverwijld: 674[regelnummer]
ja de moi n'iroiz escondiz:
tot a vostre comandement
ma bele fille vos comant'.
Lors l'a prise par mi le poing:
‘Tenez, fet il, je la vos doing.’
(I shall never refuse your request: I entrust my beautiful daughter to you, just as you desire'. Then he took her by the hand. ‘Here’, said he, ‘I give her to you’.)
Enide doet er het zwijgen toe, maar zij is verheugd over de verbintenis die haar koninklijke status zal brengen. Later wint Erec het duel, waarna hij Enide meevoert naar het hof van Artur. Als hij daarheen op weg gaat, heeft hij alle reden tot vreugde over zijn ‘aventure’, want ‘amie a bele a desmesure’ (vs. 1464, ‘he had an extremely beautiful lady’). In de besproken scène heeft Chrétien het motief van de ‘don contraignant’ voor het eerst toegepast.Ga naar voetnoot9 De handeling heeft hij opgenomen in de sfeer van een sprookje, waardoor Erecs verzoek om een ‘don’ beantwoordt aan het verlangen van zijn gastheer. Deze oogt immers als de arme vader die op de trap van zijn woning wacht op de komst van een rijke prins voor zijn dochter. Uit Erecs ‘aventure’ blijkt ook, dat hij ertoe uitverkoren is die te volbrengen en daarmee Enide als partner te verwerven. Niettemin laat Chrétien ruimte voor enige kritiek op het gedrag van de held. Erec ziet in Enide aanvankelijk vooral het middel om met de ridder af te rekenen die hem in zijn eer heeft aangetast. Om de vader tot schenking te bewegen, maakt hij op verwaande toon bekend aan wie hij wel logies heeft verleend en stelt zijn dochter een prachtige toekomst in het vooruitzicht. De vraag om een bruid wordt ermee tot een transactie. Wat hierbij opvalt, is de zwijgende rol van Enide. De held doet ook geen moeite haar aan het woord te krijgen. Voor de goede verstaander handelt hij daarmee niet in overeenstemming met een clericale visie op het huwelijk. In de tijd van de roman hoorde het huwelijk volgens de leer van de Kerk gebaseerd te zijn op de vrije wil van beide partners. Van Gratianus is de uitspraak: ‘consensus facit matrimonium’, wat betekent dat | ||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||
‘no woman should be coupled to anyone except by her free will’.Ga naar voetnoot10 In de feodale werkelijkheid werden huwelijken daarentegen gearrangeerd, waarbij de vrouw gold als ‘an object of exchange [...]; a pawn in a game where men were the players’.Ga naar voetnoot11 Volgens die praktijk gaat Erec te werk. Wat de wil van het meisje is, daar vraagt hij niet naar; hij richt zich uitsluitend tot haar vader. Bij Erecs keus voor Enide als aanstaande echtgenote is van liefde nog geen sprake. De trotse held is het te doen om zijn gevecht met de ridder, waarvoor hij het mooie meisje dat op zijn pad gekomen is, nodig heeft.
Opnieuw is een ‘don’ aan de orde bij Erecs laatste, grote ‘aventure’, die zich afspeelt in een sprookjesachtige ‘Autre Monde’. Dit avontuur voert een naam: ‘Joie de la Cort’ (vs. 5417, ‘the Joy of the Court’), welke vreugde intreedt, wanneer Erec zijn missie heeft volbracht. Hij betreedt een magische tuin en geïnspireerd door zijn liefde voor Enide gaat hij het gevecht aan met een grote ridder, die zich later bekendmaakt als Mabonagrain. Deze ridder heeft zich samen met zijn vriendin in die tuin teruggetrokken. Vele voorgangers van Erec in deze ‘aventure’ hebben hun poging bekocht met de dood. Een afschrikwekkend getuigenis hiervan zijn de staken met hun schedel bij de ingang van de lusthof. Erec slaagt erin Mabonagrain te vloeren, waarmee hij een einde maakt aan de betovering van de tuin, het paar laat terugkeren in de hoofse gemeenschap en aan het hof de vreugde schenkt. Na afloop van het gevecht vertelt Mabonagrain hoe het zo ver met hem gekomen is. In zijn vroege jeugd werd hij verliefd op het meisje, dat hem vroeg om een gunst: 6005[regelnummer]
et l'amors crut et amanda,
tant que ele me demanda
un don, mes el nel noma mie.
Qui veherait neant s'amie?
(and our love grew and improved until she asked a boon of me without first saying what it was. Who would refuse his lady anything?)
Zijn toezegging moest hij van haar ook nog met een eed bekrachtigen. Later werd hij tot ridder gemaakt in de tuin, waarin hij zojuist door Erec verslagen is en bij die gelegenheid heeft zijn vriendin de inhoud van haar verzoek bekendgemaakt: 6023[regelnummer]
Ma dameisele, qui siet la
tantost de ma foi m'apela
| ||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||
et dist que plevi li avoie
que ja mes de ceanz n'istroie,
tant que chevaliers i venist
qui par armes me conqueïst.
(My lady, who is sitting there, immediately invoked my oath and said that I had sworn to her never to leave this place until some knight came along who defeated me in combat.)
Met de afgedwongen belofte dacht het meisje haar geliefde voor altijd bij zich te hebben, want zij ging ervan uit dat niemand in staat zou zijn hem te verslaan. Mabonagrain spreekt hier van een leven ‘an prison’ (vs. 6047, ‘in prison’), wat verwijst naar het literaire vocabulaire over de liefde: de man als gevangene van de vrouw.Ga naar voetnoot12 Opmerkelijk aan deze ‘don’ is wat een meisje er in het verleden van de handeling mee heeft teweeggebracht. Voor de held en het publiek van de roman treedt als informant daarover Mabonagrain op, die eigenlijk het slachtoffer is van de handelwijze van zijn vriendin. Voor zijn vrijlating heeft hij moeten wachten tot de nederlaag in het gevecht met Erec. Het verslag van Mabonagrain laat zien tot welke gevolgen de vraag om een ‘don’ kan leiden. Een meisje maakt er gebruik van met het oog op een beleving van de liefde in isolement, wat voor het hof leidt tot grote droefheid en voor ridders die het wagen de tuin te betreden tot een wrede dood. Erec, degene die een einde maakt aan deze manier van leven, wordt dan ook ingehaald als een verlosser van messiaanse allure. Wat Chrétien de held in deze episode laat bereiken, is een verbeelding van wat in zijn thematiek de ideale bestemming van een hoofse ridder is. Een weergave hiervan ‘e contrario’ is de asociale levenswijze van Mabonagrain en zijn vriendin in de tuin, waaraan een ‘don en blanc’ ten grondslag ligt. Aandoenlijk in het verhaal van Mabonagrain is zijn gehoorzaamheid aan het meisje. Wat zij verlangde was niet naar zijn wil, maar daarvan heeft hij niets laten blijken uit angst haar liefde te verliezen. Een scholastieke argumentatie voert hij aan om zijn gedrag goed te praten. Heel wat mensen heeft hij gedood, maar voor ‘qui reison voldroit esgarder’ (vs. 6061, ‘anyone willing to see the whole truth’) is dat niet hem als fout aan te rekenen, want hij moest toch zijn loyaliteit betonen. Met humor en ironie voert Chrétien een liefdespaar ten tonele, waarbij de almacht van het meisje en de slaafse onderdanigheid van de ridder tot in het absurde voeren. Een ethische beoordeling van wat de geliefde van Mabonagrain heeft veroorzaakt, is evenwel niet toereikend. Wat domineert, is een perceptie over de schitterende wijze waarop de dichter een ‘aventure’ heeft uitgewerkt. Het meisje mag dan misbruik hebben gemaakt van een ‘don’, het verhaal over | ||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||
Erecs ‘aventure’ roept tot esthetisch genoegen verwondering op over het effect ervan. Mabonagrains vriendin heeft ermee een ‘conte merveilleux’ in het leven geroepen.Ga naar voetnoot13 Zij acteert als de fee in wonderland, met haar grote ridder in de rol van gevangene en van wachter om het paradijs intact te houden. Hoe bestaat het, dat een verlangen van een meisje met betrekking tot haar vriend op een magische wijze heeft geleid tot de droefheid van het hof? Ook roept haar stem de aandacht op voor een tegenstelling met het zwijgen van Enide in het eerste gedeelte van de roman. Nu is het de vrouw die met de verbale truc van een ‘bede’ de man heeft vastgelegd in een tuin der lusten.Ga naar voetnoot14 Later zullen we zien, dat Ysabele in de Roman van Walewein iets dergelijks presteert. | ||||||||||||||
Le Chevalier de la CharreteDe derde roman van Chrétien verhaalt over de devotionele liefde van Lancelot - de Ridder van de Kar - voor Guenièvre, die is weggevoerd naar de Autre Monde van Gorre. Lancelot onderneemt de tocht daarheen, waarna zijn actie leidt tot de bevrijding van de koningin en van de mensen uit het land van Artur die daar in gevangenschap leven. De opening van de roman gaat over hoe het tot een ontvoering van de koningin komt. Aan het hof van Artur verschijnt Meleagant, de kwaadaardige prins van Gorre die op arrogante toon vertelt dat hij ridders en vrouwen uit het rijk van de koning gevangen houdt. Voor hij het hof verlaat, roept hij Artur op zijn vrouw aan een ridder toe te vertrouwen voor een duel. Zou die ridder het gevecht om haar winnen, dan zal hij de gevangenen vrijlaten. Hierna is het Keu, de maarschalk van het hof, die geheel onverwacht de koning zijn dienst opzegt. Ten einde raad stuurt Artur zijn gemalin naar de drossaard, die op de meest nederige wijze hem van zijn voornemen probeert af te brengen: ‘et la reïne de si haut / com ele estoit, as piez li chiet’ (vs. 148-49, ‘Then the queen, in all her majesty, fell down at his feet’). Keu gaat dan overstag, op één voorwaarde: 154[regelnummer]
Lors li a Kex acreanté
qu'il remandra, mes que li rois
otroit ce qu'il voldra einçois,
et ele meïsmes l'otroit.
(At that Kay promised her that he would remain, but only if the king and the queen herself would grant in advance what he was about to request.)
| ||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||
Guenièvre zegt dit meteen toe, zodat Keu het recht heeft op een ‘don’ en daarvan maakt hij gretig gewag tegenover Artur: 171[regelnummer]
‘Sire, fet il, ce sachiez dons
que je voel, et quex est li dons
don vos m'avez asseüré;
(‘My lord’, said Kay, ‘know then what I want and the nature of the gift that you have promised me;)
Tot verbijstering van de aanwezigen maakt Keu bekend wat hij wenst: het gevecht met Meleagant. Artur is nu gedwongen om zijn echtgenote aan Keu te overhandigen: 188[regelnummer]
Et li rois a par la main prise
la reïne, et si li a dit:
‘Dame, fet il, sanz contredit
estuet qu'avoec Keu en ailliez’.
(Arthur took his queen by the hand and said to her: ‘My lady, there is no way to prevent your going with Kay’.)
Voor de tweede keer moet een man vanwege een ‘don’ een vrouw schenken aan een ander. Eerst gebeurde dat met Enide. Deze keer komt de vrouw in verkeerde handen terecht, want het gevolg van Arturs toezegging is dat Meleagant zonder moeite Keu overwint en de koningin meevoert naar zijn land. Het ergste wat het hof van Artur kan overkomen, gebeurt door de ‘rash boon’ die Keu eist. Van toepassing is deze Engelse benaming van het motief, want vrager en gever handelen roekeloos en onbezonnen. We mogen aannemen, dat Chrétien voor de Charrete als bron een van oorsprong Keltische vertelling over de ontvoering van de koningin heeft gebruikt, waarin het de vorst van de Andere Wereld is die met de vraag om een ‘don’ haar in zijn macht krijgt. Een uitweiding over het gebeuren met ‘ein gâbe’ in Iwein van Hartmann von Aue wijst daarop.Ga naar voetnoot15 Wie de versie van Chrétien vergelijkt met de bron, een activiteit die het publiek van de romancier mocht ondernemen, ziet hoe hij het motief in kwestie op verbluffende wijze heeft uitgewerkt. Waar in de vertelling de vijand van het hof met zijn truc de koningin in handen krijgt, is het in de roman de hoge functionaris van dat hof die op een ingewikkelde manier met dezelfde truc aan komt zetten om de koningin de vijand afhandig te maken. Maar voor hem loopt dat uit op een jammerlijke mislukking. | ||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||
Met deze verandering van persoon als vrager van een ‘don’ legt Chrétien de rol van kwade genius bij de hofmaarschalk. Schuldig aan de ontvoering van Arturs vrouw is de hoveling voor wie Artur zo veel over heeft. De uitdaging van Meleagant grijpt hij uit egoïstische overwegingen aan om zich als ridder te bewijzen. Met vals spel, ‘par son outrage’ (vs. 220, ‘in his rashness’), krijgt Keu gedaan dat hij een gevecht mag aangaan waarvoor hij volkomen ongeschikt is. Het resultaat is, dat Meleagant volgens de ‘gewoonte van Logres’ met recht over de koningin mag beschikken.Ga naar voetnoot16 Wie er in dit tafereel evenmin goed van af komt, is koning Artur. Op de vernederende woorden van Meleagant over hen die leven in gevangenschap, reageert hij met berusting. Als Meleagant een voorstel doet, wat de mogelijheid biedt om daaraan een einde te maken, geeft Artur niet thuis. De koning verlaagt zich en besteedt al zijn energie om de ontevreden Keu voor zijn hof te behouden. Als een kind laat hij zich door de drossaard misleiden, waardoor hij zijn vrouw moet toevertrouwen aan de brekebeen onder de ridders. Het komt hem te staan op een publieke veroordeling door de nummer één van zijn hof, Gauvain: ‘Sire, fet il, molt grant anfance / avez feite, et molt m'an mervoil’ (vs. 226-27, ‘My lord, it surprises me that you have done such a foolish thing’). In de Charrete komt het gevaar voor het hof van Artur ook van binnen.Ga naar voetnoot17 Keu zet met de valstrik van een ‘don’ dat hof op het spel en de koning verspeelt hierdoor zijn vrouw. Met dit ontluisterend portret van Artur stuurt de dichter aan op waardering voor zijn nieuwe held die er aan het hof niet bij was: Lancelot die zal optreden als redder en minnaar van de koningin. | ||||||||||||||
Le Conte du GraalDe laatste roman van Chrétien begint met Perceval. Als een nog onaangepaste knaap gaat hij op weg naar het hof van Artur om er ridder te worden. Hij wordt echter pas daarna, wanneer hij logeert op het kasteel van de edelman Gornemant, opgenomen in de orde van ridderschap. Na zijn aankomst wil de kasteelheer Perceval graag logies aanbieden, maar daaraan verbindt hij wel een verzoek: 1414[regelnummer]
Mais que vos m'otroiez .i. don
Dont grant bien venir vos verrés.
- Et coi? fait il - Que vos querrez
Le conseil vostre mere et moi.
- Par foi, fait il, et je l'otroi.
| ||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||
(if you'll grant me a boon that will bring you great profit, as you'll see'. ‘And what is that?’ he asked. ‘That you believe your mother's advice and mine’. ‘In faith’, he said, ‘I grant it’.)
Op humoristische wijze toont Chrétien dat de jongen nog niet helemaal thuis is in de hoofse society. Hij weet niet hoe het hoort bij het verlenen van een ‘don’, want tegen de regels in wil hij eerst de inhoud weten. Deze reactie van Perceval mogen wij wellicht in verband zien met een distantie bij Chrétien van een motief, dat eerder in zijn romans verstrekkende gevolgen had en inging tegen de wil van wie om een ‘don’ werd gevraagd. De suggestie is, dat de dichter hier afscheid neemt van een manier van verzoeken die in essentie strijdig is met een hoofse ethiek.Ga naar voetnoot18 Met Percevals wedervraag aan Gornemant heft Chrétien als het ware de ‘don contraignant’ op. De dwang die ermee verbonden is, laat hij bij monde van Perceval eruit halen. | ||||||||||||||
Roman van WaleweinEen eind aan het gebruik van het motief is er niet gekomen. Verscheidene romanciers die schreven na Chrétien, voeren het in. Een van hen is Penninc, de eerste auteur van de Roman van Walewein. Aan het begin van dit artikel is aangegeven, hoe koning Wonder daarin zijn gast verzoekt om een ‘bede’. Walewein zegt die meteen toe, waarop hij te horen krijgt dat hij op zoek moet gaan naar het Zwaard met de Twee Ringen. Later logeert Walewein op het kasteel van koning Amoraen, de eigenaar van dat zwaard. Die is bereid het gevraagde wapen aan hem mee te geven, op voorwaarde dat hij hem de mooie Ysabele bezorgt, een jonge prinses die in het verre Endi vertoeft. Bij de onderhandeling hierover is opnieuw een ‘bede’ aan de orde, maar deze keer zijn er heel wat verzen nodig voordat Walewein in details de inhoud van zijn opdracht te horen krijgt. Na de maaltijd opent Amoraen een gesprek met Walewein. De koning ziet in zijn logé een van God gezonden held. Hem deert iets en hij zegt dat Walewein de enige is die hem kan helpen. Die hulp wil Walewein graag bieden, waarop zijn gastheer aanduidt hoe dat kan gebeuren: 3238[regelnummer]
Eist dat jou God die gracie ghevet
Ende ghi vulbringen moocht die vaert
So ghevic jou mijn goede zwaert
Dat niet verbetert mochte zijn:
| ||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||
Wat ‘die vaert’ inhoudt, zegt Amoraen nog niet. Wel noemt hij de beloning en die betreft het zwaard waar Walewein op uit is. Over dit wapen mag Walewein beschikken, indien hij een ‘bede’ toezegt: 3261[regelnummer]
Maer jou so eest al ghereet
Up een covent, up een beheet:
Dat ghi mi bi uwer ghenaden
Van ere bede wilt ghestaden
Ende houdet swaert metten twee ringhen'.
Walewein is uiteraard verheugd over deze woorden, maar hij houdt iets achter tegenover de koning: ‘hine wils hem niet ghewaghen’ (vs. 3269). Dat hij juist naar Amoraen gekomen is met het oog op dit zwaard, vertelt hij niet. De gevraagde ‘bede’ zegt hij ook nog niet toe. Eerst wil hij meer weten over de eigenschappen van het gevaarlijke wapen. Amoraen vertelt hem daarover en doet opnieuw het verzoek om een ‘bede’: 3306[regelnummer]
Here, dit zwaert willic jou gheven
Moochdi mi ere bede ghestaden'.
Nu wil Walewein dat Amoraen hem het zwaard laat zien. Wel verklaart hij zich bereid alles voor de koning te doen wat in zijn vermogen ligt. Met de demonstratie van het wapen geeft Amoraen gehoor aan de imperatieven van zijn gast. Het blijkt te gaan om een prachtig, kostbaar en bezield wapen, dat Walewein aanwijst als de uitverkoren drager ervan. Hierna roept de held zijn gastheer op te zeggen wat hij verlangt. Hij zal de koning helpen: 3372[regelnummer]
Ende ghi zult mi dor uwe ghenaden
Gheven tswaert: hets mijn ghevouch'.
Eigenlijk ondermijnt Walewein het procédé dat bij een ‘bede’ hoort. Volgens de regels had hij die meteen moeten toezeggen. In plaats daarvan neemt hij zelf bij zijn belofte tot hulp in de mond wat voor hem de beloning moet zijn: het zwaard dat hij nodig heeft. Niettemin haakt Amoraen op een handige wijze in op het aanbod van Walewein: 3376[regelnummer]
Ende hi seide: ‘Wildi also
Ghelovet mi dan bi uwer trouwen
Bi rudderscepe, bi onser vrouwen
Dat ghijs niet ne sult onbaren
Daer ic jou sende, ghine zulter varen
Duer noot no duer ghene dinghen:
So ghevic jou tswaert metten .ij. ringhen;
| ||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||
Nu is het de beurt aan Amoraen om verheugd te zijn. Hij lacht zelfs, want met de schenking van het zwaard kan hij bepalen waar zijn logé heen moet om voor hem een karwei op te knappen. Daartoe legt Walewein uit begeerte naar het zwaard een gelofte af, zodat Amoraen zijn doel heeft bereikt. De koning overhandigt hem het wapen, waarna Walewein alleen nog wil weten wáár hij heen zal: ‘Sect mi, here, waer ic sal varen:’ (vs. 3407). De taak die hij moet volbrengen, is in het genre van de Arturroman ongehoord. De koning is op pathologische wijze verliefd op de prinses uit Endi, die hij nog nooit heeft gezien. Ter leniging van zijn nood wil hij dat Walewein voor hem het meisje uit Endi weghaalt. Na Waleweins vraag over de bestemming van zijn tocht, neemt Amoraen de rol aan van verteller die de uitvoerder van zijn opdracht en de toehoorders van de roman inlicht over de schoonheid van Ysabele, over de vesting Endi waar zij wordt bewaakt en over de twee exotische tuinen waarin zij zich pleegt te verpozen. Met zijn vertelling over Ysabele is Amoraen bijna tweehonderd verzen lang aan het woord. De koning laat ermee horen, dat hij onderlegd is in de ‘ars poetriae’. Amplificeren door middel van ‘descriptiones’; dat kan hij als de beste. Deze vaardigheid past hij toe om de tocht naar Endi voor Walewein aan te bevelen als een buitengewoon aantrekkelijke opdracht. Zijn relaas eindigt met een conclusie, waarin hij vastlegt waartoe de held zich heeft verplicht: 3594[regelnummer]
Wilde jou God die gracie gheven
Dat ghi mi haelt die joncfrouwe
So quiti tswaert ende uwe trouwe;
Want met elne ghenen dinghen
Sone moghedi u ghelof vulbringen
No quite wesen jegen mi’.
De term ‘bede’ is allang niet meer gevallen. In de episode over het logies van Walewein op het kasteel van Amoraen toont de dichter zijn originaliteit. Voor een groot deel is die gewijd aan de weergave van een uitvoerig gesprek (vs. 3138-3409), waarin het motief van de verplichtende ‘bede’ is verwerkt. Amoraen opent de dialoog met een ‘laudatio’ van Arturs neef als ‘der aventuren vader’. Hieruit blijkt, dat de vorst ook geschoold is in de ‘ars rhetorica’. Hij beheerst de taal van de lofprijzing om zijn gast welwillend te stemmen ten aanzien van het verzoek dat hij op zijn lippen heeft. Te bedenken is, dat Amoraen gezien Waleweins verlangen naar het zwaard geen ‘bede’ nodig had om de held tot zijn gang naar Endi te bewegen. Opmerkelijk is dan, dat de om zijn hoofsheid zo bejubelde Walewein tegenover zijn gastheer verheimelijkt waar het hem om te doen is. Tot twee keer toe brengt hij een retardering aan, wanneer Amoraen hem om toezegging van de ‘bede’ vraagt. Dat komt, omdat de koning zijn vraag heeft ingeleid met een aanprijzing van het zwaard als beloning, waarna zijn gast hem dwingt tot een digressie: | ||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||
uitleggen over en tonen van het wapen. Vervolgens is het de koning die voor een stilstand van de handeling zorgt, als hij zijn kans grijpt om in geuren en kleuren te vertellen over Ysabele. In deze voorstelling gaat het om een reprise en uitwerking van de ‘bede’ in de episode van Walewein bij koning Wonder. Aan de orde is een literair spel met het motief. Amoraen zet in navolging van Wonder een ‘bede’ in, wanneer hij aan Walewein zijn opdracht wil meedelen. Dat brengt de koning aan het spreken en demonstreren op een wijze die het motief overbodig maakt. De dichter heeft een langgerekte scène verkregen door het woord te geven aan Amoraen, de vorst die als een dwaas in de ban van de liefde is. De auteur geeft de koning ermee gelegenheid Ysabele, het meisje dat de heldin van zijn roman zal worden, omstandig te introduceren.
In de volgende episode is het uitgerekend Walewein zelf die van een ‘bede’ gebruikmaakt. Hij heeft een meisje gered dat door een in het rood uitgeruste ridder ernstig werd mishandeld. Die ridder heeft ook nog eens haar broer gedood. Als Walewein het tegen de Rode Ridder opneemt, hanteert hij voor het eerst met succes het van Amoraen ontvangen zwaard. Met één klap brengt hij, of zijn zwaard, de tegenstander een dodelijke verwonding toe. Hierop neemt Walewein de rol aan van een priester: de stervende ridder roept hij op berouw te tonen en hij brengt hem ertoe zijn misdaden te biechten. Later houdt hij een dodenwake en bezorgt de gestorvene een christelijke begrafenis. In zijn biecht spreekt de Rode Ridder het verlangen uit, dat het meisje hem vergeving schenkt: 4002[regelnummer]
Ic bidde jou, here, oft wesen mach
Vraecht hare of soet mi wille vergheven.
Om aan deze wens gehoor te geven, wendt Walewein zich tot het meisje met de vraag om een ‘bede’: 4022[regelnummer]
‘Edele joncfrouwe, nu hebt raet’
- Sprac Walewein - ‘dor uwe ghenaden
Ende vant mi ene bede ghestaden
Dor uwes broeder zielen wille!’
Let wel: ter wille van haar broer! Dat moge haar bewegen. Het meisje reageert inderdaad instemmend, waarna Walewein haar verzoekt de ridder te vergeven. Om haar te overtuigen zegt de biechtvader, dat deze daad ook tot heil zal zijn van haar vermoorde broer: 4042[regelnummer]
Nu beraet jou van desen
Ende vanter mede verlossen sciere
| ||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||
Uter pine vanden helschen viere
Uwes broeders ziele ende srudders mede.
Dor God ghevet mi dese bede;
Dies biddic jou up rechte trouwe’.
Zijn woorden hebben effect, want de jonkvrouw is bereid de ridder vergeving te schenken met het oog op het zieleheil van haar broer. In deze scène acteert Walewein in een religieuze context om de ziel van een moordenaar te redden. Hij betoont zich een vrome ridder, die een notoire zondaar overtuigt van Gods genade. Niettemin is er wel enige aanleiding voor ironie ten aanzien van Waleweins sacerdotale optreden. Bij zijn ‘bede’ oefent hij namelijk druk op het meisje uit met een redenering die theologisch niet helemaal zuiver op de graat is. Walewein beweert dat haar broer in het helse vuur verblijft en daaruit wordt verlost, als zij aan zijn wens gehoor geeft. Een dergelijke argumentatie en ook een ‘bede’ waren niet nodig geweest, want het meisje is bereid alles te doen wat haar redder verlangt.
Een spektakelstuk is de vierde ‘bede’ in de roman. Deze keer is het de vrouwelijke hoofdpersoon die naar dit middel grijpt om van haar liefde een succes te maken. Bij zijn invasie in Endi heeft Walewein honderden wachters van de vesting de dood ingejaagd. Pas in de tiende poort wordt door toedoen van koning Assentijn, de vader van de heldin, zijn inval tot staan gebracht. Walewein wordt gevangen genomen en als Ysabele hem aanschouwt, ontvlamt zij in liefde. Met een geweldige list slaagt zij erin hem te bevrijden. We zijn aangekomen bij vers 7100 als de verteller de aandacht richt op de heldin van de roman. Ysabele begroet haar vader heel hoofs en deelt mee dat zij een voor hem onheilspellende droom heeft gehad. Assentijn wil graag de inhoud horen, waarvoor hij Ysabele een ‘bede’ toezegt: 7116[regelnummer]
Bi miere rechter coninc crone
Ene bede wert ju ghereet
Teerst dat ic die waerheit wee’.
Hierop vertelt Ysabele de ‘waerheit’ van de droom, die haar vader voorziet van een uitleg. Voor de toehoorders van de roman is het de grap, dat Assentijn uitgaat van een voorspellende droom. De held ervan is evenwel Walewein, die bezig is met zijn inval in Endi en dus de koning al grote schade heeft berokkend. Wanneer Assentijn zijn uitleg heeft gegeven, houdt Ysabele hem voor wat hij haar verschuldigd is: 7194[regelnummer]
Ghi sijd mi sculdich ene bede
Wanneer so ics u vermane’.
Die coninc seide: ‘Wel ghedane
| ||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||
Joncfrouwe, soe es ju ghereet’.
‘So willic bidden, na dien dat steet
Gode dor sine ghenaden
Dat hise mi bidden late te staden!’
Zij wil een geschikt moment afwachten om met haar ‘bede’ op de proppen te komen. Ysabeles gebed tot God als leidsman klinkt ironisch, want zij zal in overtreding van een van Gods geboden jegens haar vader bedrog plegen. Wat later krijgt Ysabele de door haar vader als gevangene opgebrachte Walewein te zien, waarna zij meteen om de ‘bede’ vraagt: 7376[regelnummer]
Maer ic bade jou up ghenade
Dat ghi mi gheeft mine bede
Dore God ende dor u edelede
Die ghi mi ghelovet heden’.
Assentijn wil die wel verlenen, maar zij mag er het leven van de gevangene niet mee redden. Dat is nu juist haar bedoeling, zodat Ysabele een formulering moet bedenken die haar vader op het verkeerde been zet: 7395[regelnummer]
‘Here, omme sijn lijf en biddic niet.
Hi heeft mi brocht int sware verdriet
Ende ju, here, in groter scade.
Nu biddic u, vader, dor ghenade
Dat ghine mi gheeft tot morgen:
7402[regelnummer]
Ende laet mi coelen minen moet
Over hem te nacht, ende morgen ghi’.
Het is Ysabeles voornemen om Walewein in erotische zin onder haar hoede te nemen. Assentijn denkt echter dat zij de gevangene als straf voor zijn agressie wil onderwerpen aan tortuur en daarom stemt hij ermee in dat Ysabele een nacht over hem beschikt. Hij doet dat, wat begrijpelijk is gezien zijn interpretatie van de wens van zijn dochter, met verbazing: ‘Joncfrouwe, es dit uwe bede?’ (vs. 7409). Een misogyne uitspraak laat hij erop volgen. Vier ridders brengen Walewein geboeid naar een door Ysabele aangewezen kerker. Zij mogen namens haar Assentijn bedanken: 7458[regelnummer]
Ic weets minen vader danc
Dat hi mi die ere dede
Ende hi mi gaf mine eerste bede
Die ic hem noit eer bidden dorste’.
| ||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||
Ysabele kent manieren: in hoofse stijl verbloemt zij de trucage. Met haar ‘eerste bede’ heeft zij de koning fraai om de tuin geleid. Ysabele zet het spel nog even voort als de meesteres van haar gevangene. Walewein komt net als Mabonagrain, de ridder van de tuin in Erec et Enide, terecht in een ‘prison amoureuse’, een verblijf dat hij wél verkiest. Ysabele laat voor hem de deur van het gevang openen en sluit daarna de kamer af waarin zij haar geliefde ridder gekregen heeft. Wat zij met hem voor heeft, laat zich raden. In deze handeling ligt het initiatief tot een ‘bede’ niet bij de vrager, maar bij de gever, koning Assentijn. Dat begin lijkt op wat vorst Herodes aan de dochter van zijn vrouw belooft, zoals opgetekend is in het evangelie van Mattheüs. Het gruwelijke gevolg is bekend. De dochter van Assentijn daarentegen grijpt de gelofte van haar vader aan om het leven van een beroemde gevangene te redden. Zij doet dat op een briljante manier. Vanwege de situatie waarin het object van haar liefde verkeert, kan Ysabele alleen haar zin krijgen door middel van een ‘bede’ als valstrik. Een belemmerende factor daarbij is het voorbehoud met betrekking tot de gevangene, dat Assentijn eraan verbindt. De prinses presenteert zich dan als een meester van de taal met het vinden van een dubbelzinnige verwoording, waardoor zij gedaan krijgt wat haar vader heeft verboden. Zo komt de ten dode opgeschreven Walewein in handen van Ysabele, een actie waar liefhebbers van het onderwerp ‘gender and genre’ hun hart aan kunnen ophalen.Ga naar voetnoot19 Wat de dichter naar voren brengt, is de triomf van Ysabele. Met haar verbale vernuft is zij als Iseut, de heldin van de Tristan, een vrouw die weet te spreken.Ga naar voetnoot20
In de epiloog van de roman over Walewein wordt melding gemaakt van twee auteurs. Het grootste deel van het werk, tot in de buurt van vers 7848, staat op naam van Penninc, en de voortzetting, met een omvang van ongeveer 3300 verzen, op die van Pieter Vostaert. Als we aan deze informatie geloof hechten, is het dus Penninc geweest die vier keer in verschillende varianten het motief van de verplichtende ‘bede’ heeft ingevoerd en het is in zijn tekst dat de eindelijk in beeld gekomen heldin er een apotheose mee in scène zet. Om het te zeggen bij wijze van understatement: Ysabele is de enige van de vier in het verhaal die effectief een ‘bede’ hanteert. Het publiek van Penninc kon met bewondering getuige zijn van een komedie die het meesterstuk van Ysabeles ‘bede’ is. Maar ook kon Pennincs voorstelling oproepen tot nadenken over het motief als ‘le lieu privilégié d'une | ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
réflexion sur la poétique du roman arthurien’.Ga naar voetnoot21 Vooral Ysabele demonstreert hoe een ‘don contraignant’ volledig in strijd kan zijn met hoofs gedrag en daarmee geeft zij aanleiding tot kritische gedachten over het gebruik ervan in een hoofse roman. Penninc is evenwel een auteur die zich niet gebonden acht aan de conventies van dat genre. Dat blijkt wel, als zijn protagoniste met een toegezegde ‘bede’ de regie in handen neemt. Eerder hebben we gezien dat Chrétien de Troyes in zijn laatste roman een ‘don en blanc’ niet meer laat aanwenden voor een bedrieglijke manipulatie. Penninc laat zoiets één keer gebeuren bij de vierde en laatste ‘bede’ in zijn tekst. Wat voor een heldin in een Arturroman ongepast is, doet Ysabele. Met háár eerste ‘bede’ redt zij niettemin het leven van hem die in haar droom verschenen is als de ideale ridder. De jongeman die zij heeft gezien, is volgens de uitleg van haar vader gewoon ‘te vaerne / Achter lande om aventure’ (vs. 7138-39). Dat is nu precies de permanente rol van de held in een Arturroman. Op een gedenkwaardige wijze levert Ysabele met haar tactiek, die tot heil is van ‘der aventuren vader’, dus ook een bijdrage om het einde van een genre te voorkomen. | ||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
|
|