Voortgang. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||
Inverse disjuncties
| |||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingMijn onderzoek richt zich op het type zin dat sinds Bos (1964: 243) bekend staat onder de naam balansschikking en door Ad Welschen [5]Ga naar voetnoot1 voorzien is van de naam negatief gebonden of-constructie.Ga naar voetnoot2 De zinnen in (1) zijn voorbeelden van dit zinstype.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze zinnen bezitten de volgende eigenschappen:
De grammaticale status van bs'en is lang kwestieus geweest en ze is nog steeds niet voldoende opgehelderd, hoewel de proefschriften van AW (1999) en Emmeken van der HeijdenGa naar voetnoot4 (1999) daarover nieuwe inzichten hebben verschaft. Deze zinnen laten zich ondanks hun aanzien van samengesteldheid moeilijk in de dichotomie van nevenschikking en onderschikking inpassen. Den Hertog, 2e stuk (1904: 119-120) rekende ze tot het onderschikkend zinsverband, volgens Terwey (1892: 90) behoren ze naar de vorm tot de nevengeschikte zinnen, maar naar de functie tot het onderschikkende zinsverband. Bos (1964: 243) heeft het dilemma van óf neven- óf onderschikking of zowel neven- als onderschikking opgeheven door de zinnen in kwestie een aparte status te geven naast deze twee categorieën van de samengestelde zin. AW [8, 372-373, 434] eist voor NoC's, die hij als pseudo-disjuncties opvat, een plaats op binnen het terrein van de duaal-correlatieve syntaxis, een apart domein van afwijkende zinsverbindingen. VdH (1999: 186-198) rekent ze tot de niet-parallelle nevenschikkingen met syntactisch en semantisch ongelijkwaardige leden, waartussen het verband volgens haar het karakter van een implicatie heeft. Hieronder tracht ik aan te tonen, dat bs'en gerelateerd zijn aan disjunctie. In structureel opzicht zijn ze het spiegelbeeld of de inverse van asymmetrische | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||
disjuncties. Mijn hypothese houdt in, dat bs'en syntactisch gebaseerd zijn op enkelvoudige bipolaire of-verbindingen en semantisch als omkeringen van disjuncties, als inverse disjuncties, beschouwd moeten worden. Als ze juist is, zijn bs'en inpasbaar in het systeem van nevenschikking en hoeven we ze niet tot een apart subsysteem te rekenen naast of tussen neven- en onderschikking. Ze kunnen dan typologisch bij het subsysteem van de disjunctie ondergebracht worden. De centrale begrippen in mijn betoog zijn: enkelvoudige bipolariteit, asymmetrie, berustend op het verschil in prominentie tussen de leden van sommige categorieën bipolaire of-verbindingen, en polariteitsomkering. Zowel asymmetrische disjuncties als bs'en zijn gebaseerd op enkelvoudige bipolariteit. Aan bs'en ligt een gefixeerde bipolaire disjunctie ten grondslag waarvan een der leden door de verplichte negatie uitgesloten wordt en door of omgekeerd wordt in zijn tegendeel. Hierdoor wordt de alternatiefstelling opgeheven en vindt als het ware een keuzebepaling plaats. De conjunctie of wordt in zijn betekenis beperkt, doordat de verplichte negatie het keuzestellende aspect ervan onderdrukt. Ten gevolge van de fixatie van het bipolaire alternatief heeft ze alleen verbindende en polariteitsomkerende functie. De opbouw van mijn betoog is als volgt. In paragraaf 2 ga ik na of de term bs en de omschrijving NoC adequate aanduidingen zijn voor het zinstype in kwestie. In paragraaf 3 en 4 bespreek ik achtereenvolgens twee vrij recente benaderingen van de bs, gepresenteerd in de al eerder genoemde dissertaties van AW en VdH. In mijn bespreking ligt de nadruk op de benadering van AW. Zijn centrale hypothese van polaire contractie en zijn conversiehypothese komen naast andere zaken uit zijn dissertatie min of meer uitvoerig aan de orde. Paragraaf 5 is gewijd aan de relatie tussen disjunctie en polariteit. Hierin introduceer ik de begrippen meervoudige en enkelvoudige bipolariteit. De enkelvoudige bipolariteit van asymmetrische disjuncties en hun impliciete disjunct bieden samen met de bevindingen van de semantische analyse van enkele bs'en, die in paragraaf 6 plaatsvindt, de onderbouwing voor de hypothese dat deze zinnen, semantisch gezien, inverse disjuncties zijn. Deze hypothese omtrent hun grammaticale status formuleer ik in paragraaf 7 en in paragraaf 8 toets ik haar aan het subtype NoC's dat van AW[80, 112] de benaming versneld successief heeft gekregen. Het is zijn subtype IIB, behorend tot het basistype van de sequentiële NoC's. Paragraaf 9 bevat de inventarisatie van mogelijkheden tot voortgezet onderzoek van de bs. In paragraaf 10, het Besluit, vat ik mijn bevindingen samen. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Balansschikking, negatief gebonden of-constructie of een andere benaming?Bos (1964: 243) heeft voor het zinstype in kwestie de naam bs geïntroduceerd | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||
om het van neven- en onderschikking te onderscheiden. Omdat het volgens haar noch aan de criteria van nevenschikking noch aan die van onderschikking voldeed, kon zij geen andere conclusie aan haar onderzoek verbinden dan dat het Nederlands een derde type samengestelde zin kent, waarvoor een nieuwe benaming nodig was. Sindsdien behoort ze tot het jargon van de Nederlandse grammatica.Ga naar voetnoot5 Haar naamgeving heeft zij verantwoord op grond van de observatie dat het tweede lid in zekere zin in evenwicht wordt gehouden door de verplichte ontkenning in het eerste lid. AW daarentegen heeft ‘de wonderlijke benaming “balansschikking”’ [304] afgewezen en vervangen door de formele en neutrale omschrijving NoC om niet bij voorbaat aan de structurele implicatie ervan gebonden te zijn en daarvoor zijn conversiehypothese, die ik in subparagraaf 3.4 en 3.6 bespreek, in de plaats te stellen. Het is echter de vraag, of deze term en deze omschrijving uitsluitend op de zinnen in kwestie betrekking hebben. Het Nederlands kent negatief gebonden of-zinnen die niet tot de categorie bs of NoC behoren. De zinnen in (2) zijn daar drie voorbeelden van.
In deze generaliserende zinnen komt eveneens een verplichte ontkenning voor die de volgende betekenis heeft: elke willekeurige entiteit uit een verzameling gelijksoortige entiteiten bezit volgens het oordeel van de spreker niet de identiteit daarvan, als ze niet aan een of meer eigenschappen voldoet die hij als normgevend beschouwt voor zo'n entiteit en voor het lidmaatschap van die verzameling. Hij stelt er de eis aan dat ze een eigenschap of eigenschappen moet bezitten die uitgaat of uitgaan boven de eigenschappen die zo'n entiteit gewoonlijk bezit, en hij doet dit op een radicale manier door zijn uitspraken als algemeen geldende uitspraken te presenteren. Elke entiteit die niet aan zijn eis voldoet, wordt onvoorwaardelijk afgewezen. Er is geen ruimte voor enige uitzondering: zijn eis geldt als non-exceptief.Ga naar voetnoot6 De zinnen in (2) vormen een subcategorie van de categorie asymmetrische disjuncties waarin of vervangbaar is door tenzij met conversie van het tweede lid tot bijzin. Merk op, dat het tweede lid van deze zinnen evenals het tweede lid van bs'en niet weglaatbaar is. Bij weglating ervan ontstaan beweringen die mee- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||
delen dat een entiteit van een bepaalde soort niet gelijk is aan zichzelf, wat een schending van de reflexieve relatie betekent.Ga naar voetnoot7 De term bs en de omschrijving NoC lijken evenzeer van toepassing op de zinnen in (2) als op de zinnen die in eigenlijke zin bs of NoC zijn: er bestaat een onmiskenbare balans tussen de twee leden en het voorkomen van een verplichte negatie en het disjunctieve of bestempelen ze formeel tot NoC's. Het tweede lid is in balans met de negatie, want zodra die verdwijnt, slaat de balans door, verliest dit lid zijn binding met het eerste lid, waardoor de hele zin onwelgevormd wordt. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de omschrijving NoC en de term bs te ruim zijn ter aanduiding van de zinnen in kwestie, ook de zinnen in (2) kunnen eronder vallen. Er bestaat een opvallende structurele samenhang tussen de zinnen in (2) en bs'en: vijf van de zeven eigenschappen van de bs komen ook aan de zinnen in (2) toe, nl. (1), (2), (3), (6) en (7). Van eigenschap (3) is het gedeelte ‘minimaliserende constituent’ niet van toepassing op de zinnen in (2). Bij vergelijking van de zinnen in (2) met bs'en blijkt, dat vijf van de zeven aan de bs toegekende eigenschappen niet exclusief zijn voor dit zinstype, zelfs niet eigenschap (3), het voorkomen van een verplichte negatie. Specifiek voor de bs zijn dus eigenschap (4) en (5), de niet-vervangbaarheid en niet-weglaatbaarheid van of en het correlatief verband tussen verplichte negatieve of minimaliserende constituent en of. Uit het vervolg zal blijken, dat de structurele samenhang tussen bs'en en asymmetrische disjuncties, waartoe de zinnen in (2) behoren, nog sterker is dan hier naar voren komt door de spiegelbeeldige relatie in hun asymmetrie. Vanwege de grote overeenkomst in eigenschappen tussen bs'en en de zinnen in (2) acht ik het noodzakelijk de namen bs en NoC te vervangen door een aanduiding die een duidelijker typeonderscheiding inhoudt dan deze twee namen. In de Inleiding heb ik de benaming inverse disjunctie geïntroduceerd. Naar in subparagraaf 7.1 zal blijken, voldoet ze aan de eis van duidelijke typeonderscheiding. In het vervolg zal ik tot aan deze subparagraaf de naam bs gebruiken en ook daarna, als dit gewenst is, of de omschrijving NoC in de context waarin AW's dissertatie ter sprake komt. Op deze plaats wijs ik op een opvallende tweedeling in de categorie asymmetrische disjuncties waarin of vervangbaar is door tenzij. Ze is gebaseerd op het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||
gegeven van de al of niet verplichte aanwezigheid van een negatie. De twee zinnen in (3), waarvan het eerste lid positief of negatief kan zijn, geven het verschil aan met de zinnen in (2).
Het verband tussen de zinnen in (3) en bs'en is dan ook losser dan dat tussen de zinnen in (2) en bs'en. Alleen eigenschap (1), (6), (7) en het eerste deel van eigenschap (2), de niet-permutabiliteit, zijn van toepassing op de zinnen in (3). Van deze zinnen is het tweede lid wel weglaatbaar. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Welschens benadering van de negatief gebonden of-constructie: polaire contractie, contractieve conversie en andere zaken3.1 TypologieHet in 1999 verschenen proefschrift van AW met de titel Duale syntaxis en polaire contractie vormt een mijlpaal in het onderzoek van het zinstype in kwestie, omdat het er in zijn geheel aan gewijd is. Het heeft de grammaticale beschrijving van onze taal verrijkt met een klassificatie en beschrijving plus naamgeving van de verschillende typen NoC's. Hoewel ik een ander inzicht in de NoC presenteer, bespreek ik zijn werk met waardering. AW onderscheidt op grond van hun frequentie en de mate van hun structurele variatie vier basistypen: twee majeure en twee mineure basistypen, die de volgende namen hebben gekregen: non-exceptief, sequentieel, epistemisch-modaal en terminatief-conditioneel. Van elk type geef ik een voorbeeld.
Tussen de vier basistypen bestaan allerlei verbanden; ze blijven hier onbesproken. In het vervolg richt ik mijn aandacht vrijwel uitsluitend op basistype I, omdat ik mijn hypothese omtrent de grammaticale status van NoC's baseer op | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||
zinnen die tot dit basistype behoren.Ga naar voetnoot8 Basistype I valt uiteen in drie subtypen: IA, IB en IC, die op grond van parafrases de volgende aanduidingen hebben gekregen: quasi-relatief (IA), negatieve omstandigheid (IB) en graadaanduidend non-implicatief (IC). Van elk subtype staan in (5) twee aan AW ontleende voorbeelden.
De zinnen die tot subtype IA behoren, (5a) en (5b), zijn quasi-relatief, omdat ze een parafrase met een negatieve relatieve bijzin toelaten. Daaruit blijkt volgens AW, dat de nazin veel meer een attributieve functie dan een adverbiale bij een nominale constituent in de voorzin heeft [24]. Met nominale constituent is de verplichte negatieve constituent bedoeld. De leden van subtype IB, (5c) en (5d), daarentegen zijn ‘meer van adverbiale aard’ [25] dan de leden van subtype I. De leden van subtype IC, (5e) en (5f), typeert AW als graadaanduidend non-implicatief [15]. Als ik zijn interpretatie van deze twee zinnen goed begrijp, dan drukken ze een hoge graad van intensiteit uit die niet de logisch verwachte consecutie impliceert, maar juist het tegendeel daarvan. Deze zinnen zijn ten opzichte van die hoge intensiteit nonimplicatief. Subtype IC wijkt in de aard van de verplichte negatie en in betekenis af van subtype IA en IB. Het blijft in het vervolg buiten beschouwing. Nader onderzoek moet uitwijzen of dit subtype niet een apart type NoC vormt. Als ik over basistype I spreek, vallen daar alleen de subtypen IA en IB onder. | |||||||||||||||||||||||||||
3.2 De verplichte negatie in basistype IAW heeft basistype I naast de semantische typering non-exceptief de descriptieve typering categoriaal-restrictief gegeven. In de dubbele aanduiding categoriaal-restrictief heeft hij de functie van voor- en nazin van de leden van dit type weergegeven. Hij betoogt, ‘dat de prediceringen in de voorzin maximaal generaliserend zijn en met absolute ontkenningen werken. Zij vormen daardoor uitspraken die CATEGORIAAL of GENERIEK genoemd kunnen worden [29].’ Absolute ontkenningen zijn ontkenningen als geen, niemand, niet en nooit. Om misverstand te voorkomen wijs ik erop, dat categoriaal en generiek in AW's | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||
betoog hetzelfde betekenen als universeel [69]. De nazin in de leden van basistype I fungeert als restrictie op de verplichte negatie, omdat deze zin het bereik ervan beperkt. ‘De ontkenning in de voorzin, dat wil zeggen het ontkende element wordt erdoor [nl. door de nazin, toevoeging van schrijver dezes] in zijn bereik beperkt [29].’ Uit het universele karakter van de verplichte negatie en de daarop door de nazin aangebrachte restrictie leid ik af, dat een negatie als geen N in een NoC alle entiteiten van de soort N uitsluit, behalve die entiteiten waarover de nazin prediceert. In een NoC als Er is geen pinautomaat in mijn buurt of hij is buiten werking ontkent de voorzin het voorkomen van pinautomaten in de in mijn buurt genoemde ruimte en de nazin brengt daarop een beperking aan. De parafrase van voor- en nazin luidt derhalve: er zijn geen pinautomaten in mijn buurt behalve die welke buiten werking zijn. De zojuist gegeven interpretatie van de verplichte negatie is echter in strijd met de semantiek van NoC's van basistype I, wat blijkt uit het voorkomen van NoC's waarvan de voorzin een constituent met collectieve betekenis bevat die aan een verzameling refereert waarvan de cardinaliteit van het aantal leden vastligt, hetzij impliciet of expliciet. Ik geef een voorbeeld uit Van den Toorn (1972: 110): Er was geen kind in de klas of het had wel eens een grapefruit gezien. Hierin refereert klas aan een groep kinderen waarvan de cardinaliteit der omvang, zeg twintig, vastligt. We kunnen niet zeggen: er zaten geen kinderen in de klas van twintig kinderen, behalve de kinderen die wel eens een grapefruit gezien hadden. De exacte omvang van de collectie kinderen maakt deze uitspraak tegenstrijdig; hij verhindert, dat deze collectie als een restrictie op een algemeen negatiedomein te typeren is. De verplichte negatie heeft kennelijk een andere betekenis dan de betekenis die ontstaat als we aan de nazin een restrictieve functie ten opzichte van deze negatie toekennen. In subparagraaf 6.6 tracht ik de betekenis van de verplichte negatie te beschrijven. AW ziet een fundamentele verwantschap tussen het categoriaal-restrictieve karakter van de leden van basistype I en exceptieve structuren van het type We gaan wandelen of het moet slecht weer worden. Net als in zinnen van basistype I wordt in deze structuren iets in mindering gebracht. ‘Ook exceptieve structuren vertrekken van een universeel of volledig domein, waarop dan vervolgens iets in mindering wordt gebracht [29].’ Excepties zijn restricties die polariteitsomkerend werken. Voor de zin We gaan wandelen maakt de spreker een uitzondering. Als het inderdaad slecht weer wordt, dan verandert de polariteit van deze zin in haar tegendeel. Volgens AW heeft het begrip exceptie betrekking op de verzameling omstandigheden waaronder een zin al of niet waar kan zijn. Voor de zojuist gegeven exceptieve structuur geldt, dat de propositie We gaan wandelen onder alle omstandigheden waar is, behalve onder de omstandigheid van slecht weer. In tegenstelling tot exceptieve structuren, die in een universeel domein van omstandigheden een uitzondering maken, hebben NoC's betrekking op een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||
gesloten domein. Ze geven een ‘additieve, netto kwantificatie’ [30] en zijn daarom non-exceptief, dat wil zeggen dat ze geen uitzondering op hun predicering toelaten. In hoofdstuk 7 [307] doet AW een belangwekkende uitspraak over de functie van de negatie in subtype IA: de voorzin van een NoC die tot dit subtype behoort, ontkent, dat er naast de klasse entiteiten waarover in de nazin geprediceerd wordt, een complementaire klasse entiteiten gegeven is waarvoor die predicering niet geldt. De verplichte negatie sluit het voorkomen van zo'n klasse uit. We zullen echter in subparagraaf 3.4 zien, dat die klasse, hoewel klein in omvang, wel gegeven kan zijn. | |||||||||||||||||||||||||||
3.3 Functie van de conjunctie of en de relatie van NoC's met disjunctieOp tal van plaatsen doet AW uitspraken over de functie van of in de basis- en de subtypen. Daardoor ontstaat bij lezing van zijn dissertatie een caleidoscopisch beeld van de functie van dit verbindingselement in de NoC. Ik bepaal me tot zijn belangrijkste uitspraken over of. AW neemt het standpunt in dat NoC's het disjunctieve of bevatten [10, 436], maar ze gebruiken daarvan ‘in de meeste subtypen alleen een deel van de syntactische functies en daarnaast de antithetische en exclusiverende betekenistoepassingen’ [436]. Het is tevens het omslagpunt van de polaire overgang van voor- naar nazin, ‘het punt van polaire transitie’ [369], maar het verschilt in dit opzicht van het alternatieve of in zijn unidirectionalteit, in de overgang van negatief naar positief en niet omgekeerd. Met enige voorzichtigheid heeft AW de typering modale operator voor of geïntroduceerd [434]. Als argument hiervoor voert hij aan, dat NoC's deel uitmaken van het gebied van de duale syntaxis, volgens hem een subsysteem van het Nederlands met afwijkende zinsverbindingen die bijna altijd in een modale, hypothetische sfeer liggen. AW beschouwt of in NoC's ‘als een lexicaal homoniem van het disjunctivum’ [436]. Polysemie is volgens hem heel moeilijk of niet aantoonbaar. Als of in NoC's inderdaad een homoniem is van het disjunctieve of, dan impliceert dit dat we dit of als apart woord moeten accepteren. Immers, homonymie betreft fonetische en ook grafische gelijkheid van verschillende woorden die tot dezelfde klasse of tot twee verschillende klassen behoren. Vergelijk bijvoorbeeld de homoniemen kater (‘mannelijke kat’) en kater (‘teleurstellende ervaring’). Houden we vast aan homonymie, dan komen we tot de volgende conclusie: het Nederlands kent drie homonieme voegwoorden of, nevenschikkend of, of in NoC's en onderschikkend of. Het is in dit verband opvallend, dat AW een aantal keren spreekt van het ‘negatief gebonden of’ [341, 354, 422, 436], waarmee | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||
hij de suggestie wekt dat NoC's een apart voegwoord of kennen.Ga naar voetnoot9 Uit sommige plaatsen in AW's dissertatie kunnen we afleiden, dat of in NoC's een min of meer onvaste positie inneemt. Voor de complementaire, restrictieve functie van de nazin in subtype IA, waardoor de verplichte negatie in haar bereik beperkt wordt, is eigenlijk geen conjunctie nodig, zoals de Middelnederlandse voorloper van de NoC, het Middelhoogduits en het Oudgermaans laten zien [32]. Elders staat, dat de insertie van of als connectief in de historische ontwikkeling van de NoC ‘tamelijk willekeurig’ [433] is geweest. Er zou mogelijk ook een andere omkeeroperator, het negatief-conditionele *maar of het uitzonderende dan met de betekenis ‘anders dan dat’ geïnserteerd kunnen zijn [433]. AW bestempelt de NoC vanwege de afwijkende betekenis van negatief gebonden of als een ‘schijnbare disjunctie, een disjunctie slechts naar de vorm, of pseudo-disjunctie’ [436], waarin de alternatiefstelling is opgeheven. Maar de disjunctieve connotatie die de NoC door het gebruik van of eigen is, geven de basistypen I en II een zekere (binair-)alternatieve resonantie en de basistypen III en IV alternatieve referentie [436], behalve drie subtypen van basistype II, de zg. antivalente typen, die direct na of de aanwezigheid van de antivalente anafoor anders toelaten. Daardoor zijn deze drie subtypen ‘onweerlegbaar disjunct’ [104], maar volgens AW bezitten ze genoeg andere eigenschappen om ze tot de NoC's te rekenen. Voorbeelden van de antivalente subtypen staan in (6); ze zijn ontleend aan AW [113].
In mijn optiek is of in NoC's het disjunctieve of, dat zijn keuzestellende functie door zijn correlatie met de verplichte negatie heeft verloren en daarin alleen de functie van verbinding en polariteitsomkering bezit. | |||||||||||||||||||||||||||
3.4 Centrale hypothese: polaire contractieAan de vier basistypen ligt volgens AW hetzelfde cognitieve principe ten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||
grondslag: het principe van polaire contractie [136, 208, 264, 320]. Hiermee bedoelt hij, dat NoC's aangrijpen op de polaire zone van de nazin q, dat wil zeggen de periferie of de grenswaarde van de voorzin p, naderend tot q, om de polaire afstand tussen voor- en nazin te verkleinen, te minimaliseren of op te heffen. Hij formuleert het doel van NoC's als volgt: ‘Het doel van de uitdrukkingen in de NoC is om vanuit de waarde p (= ¬q) de afstand tot het polariteitspunt, de polaire transitie 〈¬q → +q〉te verkleinen, te minimaliseren of op te heffen [320].’ Het betekent, dat de tegengestelde polariteit van voor- en nazin tot een minimum wordt beperkt of helemaal wordt opgeheven. De polaire contractie in basistype I leidt tot non-exceptiviteit, dat wil zeggen dat een NoC van dit type op de predicering in zijn nazin geen uitzonderingen toelaat, omdat de polaire zone bij dit basistype, de marge van uitzonderingen, wordt uitgesloten. We kunnen dit ook zo formuleren, dat aan elk lid van een verzameling die door een NoC van basistype I voorondersteld is, positieve polariteit wordt toegekend, dat wil zeggen dat voor elk lid van die verzameling de predicering in de nazin geldt en dat er dus in deze verzameling geen lid is waarvoor ze niet geldt. De vorm van polaire contractie die op basistype I van toepassing is, typeert AW als stijgende perfectivering [331]. Het is een vervollediging tot een bovengrens van het aantal gevallen van p dat aan q voldoet of met andere woorden: een inclusie van alle gevallen van p in q. Het is evident, dat stijgende perfectivering tot non-exceptiviteit leidt. Als p geheel in q geïncludeerd is, zijn er in p geen instanties te vinden die de kwalificatie ¬q bezitten. Over de non-exceptiviteit van basistype I drukt AW zich duidelijk uit in het volgende citaat [136]. NoC's van type I en type III zijn typisch zwart-wit (alles of niets), alle grijswaarden worden weggefilterd. Het cognitieve principe dat we hier kunnen onderkennen is: het wegnemen van de laatste hindernis of onvolkomenheid. Ik zou voor dit principe geen betere benaming weten dan POLAIRE CONTRACTIE. Het betekent immers, dat de marges van uitzondering bij (I) en twijfel bij (III) worden vernauwd tot nul. Het is een beweging naar het uitzonderingsloze en absolute, die we hier kunnen waarnemen. We kunnen het in conceptuele termen ook beschouwen als een proces van ont-disjungivering, als het opruimen van de laatste vormen van tegengestelde polariteit. De non-exceptiviteit van basistype I, ook aangeduid als nultolerantie voor uitzonderingen [319] of als perfectieve (of contractieve) tolerantie die nul is [332, 341], komt op een aantal andere plaatsen aan de orde met of zonder vermelding van deze noties [30, 286, 292, 328, 342, 376, 435]. Tot basistype I behoren wel degelijk NoC's met ‘marges van uitzondering’ [136]. Behalve NoC's die non-exceptief zijn, kent het hedendaagse Nederlands limitatief exceptieve NoC's. Ten bewijze volgen in (7) drie vindplaatsen: twee | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||
uit schriftelijk taalgebruik, (7a) en (7c), en een uit mondeling taalgebruik, nl. uit een vraaggesprek van Liesbeth Koenen met P.C. Paardekooper. De verplichte negaties hierin staan in cursief.
Met het in (7c) bedoelt de auteur het gebruik van het Nederlands volgens de regels van wat hij het Algemeen Beschaafd noemt. De approximatoren in de verplichte negatieve NP's, vrijwel, bijna en zo ongeveer, wijzen ondubbelzinnig op uitzonderingen op de prediceringen in het tweede lid van de geciteerde NoC's. Zo geldt voor zin (7a), dat er in de reeks dagen dat er V-1's overvlogen, minstens één dag geweest is waarop dit niet het geval was. Volgens de tweede zin is er minstens één West-Vlaamse schoonmoeder die verder van haar schoonzoon of -dochter woont dan twee, drie kilometer. En de laatste zin deelt mee, dat er nog wel een norm of taalregel bestaat volgens welke een enkeling zich bij zijn taalgebruik laat leiden.Ga naar voetnoot11 We kunnen op grond van de bs'en in (7) vaststellen, dat de polaire contractie in deze gevallen niet van toepassing is: de marges van uitzondering zijn niet vernauwd tot nul. Als het zo is dat polaire contractie alleen op de polaire zone, het grensgebied tussen p en q, aangrijpt, dan komt de hypothese daarover door de tegenvoorbeelden op losse schroeven te staan. Polaire contractie lijkt wel bij non-exceptiviteit te werken, maar niet bij limitatieve exceptiviteit. Het voorkomen van zowel non-exceptieve als limitatief exceptieve NoC's in basistype I schept twee problemen: een naamgevingsprobleem en een theoretisch probleem. Onder welke naam kunnen we deze twee subtypen samenbrengen en hoe kunnen we het onderscheid tussen non-exceptief en limitatief exceptief theoretisch verantwoorden? Het is lastig de betekenis van non en limitatief onder één noemer te brengen. We kunnen van exceptiereducerende NoC's spreken, op voorwaarde dat de reductie zowel de uitsluiting als de minimalise- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||
ring van excepties omvat. Wat het tweede deel van de zojuist gestelde vraag betreft, stel ik, dat toevallig ware NoC's van basistype I non-exceptief of limitatief exceptief kunnen zijn en dat noodzakelijk ware zinnen van dit type nonexceptief zijn.Ga naar voetnoot12 Noodzakelijke waarheid impliceert, dat een eigenschap zonder uitzondering aan alle leden van een klasse toekomt. De notie polaire contractie verliest nog meer aan betekenis, als we haar in verband brengen met noodzakelijke ware NoC's, bijvoorbeeld met een NoC als Er is geen mens of hij moet sterven, waarin een fysische noodzakelijkheid wordt uitgedrukt. Met een dergelijke NoC is geen polaire zone verbonden, een gebied van mogelijke uitzonderingen dat door polaire contractie wordt opgeheven, omdat het volstrekt bekend is, dat elk mens sterfelijk is. Deze NoC verwoordt niet zozeer deze kennis, die vanwege haar algemeenheid een triviaal karakter draagt, dan wel het ermee verbonden modale aspect: focalisering van de nonexceptiviteit door middel van de verplichte negatie benadrukt de onontkoombaarheid en de onvermijdelijkheid van het sterven. Op noodzakelijke ware NoC's is de notie polaire contractie niet van toepassing, althans niet op die welke een fysische noodzakelijkheid uitdrukken. Evenmin is ze van toepassing op toevallig ware limitatief exceptieve NoC's, die aan een marge van uitzonderingen refereren Zou ze dan alleen gelden voor non-exceptieve NoC's die toevallig waar zijn? Als dit zo is, dan worden we met een ongewenste situatie geconfronteerd, omdat ze een uniforme descriptie van basistype I in de weg staat. Het is uit descriptief oogpunt beter de notie polaire zone voor basistype I en mogelijk ook voor de andere typen te laten vallen. Er is voor deze notie geen empirische basis te vinden. Misschien is er een basis van psychologisch-cognitieve aard in die zin dat we een gemiddeld beeld van de werkelijkheid in ons dragen waarin de kennis besloten is dat in verzamelingen gewoonlijk uitzonderingen aanwijsbaar zijn. Non-exceptieve NoC's heffen deze uitzonderingen door middel van polaire contractie op en refereren daardoor aan een exceptionele situatie. Maar ook als we deze basis accepteren, blijven de limitatief exceptieve NoC's en de noodzakelijk ware NoC's dwarsliggen. Polaire contractie is in verband met de descriptie van NoC's een aantrekkelijk begrip, omdat het verwijst naar een fundamentele eigenschap van deze zinnen: de verbinding van twee leden met tegengestelde polariteit. Maar het er direct mee verbonden begrip polaire zone gooit roet in het eten. Laten we het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||
vallen, dan is er ruimte voor limitatieve exceptiviteit en kunnen we uit de voeten met toevallige en noodzakelijke waarheid als eigenschappen van NoC's. We kunnen polaire contractie dan, zonder dat ze op een polaire zone inwerkt en steeds tot non-exceptiviteit moet leiden, uiteen laten vallen in volledige en onvolledige contractie. | |||||||||||||||||||||||||||
3.5 Interne conversiePolaire contractie bij basistype I vereist de combinatie van een verplicht negatieve voorzin met een eveneens verplicht positieve nazin. AW heeft zijn visie op de totstandkoming van deze combinatie op twee plaatsen uiteengezet: in paragraaf 6.7 [278-285] alleen voor subtype IA en in hoofdstuk 9 voor elk basistype onder de naam contractieve conversie [396-400]. De NoC's van subtype IA zijn, aldus AW, ‘een soort mengconstructie’ [278], die geen contaminatie is, maar ‘een grammaticalisatie van een mengconstructie’ [282]. Deze constructie is samengesteld op basis van twee zinnen die als parafrases van deze NoC's gelden. Het volgende schema geeft met wijziging van de nummering van AW weer hoe de mengconstructie tot stand komt.
Constructietype A: Er is geen mens [die niet moet sterven].Ga naar voetnoot* ⇔ Constructietype B: [Voor ieder mens geldt:] hij moet sterven.Ga naar voetnoot* ⇔ Constructietype C: " " " # / <+ OF> " " " 〉 = NoC: Er is geen mens OF hij moet sterven
De constructietypen A en B zonder de doorhalingen noemt AW achtereenvolgens dubbel negatief en dubbel positief. A bezit twee negatieve constituenten: geen mens en niet moet sterven, die in B na conversie van A als twee positieve constituenten verschijnen: ieder mens/hij en moet sterven. B is dus het dubbel positieve equivalent van A. Bij de overgang van A naar B spreekt AW van dubbele ompoling of dubbele conversie. We zien, dat in constructietype C, de NoC, het deel van de dubbel negatieve zin A zonder de van mens afhankelijke relatieve zin gecombineerd is met het tweede deel van constructietype B, de dubbel positieve zin hij moet sterven. Tussen deze twee componenten is de conjunctie of geïnserteerd. In de NoC heeft geen dubbele, maar enkelvoudige ompoling plaatsgevonden: het eerste deel van A blijft hierin gehandhaafd, maar halverwege de NoC wordt de relatieve zin van A vervangen door de dubbel positieve B-constructie. Bij A vindt de ompoling van dubbel negatief naar dubbel positief pas achteraf | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||
plaats, dat wil zeggen als A volledig gerealiseerd is. Bij de NoC gebeurt dit niet achteraf, maar anticiperend, halverwege de constructie op het punt waar insertie van of plaatsvindt. (Ik neem aan, dat of geïnserteerd wordt, voordat het niet doorgestreepte deel van de B-constructie in de NoC wordt opgenomen.) Op de plaats waar logisch gezien een negatieve relatieve zin moet verschijnen, komt de dubbel positieve zin hij moet sterven te staan. De omslag van negatief naar positief halverwege constructie C noemt AW interne conversie. | |||||||||||||||||||||||||||
3.6 Reële complementswaarde en inferentiële complementswaardeZijn de NoC's van basistype I onlogische, hybride constructies, omdat er op de eerste verplichte negatie geen tweede, eveneens verplichte negatie volgt? Volgens AW kan de nazin in de NoC van basistype I niet negatief zijn. Hij laat zien, dat of niet de waarde van een ontkenning kan hebben, omdat de nazin van de NoC dezelfde polariteit bezit als constructietype B. Deze nazin en B laten toevoeging van het modale wel toe, wat volstrekt uitgesloten is in de negatieve bijzin van Er is geen mens die niet moet sterven [280]. Dit bijwoord is een positief polair element en kan daardoor nimmer in een negatieve context verschijnen.
Hoewel de polariteit van de nazin in (8c) op grond van de wel-proef als positief getypeerd moet worden, blijft toch de gedachte aan de omgekeerde polariteit daarvan bestaan. AW tracht de uitgedrukte positiviteit en de logisch verwachte negativiteit van de nazin te combineren door naast de ‘reële complementswaarde’ (RCW) [294] van de negatie, de nazin, het tegendeel daarvan, een ‘inferentieel focuscomplement’ (IFC) [295], te onderscheiden waarin wel een negatie voorkomt. Dit is het complement dat we logisch zouden verwachten, niet het RCW. Het IFC van een bs als Er is geen mens of hij heeft vrienden nodig is een restrictieve relatieve zin [een mens] die geen vrienden nodig heeft [295]. Hoe RCW en IFC zich interpretatief tot elkaar verhouden, is onduidelijk. Mogen we de positieve nazin van een bs van basistype I per inferentie als negatieve relatieve zin opvatten om de illogicitiet van de mengconstructie te mitigeren? Een mogelijk bevestigend antwoord op deze vraag is te vinden in de tweede van de drie functies die de focuswaarde van een NoC volgens AW heeft: ‘de binding van het of-complement aan de negatieve focuswaarde, waarbij het reële complement een inferentiële polariteitsomkering ondergaat’ [300]. Met ‘of-complement’ is de nazin bedoeld en met ‘negatieve focuswaarde’ de verplichte negatie. Kennelijk is het volgens dit citaat zo, dat we de volgens de wel-proef positief-polaire nazin vanwege de inferentiële polariteitsomkering tevens als negatieve bijzin kunnen interpreteren. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt erop, dat AW op twee gedachten hinkt: enerzijds is er volgens hem de mogelijkheid tot invoeging van wel in de nazinnen van de leden van basistype I, wat volgens hem onmiskenbaar op hun positieve karakter wijst, anderzijds eist de logica haar recht op: op de verplichte negatie kan alleen een verplicht negatief vervolg komen. In subparagraaf 7.1 zullen we zien, dat de introductie van het begrip inferentiële complementswaarde overbodig is. | |||||||||||||||||||||||||||
3.7 Contractieve conversieIn hoofdstuk 9 [396-397] geeft AW een nadere uitwerking van de in paragraaf 6.7 geïntroduceerde interne conversie, nu geadstrueerd met een NoC van subtype IB. De NoC Je kunt geen krant openslaan of je leest er (wel) over is volgens hem ontstaan uit twee zinnen met onderschikking. In (9c) zijn de onderstreepte delen uit (9a) en (9b) met insertie van of samengevoegd tot een NoC.
AW gebruikt in hoofdstuk 9 een andere en uitgebreidere terminologie dan in paragraaf 6.7: nieuw is de term conversieve contractie, waarmee hij bedoelt dat twee met een NoC semantisch equivalente zinnen, de een dubbel negatief en de ander dubbel positief, door middel van interne conversie zijn samengetrokken tot een NoC; ‘mengconstructie’ [279] is vervangen door ‘intermediair’ [396]; de drie in (9) gegeven zinnen vormen een ‘conversie-triade’ [406] en in de basiszinnen (9a) en (9b) onderscheidt hij een nucleus en een satelliet, dat wil zeggen een rompzin en een bijzin. Zin (9c) nu verenigt door middel van interne conversie de twee nuclei van (9a) en (9b). Zo ontstaat ‘een dubbele-nucleus-structuur en dubbel-focus-constructie’ [397]. Dit laatste betekent, dat NoC's met hun negatieve voorzin en positieve nazin twee sterk contrasterende aandachtspunten bezitten, waardoor ze een meerwaarde in hun informatiestructuur bezitten ten opzichte van hun semantische equivalenten. Uitgaande van de thema-rhema-geleding van de beweringszin stelt AW, dat de verplichte negatie, die ‘in de etalage van de zin’ [294] en dus in themapositie staat, een rhematische functie heeft, waardoor de voorzin ‘focus van attentie’ [297] bezit. Door zijn focaal karakter wedijvert het opgehoogde thema in attentiewaarde met de informatiekern, het rhema. [298]. De focale functie van het thema vraagt om een noodzakelijk vervolg waarin de inhoudelijke aanvulling op de voorzin wordt verstrekt. In samenhang met de stijgende intonatie van de voorzin wijst ze vooruit naar het rhema of ‘locus van informatie’ [297]. AW ziet de verhouding tussen de twee focale elementen in de NoC als volgt: de voorzin fungeert als focaliserende operator en de nazin | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘als een nucleus die in meer of minder complete mate de eigenlijke propositie bevat’ [298]. De NoC dankt haar bestaan in de systematiek van het hedendaagse Nederlands volgens AW aan de meerwaarde van de zojuist geschetste informatie-structuur. Hierop berust de functionele motivatie om een ‘zo buitenissige mogelijkheid’ [428] als de NoC in stand te houden. We kunnen stellen, dat de NoC door deze motivatie de concurrentie met haar equivalenten tot nog toe doorstaan heeft. De meerwaarde van de NoC komt ook naar voren in haar ambiguïteit die de taalgebruiker de mogelijkheid van een dubbele interpretatie verschaft, hetzij dubbel positief of dubbel negatief. Er bestaat volgens AW een samenhang tussen de meerwaarde van NoC's en de ambiguïteit van omkeerbare figuren, waarin men beurtelings twee verschillende objecten kan waarnemen, en de daarmee samenhangende binoculaire concurrentie. Eenzelfde ambiguïteit is volgens hem aanwezig in NoC's van type I en II, omdat ze net als omkeerbare figuren in afwisseling tweeërlei oriëntatie toelaten: een dubbel negatieve en een dubbel positieve, resp. die van (9a) en van (9b) uit de conversietriade. Aan NoC's is volgens hem ‘structurele ambiguïteit’ [431] inherent. In zijn visie is dit alleszins begrijpelijk, omdat hij NoC's als mengconstructies of intermediairs opvat. Vermoedelijk, zegt AW, oriënteert de gebruiker zich interpretatief slechts op een van beide: op de dubbel negatieve via de voorzin of de dubbel positieve via de nazin. Hij acht de ‘polaire versmelting van beide, gesuggereerd door de vorm van de constructie’ [430] niet mogelijk. De opvatting dat polaire versmelting niet mogelijk is, komt voort uit het inzicht dat NoC's mengconstructies zijn. Ze worden volgens dit inzicht door de sterke binding aan hun synoniemen als het ware constructies met een januskop. We zullen in subparagraaf 7.1 en 7.2 zien, dat het niet noodzakelijk is NoC's als mengconstructies op te vatten. Polaire versmelting in die zin dat positief en negatief een integratief geheel vormen, is uiteraard uitgesloten. Ze kunnen echter wel samengaan, wat uit de parafrase van (9c) blijkt: Welke krant je ook openslaat, je vindt er wel een, geen krant uitgezonderd. Hierin zijn de positiviteit en de negativiteit van (9c) op vergelijkbaar hiërarchische wijze aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||
4. Van der Heijdens benadering van de balansschikking: niet-parallelle coördinatie met implicatief verbandTwee weken na AW promoveerde VdH op het proefschrift Tussen nevenschikking en onderschikking, waarin zij binnen het generatieve kader onder meer aandacht aan de bs besteedt. Volgens haar behoren bs'en tot de asymmetrische of niet-parallelle coördinaties, dat wil zeggen coördinaties waarvan de leden syntactisch en semantisch ongelijkwaardig zijn. Daartoe behoren eveneens implicatieve coördinaties en constructies met dus en want. In tegenstelling tot symmetrische | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||
coördinaties bestaat tussen de leden van deze constructies de logische relatie van de implicatie. Zowel bs'en als implicatieve coördinaties laten volgens VdH parafrases met als-dan-zinnen toe, wat op hun implicatieve betekenis zou wijzen. Van de volgende twee zinnen is de eerste een bs en de tweede een implicatieve nevenschikking. Omdat deze zinnen aan VdH ontleend zijn, plaats ik achter het zinseinde haar nummering en de pagina waarop ze voorkomen. Dit geldt ook voor de andere voorbeeldzinnen in deze paragraaf die aan haar ontleend zijn.
In de parafrases van (10a) en (10b) komt het implicatieve verband tussen hun leden tot uiting.
Zin (10a) is van vanwege zijn ambiguïteit een minder goed voorbeeld. Hij laat een interpretatie toe als bs en als asymmetrische disjunctie. Als bs betekent hij, dat alle mensen die op de met hier aangeduide plaats komen, zonder uitzondering meteen weer weg moeten. Hij past dan in een context als: Wat zijn de mensen tegenwoordig toch gehaast! Er komt hier nooit iemand of hij moet meteen weer weg. Het is de vraag of (11a) met implicatieve betekenis de juiste parafrase van (10a) is. Het is evenzeer mogelijk, dat als hier temporeel-iteratieve betekenis heeft, weer te geven met telkens wanneer, in plaats van conditionele betekenis. Kunnen we als in (11a) wel opvatten als conditioneel voegwoord en de antecedens die het opent, beschouwen als een conditie die vervuld moet worden voor de geldigheid van de consequens? Het kan niet zo zijn, dat, wanneer verschillende mensen op dezelfde plaats komen, dit als voorwaarde geldt voor een onmiddellijk vertrek daarvandaan. Veeleer is in (10a) sprake van een reeks omstandigheden waarvan de gelijksoortigheid der leden door het toeval bepaald is. Het is juist deze door het toeval bepaalde gelijksoortigheid die (10a) het exceptionele karakter verleent dat aan het type waartoe het behoort, eigen is. De juiste parafrase van (10a) als bs is de parafrase die opent met het iteratieve telkens wanneer. Als asymmetrische disjunctie betekent (10a): er komt hier nooit iemand of, als er dan al eens iemand komt, dan moet hij meteen weer weg. Het eerste lid sluit, letterlijk opgevat, de komst van wie dan ook op de met hier aangeduide plaats uit, maar dit is niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Dat er echt nooit iemand komt, wordt weersproken door het tweede lid, waarin meegedeeld wordt dat de enkele bezoeker meteen weer weg moet. Het eerste lid van (10a) bevat een element van overdrijving om de klacht die hij inhoudt, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||
kracht bij te zetten.Ga naar voetnoot13 In (10a), opgevat als asymmetrische disjunctie zit een element van herhaling, maar de frequentie daarvan is beduidend lager dan die van (10a) als bs. Het is de vraag, of alle typen bs een parafrase met een als-dan-zin, een schijnimplicatie, toelaten. In het geval van (10a) is dit mogelijk, omdat deze zin als bs universele betekenis heeft die op iterativiteit gebaseerd is: voor elke realisatie van de antecedens van (11a) op een tijdstip uit een niet begrensde reeks tijdstippen geldt de consequens van deze zin. Niet altijd echter heeft een implicatie universele betekenis. In het geval van (11b), die een echte implicatie is, ligt het eerder voor de hand de implicatie als semelfactief dan als iteratief te beschouwen. Soms doet de parafrase van een bs met een als-dan-zin vreemd aan. Ik beschouw (12a) en zijn parafrase (12b).
Het vreemde karakter van (12b) wordt veroorzaakt door het conflict tussen de voor iedereen volstrekt bekende informatie dat er mensen zijn en de voorwaarde als er een mens is. Vanwege deze informatie krijgt de vervulling van deze voorwaarde voor de geldigheid van de consequens een gratuit karakter. De parafrase met een als-dan-zin is uitgesloten bij bs'en die aan de snelle opeenvolging van twee standen van zaken refereren, zoals (13a); deze bs'en zijn derhalve noch implicatief noch iteratief.
Hier is een temporele parafrase met toen of nadat op zijn plaats. Wel is de als-dan-parafrase en die met telkens wanneer mogelijk als de snelle opeenvolging herhaaldelijk voorkomt, bijvoorbeeld op grond van habitualiteit.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt erop, dat alleen bs'en met een iteratieve betekenis een als-dan-parafrase toelaten. Implicaties kunnen evenals bs'en iteratieve betekenis hebben en als een bs die betekenis heeft, is een parafrase met de vorm van een implicatie mogelijk. Het is echter de vraag of we dan met een implicatie naar de betekenis te maken hebben. Een parafrase met telkens wanneer lijkt meer in overstemming met de semantiek van bs'en met iteratieve betekenis. We mogen niet de vergissing maken dat de overeenkomst in iterativiteit tussen bs'en en implicaties ook dezelfde betekenisverhouding tussen hun leden weerspiegelt. De parafrase van (10b) is niet correct, omdat de disjunctie die in deze zin aanwezig is, er niet in tot uitdrukking komt. De exacte parafrase is weergegeven in (15). (15) Kom niet binnen of als je binnenkomt, dan bel ik de politie. De imperatief Kom niet binnen mogen we niet vervangen door haar conditionele pendant als je binnenkomt, wat in (11b) gebeurd is. Dit pendant is impliciet aanwezig in de semantische structuur van het tweede lid, wat blijkt uit de mogelijkheid direct na of het bijwoord anders op te nemen, volgens Roose (1963: 116) een negatieve anafoor, die het tegendeel van het eerste lid aanduidt: Kom niet binnen of anders bel ik de politie. In de parafrase moeten we dit tegendeel expliciteren, waardoor het disjunctieve karakter van (10b) tot zijn recht komt. De conclusie moet zijn dat alleen het tweede lid van een implicatieve coördinatie de parafrase met een als-dan-zin toelaat.Ga naar voetnoot14 Vanwege de volgens VdH aanwezige betekenisovereenkomst tussen bs'en en implicatieve coördinaties met negatief eerste lidGa naar voetnoot15 geldt de volgende logische equivalentie: (16) a → b ≡ ¬a ∨ b [4.136, 196] De twee delen van deze equivalentie hebben dezelfde waarheidswaarden (1 0 1 1), echter alleen als of inclusief wordt opgevat. Krijgt het een exclusieve inter- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||
pretatie, dan heeft het tweede deel van de equivalentie de waarheidswaarden 10 0 1. Of met exclusieve betekenis maakt de equivalentie dus ongeldig. We moeten aannemen, dat (10b) een exclusieve disjunctie vertegenwoordigt, aangezien het eerste, expliciete lid en het tweede, impliciete lid elkaars tegengestelden zijn en elkaar wederzijds uitsluiten. Voor een implicatieve disjunctie met negatief of positief eerste lid geldt de equivalentie in (16) niet, aangezien een dergelijke disjunctie altijd exclusief is. Bovendien moeten we (10b) volgens de parafrase in (15) weergeven met de formule ¬a ∨ (a → b) en niet met a → b. Voor bs'en geldt de equivalentie in (16) evenmin, aangezien deze zinnen geen alternatiefstelling presenteren waarvan de twee leden waar kunnen zijn of elkaar wederzijds uitsluiten. Op geen enkele bs is daarom de notatie ¬a ∨ b van toepassing. Volgens VdH is het eerste lid van bs'en ondergeschikt aan het tweede vanwege hun implicatieve betekenis. Zij keert zich daarmee tegen het inzicht van Van den Toom (1972: 118-123), die aan het tweede lid beperkende functie toekent en het om deze reden ondergeschikt acht aan het eerste lid. VdH voert voor haar inzicht dat het eerste lid aan het tweede ondergeschikt is, twee observaties aan. De eerste houdt in, dat in bs'en net als in implicatieve coördinaties ‘bindingsrelaties tussen een pronomen in een van de leden en een kwantor of R-expressie in het andere lid mogelijk zijn’ (VdH: 1999, 196). Zin (17a) en (17b) zijn hier voorbeelden van.
De tweede observatie heeft betrekking op achterwaartse samentrekking: in verbindingen met semantisch ongelijkwaardige leden is achterwaartse samentrekking niet mogelijk. Zin (18a) en (18b) illustreren dit.
Ook in syntactisch opzicht zijn de leden van bs'en ongelijkwaardig. Het eerste lid kan inversie vertonen en bij inbedding neemt alleen het eerste lid de bijzinsvolgorde aan. De voorbeelden hiervan zijn in (19) gegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zin (19a) verschaft geen deugdelijk argument voor de ongelijkwaardigheid van zijn leden, omdat bs'en van dit type in de vorm van een ja/nee-vraag niet voorkomen of, als dat wel het geval is, heel marginaal zijn. VdH beschouwt bs'en net als implicatieve coördinaties als tweeledige nevenschikkingen die syntactisch en semantisch ongelijkwaardige leden verbinden. Volgens haar bestaat er geen noodzaak een derde soort verbinding naast neven- en onderschikking te onderscheiden. Haar opvatting dat bs'en semantisch implicaties zijn, is echter niet te handhaven. AW[351-354] is tot hetzelfde inzicht gekomen: conditionaliteit, die als semantische basis voor bs'en door Kraak en Klooster (1968: 259, 277-279) naar voren is gebracht, is niet het semantische principe waarop de NoC berust. VdH heeft op het door haar aangenomen implicatieve verband tussen de leden van bs'en het inzicht gebaseerd dat hun eerste lid syntactisch ondergeschikt is aan het tweede. Als dit juist is, dan moet het op iets anders berusten dan op de implicatieve relatie daartussen. Er valt veel voor te zeggen om de bedoelde onderschikking te herleiden tot de prominentieverhouding tussen de twee leden van bs'en. Het tweede lid is naar AW [298] terecht beweert de nucleus die de eigenlijke propositie bevat, het prominente deel van het geheel. Hiermee hangt samen, dat het eerste lid van bs'en die tot basistype I behoren, in gereduceerde vorm kan verschijnen, bijvoorbeeld in Geen kind of het heeft dinospeelgoed. | |||||||||||||||||||||||||||
5. Disjunctie en polariteit5.1 Symmetrische disjuncties: meervoudige en enkelvoudige bipolariteitSymmetrische disjuncties op zinsniveau stellen een alternatief, dat wil zeggen dat hun deelzinnen of disjuncten de beschrijving van twee of meer samenhangende standen van zaken geven die door het nevenschikkende of als gelijkwaardige alternatieven met elkaar verbonden worden. Ze stellen een keuze waaraan de gebruiksconditie gebonden is dat een der alternatieven aan een reële stand van zaken beantwoordt. De taalgebruiker kan alleen een keuze doen door onderzoek van het domein of de domeinen waarop de disjunctie betrekking heeft. Op grond van de gelijkwaardigheid van de disjuncten spreek ik van symmetrische disjunctie ter onderscheiding van asymmetrische disjuncties waarin de verhouding tussen de disjuncten hiërarchish bepaald is, dat wil zeggen dat het eerste lid in de alternatiefstelling prominenter is dan het andere. Symmetrische disjuncties zijn recursief, asymmetrische disjuncties niet: ze bestaan uit twee en niet meer dan twee leden. Symmetrische disjuncties hebben exclusieve of inclusieve betekenis. Exclusief zijn ze, als de door de disjuncten beschreven mogelijke standen van zaken elkaar wederzijds uitsluiten; dit betekent, dat als een der disjuncten correspondeert met de erdoor beschreven stand van zaken, het andere of de andere wor- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||
den uitgesloten. Inclusief zijn ze, als elke disjunct correspondeert met de stand van zaken die hij beschrijft. De zinnen in (20) zijn exclusief, die in (21) inclusief.
Van de disjuncties in (20) kan maar een der twee leden waar zijn, niet beide tegelijk. Volgens zin (20a), opgevat als situationele bewering, kan het woordenboek zich op een gegeven tijdstip maar op een van de twee genoemde plaatsen bevinden.Ga naar voetnoot16 Deze zin biedt evenals zin (20b) en (20c) een strikte keuze: óf het een óf het ander, maar niet beide. De disjuncties in (21) zijn inclusief, omdat van elke zin de disjuncten waar zijn. Volgens zin (21a) hebben de met We aangeduide personen de activiteiten uitgevoerd die elke disjunct beschrijft, echter niet in hetzelfde subinterval binnen het door vakantie aangegeven interval. En volgens zin (20b) kan iemand die zowel in het park fietst als daar zijn hond uitlaat, voor beide bekeurd worden. En de twee leden van de relatieve zin die... sportvereniging in (21c) zijn elk van kracht. Zinnen hebben polariteitswaarde, dat wil zeggen dat ze positief of negatief zijn. Tussen positieve zinnen en hun negatieve correspondenten bestaat een contrapolaire relatie: ze zijn elkaars tegendeel of contrapool. Samen vormen een positieve zin en zijn negatief pendant een bipolaire relatie. Deze relatie biedt het uitgangspunt om disjuncties nader te bezien vanuit het perspectief van polariteit. Als voorbeeld neem ik zin (20a). Aangezien we niet weten welk lid waar is, laat deze zin twee parafrases toe.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||
Uit deze parafrases volgt, dat elk lid van zin (20a) positief of negatief kan zijn. Elk lid van deze zin neemt een positie in tussen positief en negatief of tussen pool en contrapool. Ik spreek hier van een interpolaire positie: elk lid van zin (20a) wordt gepresenteerd onder het opzicht van bipolariteit. Een exclusieve disjunctie als deze zin is dus tweevoudig bipolair. Afhankelijk van het aantal leden kan een exclusieve disjunctie twee- of meervoudig bipolair zijn. Er zijn ook exclusieve disjuncties die enkelvoudig bipolair zijn. Ze zijn tweeledig en hun leden vormen samen een bipolaire relatie, dat wil zeggen dat een der leden de negatie of de contrapool van het andere lid is. Het gaat om disjuncties van het volgende type.
In deze disjuncties is geen sprake van de interpolaire positie van elk lid afzonderlijk, maar van de twee leden. Er is in de zinnen in (23) maar één interpolaire positie, de positie tussen wel en niet. Vandaar dat we hier moeten spreken van enkelvoudige bipolariteit. | |||||||||||||||||||||||||||
5.2 Asymmetrische disjuncties: enkelvoudige bipolariteit met rechts-impliciete contrapoolAsymmetrische disjuncties hebben twee en niet meer dan twee leden vanwege hun bipolariteit. Het tweede lid, de contrapool van het eerste lid, is impliciet gegeven, en wel rechts van het hoofd of. Daarom noem ik dit lid het rechtsimpliciete disjunct. Gewoonlijk worden twee categorieën asymmetrische disjuncties onderscheiden. De zinnen in (24) en (25) zijn er voorbeelden van.
Het gaat in de zinnen van (24) en (25) niet om een alternatiefstelling van het eerste en het tweede lid. Ze bestaat wel tussen het eerste lid en de rechts van of | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||
gegeven impliciete contrapool daarvan, zoals blijkt uit de parafrase van (24a) en (25a).
Uit (26a) blijkt, dat het voorkomen van de contrapool van het eerste lid van (25a) gebonden is aan de conditie die in het tweede lid vermeld staat: je met de zij-ingang gebruiken. In zin (24b) en (24c) is het voorkomen van de impliciete contrapool van het eerste lid eveneens afhankelijk van de in het tweede lid uitgedrukte voorwaarde. In de zinnen in (25) is ook een impliciete contrapool van hun eerste lid aanwezig volgens (26b), eveneens rechts van of. Hier liggen de zaken echter anders dan bij de zinnen in (24), omdat de impliciete pool samen met het tweede lid een implicatie vormt. Het tweede lid van asymmetrische disjuncties van het type dat in (25) gegeven is, noemt vaak een nadelig gevolg dat optreedt als de contrapool van het eerste lid werkelijkheid wordt. Dit is het geval in (25a) en (25c), maar niet in (25b). Deze zin noemt immers een positief gevolg: als klanten ontevreden zijn, krijgen ze hun geld terug. Het nadelige gevolg dient in feite om polariteitsomkering te voorkomen; het heeft daarop een impediërend effect. Van gelijkwaardigheid tussen expliciet en impliciet disjunct is geen sprake. Het expliciete disjunct is prominenter dan het impliciete en daardoor bevatten de zinnen in (24) en (25) een zwakke bipolaire alternatiefstelling. In de zinnen in (24) is de realisering van het impliciete disjunct gebonden aan een voorwaarde waarvan de vervulling niet zeker is. Zin (25a) en (25c) bevatten een impliciet contrapolair disjunct waarvan de realisering door het belemmerend effect van het tweede lid wordt tegengehouden. Maar in (25b) is dit effect afwezig: klanten mogen ontevreden zijn, want zij krijgen in dat geval hun geld terug. Bij de bespreking van VdH (1999) in paragraaf 4 bleek, dat de impliciete contrapool van de zinnen in (25) expliciet gemaakt kan worden door de invoeging van anders direct na of. Een dergelijke explicitering van de contrapool in de zinnen van (24) is niet mogelijk. Wel is in deze zinnen het conditionele karakter van het tweede lid aannemelijk te maken door het te vervangen door een bijzin beginnend met tenzij of als niet. AW noemt asymmetrische disjuncties van het type in (24) exceptieve of- constructies (EoC) [30, 95], omdat het tweede lid een exceptie noemt op een geïmpliceerde reeks omstandigheden. Zo accepteert men bijvoorbeeld in het geval van zin (24c) alle omstandigheden waaronder men gaat fietsen, behalve de omstandigheid van harde wind. De zinnen in (25) noemt hij ultimatieve of- constructies (UoC) [95-98], maar lang niet alle zinnen die tot dit type asymmetrische disjunctie behoren, zijn ultimatief zoals Maak je huiswerk of je krijgt geen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||
zakgeld. Omdat het impliciete disjunct en het tweede lid van deze zinnen samen een implicatie vormen, gebruik ik liever de neutrale naam implicatieve disjunctie. De naam exceptieve disjunctie neem ik graag over. Voor het vervolg van het betoog zijn de begrippen asymmetrie, enkelvoudige bipolariteit en impliciete contrapool van wezenlijk belang. Naar zal blijken, zijn het de bouwstenen van de structuur van bs'en. | |||||||||||||||||||||||||||
6. Semantische analyse van enkele exceptiereducerende balansschikkingen6.1 InleidingDe semantische analyse beperkt zich tot bs'en van AW's subtype IA. Hieronder staan twee groepen bs'en; de leden van de eerste groep zijn toevallig waar, de leden van de tweede groep noodzakelijk waar.
Zoals de voorbeeldzinnen laten zien, beperkt mijn analyse zich verder tot bs'en waarvan het eerste lid de vorm heeft van een negatieve existentiële zin en waarin de verplichte negatie een NP is van de vorm geen N, waarin de N uitsluitend soortnaam is. Om misverstand te voorkomen: het eerste lid kan evenzeer de vorm hebben van een negatieve mededelende zin.
De N in geen N kan ook een stofnaam, een eigennaam of een abstractum zijn, zoals de voorbeelden in (30) laten zien.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden in (27) en (28) zijn, wat hun relatie tot de werkelijkheid betreft, van verschillend abstractieniveau. De bs'en in (27) hebben betrekking op één concrete situatie volgens (27a) of op een reeks situaties volgens (27b) en (27c). Bs (27a) heeft een semelfactief karakter, de twee andere bs'en bezitten de eigenschap serialiteit, omdat ze een parafrase toelaten die met telkers wanneer begint. Zin (27b) refereert aan de herhaling van eenzelfde situatie, (27c) eveneens, maar in dit geval berust ze op de gewoonte van een persoon; het is een habituele zin. De bs'en in (28) zijn uitspraken over volledige klassen entiteiten en om deze reden zijn het generieke zinnen. We zouden (27b) en (27c) als iteratieve zinnen kunnen typeren, maar de term iterativiteit heeft het nadeel dat hij uitsluitend de lineaire ordening van gelijksoortige standen van zaken en objecten in de tijd aangeeft. Er zijn echter bs'en die verbonden zijn met één interval of tijdstip en daarbinnen of daarop refereren aan een collectie gelijksoortige simultane standen van zaken of simultaan gegeven objecten. De term serialiteit heeft het voordeel dat hij zowel aan de lineariteit als aan de simultaneïteit van gelijksoortige standen van zaken of objecten kan refereren. In het vervolg zal ik daarom van lineaire en simultane serialiteit spreken. Om het belang van deze begrippen aannemelijk te maken analyseer ik twee bs'en. Bs (31) is verbonden met één tijdstip waarop een collectie van collecties gelijksoortige standen van zaken gegeven is. (31) Er reed vanmorgen om half zes geen tram uit een remise of hij liep al meteen vertraging op vanwege een algemene stroomstoring. Het gaat in (31) om een collectie van collecties vanwege de onbepaaldheid van een in de NP een remise. Op elk van de plaatsen waar remises staan, was tegelijkertijd een collectie van uitrijdende trams gegeven. Deze collectie van collecties was vanwege het vermelde tijdstip vanmorgen om half zes simultaan serieel gegeven. Blijkens (32) kunnen lineaire en simultane serialiteit in de betekenisstructuur van een bs samengaan. Om dit te aan te tonen maak ik nogmaals gebruik van het openbaar vervoer. (32) Er rijdt 's ochtends om half zes geen tram uit een remise of er staan al heel wat passagiers op de haltes. Het hier frequentatief gebruikte 's ochtends verschaft (32) het betekenisaspect lineaire serialiteit: het is elke ochtend zo, dat een aantal trams hun remise verlaat. De specificatie van het tijdstip om half zes verleent deze zin het betekenisaspect simultane serialiteit: elke ochtend verlaat een aantal trams op hetzelfde tijdstip een remise. Binnen de lineaire serialiteit van een niet begrensd aantal ochtenden is de simultane serialiteit van het uitrijden van trams gegeven op het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||
tijdstip half zes, ook in dit geval als een collectie van collecties gelijksoortige standen van zaken. In subparagraaf 6.4 maak ik gebruik van de begrippen lineaire en simultane serialiteit om vast te stellen, wanneer het tweede lid van exceptiereducerende bs'en wel of geen positief pendant van de verplichte negatie bevat. Bs (27a) Er staat geen stoel op het terras of hij is bezet staat centraal bij de semantische analyse. Om een aantal betekenisaspecten van het type waartoe ze behoort, te beschrijven ter onderbouwing van de hypothese van inverse disjunctie is het noodzakelijk andere bs'en van hetzelfde type bij de analyse te betrekken. | |||||||||||||||||||||||||||
6.2 Assertorisch en presuppositioneel niveauBs (27a) laat een en niet meer dan een interpretatie toe: ze is een situationele bewering die een stand van zaken, een toestand, van enige duur beschrijft, met als connotatie de houding van de taalgebruiker ten opzichte van deze stand van zaken. Ze bevat de assertie dat aan elke stoel uit een verzameling stoelen de eigenschap bezet toekomt; hiermee is aangegeven dat ze universeel over deze verzameling kwantificeert. We kunnen dit aantonen met behulp van de bekende equivalenties uit de predicatenlogica: de ontkenning van de existentiële kwantor, het element een in geen, is equivalent met de positieve universele kwantor ∀ in ¬∃ϕ ≡ ∀¬ϕ en in ¬∃¬ϕ ≡ ∀ϕ.Ga naar voetnoot17 De universele kwantificatie moeten we specificeren als distributief, niet als collectief, omdat het tweede lid van een bs als (27a) geen collectief werkwoord als samenkomen, samendrommen of bijeenkomen kan bevatten.Ga naar voetnoot18 Deze werkwoorden kunnen alleen verbonden worden met een collectief subject.
De NP geen bezoeker en zijn positief pendant hij hebben blijkens de ongrammaticaliteit van (33c) een distributief karakter. In de parafrase van (27a) en elke | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||
andere exceptiereducerende bs moet de distributief universele betekenis ervan tot uitdrukking komen. De juiste parafrase van (27a) is: elke stoel die op het terras staat, is bezet, geen stoel uitgezonderd. Om assertie over de verzameling stoelen mogelijk te maken moet (27a) verbonden zijn met een existentiële presuppositie. Assertie over wat dan ook is pas mogelijk, als het bestaan daarvan in het domein van interpretatie voorondersteld is. (27a) vooronderstelt de aanwezigheid van een verzameling stoelen op de met het terras genoemde plaats. In het vervolg duiden we deze verzameling aan met domeinverzameling en de stand van zaken of de situatie waarmee zinnen verbonden zijn, met domein of domein van interpretatie. De structuur er is geen N of... fungeert als ‘presupposition trigger’Ga naar voetnoot19: hierin kan geen N alleen het betekenisaspect uitsluiting ten opzichte van een vooronderstelde collectie bezitten op grond van de assertie over deze collectie in het tweede lid. De presuppositie die met een bs als (27a) verbonden is, is zichtbaar te maken door in het eerste lid een collectief nomen op te nemen waarvan de referentie gelijk is aan de gepresupponeerde verzameling. Het eerste lid van de zinnen in (34) bevat zo'n nomen. Het eerste voorbeeld ontleen ik net als in subparagraaf 3.2 aan Van den Toorn (1972: 110).
In (34a) refereert klas aan een verzameling leerlingen, bos in (34b) aan een verzameling bomen en ons dorp in (34c) aan een verzameling huizen. Deze zinnen nu kwantificeren universeel over de leden die tot deze verzamelingen behoren. Noodzakelijk ware bs'en als in (28) zijn niet met een vooronderstelde domeinverzameling verbonden zoals (27a). Ze hebben betrekking op de verzameling van alle domeinen en op alle ertoe behorende entiteiten van de soort, genoemd door de N in geen N. (27b) en (27c) zijn evenmin met een domeinverzameling verbonden. Elk is verbonden met een reeks gelijksoortige situaties waarvoor het in het tweede lid gestelde opgaat, telkens wanneer zich een situatie uit zo'n reeks voordoet. | |||||||||||||||||||||||||||
6.3 Temporele structuur: existentie- en kwantificatiefaseBs (27a) is verbonden met een niet begrensd homogeen, dat wil zeggen ononderbroken, interval vanwege het gebruik van het statische ww. staan, dat een duratief karakter heeft. Het begrip interval verdient in dit verband nadere toelichting, aangezien het toegepast op een bs als (27a) op tweeërlei wijze getypeerd kan worden en op grond hiervan tweeërlei verwijzing heeft. Het met | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||
(27a) verbonden interval kan zowel de typering existentiefase als kwantificatiefase krijgen. Als existentiefase verwijst het naar het interval waarin een collectie stoelen op het terras aanwezig is, en als kwantificatiefase verwijst het naar datzelfde interval of een subinterval daarvan waarin de universele kwantificatie over deze collectie van kracht is. Het mag duidelijk zijn, dat de existentiefase langer of van gelijke duur is dan de kwantificatiefase, maar nooit korter. In het geval van (27a) zijn beide fasen homogeen en zal de kwantificatiefase niet volledig samenvallen met de existentiefase, maar er een subinterval van zijn. Maar existentie- en kwantificatiefase hoeven niet allebei homogeen te zijn. Binnen een homogene existentiefase kan een reeks kwantificaties over dezelfde verzameling plaatsvinden, zoals uit de interpretatie van (35) blijkt. (35) Er zat geen Nederlander in het stadion of hij juichte bij elke aanval van ons nationale elftal. Deze bs is verbonden met twee homogene existentiefasen waarvan de duur bepaald werd door de duur van de twee speelhelften van een voetbalwedstrijd. Van twee homogene kwantificatiefasen is evenwel geen sprake vanwege het voorkomen van de temporele PP bij elke aanval in het tweede lid, die een iteratief karakter heeft en daardoor herhaling in de kwantificatie over dezelfde collectie aanbrengt. En dit betekent, dat in de twee existentiefasen een aantal subintervallen gegeven was waarin tijdens elke aanval van ons nationale elftal universele kwantificatie over de in het stadion aanwezige Nederlanders plaatsvond. Met (35) is dus een aantal kwantificatiefasen verbonden. We kunnen daarom zeggen, dat de twee homogene existentiefasen tevens te typeren zijn als intermitterende kwantificatiefasen, dit in tegenstelling tot (27a), waarin de kwantificatiefase een homogeen karakter heeft.Ga naar voetnoot20 Existentie van een verzameling en de kwantificatie daarover komen in alle gevallen binnen hetzelfde interval voor, ook als er geen tempuscongruentie tussen de leden van een gegeven bs bestaat zoals in (36). (36) Er is niemand op de bijeenkomst of hij heeft in 1953 meegewerkt aan het herstel van de dijken. In deze zin lijken existentie- en kwantificatiefase wegens het tempusverschil tussen praesens en perfectum gescheiden te zijn. Niets is echter minder waar, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||
want elke kwantificatie vooronderstelt een tegelijk daarmee gegeven domeinverzameling als kwantificatiedomein. Er is in (36) sprake van het bestaan van personen vanaf 1953 (en uiteraard in de tijd daarvoor) die op de bijeenkomst aanwezig zijn, maar pas hun gezamenlijke aanwezigheid verenigt hen tot een verzameling, niet hun bestaan vanaf 1953 tot het heden van de bijeenkomst. Het begrip existentiefase gebruik ik als linguïstisch begrip, niet als historisch begrip; het heeft alleen betrekking op een vooronderstelde verzameling van door een bepaald kader bijeenhorende leden. In het heden van de bijeenkomst vindt dan ook universele kwantificatie over deze verzameling plaats: aan elke persoon op de bijeenkomst komt de eigenschap toe dat hij in 1953 aan het herstel van de dijken heeft meegewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||
6.4 Positief pendant van de verplichte negatie en van het eerste lidIn het tweede lid van (27a) komt het pronomen hij voor als positief pendant van de negatieve NP geen stoel. Behalve hij (en de objectsvorm hem) kan ook het als positief pendant voorkomen of er als eerste deel van een pronominaal adverbium. Het is tevens mogelijk, dat dit pendant de vorm heeft van een interreferentiële NP.Ga naar voetnoot21 Tussen verplichte negatie en het positieve pendant ervan hoeft geen overeenkomst in syntactische functie te bestaan. Dit pendant kan in elke syntactische positie van het tweede lid voorkomen, zoals de onderstaande zinnen laten zien. De positieve pendanten staan in cursief.
Het positieve pendant van de verplichte negatie komt voor in subjectpositie in (37a) en (37b), in objectpositie in (37c) en (37d), in adverbiale positie (37e) en opnieuw in subjectpositie in (37f), maar nu als interreferentiële constituent.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||
In (27a) is het voorkomen van het positieve pendant verplicht. De verklaring hiervoor ligt in het gegeven dat deze zin één stand van zaken, één toestand, beschrijft waarbij één verzameling betrokken is. Er is één kwantificatiedomein gegeven dat een statisch en collectief simultaan karakter heeft. Er is geen andere mogelijkheid dan dat (27a) over deze verzameling kwantificeert en om dit mogelijk te maken moet het tweede lid noodzakelijk een kwantoruitdrukking bevatten die deze verzameling aanduidt. Als de gepresupponeerde collectie geen collectief simultaan, maar een lineair serieel karakter heeft, dat wil zeggen indien de elementen ervan in de tijd geordend zijn, kan het positieve pendant van de verplichte negatie achterwege blijven.
In (38a) komt een positief pendant van de temporele NP geen pauze voor. Deze zin is een bewering over een collectie pauzes: aan elke pauze uit een niet begrensde verzameling pauzes komt zonder uitzondering de eigenschap uitlopen toe. De tweede zin kent geen voorkomen van zo'n pendant. Het is de vraag, waarover (38b) kwantificeert: over pauzes of over de stand van zaken de kantine is overvol of over beide. Zin (38b) bevat de mededeling dat elke pauze getypeerd wordt door de stand van zaken dat de kantine overvol is. De met deze zin verbonden collectie pauzes beschouw ik als het kwantificatiedomein. Het tweede lid is een bewering over zekere kantine waaraan de eigenschap overvol toekomt tijdens elke pauze uit de vooronderstelde verzameling pauzes, maar het bevat geen kwantoruitdrukking die de collectie pauzes aanduidt. Met (38b) is niet alleen een verzameling pauzes gegeven, maar ook de aan deze temporele entiteiten inherente frequentie en deze frequentie is tevens inherent aan het tweede lid, aangezien elk van die entiteiten situatiebindend is: binnen het interval van elke pauze is dezelfde stand van zaken gegeven. Overdracht van frequentie door situatiebinding maakt het voorkomen van een positief pendant van de verplichte negatie als kwantificerende uitdrukking overbodig in (38b). De aan de collectie pauzes inherente frequentie fungeert als kwantificatiefactor ten opzichte van de bewering de kantine is overvol. Een dergelijke factor ontbreekt in (27a), zodat in deze zin een positief pendant van de verplichte negatie vereist is. Niet alleen de lineair seriële ordening van de gepresupponeerde collectie, ook de simultaan seriële ordening daarvan kan leiden tot het gebruik van een tweede lid zonder positief pendant. Om dit aan te tonen geef ik de analyse van de zinnen in (39). De positieve pendanten staan in cursief.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||
De bs'en in (39) zijn alle ambigu: ze laten zowel een lineaire als een simultane interpretatie toe. Ze vooronderstellen een collectie ontruimingen van kraakpanden waarvan de leden of lineair of simultaan geordend zijn. Ze kunnen met een collectie intervallen verbonden zijn of met één interval. De ontruimingen kunnen één voor één tijdens een reeks intervallen op verschillende locaties plaatsvinden of allemaal tegelijk tijdens één interval eveneens op verschillende locaties. Met de zinnen in (39) zijn binnen één presuppositie twee kwantificatiedomeinen gegeven: een verzameling standen van zaken, de ontruimingen van kraakpanden, en een verzameling kraakpanden. Deze verzameling kunnen we binnen de presuppositie als afzonderlijke verzameling isoleren. Kwantificatie over de kraakpanden in (39a) en (39b) of een onderdeel daarvan in (39c) vereist een positief pendant van de verplichte negatie in het tweede lid. Kwantificatie over de ontruimingen kan op tweeërlei wijze plaatsvinden: door middel van het pronomen het in (39d), dat het positieve pendant van het eerste lid is, en zonder positief pendant van de verplichte negatie of het eerste lid. De predicering in (39d) is met de volgende parafrase weer te geven: elke ontruiming van een kraakpand leidde tot opstootjes, geen ontruiming uitgezonderd. Het ontbreken van een positief pendant in (39e) moet aan de serialiteit van de ontruimingen, hetzij lineair of simultaan, toegeschreven worden. Dit kwantitatieve aspect wordt overgedragen op het tweede lid van (39e). Door de binding van de stand van zaken de politie moest ingrijpen aan elke ontruiming ontstaat bij non-exceptiviteit kwantitatieve congruentie tussen het aantal ontruimingen en deze stand van zaken. Ik vat mijn bevindingen over de aan- of afwezigheid van een positief pendant van de verplichte negatie samen. In bs'en als (27a), die over een collectie entiteiten kwantificeren die in één stand van zaken en in één interval gegeven is, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||
moet het tweede lid een positief pendant van de verplichte negatie bevatten. Vooronderstellen bs'en een collectie objecten (niet-temporele entiteiten) die lineair of simultaan serieel geordend zijn, dan vereist de kwantificatie over de objecten of onderdelen daarvan bij interreferentie eveneens een positief pendant. Bij kwantificatie over temporele entiteiten is een positief pendant optioneel. Dit pendant kan achterwege blijven vanwege hun situatiebindend karakter, waardoor de frequentie die er inherent aan is, op de stand van zaken, vermeld in het tweede lid, wordt overgedragen. De kwantificatie over standen van zaken biedt twee mogelijkheden: gebruik van het als positief pendant van het gehele eerste lid of afwezigheid van enig positief pendant. Bij afwezigheid van een positief pendant krijgt het tweede lid kwantitatieve betekenis door de serialiteit die aan de vooronderstelde collectie inherent is. Door situatiebinding, dat wil zeggen de koppeling van elke vooronderstelde stand van zaken aan de stand van zaken, beschreven in het tweede lid, wordt de serialiteit op dit lid overgedragen. In bs'en als (27a) ontbreekt deze kwantificatiefactor. Ze vereisen daarom altijd een positief pendant van de verplichte negatie in het tweede lid om universele kwantificatie tot uitdrukking te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||
6.5 Splitsing van de domeinverzamelingBs (27a) bevat twee contrapolaire kwantoruitdrukkingen die op dezelfde domeinverzameling betrekking hebben. Beide uitdrukkingen dragen een universeel karakter: geen stoel bezit de functie van uitsluiting ten opzichte van elk lid van de gepresupponeerde verzameling stoelen en hij duidt elke stoel in deze verzameling aan. De twee leden zijn in relatie tot de domeinverzameling respectievelijk als universeel-negatief en universeel-positief te typeren. Het eerste lid presenteert de domeinverzameling onder het aspect van negativiteit zonder de existentie daarvan te ontkennen, het tweede lid onder het aspect van positiviteit. Aangezien het tweede lid meedeelt, dat elke stoel bezet is, kan het eerste, negatieve lid geen andere betekenis hebben dan dat aan geen van de stoelen de eigenschap niet bezet toekomt, met andere woorden: in de collectie stoelen is geen der stoelen aanwijsbaar als een stoel die onbezet is. De verplichte negatie sluit dus elk lid van de domeinverzameling uit van het complement van het predicaat bezet zijn. De twee kwantoruitdrukkingen in (27a) duiden op de splitsing van de domeinverzameling in twee deelverzamelingen, waarvan de een, de denotatie van de verplichte negatie, geen enkel lid van deze verzameling bevat en de ander alle leden. Dat we van domeinsplitsing kunnen spreken, wordt bevestigd door limitatief exceptieve bs'en, waarin een approximerend adverbium deel uitmaakt van de verplichte negatieve NP, die daardoor aan een gering aantal uitzonderingen refereert. Om dit te adstrueren verwijs ik naar de zinnen in (7). Volgens deze | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||
zinnen zijn de vooronderstelde domeinverzamelingen gesplitst in twee deelverzamelingen: een kleine verzameling uitzonderingen en een verzameling entiteiten waarvan de omvang gelijk is aan de domeinverzameling minus de verzameling uitzonderingen en waarvoor de assertie geldt. Ook als een bs geen positief pendant van de verplichte negatie bevat, is er van domeinsplitsing sprake. Om dit aannemelijk te maken verwijs ik naar (38b) en (39e). In (38b) brengt de verplichte negatie geen pauze in het domein pauzes een zodanige splitsing aan dat daarin geen pauze aanwezig is waarvoor het tegendeel van het tweede lid geldt. Hetzelfde geldt voor (39e): in de collectie ontruimingen van kraakpanden is geen ontruiming gegeven zonder ingrijpen van de politie. De functie van domeinsplitsing is derhalve primair aan de verplichte negatie gebonden. | |||||||||||||||||||||||||||
6.6 Betekenis van de verplichte negatie: existentie en non-existentie van de domeinverzamelingNon-exceptieve bs'en als (27a) vooronderstellen de aanwezigheid van een collectie entiteiten in hun domein van interpretatie. Door middel van de verplichte negatie geen N presenteren ze deze collectie echter als non-existent. Hoe kunnen existentie op basis van de presuppositie en non-existentie samengaan, zonder dat er van contradictie sprake is? Het eerste lid van (27a) ontkent niet de existentie van de domeinverzameling als zodanig, die voorondersteld is en onder negatie behouden blijft, maar de wijze van existentie of voorkomen van deze verzameling. Volgens deze bs is de verzameling stoelen gegeven als een verzameling bezette stoelen; ze is niet existent als een collectie onbezette stoelen. De zojuist geschetste voorstelling van zaken kunnen we ook verzamelingtheoretisch weergeven. We laten dan het predicaat bezet zijn verwijzen naar de verzameling entiteiten waaraan de eigenschap bezet toekomt. Zin (27a) bevat de mededeling dat de domeinverzameling vervat is in de verzameling bezette entiteiten; ze is daar een deelverzameling van. Ze is echter afwezig gesteld van, is geen lid van de verzameling onbezette entiteiten. In deze verzameling is geen enkele stoel uit de domeinverzameling aanwijsbaar. Met andere woorden: de verplichte negatie van non-exceptieve bs'en laat de domeinverzameling intact, ze ontkent de existentie daarvan als behorend tot het complement van het predicaat van het tweede lid. Elke stoel is van de denotatie van het complement van bezet zijn uitgesloten. Als voor alle elementen van een verzameling geldt, dat ze in een andere verzameling geïncludeerd zijn, dan houdt dit in dat geen element ervan tot het complement van die verzameling behoort. Deze uitspraak bevat de verantwoording van de non-exceptiviteit van de predicering in het tweede lid. Bij limitatieve exceptiviteit vallen enkele elementen van de domeinverzameling buiten de inclusie in de verzameling waarnaar het predicaat van het tweede lid verwijst. Ze behoren tot het complement van deze verzameling. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||
De verplichte negatie kunnen we niet interpreteren als verwijzend naar een universeel negatiedomein dat losstaat van de domeinverzameling en waarop een beperking wordt aangebracht, zoals weergegeven in de volgende parafrase van (27a): er staan geen stoelen op het terras buiten/behalve de stoelen die bezet zijn (Ik wees hier al op in subparagraaf 3.2.) Een dergelijke interpretatie creëert naast de domeinverzameling een verzameling die als enig element de lege verzameling heeft. We ontkoppelen dan verplichte negatie en domeinverzameling. Een sterk argument tegen deze visie bieden bs'en die met een verzameling verbonden zijn waarvan de cardinaliteit van de omvang exact vastligt of die een vaste ontologische status bezit, die nu eenmaal niet te ontkennen valt.
Zin (40a) laat geen omschrijving toe met er zijn geen provincies in ons land buiten de provincies die met verkeersproblemen kampen. Ze suggereert, dat er buiten de twaalf provincies nog andere provincies zouden kunnen bestaan. De provincies bestaan als provincies die met verkeersproblemen kampen, niet als provincies waarin die problemen niet bestaan. Er is geen universeel negatiedomein waarvan de provincies van ons land uitgesloten worden. Het negatiedomein is de verzameling provincies van ons land, dat wil zeggen dat de negatie daarop betrokken is. Deze verzameling wordt onder het opzicht van negativiteit gepresenteerd. Eenzelfde redenering geldt voor (40b). De met (40c) verbonden domeinverzameling heeft een vaste ontologische status. Vandaar dat we niet kunnen zeggen: er gaan geen dagen voorbij buiten de dagen waarop het regent. We moeten de non-exceptiviteit op de domeinverzameling zelf betrekken. In het geval van (40c) gaan de dagen waarop gedoeld wordt, voorbij als dagen waarop het regent, niet als regenloze dagen. Het gaat er bij de verplichte negatie steeds om, dat de vooronderstelde domeinverzameling onder het opzicht van negativiteit bezien wordt. Deze verzameling is existent volgens de assertie in het tweede lid, niet op de wijze volgens het complement van dit lid. | |||||||||||||||||||||||||||
7. De hypothese van inverse disjunctie7.1 Balansschikkingen: enkelvoudige bipolariteit met links-impliciete contrapoolHet onderzoek in paragraaf 6 heeft ons inzicht verschaft in de semantiek van exceptiereducerende bs'en. Op grond hiervan kunnen we nu de hypothese over de grammaticale status van deze bs'en opstellen. Belangrijk hiervoor zijn hun semantische eigenschappen die in 6.5 en 6.6 naar voren zijn gekomen. Aan de verplichte negatie van exceptiereducerende bs'en is impliciet het complement van het tweede lid gebonden. Dit complement zullen we verder als contrapool | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||
van dit lid of als impliciet disjunct aanduiden. In deze bs'en is steeds sprake van tweevoudige kwantificatie met betrekking tot één domeinverzameling. De verplichte negatie ontkent niet de existentie van de domeinverzameling als zodanig, maar de existentie daarvan als een verzameling waarop het complement van het predicaat in het tweede lid van toepassing is. En dit leidt noodzakelijk tot de conclusie dat aan de verplichte negatie de contrapool van het tweede lid gebonden is. Deze contrapool is vanwege haar binding aan de verplichte negatie links van de conjunctie of gelocaliseerd. In dit geval spreek ik van een links-impliciete contrapool. Er doet zich tussen exceptiereducerende bs'en en asymmetrische disjuncties een spiegelbeeldige of inverse relatie voor. Deze disjuncties zijn, zoals in subparagraaf 5.2 bleek, rechts-impliciet, wat de plaats van hun impliciete pool betreft. Het gegeven van een impliciete contrapool maakt duidelijk, dat exceptiereducerende bs'en evenals asymmetrische disjuncties op te vatten zijn als enkelvoudige bipolaire disjuncties.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||
De enkelvoudige bipolariteit van exceptiereducerende bs'en maakt het voorkomen van het disjunctieve of begrijpelijk. Het is het connectief dat, ongeacht de context waarin het voorkomt, twee elementen neemt en ze tot een nieuw element, een alternatiefstelling, verbindt. Het is het hoofd van elke disjunctieve of-verbinding dat onlosmakelijk met zijn disjuncten verbonden is. In bs'en die non-exceptief of limitatief exceptief zijn, verbindt het eveneens twee elementen, waarvan er één impliciet is en de tegengestelde polariteit van het tweede lid bezit, dus negatief is. De verbinding van de impliciete met de expliciete pool is als polariteitsomkerende verbinding te karakteriseren. Als het eerste lid van een of-verbinding negatief is, dan is het andere lid bij gevolg positief. Tegenover een negatief alternatief kan alleen het positieve pendant daarvan als tweede alternatief staan. Van een alternatiefstelling in de zin van een open keuze is in bs'en van het type in kwestie geen sprake, omdat de verplichte negatie één lid van de alternatiefstelling geheel of gedeeltelijk uitsluit. Deze uitsluiting leidt tot fixatie van de bipolaire disjunctie: de fixatie van één lid leidt automatisch tot fixatie van het andere lid. Exceptiereducerende bs'en zijn gefixeerde bipolaire of-verbindingen die door uitsluiting van het impliciete disjunct vastleggen dat het andere disjunct, het tweede lid van de bs, correspondeert met een stand van zaken. De correlatie tussen verplichte negatie en of bewerkt de omkering van de functie van de exclusieve disjunctie, de presentatie van een uitsluitende alternatiefstelling. Een dergelijke disjunctie op zinsniveau stelt een keuze tussen twee standen van zaken waarvan er een op grond van de gebruiksconditie aan een reële stand van zaken dient te refereren. In de tot nog toe besproken bs'en is de alternatiefstelling in een bipolaire disjunctie omgekeerd of geïnverteerd tot een keuzebepaling door uitsluiting van het impliciete negatieve disjunct. Door deze uitsluiting voltrekt zich de semantische verandering van keuzestelling in keuzebepaling. En dit verschaft mij het argument om deze bs'en te typeren als inverse disjuncties. In plaats van een alternatiefstelling presenteert een bs als (27a) een keuzebepaling, de fixatie van één lid, de positieve pool, maar buiten de controle van de taalgebruiker. Het zijn uiterlijke omstandigheden die hem ertoe dwingen zijn verwachting of voorstelling van een stand van zaken te verwerpen en daarvoor het tegendeel in de plaats te stellen. In het geval van (27a) verwacht de spreker een aantal onbezette stoelen aan te treffen, maar tot zijn verrassing moet hij het tegendeel accepteren: er zijn geen onbezette stoelen, alle stoelen zijn bezet. Om dit te verwoorden maakt hij gebruik van de structuur van de enkelvoudige bipolaire disjunctie. Hiervan sluit hij één pool, zijn verwachting of voorstelling, uit | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||
door middel van de verplichte negatie en door omkering van deze pool refereert hij aan de stand van zaken die zich werkelijk voordoet. Het is niet verwonderlijk dat een zin als (27a) uitdrukking geeft aan de teleurstelling of de irritatie van een terrasbezoeker, omdat hij met een ten opzichte van zijn verwachting exceptionele, want ongewenste stand van zaken wordt geconfronteerd. Mogelijk kan (27a) ook een uiting van vreugde zijn van de restauranthouder die zelden waarneemt dat zijn terras volledig bezet is. Ook in dit geval is de situatie op het terras als exceptioneel, maar nu als zeer gewenst, te kwalificeren. | |||||||||||||||||||||||||||
7.2 Inverse disjunctie in plaats van contractieve conversieMijn beschrijving van bs'en wijkt in belangrijke mate af van AW's beschrijving van NoC's. Tegenover zijn hypothese van contractieve conversie plaats ik mijn hypothese van inverse disjunctie. Contractieve conversie houdt de samenvoeging in van de nuclei van de dubbel negatieve en de dubbel positieve parafrase van een NoC, waartussen de conjunctie of geïnserteerd wordt. Aan de vorming van een NoC liggen volgens hem steeds twee ermee synonieme zinnen ten grondslag. In mijn voorstelling van zaken is een enkelvoudige bipolaire of-verbinding de structurele basis van de tot nog toe geanalyseerde zinnen. De uitsluiting van één disjunct, de contrapool van het tweede lid, bewerkt de semantische verandering van keuzestelling in keuzefixatie die de taalgebruiker door het conflict tussen verwachte en waargenomen realiteit wordt opgelegd. In AW's voorstelling wordt of als los element tussen twee nuclei ingevoerd, terwijl dit disjunctivum, het zij nogmaals gezegd, altijd onlosmakelijk met twee elementen verbonden is. Het is in deze voorstelling niet goed in te zien, hoe en in welke fase van de conversie de verbinding van de twee nuclei met of tot stand komt. Wat bij hem de satelliet van de dubbel negatieve zin is, is in mijn voorstelling van zaken de impliciete pool die aan de verplichte negatie gebonden is. En wat bij hem de nucleus is van de dubbel positieve zin, is in mijn optiek de expliciete pool van de bipolaire of-verbinding. Er vindt geen interne conversie plaats, die kennelijk los staat van of, maar een verbinding door of van twee gefixeerde contrapolaire disjuncten. De aanwezigheid van een impliciete pool neemt de noodzaak weg om naast de reële complementswaarde van de verplichte negatie een inferentiële complementswaarde daarvan aan te nemen om tegemoet te komen aan de eis van de logica dat op de verplichte negatie in het eerste lid nog een tweede verplichte negatie moet volgen. De tweede negatie is wel gegeven, maar ze is in de structuur van de enkelvoudige bipolaire of-verbinding gebonden aan de verplichte negatie. Verplichte negatie en impliciete negatie heffen elkaar in dit geval niet op, omdat de impliciete negatie door of omgekeerd wordt in haar tegendeel. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||
Halverwege de vorming van een NoC, die negatief inzet, vindt volgens AW anticipatie plaats op de conversie naar de dubbel positieve zin. Tegenover zijn interne conversie staat mijn operatie van de omkering door of van een impliciete pool in zijn expliciete tegenhanger. Vatten we NoC's op als inverse disjuncties, dan hoeven we voor de vorming van een zin als (27a) geen beroep te doen op de nuclei van twee daarmee synonieme zinnen. NoC's van dit type beschouw ik daarom niet als mengconstructies of intermediaire constructies van deze zinnen; ze zijn er in mijn optiek de synthese van. De tweevoudige kwantificatie die erin aanwezig is, biedt hiervoor het argument. De twee synonieme zinnen met elk hun enkelvoudige kwantificatie zijn erin samengebracht. Weliswaar staan naast (27a) twee synonieme parafrases, maar ze zijn niet synoniem met de volledige zin. De dubbel negatieve parafrase is synoniem met het eerste lid, de dubbel positieve met het tweede lid. In de dubbel negatieve parafrase wordt het impliciete disjunct dat aan het eerste lid gebonden is, geëxpliciteerd door middel van een negatieve bijzin. Inverse disjuncties van het besproken type zijn geserreerde bipolaire constructies waarin negativiteit en de omslag naar positiviteit dienen om uiting te geven aan de exceptionaliteit van standen van zaken, dat wil zeggen aan standen van zaken die buiten de verwachting of de voorstelling van de spreker vallen. De negativiteit dient om die verwachting of voorstelling uit te sluiten, de omslag naar de positiviteit om de exceptionaliteit te verwoorden. De aanwezigheid van een links-impliciet disjunct in exceptiereducerende inverse disjuncties beschouw ik als het hoofdkenmerk van dit type zinnen. Waarschijnlijk is zo'n disjunct ook in andere typen aanwezig. Als dit het geval is, dan is het een typeonderscheidend criterium waarmee we kunnen vaststellen of een gegeven tweeledige of-verbinding met negatief eerste lid tot de categorie inverse disjunctie behoort of niet. | |||||||||||||||||||||||||||
8. Toetsing van de hypotheseDe hypothese omtrent de grammaticale status van bs'en is opgesteld op basis van de analyse van enkele exceptiereducerende bs'en. In deze paragraaf toets ik haar aan bs'en die tot basistype II, subtype IIB, behoren en door AW [80] het versneld successieve type zijn genoemd, omdat de twee leden aan de versnelde opeenvolging van twee standen van zaken refereren. Voor de toetsing van de hypothese is een korte semantische analyse van een aantal van deze bs'en noodzakelijk. Daarbij gebruik ik opnieuw de benaming bs, omdat nog moet blijken of deze bs'en al of niet tot de inverse disjuncties behoren. De bs'en in (41) refereren aan een versnelde successie: kort of relatief kort na het begin van de stand van zaken, genoemd in het eerste lid, doet zich een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||
tweede stand van zaken voor waarnaar het tweede lid verwijst.Ga naar voetnoot25
Hoewel het eerste lid van deze bs'en met een interval verbonden is, hebben niet alle verplichte constituenten daarin temporele betekenis, nl. nog geen pond en pas een kilometer in (41e) en (41f). In bs'en van het versneld successieve type kunnen allerlei maatconstituenten als verplichte constituent voorkomen; ze krijgen in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||
combinatie met het predicaat temporele betekenis. Nog geen pond afgevallen zijn en pas een kilometer afgelegd hebben zijn een proces dat en een handeling die in de tijd zijn verlopen. De bs'en in (41) brengen elk de opeenvolging van twee standen van zaken tot uitdrukking. Hun eerste lid refereert aan een stand van zaken die, nadat hij is ingetreden, een duur van verschillende lengte kent. Van een minieme duur is sprake in (41d) met de verplichte negatie nog niet.Ga naar voetnoot26 Minder minimaliserend zijn (41a) en (41b). (41c), (41e) en (41f) geven de voltooiing van een proces (41e) dat een zeker tijdsverloop heeft gehad, en van twee handelingen die enige tijd in beslag hebben genomen, en in (41g) en (41h) refereren de verplichte negatieve constituenten aan intervallen van bijna twee en bijna twintig jaar. Het interval waarmee de bs'en in (41) verbonden zijn, varieert sterk in lengte. Hoe lang of kort het ook is, in alle gevallen is het een restrictie op het interval dat volgens ons beeld van de werkelijkheid normaliter voorafgaat aan de stand van zaken, genoemd in hun tweede lid. Dit betekent niet, dat deze stand van zaken zich ook inderdaad voordoet. Als iemand een aanstelling bij het on- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||
derwijs heeft gekregen, zoals in (41g), hoeft dit niet te betekenen, dat hij tot adjunct-directeur benoemd wordt, maar als dit gebeurt, dan vindt de benoeming gewoonlijk na zoveel jaar plaats. We moeten de stand van zaken, genoemd in het tweede lid van versneld successieve bs'en, aan een voorwaarde koppelen: als hij zich voordoet, dan geldt daarvoor normaliter een zekere duur, gerekend vanaf het punt waarop de stand van zaken begint waarnaar het eerste lid verwijst. Het interval dat normaliter tussen de opeenvolging van twee standen van zaken aanwezig is, noem ik het norminterval. Daarop brengen bs'en van het versneld successieve type een beperking aan die resulteert in het reële interval waarmee het eerste lid van de bs'en in (41) verbonden is. Het eindpunt van het reële interval noem ik het oriëntatiepunt van de restrictie. Het is het punt waarop een tweede stand van zaken zijn intrede doet. De lengte van de normintervallen varieert evenals die van de reële intervallen sterk, omdat ze bepaald wordt door de wisselende duur waarna in normale omstandigheden op een gegeven stand van zaken een tweede volgt. Zo zal het norminterval voor (41a) enkele dagen zijn en voor (41g) een veelvoud van de periode van twee jaar. Een exacte lengtebepaling is, als er geen bepaling van duur in de bs voorkomt, niet mogelijk en ook niet noodzakelijk, omdat vaststelling van de globale lengte van het norminterval volstaat om de restrictie die erop van toepassing is, te herkennen. In sommige gevallen heeft het norminterval een onbepaalde duur zoals in (41c). Als iemand zich net in een nieuwe baan heeft ingewerkt, verwacht men, dat hij zijn aanstelling daarvoor enige tijd, mogelijk jaren, zal behouden. Relevant is in alle gevallen de restrictie op het norminterval, want ze betekent een inbreuk op een normale successie waardoor de stand van zaken, genoemd in het tweede lid van versneld successieve bs'en, zich eerder voordoet dan normaliter het geval is. Bs (41b) kunnen we, hoewel ze verwijst naar een gebeurtenis met een accidenteel karakter, eveneens met een norminterval verbinden. Het behoort nu eenmaal tot de mogelijkheden, dat er een brandalarm kan afgaan tijdens het verblijf in een hotel en als dit dan voorkomt, is de kans dat het vrijwel direct na aankomst afgaat, volgens onze verwachting uiterst klein. De kans op een onvoorziene omstandigheid tijdens een interval neemt toe, naarmate de duur ervan vordert. In een lang tijdsbestek gebeurt meer dan in een kort tijdsbestek. En hierop berust onze norm over het eventuele voorkomen van zo'n omstandigheid. Als we ons bewust zijn van een mogelijk brandalarm tijdens ons verblijf in een hotel, dan verwachten we het eerder in de loop van dat verblijf dan vrijwel direct na het begin. Brandalarm heel snel na aankomst is op grond van onze verwachting een exceptionele omstandigheid. Bs (41g) en (41h) vormen een probleem betreffende de ermee verbonden normintervallen. Gaat het in deze zinnen uitsluitend om periodes van twee en van twintig jaar die nog niet helemaal verstreken zijn of moeten we deze bs'en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||
eveneens met een norminterval van veel langere duur verbinden? Het aandachtspunt ligt vlak voor het verstrijken van deze periodes en als reactie op (42g) kan iemand met verbazing en bewondering zeggen: ‘Nog geen twee jaar lerares en dan al adjunct-directeur!’ Een dergelijke reactie is alleen mogelijk, als daarbij de gedachte aan een norminterval meespeelt over de tijd die gewoonlijk aan de benoeming in een directiefunctie en aan de afbraak van een flat voorafgaat. Voor (41g) is het norminterval niet een periode van twee jaar en voor (41h) niet een periode van twintig jaar, omdat de benoeming en de afbraak in kwestie niet strikt aan deze periodes gebonden zijn. De normintervallen van (41g) en (41h) zijn de periode waarna iemand gewoonlijk tot adjunct benoemd wordt, zeg tussen de tien en vijftien jaar, en de periode waarin een flat bestaat, zeg minimaal vijftig jaar. De reële intervallen zijn in het perspectief van de normintervallen als uitzonderlijk te beschouwen en daarmee ook de intrede van de stand van zaken op het oriëntatiepunt van het reële interval. De benadering van de periode van twee en van twintig jaar in (41g) en (41h) versterken de uitzonderlijkheid van de opeenvolging die ze tot uitdrukking brengen. Aan (41g) ken ik al parafraserend de volgende interpretatie toe: het komt alleen bij uitzondering voor, dat iemand twee jaar na zijn aanstelling als leraar of lerares tot adjunct-directeur wordt benoemd, maar dat zoiets al gebeurt, nog voordat er twee jaar verstreken zijn, is wel heel uitzonderlijk. (41h) kent een analoge interpretatie: flats worden soms twintig jaar na hun bouw afgebroken, maar dat afbraak al noodzakelijk is, voor er twintig jaar voorbij zijn, is uitermate exceptioneel. Het verschil in lengte tussen de reële intervallen waarmee bs'en van het versneld successieve type verbonden zijn, maakt een herformulering van AW's begrip perfectieve of contractieve tolerantie voor basistype II noodzakelijk. Hij verstaat hieronder ‘De mate van contractie p → q (lees: p richting q: van p tot q), wordt bepaald door de tolerantie p die geboden wordt om van de doeltoestand q te mogen afwijken [341].’ Bij de basistypen I, III en IV is deze gelijk aan nul [341], bij basistype II is sprake van een geringe of minieme contractieve tolerantie [342]. De voorbeelden in (41) maken duidelijk, dat de contractieve tolerantie veel ruimer dan gering of miniem kan zijn. Het is de vraag of contractieve tolerantie in verband met AW's basistype II een relevant begrip is. Weliswaar geven de leden die tot het versneld successieve subtype behoren, heel vaak een snelle opeenvolging te zien, maar snelheid is ook in dit geval een relatief begrip. Alle hierboven gegeven voorbeelden refereren aan een versnelde opeenvolging van twee standen van zaken, ook (41g) en (41h). Relevanter in verband met basistype II is het beperkte norminterval, het reële interval, waarmee de leden van dit type verbonden zijn. De restrictie op het norminterval schept een exceptionele situatie, doordat de stand van zaken, vermeld in hun tweede lid, eerder dan verwacht optreedt. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hoe lang of kort het reële interval tussen de opeenvolging van twee standen van zaken ook is, steeds doet de tweede zich voor op een tijdstip waarop hij niet verwacht wordt. Hij treedt in op een moment dat in normale omstandigheden het tegendeel, de contrapool, daarvan geldt. Vandaar dat bs'en van het versneld successieve type een sterk verrassingselement uitdrukken: de stand van zaken die nog niet of in het geheel niet verwacht wordt, volgt versneld op een eerder ingetreden stand van zaken. Het eindpunt van het reële interval is het moment van successie. De lengte van dit interval is, als de bs geen nauwkeurige duuraanduiding kent, niet exact te bepalen, omdat ze een zekere rek kent. Het eindpunt van dit interval wordt bereikt, als het element van verrassing in de successie vervaagt en de tweede stand van zaken zijn binding met de intrede van de eerste verliest. Het reële interval noem ik de niet-fase, dat wil zeggen de fase waarin de tweede stand van zaken normaliter geen voorkomen heeft, waarin dus de ontkenning of de contrapool van het tweede lid geldt. Aangezien het eerste lid van versneld successieve bs'en met deze fase is verbonden, is aan dit lid de impliciete contrapool van het tweede lid gebonden. Ook in bs'en van het versneld successieve type blijkt de combinatie van twee polen aanwezig te zijn: van impliciete contrapool en van expliciete pool, uitgedrukt in het tweede lid. En de niet verwachte, maar wel reële opeenvolging verleent deze zinnen evenzeer als exceptiereducerende inverse disjuncties het aspect van exceptionaliteit. In de structuur van de bs'en in (41) is net als in die van exceptiereducerende inverse disjuncties een gefixeerde enkelvoudige bipolaire of-verbinding aanwezig. Evenals in deze inverse disjuncties is de contrapool van het tweede lid als impliciete pool aan het eerste lid gebonden en brengt de conjunctie of de omkering daarvan tot stand. Ook sequentiële bs'en van het versneld successieve type kunnen we als inverse disjuncties typeren. | |||||||||||||||||||||||||||
9. Mogelijkheden tot voortzetting van het onderzoekDe hypothese dat bs'en inverse disjuncties zijn, heeft nog maar een beperkte toetsing gekregen. Aanvaarding of afwijzing ervan kan pas plaatsvinden, als ze aan alle typen bs getoetst is. Vooruitlopend op het een en ander zal ik in het vervolg gebruik maken van de naam inverse disjunctie. Het zinstype inverse disjunctie biedt na toetsing van de hypothese en gebleken juistheid daarvan nog voldoende aspecten om voortgezet onderzoek te rechtvaardigen. Het moet ruime aandacht schenken aan de eis van observationele adequaatheid en daarbij de verschillende niveaus van abstractie in het oog houden waarmee inverse disjuncties in relatie tot de werkelijkheid staan. Semelfactiviteit, habitualiteit en genericiteit en de hiermee samenhangende noodzakelijke en toevallige waarheid zijn eigenschappen die structuur- en betekenisbepalend zijn. Er moet een uitgebreid corpus van inverse disjuncties voorhanden | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||
zijn dat gegevens over deze eigenschappen en andere gegevens verschaft, o.a. over de verplichte negatieve en minimaliserende constituenten. De relatie tussen het eerste en het tweede lid van inverse disjuncties vraagt om nader onderzoek, en wel op syntactisch, semantisch en informatief niveau. In vorig onderzoek komt deze relatie steeds aan bod en blijkt het perspectief te kunnen wisselen: nu eens is het eerste lid ondergeschikt aan het tweede dan weer het tweede aan het eerste. Waar ligt de ‘balans’ of zit daarin een zekere schommeling afhankelijk van het perspectief dat men inneemt? Er is reden om aan te nemen dat op informatief niveau het eerste lid aan het tweede ondergeschikt is, maar loopt deze vorm van ‘onderschikking’ wel parallel met syntactische onderschikking? In direct verband hiermee staat het probleem van de syntactische representatie van inverse disjuncties. AW [400-406] en VdH (1999: 194) hebben hier binnen het generatieve kader voorstellen voor gedaan die nadere toetsing vergen. Exceptiereducerende inverse disjuncties laten een interessant pronominaliseringsverschijnsel zien: de verplichte negatie kan een pronominaal positief pendant in het tweede lid krijgen. De relatie tussen pronomen en negatief antecedent is echter niet exclusief voor deze zinnen getuige de grammaticaliteit van zinnen als Niemand was zo vriendelijk dat hij mij wilde helpen. In inverse disjuncties en deze zin lijkt het gebruik van het pronomen niet pragmatisch, door de context, maar grammaticaal, door de zinsstructuur, bepaald. De typologie van inverse disjuncties verdient als onderdeel van een algemene typologie van disjunctie nog nader onderzoek. Hoewel AW een evenwichtige typologie heeft opgesteld, heeft hij daarin niet het onderscheid tussen extensionaliteit en intensionaliteitGa naar voetnoot27 verwerkt, ofschoon daar alle reden toe was. Het zinstype het kan niet anders of... en zijn equivalenten, die tot basistype IIIA behoren, de epistemisch exclusieve NoC's, dragen een onmiskenbaar intensioneel karakter en wijken in betekenis af van AW's basistypen I en II, die ik als extensioneel beschouw. Deze basistypen refereren aan standen van zaken die exceptioneel zijn, terwijl bs'en van basistype III vanwege hun concluderend karakter exceptionaliteit wegnemen, omdat de taalgebruiker het tegendeel van wat het tweede lid beschrijft, de voor hem exceptionele situatie, op grond van overweging uitsluit. Tussen de basistypen I en II en het subtype IIIA lijkt een oppositie te bestaan tussen de constitutie en de eliminatie van exceptionaliteit. Uit het onderzoek is naar voren gekomen, dat het voorkomen van een verplichte negatie in het eerste lid van een tweeledige of-zin, geen exclusief kenmerk van de inverse disjunctie is. In paragraaf 2 zijn tweeledige of-zinnen met verplichte negatie geanalyseerd die buiten de categorie inverse disjunctie vallen. Ze bleken te behoren tot de asymmetrische disjuncties van het exclusieve type. Zin (10a) in paragraaf 4, eveneens een tweeledige negatieve of-zin met verplich- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||
te negatie, kan als inverse disjunctie en als asymmetrische disjunctie geïnterpreteerd worden. De genoemde zinnen lijken een tweedeling aan te brengen in de verzameling tweeledige of-zinnen met verplichte negatie: naast de categorie inverse disjuncties komt een tweede categorie of-zinnen met verplichte negatie voor die tot de afdeling asymmetrische disjuncties behoort. Uit het onderzoek is in samenhang met de geconstateerde tweedeling tevens naar voren gekomen dat tweeledige negatieve of-zinnen een ambigue structuur kunnen bezitten. Als dit het geval is, kunnen ze een interpretatie als inverse disjunctie en als asymmetrische disjunctie krijgen. In het typologisch onderzoek van disjunctie zal het onderzoek naar de zojuist genoemde tweedeling en naar de ambiguïteit van tweeledige negatieve of-zinnen opgenomen moeten worden. Een belangrijk terrein van onderzoek vormen de verplichte negatieve en de minimaliserende constituenten, in de eerste plaats de inventarisatie en betekenisbeschrijving ervan per type en in de tweede plaats onderzoek dat het antwoord op de vraag verschaft of deze constituenten in alle gevallen als monotoon dalend te karakteriseren zijn, een eigenschap die aan negatieve NP's inherent is.Ga naar voetnoot28 En in verband hiermee verdient het probleem aandacht in hoeverre inverse disjuncties in het systeem van negatieve en positieve polariteit passen. En tot slot: er moet inzicht komen in de ontwikkeling en het voortbestaan van inverse disjuncties in verband met de concurrentie die ze van hun synonieme parafrases ondervinden. Het onderzoek moet vaststellen, in hoeverre ontwikkeling en voortbestaan van inverse disjunctie voorspelbaar zijn. Ik wijs op twee standpunten dienaangaande. Duinhoven (1985: 314) wijst op de concurrentie tussen inverse disjuncties, die de taalgebruiker volgens hem als onregelmatig zullen ervaren, en regelmatige onderschikkingen. Waarschijnlijk is deze zinnen, zo stelt hij, vanwege hun retorische waarde nog een lang leven beschoren, maar hij sluit zijn artikel in mineur af met de zin: ‘Maar het lijkt niet twijfelachtig of ze zullen mettertijd verdwijnen.’ AW [35] drukt zich over het voortbestaan van het zinstype in kwestie genuanceerder en positiever uit. Volgens hem staan alleen de mineure basistypen III en IV onder druk. De constructie in I en II is echter springlevend. Hij voorspelt, dat deze basistypen naar elkaar zullen toegroeien, waardoor het categoriale karakter van de constructie mogelijk versterkt zal worden. En dit vindt zijn oorzaak volgens hem in de informatiestructuur van de ‘dubbele-nucleusstructuur en dubbel-focus-constructie’ [428] en in de ambiguïteit van de constructie die ‘tweeërlei oriëntatie’ [430] toelaat: de dubbel-negatieve en de dubbel-positieve. In deze zaken ligt de functionele motivatie om deze ‘zo buitenissige mogelijkheid’ [428] in stand te houden. En daarbij is het volgens hem ook de retorische waarde, de mogelijkheid om te overdrijven en krasse taal te ge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||
bruiken, die de buitenissigheid voor de taalgebruiker acceptabel maakt en houdt. | |||||||||||||||||||||||||||
10. BesluitIn het voorafgaande heb ik een nieuwe hypothese opgesteld omtrent de grammaticale status van het zinstype dat tot nu toe bekend staat onder de naam bs of NoC. Het zijn gefixeerde bipolaire of-verbindingen die door de uitsluiting van hun links-impliciete pool de functie van de exclusieve disjunctie omkeren: in plaats van een keuzestelling bieden ze een keuzebepaling. Op basis van deze typering heb ik er de benaming inverse disjunctie voor geïntroduceerd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen, dat dit zinstype op tweeërlei wijze structureel aan asymmetrische disjunctie gerelateerd is: asymmetrische disjunctie en inverse disjunctie zijn beide gebaseerd op enkelvoudige bipolaire of-verbindingen en ze verhouden zich, wat de plaats van hun impliciete pool betreft, spiegelbeeldig ten opzichte van elkaar. Maar tussen inverse disjunctie en asymmetrische disjunctie bestaat tevens drieërlei verschil. In tegenstelling tot asymmetrische disjuncties bevatten inverse disjuncties een verplichte negatieve of minimaliserende constituent. Dit verschil is echter niet absoluut. In paragraaf 2 heb ik gewezen op een type asymmetrische disjunctie waarin evenals in inverse disjuncties een verplichte negatie voorkomt. De verplichte constituent vormt met de conjunctie of een correlatief verband dat specifiek is voor inverse disjunctie. Asymmetrische disjuncties bevatten, zij het in zwakke vorm, een alternatiefstelling, maar in inverse disjuncties wordt de alternatiefstelling door de verplichte negatie opgeheven. Deze negatie sluit één disjunct, de contrapool van het tweede lid, geheel of gedeeltelijk uit en fixeert daarmee het bipolaire alternatief. De nieuwe hypothese heeft in descriptief opzicht drie voordelen: 1. ze biedt de mogelijkheid om de zinnen in kwestie in een typologie van disjunctie op te nemen; In de loop van het onderzoek is zich een hiërarchie van of-verbindingen gaan aftekenen die in een typologische driedeling is onder te brengen. Op de eerste plaats staan de symmetrische disjuncties met hun open keuzestelling, op de tweede plaats de asymmetrische met hun zwakke alternatiefstelling en op de derde plaats de inverse disjuncties met een uitgesloten alternatiefstelling. Door bs'en op te vatten als inverse disjuncties is een stukje aan de legpuzzel van het Nederlandse taalsysteem toegevoegd. We hoeven ze niet als een idiosyncratisch subsysteem te beschouwen dat moeilijk in dat systeem is in te passen. Er is evenmin reden ze tot het subsysteem van de duaal-correlatieve syntaxis te rekenen, zoals AW voorstelt. Ook op inverse disjuncties is het Saussuriaanse adagium van toepassing: La langue est un système où tout se tient et qui ne connaît que son ordre propre. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||
2. ze maakt het mogelijk de status van of als nevenschikkend voegwoord te handhaven; Aan de conjunctie of in inverse disjuncties hoeven we geen aparte status toe te kennen of het als een idiosyncratisch element op te vatten. Het is het nevenschikkende of dat door de verplichte negatie weliswaar in zijn alternatiefstellende functie beperkt wordt, maar zijn verbindende functie onverkort behoudt. Dit connectief is het hoofd van een enkelvoudige gefixeerde bipolaire verbinding waarin het polariteitsomkering tot stand brengt. 3. ze verschaft de mogelijkheid tot uniforme descriptie van de verschillende typen inverse disjunctie. Het laat zich aanzien, dat elk type gebaseerd is op een enkelvoudige bipolaire of-verbinding die door de verplichte negatie gefixeerd is en waarin of als disjunctivum het impliciete disjunct verbindt met zijn positieve tegenhanger. De uitkomst van de beperkte verificatie van de hypothese in paragraaf 8 biedt een veelbelovend uitzicht op een uniforme descriptie van de inverse disjunctie. Tot slot een lang gekoesterd voornemen: het vervolgonderzoek van de inverse disjunctie hoop ik in ander en breder verband uit te voeren. | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|