Voortgang. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||
De Sprachskepsis voorbij
| |||||||||||||
1. InleidingHet modernisme in Het Modernisme in de Europese Letterkunde (1984) van Douwe Fokkema en Elrud Ibsch is een ‘conceptuele constructie’, net als renaissance, barok, romantiek, naturalisme, symbolisme en surrealisme, in eerste instantie ontworpen om, aldus Ibsch, ‘onze behoefte aan strukturering en ordening te bevredigen’ (Ibsch 1991: 3). Zo'n constructie is om verschillende redenen verrijkend en inzichtgevend: Fokkema en Ibsch tonen de dynamiek aan tussen literatuur en historische omstandigheden, de wijze waarop literaire systemen elkaar kunnen afwisselen, en laten zien hoe nieuwe ‘formele principes’ in een of meerdere werken zijn te herleiden tot de inzichten en houding van de auteur ten opzichte van de werkelijkheid. Zo'n constructie is noodzakelijkerwijs beperkend. Fokkema en Ibsch benadrukken de vernieuwende kant van het modernisme: de technische experimenten als reactie op de ontwrichte en ontwrichtende werkelijkheid. Zij gaan bijvoorbeeld alleen in op de verhouding tussen het modernisme en stromingen en perioden die gelijktijdig bestonden of er direct aan voorafgingen. In hoeverre modernistische schrijvers elementen uit eerdere perioden opnemen blijft buiten beschouwing. De keuze voor een zoeklicht of referentiekader werkt een zekere systeemdwang in de hand: ongewenste kenmerken worden geforceerd buiten en andere, gewenste, kenmerken juist weer binnen de modernistische mal geplaatst. Dit verschijnsel wil ik illustreren aan de hand van hun hoofdstukken over Virginia Woolf en Carry van Bruggen. Fokkema geeft een uitgebreide beschrijving van modernistische elementen in To the Lighthouse en Ibsch behandelt Van Bruggens laatste roman, Eva. Beide romans zijn in 1927 verschenen.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
Hieronder volgt eerst een bespreking van de centrale uitgangspunten van Fokkema en Ibsch en vervolgens een analyse van één modernistisch aspect: de taalscepsis. | |||||||||||||
2. Centrale uitgangspunten van Fokkema en Ibsch2.1 De modernistische poëtica van To the LighthouseVolgens Fokkema laat de geschiedenis van To the Lighthouse zich heel kort samenvatten: de feitelijke gebeurtenissen zijn van secundair belang; de term ‘gebeurtenis’ is vooral van toepassing op de overgang van de ene bewustzijnstoestand in de andere. In deel één is het vakantiehuis betrokken door de familie Ramsay - vader, moeder en acht kinderen - en enkele gasten, waaronder de weduwnaar William Bankes, de schilderes Lily Briscoe en de dichter Mr. Carmichael. Zoon James verheugt zich op een zeiltocht naar de vuurtoren die voor de volgende dag gepland staat. Volgens Mr. Ramsay zal de tocht niet doorgaan vanwege de weersverwachting, maar Mrs. Ramsay is optimistisch en geeft James hoop. In het tweede deel staat het vakantiehuis van de familie Ramsay tien jaar leeg. Uiteindelijk wordt het schoongemaakt, zodat de Ramsays en hun gasten er weer hun intrek kunnen nemen. In deel drie zeilt Mr. Ramsay naar de vuurtoren. Zoon James en dochter Cam zijn ook mee. Mr. Carmichael en Lily Briscoe volgen hun zeiltocht vanaf het vasteland. Deel twee vermeldt allerlei, vooral ontluisterende, gebeurtenissen. De grootste gebeurtenissen, oorlog, overlijden (van onder anderen mevrouw Ramsay) en huwelijk, staan tussen vierkante haken vermeld. Deel één en drie beschrijven voornamelijk persoonlijke ervaringen, ook wel moments of vision, en de moeilijkheid om die ervaringen te delen. Fokkema's bespreking van To the Lighthouse laat zien hoe bepalend het referentiekader is voor de waardering van literair werk.Ga naar voetnoot2 De beoordeling van Woolfs romans, vlak na hun verschijning, berustte nogal eens op symbolistische of realistische principes. Uit de recensies van To the Lighthouse blijkt dat sommige aspecten niet begrepen werden of volledig onbesproken bleven, zoals de fragmentarische beschrijving van de personages of de ongebruikelijk onom- | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
wonden wijze waarop het overlijden van Mrs. Ramsay wordt meegedeeld, terwijl die aspecten vanuit een modernistische interpretatie wel kunnen worden verklaard. Fokkema sluit een symbolistische of realistische interpretatie van To the Lighthouse niet uit, maar baseert zich op de veronderstelling dat ‘de tekst geschreven is met inachtneming van de regels van de modernistische code’.Ga naar voetnoot3 Het vertrekpunt voor zijn bewijsvoering is een passage uit To the Lighthouse waarin de poëtica van de roman op indirecte wijze wordt beschreven. Kunstenares Lily Briscoe overdenkt de bestemming van haar schilderij: Yet it would be hung in attics, she thought; it would be rolled up and flung under a sofa; yet even so, even of a picture like that, it was true. One might say, even of this scrawl, not of that actual picture, perhaps, but of what it attempted, that it ‘remained for ever’, she was going to say, or for the words spoken sounded even to herself, too boastful, to hint, wordlessly (Woolf 1989: 166).Ga naar voetnoot4 Uit deze overpeinzing leidt Fokkema af dat Lily Briscoe een modernistische visie heeft op de status van kunst: ‘Voor de Modernist is het kunstwerk voornamelijk een poging, een index die naar iets verwijst dat niet of nog niet is verwezenlijkt, een teken waarvan de waarde voorlopig en geconditioneerd is.’ (Fokkema en Ibsch 1984: 80) Fokkema schrijft Lily's onzekerheid toe aan de houding van de modernistische kunstenaar, maar het kan net zo goed de overweging zijn van een aan zichzelf twijfelende vrouw. Lily wordt namelijk achtervolgd door de zeer kleinerende en vrouwonvriendelijke uitspraak van een andere gast, de wetenschappelijk onderzoeker Charles Tansley. De eerste keer dat Lily haar twijfels over haar schilderij uit moet zij direct aan Tansley's woorden denken: ‘And it would never be seen; never be hung even, and there was Mr. Tansley whispering in her ear, ‘Women can't paint, women can't write...’ (48) Hoewel Lily weinig achting heeft voor deze man, is de uitwerking van zijn woorden vrij verpletterend: ‘Why did her whole being bow, like corn under a wind, and erect itself again from-this abasement only with a great and rather painful effort?’ (81) Tien jaar later, na de oorlog en de dood van Mrs. Ramsay, verbindt Lily het lot van haar schilderij weer aan Tansley's denigrerende opmerking: ‘It would be hung in the servants' bedrooms. It would be rolled up and stuffed under a sofa. What was the good of doing it then,’ (148) en weer hoort ze een stemmetje zeggen dat ze niet kan schilderen, niet kan creëren. Lily heeft niet direct door dat het oorspronkelijk de woorden van Charles Tansley zijn, omdat ze de vorm van een vast gedachtepatroon hebben aangenomen: ‘as if she were caught up in one of those habitual currents which after a certain time forms experience in | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
the mind’ (148-149), maar nu, na al die tijd, hebben ze hun uitwerking verloren: ‘the war had drawn the sting of her femininity. Poor devils one thought, poor devils of both sexes, getting into such messes’ (149). Toch blijkt ze nog niet volledig van haar twijfel verlost te zijn, want uiteindelijk volgt de overpeinzing die Fokkema ook citeert. Nu breidt Lily haar twijfel uit met een opmerking over de eeuwigheidswaarde van hetgeen ze probeert vast te leggen: ‘One might say, even of this scrawl, not of that actual picture, perhaps, but of what it attempted, that it “remained for ever”’ (166). Zoals Lily de uitspraak van Charles Tansley definitief achter zich laat, Charles Tansley, ‘making it his business to tell her women can't write, women can't paint, not so much that he believed it, as that for some odd reason he wished it?’ (181), lijkt ze uiteindelijk ook af te rekenen met haar twijfel aan de bestemming van haar creatie: ‘Yes, with all its green and blues, its lines running up and across, its attempt at something. It would be hung in the attics, she thought; it would be destroyed. But what did that matter?’ waarop ze haar schilderij voltooit en een moment van grote voldoening ervaart: ‘Yes, she thought, laying down her brush in extreme fatigue, I have had my vision.’ (191) Het schilderij zelf, het tastbare object van Lily's streven zal misschien verloren gaan, maar datgene waar het naar verwijst, haar visioen van Mrs. Ramsay, heeft zij op het witte doek weten te vereeuwigen. Haar opmerkingen laten zien dat zij steeds meer vertrouwen heeft in haar eigen schilderkunst. Fokkema, die zelf aangeeft dat de term ‘gebeurtenis’ van toepassing is op ‘de overgang van een bewustzijnstoestand in een andere’ (Fokkema en Ibsch 1984: 92), gaat hieraan voorbij door één opmerking, los van de achtergrond en ontwikkeling van Lily Briscoe, tot het uitgangspunt van Woolfs poëtica te maken. Als oorzaak van Lily's onzekerheid wordt verwezen naar de twijfel aangaande haar eigen kwaliteiten. Zij heeft geen reputatie als schilderes, ze is een vrouw, en toch probeert ze iets te maken wat voor haar persoonlijk van grote waarde is. Wanneer een van de gasten wil zien waar ze mee bezig is, expliciteert ze haar angst en schaamte: ‘But that any other eyes should see the residue of her thirty-three years, the deposit of each day's living, mixed with something more secret than she had ever spoken or shown in the course of all those days was an agony. At the same time it was immensely exciting.’ (51) Lily heeft ook nog te maken met de problemen van het creëren zelf. Hoe gaat ze het concept dat ze in haar hoofd heeft overbrengen naar het witte doek vóór haar? Ze kan alleen in haar concept blijven geloven als ze al haar moed bij elkaar raapt, want er zijn ‘a thousand forces’ die het haar af proberen te nemen: ‘And it was then too, in that chill and windy way, as she began to paint, that there forced themselves upon her other things, her own inadequacy, her insignificance, keeping house for her father of the Brompton Road’ (23). Uit het voorgaande blijkt dat de beweringen in To the Lighthouse niet zomaar losgekoppeld kunnen worden van de persoon die ze doet en de ontwikkeling | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
die deze persoon doormaakt. Aan een ogenschijnlijk modernistische uitspraak kan bij nader inzien een andere motivatie ten grondslag liggen. Fokkema benadrukt alleen Lily's twijfel en gaat hiermee voorbij aan de (zelf)overwinningen die Lily gaandeweg boekt. | |||||||||||||
2.2 Existentiële onbereikbaarheid als centraal themaDe ‘drang tot communicatie, die altijd onvolmaakt en indirect zal blijven, maar de meeste kans van slagen heeft in een situatie van onthechting en vrijheid’ (93) noemt Fokkema het voornaamste thema van To the Lighthouse. Fysieke verwijdering tussen de personages onderling is een voorwaarde voor begrip en verwantschap. Hij illustreert dit aan de hand van een paar voorbeelden. Het overlijden van Mrs. Ramsay is een ‘voorwaarde voor haar psychische aanwezigheid in het bewustzijn van Mr. Ramsay en Lily Briscoe’ (93). Mr. Ramsay slaagt er niet in zijn vrouw rechtstreeks aan te spreken. Pas na haar dood, tijdens de tocht naar de vuurtoren, ervaart hij een indirecte vorm van contact. Lily Briscoe voelt zich tekortschieten ten opzichte van Mr. Ramsay. Ze is niet in staat zijn vraag naar sympathie en medeleven te beantwoorden zolang zij samen met hem op het vasteland is, maar wanneer Mr. Ramsay de vuurtoren nadert, krijgt ze de behoefte op zijn verzoek in te gaan. In zijn artikel ‘Passage(s) in To the Lighthouse’ wijst Rob Wolfs op passages die het thema van Fokkema lijken te weerspreken.Ga naar voetnoot5 Wolfs is het weliswaar met hem eens dat de kunstenares Lily Briscoe het object van haar schildersdoek, Mrs. Ramsay, beschouwt als een ondoorgrondelijke figuur, maar, stelt Wolfs, die onkenbaarheid wordt afgewisseld door een ‘alziendheid in de “praktijk” van Lily Briscoe en Mrs. Ramsay en door de alwetendheid van de vertelster, die heimelijk toegang heeft tot het binnenste gevoelsleven en gedachtegoed van alle personages’.Ga naar voetnoot6 Of de personages iets met zekerheid te weten komen is echter maar de vraag. In de voorbeelden die Wolfs geeft is enige twijfel ingebouwd (zie mijn cursiveringen): ‘Sitting opposite him could she [Lily Briscoe] not see, as in an X-ray photograph the ribs and thigh bones of the young man's desire to impress himself [...]? (85); ‘at the moment her eyes [van Mrs. Ramsay] were so clear that they seemed to go round the table unveiling each of these people, and their thoughts and their feelings’ (98-99). Alleen Mrs. en Mr. Ramsay weten | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
op een gegeven moment precies wat er in de ander omgaat, ‘each knowing exactly what the other felt’ (89). Voor een overtuigend tegenvoorbeeld van Fokkema's existentiële onbereikbaarheid is het nodig de ervaringen van de personages met elkaar te vergelijken. Volgens Fokkema belichamen de karakters alleen mogelijke ontwikkelingen: wat betreft Mr. Ramsay ‘wint het Modernistische voorbehoud het van de expliciete erkenning van een moment van grote voldoening: “Het sat and looked at the island and he might be thinking, We perished, each alone, or he might be thinking, I have reached it. I have found it, but he said nothing.”’ (96) [cursivering DF]. Tegenover dit ene voorbeeld staan een paar andere scènes waarin steeds dezelfde procedure doorlopen wordt: een fysieke of mentale inspanning leidt tot een vorm van herkenning of erkenning van een ander en vervolgens tot een moment van intense voldoening. Die ervaringen worden in overeenkomstige, juichende bewoordingen weergegeven (zie mijn cursiveringen). Eerst verschijnt Mrs. Ramsay na een noodkreet van Lily als in een visioen aan haar: ‘Mrs. Ramsay - it was part of her perfect goodness to Lily - sat there quite simply, in the chair, flicked her needles to and fro, knitted her reddish-brown stocking, cast her shadow on the step. There she sat.’ (186) en vervolgens als ze haar schilderij afmaakt: ‘It was done; it was finished. Yes, she thought, laying down her brush in extreme fatigue, I have had my vision.’ (192) Ook de twee kinderen in de boot krijgen waar ze naar verlangden: ‘This is right, this is it, Cam kept feeling [...] Now I can go on thinking whatever I like, and I shan't fall over a precipice or be drowned, for there he is, keeping his eye on me, she thought.’ (188) Nadat Mr. Ramsay James heeft geprezen om zijn zeilkunst: ‘There! Cam thought, addressing herself silently to James. You've got is at last. For she knew that this was what James had been wanting, and she knew that now he had got it he was so pleased that he would not look at her or at his father or at anyone. There he sat [...].’ (189)Ga naar voetnoot7 Het voorkomen van zo'n geluksmoment of epifanie beperkt zich overigens niet tot To the Lighthouse. Peter Walsh, de jeugdvriend van Mrs. Dalloway en gast op haar feest, heeft ook zo'n moment. Zijn gedachten hebben, net als bij Clarissa, het grootste deel van de dag rond gebeurtenissen uit het verleden gecirkeld. Wanneer Clarissa tegen het einde van het feest aan hem verschijnt, is zijn vreugde immens. De roman besluit met zijn woorden: | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
What is this terror? What is this ecstasy? He thought to himself. What is it that fills me with extraordinary excitement? Lily en Cam en Peter Walsh zien de ander even voor wie hij werkelijk is, of krijgen op z'n minst zicht op een wezenlijk aspect van de persoonlijkheid van de ander. Het succes is niet afhankelijk van een geslaagde communicatie maar van de intensieve aandacht die ze voor de ander kunnen opbrengen. Hieruit blijkt dat woorden soms volledig overbodig zijn en dat de epistemologische twijfel op cruciale momenten moet wijken voor ervaringen waarin de relatie tussen mensen onderling wordt gekenmerkt door een intens en vreugdevol herkenningsgevoel en niet door de existentiële onbereikbaarheid die Fokkema als het centrale thema van To the Lighthouse aanmerkt. | |||||||||||||
2.3 Het ‘eeuwige ontoereikende’ van woord en begrip in EvaCarry van Bruggens roman bestaat uit acht hoofdstukken. In het eerste is Eva achttien jaar oud en in het laatste is ze veertig. Van Bruggen beschrijft delen uit het leven van Eva: ‘De keuze, ordening en het belang van de episoden gehoorzamen echter niet aan chronologische wetmatigheden of wetten van handelingslogica, maar uitsluitend aan de associërende potentie van het ordenende bewustzijn.’ (Fokkema en Ibsch 1984: 238) Het hoofdthema van de roman, aldus Ibsch, is het bewustwordingsproces van Eva. Niet de gebeurtenissen bepalen de voortgang van het verhaal, maar Eva's reflectie erover. Eva, Van Bruggens laatste roman, kan niet los gezien worden van haar levens- en wereldbeschouwing. In Overgave en Verzet (1993) heeft J.M.J. Sicking de ontwikkeling van haar denkbeelden onderzocht. Met deze verhelderende en diepgravende studie toont hij onder meer aan hoe Van Bruggen haar filosofie verwerkte in haar romans. Carry van Bruggen ging uit van een beginsel dat de grondslag vormde voor een levensvisie die ze steeds opnieuw onder de aandacht van lezers en toehoorders bracht. Het gaat om het besef van een onderliggende structuur of hogere macht waardoor de ‘rechtzinnige’ denker zich laat leiden, door Van Bruggen aangeduid als ‘Eenheidsverlangen’.Ga naar voetnoot8 Bij de formulering van haar overtuigingen stelde zij het begrip ‘Eenheid’ centraal.Ga naar voetnoot9 Welke | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
termen of synoniemen aan dit verschijnsel gegeven werden was voor haar niet het belangrijkste. Ze heeft het omschreven als ‘Wereld-gedachte’, ‘Wereld-wil’, ‘Wereld-energie’, ‘Wereld-proces’ en ‘“God” in Spinozistische opvatting’ en verwees er ook naar met het ‘allesomvattend verband’ en de ‘regelende Geest’.Ga naar voetnoot10 In Eva vangt Van Bruggen de werking van de eenheid of die onderliggende structuur in een metafoor die als een soort mantra door de tekst loopt: de slingerslag.Ga naar voetnoot11 Eén van Eva's uitlatingen over de slingerslag ziet Ibsch als mise en abyme van de roman: En neemt de slinger je mee naar links, dan veracht je het leven en je rukt aan je keten, en je zou de Meest-Verhevene willen volgen... en alles is vervuld met de straling van de Vurige Wagen. En neemt de slinger je mee naar rechts, dan haat je de dood en je klemt je aan het leven, zoals beesten zich aan het leven klemmen, blind. Met de beesten... en de sterren... ben je in de slingerslag gevangen... en buiten de slingerslag is er niets. Niets. Het zal je zwaar vallen, dit te grijpen, te begrijpen... het zullen woorden blijven... tot ééns... één keer... het Woord wordt Geest... en je weet het... voor eeuwig, neen, voor even, Woord wordt woord opnieuw, zinledigheid (Van Bruggen 1927: 125). In deze passage komt ‘de gebondenheid van de mens aan het woord en het “eeuwig” ontoereikende van zijn begrijpen door te benoemen het scherpst naar voren’ (Fokkema en Ibsch 1984: 240): Eva is er voortdurend op uit haar eigen ervaringen te ‘begrijpen’ en ‘doorgronden’ en een ordening aan te brengen in de | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
verschijnselen die zij om zich heen waarneemt. Taal is hierbij een onmisbaar middel. ‘Iedere sterke emotionele ervaring die Eva ondergaat, is voor haar aanleiding tot een algehele herinterpretatie, herwaardering en vooral herbenoeming van haar ervaringswereld.’ (240) Maar, stelt Ibsch, in die poging ‘ervaart Eva als grenzen van het begrijpen steeds opnieuw en met grote intensiteit de ontoereikendheid van woorden en taal, de vergankelijkheid, de veranderlijkheid en de twijfel’ (239). Ralf Grüttemeier wijst er naar aanleiding van het citaat uit Eva op dat Ibsch de waarheden van Eva geen plaats lijkt te gunnen naast de twijfel.Ga naar voetnoot12 Dat vindt hij verrassend, want Eva's overpeinzingen worden vormgegeven binnen een metafoor (de slingerbeweging) waarin dat wél gebeurt: Auch wenn die Erfahrung der Einheid von Wort, Geist und Kosmos immer nur für einen Moment der Pendelbewegung gelten kann, so bietet doch die Metaphor selber ein Ordnungs- und Eklärungsmodell, das keine Hinweise auf eine zeitlich begrenzte Einsicht beinhaltet. Eva, zo constateert Grüttemeier, laat zich moeilijk als uitdrukking van epistemologische twijfel lezen. De uitspraken die Ibsch uit Van Bruggens essayistische werk gebruikt bieden in ieder geval geen eenduidig beeld. De twijfel neemt een belangrijke plaats in, maar voert hiërarchisch gezien niet de boventoon: Aufs Ganze ihrer Philosophie gesehen ist der Zweifel jedoch nur ein Teilaspekt ihres Weltverständnisses, das im unablässigen Gegen- und Miteinander von dem, was Carry van Bruggen Levens- und Todestreib nennt, seine Synthese findet. Dabei ist der Zweifel eher dem Individualisten, bei dem das Einheits- und Todesverlangen dominiert, zuzuordnen, gegenüber dem Verlangen nach Absolutismus und Dogmatismus, das sie mit dem Lebenstrieb verbindet. (187) Grüttemeier tornt niet alleen aan de epistemologische twijfel in Eva, ook de | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
zogenaamde metalinguale twijfel, haar taalkritiek, kan hij geen regelrechte ‘Sprachskepsis’ noemen. Hij is van mening dat Van Bruggens uitspraken soms juist het tegendeel van taalscepsis zijn en dat ze uiteindelijk het principe van de conventionaliteit, en daarmee het functioneren van taal, niet wantrouwt. Van Bruggens uitspraken wijzen erop dat zij ‘dezidiert ein eigenes Sprachkonzept propagiert hat, ohne jedoch die Sprache selbst in Frage zu stellen’. (190) Haar lang uitgesponnen aanval op taalfetisjisten in Hedendaags fetisjisme is een bevestiging van Grüttemeiers opvatting. In die ‘taalstudie’ illustreert Van Bruggen aan de hand van talloze voorbeelden dat taal een communicatieve functie heeft en dat de relatie tussen teken en betekenis arbitrair is, niet vanuit een wantrouwen ten opzichte van de bruikbaarheid van de taal, maar in haar strijd tegen allerlei vormen van taalexaltatie. Van Bruggen was uiteindelijk niet zozeer bezig met de grenzen van de taal zelf, met de taal(on)mogelijkheden, maar met taalmisbruik en de motieven die mensen hiervoor hebben. In haar biografie beschrijft Ruth Wolf (1980: 223) een drijfveer voor Van Bruggens taalkritiek. Wolf herleidt haar strijd tegen taalaanbidders tot een persoonlijke queeste, tot ‘een facet van haar levenstragiek’: ‘Het oude gevoel, anders dan anderen te zijn, verkeert langzamerhand in een besef van geestelijk isolement; het schrijven krijgt de functie van een vertwijfeld oproepen van gelijkgestemden, evenals zijzelf “Repräsentanten der Weltseele”, broeders in de geest van de waarheid, over alle taalgrenzen heen, want “de Geest heeft geen materiaal van node”.’ Het geestelijk verbond was een uitgangspunt waaraan Carry van Bruggen alles ondergeschikt lijkt te maken.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||
3. Sprachskepsis als modernistisch kenmerkFokkema en Ibsch introduceren het modernistische procédé van de taalscepsis onder de noemer ‘Nietzscheaanse Sprachskepsis’. In de invulling die ze ervan geven blijkt het een rekkelijk begrip te zijn: Zij is niet alleen in microstructuren, bij voorbeeld in de vorm van ironie, in modernistische teksten te vinden, maar heeft ook de Modernistische conceptie van het kunstwerk sterk beïnvloed. | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
schreven worden. Terwijl het laatste vooral in het Postmodernisme tot ontwikkeling is gekomen, hebben de Modernisten een grote hoeveelheid commentaren geproduceerd, zowel over eigen als andermans werk. De brieven, dagboeknotities en essays waarin op het eigen fictionele proza wordt ingegaan zullen in dit boek mede object van onderzoek zijn, omdat het metalinguale commentaar in deze bronnen geheel binnen de Modernistische code valt. (43) In de analyses van Eva en To the Lighthouse gaat het steeds om de nauwere definitie van metalinguaal commentaar: ‘scepsis ten aanzien van de mogelijkheden van taal’. Volgens Fokkema brengt Woolf taalscepsis ‘bij herhaling expliciet tot uitdrukking’ (89). Hij illustreert dit aan de hand van drie personages: Mrs. Ramsay ontdekt dat ‘she had been trapped into saying something she did not mean’ (61); Mr. Ramsay beseft dat hij belangrijke zaken niet met zijn vrouw kan bespreken (63) en Lily geeft onomwonden aan dat ‘one could not say what one meant’ (23); ‘one could say nothing to nobody. The urgency of the moment always missed its mark. Words fluttered sideways and struck the object inches too low’ (165). In haar analyse van Eva laat Ibsch zien dat taal niet alleen ontoereikend, maar ook onontkoombaar en onmisbaar is voor Eva. | |||||||||||||
3.1 De functies van taal in EvaEva's ervaringen met taal zijn niet alleen negatief. Taal is soms ontoereikend of onontkoombaar, maar kan, aldus Ibsch, ook onmisbaar zijn bij het benoemen en bewaren van herinneringen: de ‘macht van het benoemen en het zich herinneren’ stelt de mens in staat zijn ervaringen te ordenen (241). Woorden en klanken zijn soms ook ‘machtig en creëren betekenisverbanden’ (242). Het vertrouwen in de taal, de verrijkende functie die woorden kunnen hebben, is echter van korte duur: ‘De hypothese van de talige zekerheden [...] kan slechts korte tijd staande worden gehouden.’ Wat overblijft is een kloof tussen ‘weten en inzicht enerzijds en de verwoording ervan anderzijds’ (242), een kloof die volgens Ibsch naar het einde toe steeds groter wordt. Eva's beleving van taal is niet eenduidig. Het is de vraag of de ervaring van ontoereikendheid van taal werkelijk vooropstaat, hoe die ervaring van ontoereikendheid kan bestaan naast de macht die woorden en klanken ook op Eva kunnen uitoefenen en of Eva's talige zekerheden werkelijk niet meer zijn dan hypothesen, die ze vervolgens weer los moet laten. Tussen Eva en taal bestaat geen eenduidige relatie. Zij heeft taal nodig om gevoelens en gedachtes onder woorden te brengen, om uitsluitsel te krijgen over bepaalde vraagstukken. Dit is een terugkerende opgave waar ze soms wel en soms niet in slaagt. Ongeacht de uitkomst gaat het hierbij om situaties waarin Eva macht probeert uit te oefenen op taal. Er doen zich ook situaties voor waarin het omgekeerde het geval is: woorden kunnen Eva volkomen overrompelen en beheersen. Die aanvallen zijn onverhoeds en het effect is heel intens. | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
Ook bij dit verschijnsel is er een onderscheid tussen een overwegend positief en een negatief effect. | |||||||||||||
3.1.1 ‘woorden werden spookselen, die je omfluisterden’De eerste ‘taalgroep’ geeft voorbeelden van situaties waarin woorden een zelfstandige kracht hebben die Eva als zeer angstaanjagend, beklemmend en verwarrend ervaart. Dit effect blijkt een gemeenschappelijke oorzaak te hebben: taal dringt zich onafwendbaar op wanneer de woorden verwijzen naar seksuele aspecten. De jonge Eva (ze is achttien jaar oud) loopt langs de stalhouderij, waar de knecht ‘gemene woorden’, schuttingwoorden, op de deuren heeft geschreven. Het zien van die woorden bezorgt haar een gevoel van afschuw én opwinding: ‘Waarom begrijp je alles... waardoor kleeft van zoveel het weten je aan? Je komt er niet meer af, je kunt het niet vergeten. Je kunt nauwelijks zo ver teruggaan in de jaren, of het was er, het fluisteren op school, waarbij je moest blozen, waarbij je met je ogen knipperen moest, je werd warm en verward... je voorhoofd besloeg. Waarom slaat elk woord als bliksem bij je in.... waarom heb je ooit naar de deuren gekeken, waarom schroeit er iets in je, gloeit er iets in je, terwijl je walgt...?’ (8) De schuttingwoorden onthullen meer dan Eva lief is en confronteren haar met betekenissen waar ze geen raad mee weet. Zij schaamt zich voor haar eigen kennis en voor de paradoxale gevoelens die ze oproepen. In Eva's beleving houden de schuttingwoorden, die in haar ogen symbool staan voor ‘het vuile’ en ‘het lage’, zich op in haar binnenste. Ze vreest de dag waarop de woorden zich een weg naar buiten weten te banen, en door anderen gezien zullen worden: ‘Is het niet gruwelijk dat je zo weerloos voor het vuile open staat? Zonder zelfs de zekerheid dat het in je besloten blijft.’ (10). Eva overweegt dit naar aanleiding van een ijlende vrouw die door haar hoge koorts ‘ontzettende dingen’ uitkraamde. Ze verbindt het effect van de schuttingwoorden met haar vrees ziek te worden: ‘En de koorts dwingt de deuren open, en er staan gemene woorden op geschreven.’ (11) Eenzelfde gevoel van schaamte en verwarring had ze als kind, bij het lezen van een zinsnede in een boek: ‘De gevolgen van hun liefde bleven niet uit’. Eva kan de betekenis van die woorden niet in overeenstemming brengen met haar idee van de liefde: ‘Je begreep het eerst niet recht -, maar het bleef in je steken. Het omgonsde je, als een vlieg. Het maakte je duizelig, warrelig, verward. Soms, in de nacht, zwol het gonzen tot een schreeuw. Het schreeuwde in tegen zichzelf. Wat beduidt dit... “De gevolgen van hun liefde?” De woorden werden spookselen, die je omfluisterden’ (9). Wanneer ze een vaste aanstelling heeft op een lagere school zijn die schaamte en verlegenheid onverminderd aanwezig. Eva ervaart een bijna fysieke pijn wanneer een collega-onderwijzeres aankondigt dat ze misschien zwanger is: | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
‘Maar zo krijg je een klap tegen je achterhoofd, of je loopt met je voorhoofd op een open kastdeur, zó onverhoeds... O - een woord dat je nauwelijks denkt... Het hangt in de lucht, tussen Ebner en Bauk. “We zijn bijna een jaar getrouwd. En het is nu al twee maanden achter elkaar weggebleven.”’ (91). Wanneer een andere collega Eva vertelt over haar ervaringen met mannen krijgt ze een gevoel van afgrijzen in combinatie met een verlangen meer te weten: ‘Vertel mij wat hij durfde zeggen, wat hij probeerde te doen!... Voer mij die wereld in, die wereld van het bijtende licht. Neen... Andy... neen... vertel het mij niet.’ (29) Eva is weerloos voor het effect van Andy's woorden: ‘Verschrikking stroomt in haar woorden van Andy's lippen, stroomt haar eigen oren in, stijgt al hoger, vult haar, vervult haar.’ (28) Andy's woorden werken zo sterk in op haar beleving dat dingen die ze gelijktijdig hoort en ziet onderdeel worden van de verschrikking en een eigen stem krijgen. ‘De toeters roepen uit de mist... ze vleien... ze gebieden... de locomotieven deinzen en keren in onbegrepen regelmaat... ze gillen en sissen...’ (29) Hetzelfde gebeurt wanneer Eva thuiszit (aan tafel met haar moeder en mevrouw Snoek, die ‘nameloos’ ellendig is omdat haar man het huwelijk van een ‘Dorre Bruid’ heeft ingezegend en nu aangeklaagd dreigt te worden) en de waterketel plotseling begint te ‘zingen’: ‘O, de ezels, die dat “vredig” noemen. Het is een rode hel vol zwarte duivels [...] het is de lage, lange jammer van mensen die gebonden op pijnbanken liggen... rochelen van stervenden... steunen van martelaars... alle klacht en alle wanhoop... alle angst en alle nood vaart uit de blikken tuit de kamer in.’ (37) Ook hier is ze dodelijk beschaamd omdat ze direct begrijpt wat er bedoeld wordt: ‘O, dat gehate begrijpen, dat als bliksem bij je inslaat, dat je aan alles medeplichtig maakt.’ (36) Uit al deze voorbeelden blijkt dat het overrompelende effect van woorden steeds het gevolg is van Eva's schaamte voor seksuele zaken - het effect is zo hevig dat er bijna altijd metaforen aan te pas komen om de gevolgen te beschrijven. De schaamte die zij als kind al heeft, raakt ze in de loop van de tijd niet kwijt. Pas als Eva de veertig nadert blijkt ze in staat te zijn met die schaamte af te rekenen (zie paragraaf 3.1.4). | |||||||||||||
3.1.2 ‘alles roept elkaar’Het soms overrompelende effect van woorden is niet altijd onwelkom. De voorbeelden uit de tweede groep hebben met elkaar gemeen dat Eva's ervaring overwegend positief is. De eerste twee citaten gaan over haar drang tot weten en begrijpen. Een boekenkast vol boeken, die op hun beurt vol bladzijden en die weer vol woorden en dus betekenissen staan maken grote verwachtingen in haar wakker: ‘Dit is... een wereld, gesloten. Er zwol een benieuwdheid, een benauwdheid, haar ogen tastten, van onder naar boven, van links naar rechts... grepen vast, lieten los.’ (14) Hetzelfde overkomt haar als ze bij een boekenkraampje staat waar de wind de bladeren van een boek ‘doorbladert’: ‘telkens | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
rukte je oog tussen twee blaadjes een enkel woord vandaan... en elk greep je in een van je verschillende wezens... als de verschillende geuren.’ (57) Eva beseft dat er oneindig veel te kennen en leren en begrijpen valt, en dat is precies wat ze wil: ‘Alles doorgronden. Ze klonken na in haar zelf... haar eigen woorden... een echo van peinzende verwondering...’ (15). In het hoofdstuk ‘Meidag’ staat de viering van de Eerste Mei centraal. Hoewel Eva geen bewust en overtuigd partijgenoot is, ontkomt ze niet aan de bekoring van het saamhorigheidsgevoel dat uit de bijeenkomst spreekt. Flarden van socialistische liederen spelen als steeds terugkerende deuntjes door haar hoofd. De woorden in combinatie met de vioolmuziek, zetten voor Eva alle dingen in een overkoepelend daglicht: ‘Wonderen, wonderen, overal wonderen... leven dat in alles leeft... o, en alles roept elkaar...’ (88) Alle socialisten hangen ‘Het Heilig Ideaal’ aan en Eva koestert zich in die schijneenheid waar ze zich veilig weet voor haar twijfels en vragen. Eva laat zich niet alleen overrompelen door woorden en de associaties die zij teweegbrengen, ze probeert ook zelf invulling te geven aan begrippen waarvan ze de betekenis nauwelijks kan bevatten. In het eerste hoofdstuk, ‘De nieuwe eeuw’, bespreekt ze met haar tweelingbroer David wat het betekent dat ze aan het begin van een nieuwe eeuw staan. ‘Vandaag... de Nieuwe Eeuw... de allereerste dag van honderd nieuwe jaren.’ Sommige woorden of uitdrukkingen geven hun betekenis niet direct prijs, wat in dit geval niet onwelkom is. Het geeft Eva de gelegenheid met betekenissen te spelen, zelf associaties op te roepen, vergelijkingen te maken en beelden te verzinnen. Het is ook een voorbeeld van Eva's behoefte haar gevoelens en gedachtes onder woorden te brengen. De nieuwe eeuw zal uitwijzen in hoeverre de verwachtingen die zij koestert in vervulling zullen gaan, in hoeverre ze, met behulp van taal, uitsluitsel zal krijgen over de vraagstukken die haar bezighouden. | |||||||||||||
3.1.3 ‘weer geeft de taal het te kennen’In sommige gevallen heeft Eva alle controle over de taal. Het eerste voorbeeld betreft een zeer alledaagse situatie. Eva staat voor de klas en gaat een verhaal vertellen. Eerst bouwt ze in een paar tellen uit allerlei losse flarden een verhaal op: ‘Woorden... gedachten... invallen, nieuwe en van die vorige keer, trekken in haar op van alle kanten, als wolken uit horizonten, het ordent zich, verdicht zich’. Eva heeft zelfs tijd om het buitenleven op te merken, ‘Buiten op de kade | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
het vrije leven, rollende vaten, stampende boten...’ en dan begint ze met voorlezen. (61) Taal is een onmisbaar hulpmiddel wanneer Eva haar gedachten wil ordenen. Zodra ze de kans krijgt rustig over een bepaalde probleemstelling na te denken, leidt de taal haar naar de doorslaggevende nuancering. Een voorbeeld hiervan is de kwestie met de overspelige directeur. Meneer Brom (in alle opzichten een achtenswaardig man, getrouwd, vader van drie kinderen) heeft een relatie met de werkster gekregen. Ieder heeft zijn mening. Volgens de een is de duivel in hem gevaren, volgens de ander is het een gebrek aan zelfbeheersing, een derde meent, volgens de leer van het determinisme, dat hij niet anders kon. Eva vraagt zich af wie gelijk heeft. Wat is doorslaggevend: ‘Het een of het ander. Of Wil en Schuld -, of Willoosheid, schuldeloosheid.’ Pas nadat ze zich volledig op die afweging concentreert valt de uitkomst haar in: ‘Niemand heeft schuld, maar zonder schuldbesef is iedereen verloren. [...] Je moet elkeen vrijspreken, en dus ook je zelf moet je vrijspreken. [...] Alles wordt duidelijk, nevelen klaren op, en weer geeft de taal het te kennen, te begrijpen: richten is rechten, Rechter is Richter, is richtinggever.’ (75) In het volgende voorbeeld gaat het weer om een afweging tussen twee standpunten. Ook hier staan de mogelijke oplossingen en Eva's definitieve oordeel in cursief. De een zegt: ‘Het komt er niet op aan, wat er met je gebeurt.’ De ander zegt: ‘Het komt er niet op aan, wat je doet.’ (103) Eva is het met geen van beide eens. ‘Er is een onderscheid... maar waar...? Dit is een geluk: je weet altijd onwrikbaar dát er ergens een onderscheid is, eer je weet wáár het onderscheid is -, je kunt dus zoeken, tot je het vindt, tot het in woorden voor je ligt.’ (103) Eva wordt afgeleid door de gesprekken van anderen en haar eigen mijmeringen, maar ze blijft erop terugkomen: ‘Hoe ging het toen verder...? Waar spring ik over de sloot?’ (105). Tot ze de oplossing heeft die de anderen in het ongelijk stelt: ‘Het komt er niets op aan, wat er met ons gebeurt -, maar het komt er alles op aan, wat we zijn...’ (106) Het is een oplossing die ze niet meer prijsgeeft, maar waar ze soms op terugkomt, niet om hem te herroepen, maar om hem aan te vullen. Vier maanden later moet ze weer aan de woorden van de anderen denken en formuleert ze haar eigen antwoord: ‘Dat er het niets toe doet, omdat we verloren gaan. Dat het er alles toe doet, ofschoon we verloren gaan.’ (111) | |||||||||||||
3.1.4 Wat is benoemen?Vóór de vierde groep aan bod komt is het goed te bekijken wat dat nu precies voor Eva betekent, aan de hand van taal tot een groter begrip komen. De juiste naam aan bepaalde zaken hechten en ze vervolgens een plaats geven in een groter geheel is geen eenvoudige bezigheid. Als Eva haar vriendin iets hoort zeggen over ‘muziek begrijpen’, vraagt ze zich af of dat mogelijk is. ‘“Begrijpen” - dat is: in woorden kunnen uiteenzetten. Neen... eigenlijk is begrijpen: met iets anders vergelijken. Kun je dat? Hoe kan je begrijpen wat je voorbij ijlt | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
als wind...’ Eva bedenkt dat er eigenlijk twee exemplaren van haar nodig zijn om tot begrip te komen, ‘één om te luisteren, één om tegelijkertijd te doorgronden’. Ze trekt een vergelijking met de fotografie. De ontvangen informatie zou je moeten kunnen ‘fixeren... bij je dragen... dagelijks... in een altijddurende overdenking... aldoor beschouwen tot een onverpoosde en al diepere doorgronding’. (79) Voor Eva komt denken aan iets overeen met ‘een deel van je zelf uitzenden naar dat, waaraan je denkt’ (40). Wanneer ze de betekenis van een woord voor de geest probeert te halen blijkt van hoeveel belang die overgave is: ‘het is de nieuwe Vriend, het is de Verwondering... en er is geen schuwer vriend dan hij..., er is ook geen veeleisender vriend.’: ‘Je moet je zinnende aan hem overgeven... doodstil moet je zijn... je ontkleden, je ontdoen van alles... luisteren. En dan zegt de Verwondering: Dit nu is het Leven. En dan plotseling adem je zijn adem, de Verwondering. Je kunt het ook zelf wel zeggen - “dit nu is het leven” - maar dan beduidt het niets, dan is het niets... alleen dan als hij het je voorzegt: Dit nu is het Leven.’ (54) Gevoel en begrip moeten het volledig met elkaar eens zijn, want, ‘niets is zo levenloos als een ongevoeld weten’ (161). Eva kan een nieuw inzicht alleen aanvaarden wanneer haar gevoel en begrip elkaar beamen en bekrachtigen, ‘zodat het nu pas wezenlijk mijn leven binnentreedt, waar gevoel en begrip niet gescheiden mogen blijven’ (185-186). In Eva's omschrijvingen zit ook een element van predestinatie. ‘Geloof je niet, dat alles wat je moet weten, zo naar je toe komt, vanzelf?’ (113) vraagt ze aan haar verloofde Ben. Nadat Eva bij Plato heeft gelezen dat alle wijsheid uit verwondering voortkomt, leest ze opeens ‘van allerhande verwonderingen... Woutertje Pieterse... en Newton, met zijn appel. Ik las dat, omdat ik het wist. Het kwam naar mij toe...’ (113) Als anderen haar iets uit proberen te leggen onthoudt ze het niet: ‘Ik onthoud niets. Wat ik begrijp, weet ik vanzelf.’ (112) Eva's behoefte aan inzicht is geen pure weetgierigheid maar een sterke drang die haar persoonlijkheid of zielstoestand kenmerkt: of we de ‘poort naar de ruimten’, naar het gevoelde weten kunnen openen is afhankelijk van ‘de kracht van ons verlangen, de spanning van ons smachten, de onduldbaarheid van ons heimwee’ (161). Met deze romantische termen omschrijft Carry van Bruggen Eva's drijfveren. Het proces van begripsvorming vergt het uiterste van het menselijk denken belevingsvermogen. Naast verstand, geduld, doorzettingsvermogen en ontvankelijkheid is er ook een sterk heimwee nodig, een overgave aan iets wat zich niet makkelijk laat vastleggen. Zelfs als Eva erin slaagt die toestand te bereiken waarin ze de ruimten kan betreden, moet ze zich tevredenstellen met een klein beetje inzicht, want de mens kan nu eenmaal niet teveel ineens begrijpen: ‘een mens kan niet zoveel tegelijk bevatten, niet zoveel tegelijk begrijpen, niet zoveel zijn tegelijk. Vatten is grijpen. Begrijpen is zijn’ (162). Een grote inspanning | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
levert een schamel, maar wel zeer waardevol stukje inzicht op. Wanneer ze zich niet opgewassen voelt tegen haar opdracht, lijkt taal een ontoereikend middel. | |||||||||||||
3.1.5 ‘aan alles kleeft een averechts begrip’De momenten waarop Eva twijfelt aan taal hebben vaak te maken met het effect van een nieuw inzicht. Een goed voorbeeld is haar overpeinzing van de onverenigbaarheid van ‘evolutie’ en ‘Totaliteit’. Eva ontkent vooruitgang. Mensen zien alleen dat wat beter wordt, ze zien alleen de groei en de winst, niet de dood en het verlies. Dit inzicht doet haar concluderen dat ze alles moet ‘herzien... alles vernieuwen... nu kan geen woord, geen oordeel onherroepen blijven...’ (140) In een eerdere passage formuleert ze hetzelfde net iets anders: ‘alles heeft een verkeerde naam... aan alles kleeft een averechts begrip... je moest het eens alles door elkaar kunnen gooien... en weer opbouwen... niet naar een voorbeeld... maar naar je eigen inzicht’ (113). Wat Eva wil, en uiteindelijk ook doet, is de werkelijkheid opbouwen naar haar eigen inzichten en volgens haar eigen idioom. Het is de consequentie van de opdracht die ze zichzelf stelt: alle verschijnselen doorgronden, begrijpen en verwoorden en een plaats geven in haar persoonlijk universum. Ieder nieuw inzicht vereist een bijstelling van die visie. Het is een zeer belastende en veeleisende opdracht, zeker omdat er geen weg terug is: alles wat vanzelfsprekend leek moet ze zich opnieuw toe-eigenen. Volgens Ibsch groeit de kloof tussen Eva's inzicht en de verwoording ervan. Als voorbeeld noemt ze een gebeurtenis uit het laatste hoofdstuk. Eva zit met een paar vakantiegangers in een duinpan aan zee. Onderwerp van gesprek is seksualiteit binnen het huwelijk. Eva kan niet aan het gesprek deelnemen, omdat zij precies over dat onderwerp geen oordeel heeft: ‘Overal heb ik mijn weg gevonden, mijn wetten gesteld, van de algemene wegen af, buiten de algemene wetten om -, in dit ene gebied alleen heb ik nooit iets geweten -, nooit iets begrepen.’ (147) Ibsch verbindt haar zwijgen in de duinpan aan de woordloze communicatie tussen Eva en de geheimzinnige Marius en wil hiermee de ontoereikendheid van taal bevestigen. Maar wat gebeurt er precies tussen Eva en Marius, en wat is het resultaat van die ontmoeting? Als Eva zegt dat ze overal haar wetten heeft gesteld, behalve op dat ene gebied, verwijst ze naar haar onvermogen hoge en lage liefde met elkaar te verenigen, naar haar eeuwige schaamte naar aanleiding van seksuele onderwerpen. Ze zal geen brug slaan tussen laag en hoog, tussen ‘dat waar de woorden van de stalknecht op doelden en de Hoogste Torens’ (169), tot ze Marius tegenkomt. Ze heeft hem een keer eerder in het concertgebouw ontmoet. Terwijl ze naar de muziek luisterden hadden ze een woordenloos contact: Donkere ogen... zachte, diepe ogen... donkere ogen, zachte diepe ogen hebben mijn ogen antwoord gegeven... naar donkere diepe ogen gingen mijn ogen op. | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
[...] Maar onze ogen hebben tot elkaar gesproken en ik was geen meisje en hij was geen man, en we hebben elkander toevertrouwd, wat we beiden weten, dat muziek ondoorgrondelijk is. (80-81) Als ze Marius voor de tweede keer tegenkomt, raken ze in gesprek. Ze ontmoeten elkaar een paar keer en tijdens de laatste en doorslaggevende ontmoeting wil Eva alles wat er in haar leeft aan hem overdragen. Ze vraagt hem of er niet zoiets als een ‘formule voor de volledige overdracht’ bestaat: ‘Alles wil ik hem zeggen, maar liever niets wil ik hem zeggen, als ik niet ineens het rechte te zeggen vind.’ (177) Hij denkt dat hij haar wel kan helpen aan de vraag en aan het antwoord: ‘Zelfs kan ik het zonder woorden. Zó...’ (179) Ze is weer in een duinpan, nu niet met de groep vakantiegangers maar met Marius, en hij weet de ene tegenstrijdigheid, waar ze van jongs af aan mee kampt, op te heffen en daarmee haar eeuwige schaamte teniet te doen: ‘Er was een kloof, een duisternis, een onoverkomelijkheid’, maar al kussende ontdekt ze de ‘formule voor de volledige overdracht’ (181). Weer komen hoog en laag samen, maar nu blijven ze niet gescheiden, nu heeft ze het kruispunt gevonden ‘waar “laag” in “hoog”, waar leven-in-dood, waar alles-in-alles, overgaat, opgaat, ondergaat’ (183). Eva heeft het eindelijk begrepen en kan afrekenen met de kwelgeest die haar al zo lang plaagde: ‘En jij, mijn oude vijand Schaamte, nu zal jij mij nooit meer verontrusten.’ (187) | |||||||||||||
3.1.6 De slingerslagEva's ervaring met Marius is één van de vele doorslaggevende momenten in haar ontwikkeling. Deze gebeurtenis laat zien hoe de afgeronde verwerking en verwoording van een ingrijpende ervaring haar een nieuw inzicht meegeeft met verstrekkende gevolgen. In dit geval kan ze het eeuwige knelpunt van de seksualiteit en de schaamte achter zich laten. Ibsch benadrukt dat die gebeurtenis zich zonder woorden voltrekt: ‘Op het moment suprême van de ontmoeting met Marius, een moment van liefde en inzicht, wordt de taal voor een ogenblik van de belangrijke plaats die zij inneemt, verdreven’ (242). Taal blijkt in deze situatie totaal overbodig te zijn. Eva en Marius gaan niet over op een woordeloze communicatie omdat woorden ontoereikend blijken, maar omdat taal een ongewenste gast is. Eva ervaart voor het eerst wat het betekent om met haar lichaam te communiceren. Vervolgens is ze heel goed in staat die ervaring onder woorden te brengen. Ibsch wijst er ook op dat die situatie eindig is en Marius en Eva afscheid van elkaar moeten nemen, waarmee echter niet gezegd is dat het proces van begrijpen ophoudt. Eva houdt het opgedane inzicht vast en bevrijdt zich zo voorgoed van haar schaamte. Ook op dat gebied heeft zij haar wet kunnen stellen en kan ze Johannes Viator, de profeet voor wie ze beefde van angst, terechtwijzen: ‘Kom dan nu hier, voor de derde maal, hier waar ik lig, dat ik mij oprichten | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
kan en oog-in-oog je logenstraffen. Jij weet het niet, maar ik weet het wel. Niet de liefde maakt het lijfsverlangen goed. Het lijfsverlangen maakt de liefde goed.’ (188) Uit Ibsch' woorden valt op te maken dat Eva's vondsten, inzichten en wetten eindig zijn: ‘De hypothese van de talige zekerheden [...] kan slechts korte tijd staande worden gehouden. [...] De gefixeerde verbinding van signifiant en signifié verwordt gemakkelijk tot dogma en moet door de twijfel worden opengebroken’ (242). Wanneer Eva denkbeelden of uitspraken herroept, behoren die echter altijd anderen toe. Soms leunt ze op meningen van anderen, bijvoorbeeld in het geval van Johannes Viator, maar zodra ze zich een overtuiging eigen heeft gemaakt, zodra een overtuiging door haar gevoel én haar begrip bekrachtigd wordt, gaat het blijvend deel uitmaken van haar mens- en wereldbeeld. Dit geldt zonder twijfel voor het centrale beeld van de slingerslag, en voor andere termen die Van Bruggen binnen, maar ook buiten de roman aan deze metafoor koppelde: ‘Eenheid’, ‘Eeuwigheid’, ‘Totaliteit’, ‘Unio Mystica’. Zoals Ralf Grüttemeier opmerkt, biedt ‘die Metaphor selber ein Ordnungs- und Eklärungsmodell, das keine Hinweise auf eine zeitlich begrenzte Einsicht beinhaltet.’ (Grüttemeier 2005: 186) Eva beschrijft steeds opnieuw haar ervaring van de slingerslag, bijvoorbeeld naar aanleiding van haar gesprek met enkele vakantiegangers over seksualiteit. Eva kan geen standpunt innemen tijdens het gesprek zelf, maar ze is achteraf wel in staat de drijfveren van haar gesprekspartners een plaats te geven binnen de slingerslag: Zij ankerden zich vast in het leven door hun begerige zinnen en met hun diepdoorgrondend denken scheurden ze zich los naar de Dood. De zelfloochening, Zelfverloochening van het denken. Opheffen... teniet-doen. Wij ankeren ons vast in het Leven met het onwrikbare dogma, het theologisch dogma, het wetenschappelijk dogma, en in de zelfpijnigende versterving scheuren we ons los naar de Dood. De Zelfverloochening van de kuisheid, de doding van het vlees. Alles altijd door anders, alles altijd door hetzelfde. Gelijkfunctionerende organismen, gelijk-georganiseerde functies. Zo grandioos en simpel voelde ik nog nooit de Slingerslag. Eenheid, Eeuwigheid, eeuwig in zichzelf beslotene, zich brekende, zich sluitende, zich vliedende Totaliteit. Driften, die functies zijn, wanen die functies zijn... lust en weerzin, angst en vreugde, stelligheid en twijfel. (173-174) De slingerslag is geen hypothese, maar een zelfverworven inzicht dat fungeert als zekerheid, als overal geldende wet, als grondtoon of grondhouding vanwaaruit ze haar nieuwe inzichten formuleert. | |||||||||||||
3.2 De functies van taal in To the LighthouseDe voorbeelden uit Eva konden allemaal toegeschreven worden aan één per- | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
soon, Eva zelf. In To the Lighthouse figureren veel meer personages: Mr. en Mrs. Ramsay met hun acht kinderen en de verschillende gasten, van wie de schilderes Lily Briscoe de meest prominente rol heeft. De onderzoeker Charles Tansley, de dichter Mr. Carmichael en de bioloog William Bankes worden voornamelijk beschreven vanuit het perspectief van Mrs. Ramsay en Lily Briscoe. Ook Mr. Ramsay krijgt, hoewel hij met zijn poëtische uitbarstingen veelvuldig van zich laat horen, nauwelijks een eigen stem. Lily Briscoe en Mrs. Ramsay zijn de centrale karakters. Lily Briscoe wil Mrs. Ramsay op haar schildersdoek vastleggen. Het schilderij waar ze in deel één aan begint, zal ze in het derde en laatste deel voltooien. De schilderes bewondert Mrs. Ramsay en heeft haar - hoewel niet kritiekloos - zeer lief. Ze probeert zich voortdurend een beeld te vormen van Mrs. Ramsay's persoonlijkheid en haar diepere zieleroerselen. In de analyse zal hun bijzondere relatie, of eigenlijk de houding van Lily ten opzichte van Mrs. Ramsay, veel aandacht krijgen. Mr. Ramsay's omgang met taal vormt een sterk contrast met die van de twee vrouwen en zal daarom eerst kort aan bod komen. | |||||||||||||
3.2.1 Mr. Ramsay's impure rhapsodiesMr. Ramsay is filosoof. Door zijn publicaties geniet hij een zekere reputatie - ‘a great man in his own way’, (25) volgens William Bankes: ‘he had made a definite contribution to philosophy in one little book when he was only five and twenty’ (27). Toch overheerst de onvrede. Zonder gezin zou hij verder zijn gekomen. Mr. Ramsay doet weinig moeite zijn agitaties voor zich te houden. Mrs. Ramsay is de aangewezen persoon om hem te kalmeren. Ze doet haar uiterste best hem zoveel mogelijk te ontzien en wanneer hij wanhoopt aan wat hij bereikt heeft, houdt ze hem voor dat hij een groot denker met veel bewonderaars is. Literatuur vormt een terugkerende aanleiding voor zijn emotionele uitbarstingen. Mr. Ramsay is een groot liefhebber van poëzie. Hij heeft de ongebruikelijke gewoonte citaten uit de wereldliteratuur als het ware de ruimte in te katapulteren - vanuit een toestand van schijnbare rust kan hij plotseling overgaan op het luidkeels declameren van een dichtregel, tot schrik, ongenoegen en soms hilariteit van toehoorders: ‘poor Miss Giddings, when he shouted that at her, almost jumped out of her skin’ (67). Mr. Ramsay profileert zich naar de buitenwereld toe als een imposante denker en binnen het gezin is hij een veeleisende excentriekeling.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Mr. Ramsay heeft de neiging langere tijd hetzelfde citaat te gebruiken. In deel één is zijn favoriete kreet: ‘Someone had blundered’ (uit ‘The Charge of the Light Brigade’ van Alfred Tennyson). In deel drie kiest hij citaten uit William Cowpers ‘The Castaway’: ‘We perished, each alone’ en ‘But I beneath a rougher sea / was whelmed in deeper gulfs than he’. Zijn bewondering en vervoering zijn groot, toch is er nog een andere reden voor dit demonstratieve gedrag: Mr. Ramsay roept poëzieflarden op om zichzelf te ontroeren en is ‘determined to hold fast to something of this delicious emotion, this impure rhapsody of which he was ashamed, but in which he revelled’ (28). De dichtregel wordt gedragen door een sterke emotie. Zodra die vervoering wegebt verandert zijn declamatie in een dissonant en is het ‘as if he were trying over, tentatively seeking, some phrase for a new mood, and having only this at hand, used it, cracked though it was. But it sounded ridicilous’ (35). Dit laatste is een constatering van Mrs. Ramsay. Zij en Lily Briscoe weten allebei wat hij eigenlijk aan het doen is. Mr. Ramsay zegt extreem melancholische dingen, maar Mrs. Ramsay neemt hem niet serieus: ‘all this phrase-making was a game, she thought, for if she had said half what he said, she would have blown her brains out by now’ (66). Dit is ook Lily's ervaring: ‘he was acting, she felt, this great man was dramatizing himself’ (142). Lily kan hem wat afstandelijker bekijken dan zijn vrouw en gaat verder in haar constateringen: Mr. Ramsay kleineert zijn eigen positie en status van filosoof, hij laat zich graag troosten door anderen en door zijn eigen frases, alleen om te verbergen dat hij zich niet durft uit te spreken: ‘It was a disguise; it was the refuge of a man afraid to own his own feeling, who could not say, This is what I like ‘this is what I am.’ (45) Mr. Ramsay's pragmatische benadering van taal wordt bevestigd door zijn leeshouding. Zijn dochter Cam beschrijft hem terwijl ze naar de vuurtoren zeilen. Hij is volledig in de ban van zijn lectuur en kijkt alleen uit zijn boek op ‘to pin down a thought more exactly. That done, his mind flew back again and he plunged into his reading. He read, she thought, as if he were guiding something, or wheedling a large flock of sheep, or pushing his way up and up a single narrow path’. (176) Mr. Ramsay leest met grote concentratie, maar laat zich door het gelezene geen moment van zijn stuk brengen. Trefzeker leidt hij de woorden als een troep schapen naar een veilig onderkomen, naar het reservoir waar hij in de toekomst uit zal kunnen putten. Mr. Ramsay gebruikt woorden op een zeer eenzijdige manier, in tegenstelling tot Mrs. Ramsay, voor wie taal multifunctioneel is. Dit is gezien hun ach- | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
tergrond een vrij opmerkelijk gegeven: Mr. Ramsay is filosoof en literatuurliefhebber en -kenner, Mrs. Ramsay is moeder van acht kinderen. | |||||||||||||
3.2.2 Mrs. Ramsay ‘had triumphed again’Mrs. Ramsay kan net als Mr. Ramsay in vervoering raken door terugkerende taaluitingen. Als niemand haar nodig heeft (de kinderen spelen en de volwassenen praten) en ze haar aandacht kan richten op haar eigen bezigheden, voelt ze zich één met het geluid van de brekende golven: ‘the monotonous fall of the waves on the beach, which for the most part beat a measured and soothing tattoo to her thoughts and seemed consolingly to repeat over and over again as she sat with her children the words of some old cradle song, murmured by nature, “I am guarding you - I am your support”’ (20). De zee fluistert haar een geruststellende boodschap in. Haar roes komt echter op een heel andere manier tot stand. Waar Mr. Ramsay iets van de taal afdwingt (het gaat om een ontroering op afroep), laat Mrs. Ramsay zich overvallen door een impuls van buitenaf. Bij haar zijn het de ritmische geluiden van de zee die de woorden genereren. Dit geruststellende effect kan opeens in zijn tegendeel omslaan, dan fluistert de golfslag van de zee geen lieflijk deuntje meer, maar plotseling en onverwacht, ‘like a ghostly roll of drums remorselessly beat the measure of life, made one think of the destruction of the island and its engulfment in the sea...’ (20). Mrs. Ramsay sluit zich niet af voor het verontrustende effect dat impulsen uit de buitenwereld kunnen hebben. Ze is zelfs in staat zich volledig te vereenzelvigen met hetgeen ze waarneemt: ‘Often she found herself sitting and looking, sitting and looking, with her work in her hands until she became the thing she looked at - that light for example. And it would lift up on it some little phrase or other which had been lying in her mind like that - “Children don't forget, children don't forget” - which she would repeat and begin adding to it, It will end, It will end, she said. It will come, it will come, when suddenly she added, We are in the hands of the Lord. But instantly she was annoyed with herself for saying that. Who had said it? not she; she had been trapped into saying something she did not mean.’ (61) Mrs. Ramsay laat zich overvallen en ontvoeren door berichten die op de bodem van haar bewustzijn liggen te sluimeren. De inhoud van die berichten wordt bepaald door de beschermende rol die ze als moeder heeft. Ze probeert zich ervan te overtuigen dat haar kinderen veilig zijn, maar beseft ook dat er altijd gevaar dreigt en dat ieder kind grote teleurstellingen met zich mee zal dragen. Wanneer ze zelfs God aanroept laat ze zich verleiden tot een leugen, maar ze weet zich direct te herstellen. Mrs. Ramsay is in staat zich over te geven en kwetsbaar op te stellen, en gaat de gevolgen van die confrontatie niet uit de weg. | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
Uit bovenstaande voorbeelden komt Mrs. Ramsay naar voren als een dromerig, eenzelvig type. In meer alledaagse situaties, bijvoorbeeld wanneer ze tijdens de avondmaaltijd haar rol van moeder, echtgenote en gastvrouw vervult, is ze een daadkrachtig en praktisch mens dat een scherp inzicht heeft in de functionaliteit van taal. Zo wil ze heel graag weten of Paul en Minta (twee van haar gasten, die ze probeert te koppelen) al nader tot elkaar zijn gekomen. Ze zijn samen op stap geweest en arriveren wanneer het diner al aan de gang is. Paul maakt maar één opmerking over hun dag: ‘We went back to look for Minta's brooch’, en dan weet Mrs. Ramsay al voldoende. ‘“We” - that was enough for Mrs. Ramsay [...] They'll say that all their lives, she thought’ (93): het juiste voornaamwoord geeft uitsluitsel over de vraag of Paul en Minta verloofd zijn; ‘we’ in combinatie met de juiste zegswijze (toon) zegt Mrs. Ramsay alles. In deze situatie zijn er maar heel weinig woorden nodig om heel veel te zeggen. Een ander voorbeeld hiervan betreft het gedrag van de eerzuchtige onderzoeker Charles Tansley. Hij is voortdurend bezig zijn eigen persoon, zijn identiteit te bestendigen. Pas als hij zijn ‘Professorship’ binnen heeft of zijn vrouw getrouwd is, zal het niet meer nodig zijn voortdurend ‘I - I - I’ te zeggen: ‘For that was what his criticism of poor Sir Walter, or perhaps it was Jane Austen, amounted to, “I - I - I.”’ (98)Ga naar voetnoot16 Mrs. Ramsay is zich ervan bewust dat taal niet alleen de functie van betekenisoverdracht heeft. Tijdens het diner zet ze haar sociale vaardigheden in om Mr. Bankes op zijn gemak te stellen. Vervolgens trekt Mrs. Ramsay (of de verteller) een vergelijking met het overgaan op een vreemde taal. Sussende gezelschapspraat kan hetzelfde doel hebben als de afspraak dat iedereen Frans gaat praten. ‘So, when there is a strife of tongues at some meeting, the chairman, to obtain unity, suggests everyone shall speak in French.’ Het kan zijn dat ze het Frans niet machtig zijn, dat het Frans niet de woorden bevat die nodig zijn voor sommige gedachtes, dat degenen die eraan meedoen niet oprecht zijn, maar dat is allemaal bijzaak: ‘speaking French imposes some order, some uniformity’ (84). Als iedereen zich maar aan de sociale code of de taalcode houdt ontstaat er een kunstmatige vorm van eenheid. Of taal wel of niet voldoet hangt volledig af van het doel dat de spreker of toehoorder ermee voor ogen heeft. Mrs. Ramsay streeft er, niet zozeer bewust, maar intuïtief, voortdurend naar een vorm van eenheid te creëren. Ze heeft daar een groot talent voor. Als ze alleen is gaat ze een verband aan met hetgeen haar omringt: ‘one leant to things, inanimate things, trees, streams, flowers; felt they expressed one; felt they became one; felt they knew one, in a sense were one’ (61). Als gastvrouw probeert ze een bevestiging te vinden voor de eenheid die ze als gezelschap vormen. Het licht van de kaarsen, dat contrasteert met het donker buiten, versterkt niet alleen haar gevoel van saamhorigheid maar roept weer religieuze reminiscenties op: ‘and looking at that outside the voices came | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
to her very strangely, as if they were voices at a service in a cathedral, for she did not listen to the words. The sudden burst of laughter and then one voice (Minta's) speaking alone, reminded her of men and boys crying out the Latin words of a service in some Roman Catholic cathedral’ (102). Die vergelijking zal gemotiveerd zijn door de belofte van Paul en Minta's aanstaande huwelijk. Terwijl iedereen nog aan tafel zit, begint Mr. Ramsay op geëxalteerde en melancholische toon een gedicht voor te dragen. Mrs. Ramsay kijkt naar de reflectie van de flakkerende kaarsen in het raam: ‘The words (she was looking at the window) sounded as if they were floating like flowers on water out there, cut off from them all, as if no one had said them, but they had come into existence of themselves.’ Zonder te luisteren naar de betekenis heeft Mrs. Ramsay de gewaarwording dat de woorden muziek worden en dat ze haar eigen stem precies dat hoort zeggen wat er de hele avond in haar omgaat: ‘saying quite easily and naturally what had been in her mind the whole evening while she said different things’ (102). Ze is niet de enige die het zo ervaart: ‘She knew, without looking round, that everyone at the table was listening [...] with the same sort of relief and pleasure that she had, as if this were, at last, the natural thing to say, this were their own voice speaking.’ (102) Het voorgedragen gedicht creëert eenheid, in dit geval is het geen kunstmatige eenheid, die dient om een schijn van saamhorigheid tot stand te brengen, maar een werkelijke. Mrs. Ramsay probeert ook de harmonie tussen haar en haar man te bewaren en zo nodig te herstellen. Volgens Fokkema is het thema van het boek de ‘drang tot communicatie, die altijd onvolmaakt en indirect zal blijven’ (93). Mr. en Mrs. Ramsay kunnen elkaar niet op elk moment alles zeggen. Maar, het grootse deel van de tijd weten ze heel goed wat er in de ander omgaat - ‘each knowing exactly what the other one felt’ (89), alleen zich uitspreken over de eigen gedachtes en gevoelens is niet altijd mogelijk. Een goed voorbeeld hiervan is het conflict dat in de eerste scène ontstaat en aan het einde van deel één wordt opgelost. Het heeft te maken met hun zoon James. Hij wil de volgende dag naar de vuurtoren varen. Waar Mrs. Ramsay hem het vooruitzicht van een zeiltocht niet wil ontnemen, geeft Mr. Ramsay zijn zoon en zijn vrouw zonder enige consideratie te verstaan dat alle hoop misplaatst is, want het zal toch te slecht weer zijn. Dit conflict blijft in de lucht hangen. Mrs. Ramsay weet dat hij zich wil verontschuldigen, maar dat het hem niet lukt: ‘No, they could not share that; they could not say that.’ (65) Deze kwestie wordt na het diner weer opgepakt. Het echtpaar zit bij elkaar. Mr. Ramsay wil een liefdesbetuiging van Mrs. Ramsay: ‘He wanted something - wanted the thing she always found it so difficult to give him; wanted her to tell him that she loved him.’ (113) Uiteindelijk heeft ze geen woorden nodig om hem te geven wat hij verlangt: ‘And as she looked at him she began to smile, for though she had not said a word, he knew, of course he knew, that she loved him.’ (114) Hij weet ook dat ze hem gelijk geeft over zijn weersvoorspelling. | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
‘She had not said it, but he knew it. And she looked at him smiling. For she had triumphed again.’ (114) Dit zijn de laatste woorden van het eerste deel. Mr. en Mrs. Ramsay hebben de harmonie hersteld. Waar schaamte hen ervan weerhield zich uit te spreken, weten ze elkaar uiteindelijk alles te zeggen zonder woorden. Taaloverdracht is geen vereiste voor een goed begrip. Communicatie heeft vooral een kans van slagen wanneer beide partners de wil hebben elkaar te begrijpen en zich te verdiepen in wat de ander bezighoudt. Als aan die voorwaarden voldaan is, wordt taal overbodig. Vlak voordat Mr. en Mrs. Ramsay het goedmaken zitten ze met elkaar te praten. Mrs. Ramsay beseft dat het niet zoveel uitmaakt wát ze precies zeggen. ‘(Every word they said now would be true.) Do say something, she thought, wishing only to hear his voice. For the shadow, the thing folding them in was beginning, she felt, to close round her again.’ (113) Dit bevestigt dat de waarde van taal afhankelijk is van de houding van de sprekers. Zodra Mr. en Mrs. Ramsay een welwillende houding ten opzichte van elkaar aannemen hebben ze de taal niet nodig om een boodschap over te brengen, om elkaar te vertellen wat ze voelen of denken, maar om het al gerealiseerde contact, de eensgezindheid te bestendigen. | |||||||||||||
3.2.3 Lily Briscoe ‘felt that she had been right’Lily's centrale bezigheid is Mrs. Ramsay vereeuwigen op haar schildersdoek. In deel één heeft ze de levende Mrs. Ramsay voor zich; in deel drie is ze aangewezen op haar herinneringen. In beide delen vormt haar onderneming de aanleiding voor overpeinzingen en vragen en twijfels die gedeeltelijk op Mrs. Ramsay betrekking hebben. Hoewel de twee vrouwen in veel opzichten diametraal tegenover elkaar staan (Lily is de enigszins teruggetrokken, bedachtzame en weinig aantrekkelijke schilderes; de beeldschone Mrs. Ramsay vormt de intuïtief opererende spil van een florerend gezinsleven) geeft Woolf vrij expliciet aan dat ze op hetzelfde uit zijn.Ga naar voetnoot17 Lily streeft datgene na waarin Mrs. Ramsay schijnbaar moeiteloos excelleert: ‘Mrs. Ramsay making of the moment something permanent (as in another sphere Lily herself tried to make of the moment something permanent)’ (151). Ze willen allebei iets tot stand brengen dat blijvend is. Lily is aanvankelijk niet in staat anderen deelgenoot te maken van haar diepste gevoelens. Ze kan Mrs. Ramsay niet vertellen wat het voor haar betekent een gast in hun zomerhuis te zijn. Het liefst zou Lily aan Mrs. Ramsay bekennen wat er in haar omgaat: ‘I'm in love with this all’, maar: ‘It was absurd, it was impossible. One could not say what one meant’ (23). Ze kan niet eens voor zichzelf helder krijgen wat haar mening over anderen is: ‘How did one judge people, think of them? How did one add up this and that and conclude that it was liking one felt, or disliking? And to those words what meaning attached, | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
after all?’ (27) Het besef van haar grote respect en liefde voor William Bankes wordt direct gevolgd door haar herinnering aan de onaangename kanten van zijn persoonlijkheid. Die meerkantigheid zorgt voor grote verwarring: ‘to follow her thought was like following a voice which speaks too quickly to be taken down by one's pencil’ (27). Wanneer Lily het mislukte huwelijk van Paul en Minta overdenkt, beseft ze dat een karakterisering van deze personen neerkomt op een opsomming van hun gewoontes en de meest ingrijpende gebeurtenissen uit hun leven. Deze conventionele manier van beschrijven voldoet niet: ‘this making up scenes about them, is what we call “knowing” people, “thinking” of them, “being fond” of them! Not a word of it was true; she had made it up; but is was what she knew them by all the same.’ (161) Een waarheidsgetrouw beeld van een ander schetsen is niet eenvoudig. Hoe sterker het verlangen een ander te kennen en doorgronden, hoe ongrijpbaarder die iemand wordt, tenminste dat lijkt wel op te gaan voor Lily die Mrs. Ramsay wil ontrafelen. Als Lily in het eerste deel aan haar voeten ligt vraagt ze zich af hoe ze toegang moet krijgen tot de ‘chambers of the mind and heart’ van Mrs. Ramsay. Daar bevinden zich ‘tablets bearing sacred inscriptions, which if one could spell them out would teach one everything, but they would never be offered openly, never made public’ (50). Even later herroept ze haar intentie: ‘for it was not knowledge but unity that she desired, not inscriptions on tablets, nothing that could be written in any language known to men, but intimacy itself, which is knowledge’ (51). Wat Lily wil vastleggen wordt nergens expliciet gemaakt, maar het heeft weinig te maken met een omschrijving waar ze de juiste bewoordingen voor moet zoeken. Ze wil een toestand bereiken die gekenmerkt wordt door saamhorigheid: ‘Could loving, as people called it, make her and Mrs. Ramsay one?’ (50-51) In het tweede bezoek aan het vakantiehuis is Mrs. Ramsay de grote afwezige. Zonder haar ‘unifying power’ verwordt hun vakantieverblijf tot een ‘house full of unrelated passions’ (139). Lily wil Mrs. Ramsay's taak op zich nemen en opnieuw een verband creëren waarin alles met alles samenhangt: ‘If only she could put them together, she felt, write them out in some sentence, then she would have got at the truth of things.’ (138) In de laatste fase van haar schilderwerk komen de woorden en beelden vanzelf (‘beautiful phrases’ (178)) maar die heeft ze niet nodig: ‘what she wished to get hold of was that very jar on the nerves, the thing itself before it has been made anything’ (178). Lily roept scènes uit het verleden op in de hoop dat het doorslaggevende beeld, haar meest intrinsieke beleving, vanzelf boven komt drijven. Lily beleeft steeds weer hoe Mrs. Ramsay probeerde te raden wat er te zien was terwijl ze over zee uitkeken. ‘Is it a boat? Is it a cork?’ Haar kreten roepen een wereld op die al tien jaar oud is, maar voor Lily zijn betekenis nog niet verloren heeft: Lily ‘felt as if a door had opened, and one went in and stood gazing silently about in | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
a high cathedral-like place, very dark, very solemn’ (159).Ga naar voetnoot18 Het is niet toevallig dat Lily aan een kathedraal moet denken: situaties van geborgenheid hebben voor Mrs. Ramsay religieuze connotaties. Hoewel zij geen gelovige is, verwijst God naar een beschermende of verenigende instantie. Lily's niet-aflatende pogingen zich een afgerond en doorslaggevend beeld van Mrs. Ramsay te vormen worden uiteindelijk beloond met de epifanie waarmee het boek besluit. Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar kent een andere gelijksoortige gebeurtenis: vlak voor Lily haar schilderij voltooit beleeft ze een ‘woordeloze overdracht’ met de dichter Mr. Carmichael. Waar Mrs. Ramsay met haar doelbewuste acties als moeder, gastvrouw en echtgenoot midden in het leven staat, opereren deze twee kunstenaars meer vanaf de zijlijn. Daarin stemmen ze met elkaar overeen: ‘Some notion was in both of them about the ineffectiveness of action, the supremacy of thought.’ (181) Er bestaat een zielsverwantschap tussen beiden die maakt dat Lily, terwijl ze geen woord van de dichter heeft gelezen, moeiteloos zijn poëzie weet te omschrijven. Lily wil Mr. Carmichael, de enige persoon die zich in haar nabijheid bevindt (hij zit met een boek in een ligstoel), vertellen wat haar bezighoudt, maar ‘she wanted to say not one thing, but everything. Little words that broke up the thought and dismembered it said nothing. “About life, about death; about Mrs Ramsay” - no, she thought, one could say nothing to nobody. The words fluttered sideways and struck the object inches too low’ (165). Ze voelt steeds weer de aanvechting de dichter te raadplegen: ‘What does it mean? How do you explain it all?’ (166) Hoe vaker ze haar onuitgesproken vragen aan hem stelt hoe meer ze begint te beseffen dat hij, ook zonder dat ze hem iets zegt, weet wat er in haar omgaat, precies zoals zij dat ook van hem lijkt te weten: ‘A curious notion came to her that he did after all hear the things she could not say.’ (166) Ze kan in ieder geval zijn antwoord op haar steeds herhaalde vraag raden: ‘“you” and “I” and “she” pass and vanish; nothing stays; all changes; but not words, not paint.’ (166) Haar overweging blijft lang een vermoeden - ‘old Mr. Carmichael, who seemed (though they had not said a word all this time) to share her thoughts’ (179) -, tot hij haar uiteindelijk zelf de bevestiging geeft. Vlak voor ze de laatste penseelstreek maakt, komt Mr. Carmichael naast haar staan. Ze kijken samen over zee uit, naar de vuurtoren, waarop de dichter zegt: ‘They will have landed.’ (191) Deze korte en feitelijke mededeling is voor Lily allesbepalend; terwijl hij ontspannen met een boek in de hand in een stoel lag en zij zich met haar penseel voor haar ezel bevond, gingen hun gedachten uit naar de tocht van Mr. Ramsay en zijn twee kinderen, een onderneming die hen tegelijk terugvoerde naar het verleden. In deel één was er al sprake van de | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
zeiltocht, maar die kon toen vanwege het weer niet doorgaan. Het boek opent met Mr. Ramsay's hoopvolle woorden: ‘Yes, of course, if it's fine to-morrow’ (9). Zodra de tocht voltooid is en Mr. Ramsay de vuurtoren heeft bereikt is die belofte ingelost. Lily ‘felt that she had been right. They had not needed to speak. They had been thinking the same things and he had answered her without her asking him anything.’ (191) Lily hoeft hem geen vraag te stellen en hij hoeft haar geen antwoord te geven. Ze bereiken een volledige overdracht, waar geen woorden voor nodig zijn, en die veelzeggender is dan wat ook. Lily krijgt een dubbele beloning voor haar inzet, in de vorm van een volledige harmonie: ze herstelt het contact met een wereld waar ze tien jaar geleden uitstapte en ze deelt haar ervaring met Mr. Carmichael. Lily overbrugt tijd en ruimte zonder dat ze daar een woord voor hoeft te wisselen. | |||||||||||||
3.2.4 Een sprakeloze eenheidLily's poging Mrs. Ramsay op het doek vast te leggen leidt tot vragen over de betekenis van wat ze ziet, ervaart en wil bereiken: hoe kan ze anderen leren kennen? Hoe kan ze zichzelf aan een ander overdragen? Is er een verklaring voor de dingen die gebeuren? Een afdoende antwoord is niet voorhanden. Wel constateert Lily dat de gebruikelijke wijze om anderen te beschrijven niet voldoet. Haar kennis van Paul en Minta (inmiddels de Rayley's) bestaat uit niet meer dan een kleine verzameling scènes. Over de inmiddels beroemde Mr. Carmichael circuleren verschillende verhalen. ‘Mr Carmichael had “lost all interest in life.” What did it mean - that?’ (179) Dit soort algemene uitspraken over grote of ingrijpende gebeurtenissen zegt Lily weinig. Het is slechts een makkelijke, voor de hand liggende manier om anderen te typeren: ‘But this was one way of knowing people, she thought: to know the outline, not the detail’. Lily kent de dichter op een andere manier, niet als de beroemde dichter, maar als een lotgenoot, een zielsverwant, die toevallig ook gast is van de Ramsay's. Deze oppervlakkige benadering voldoet niet. Lily heeft een persoonlijke, originele manier nodig om tot een juiste houding ten opzichte van de werkelijkheid en tot de juiste benadering van Mrs. Ramsay's portret te komen. Lily benadrukt steeds weer hoeveel moed het vereist zich aan het schilderproces over te geven. Ze moet haar oude vertrouwde ik afleggen en zich volledig in handen leggen van het onbestemde: ‘before she exchanged the fluidity of life for the concentration of painting she had a few moments of nakedness when she seemed like an unborn soul, a soul reft of body, hesitating on some windy pinnacle and exposed without protection to all the blasts of doubt’ (148). Mrs. Ramsay heeft dezelfde ervaring. Omringd door haar kinderen, man en gasten is ze de bezige (gast)vrouw en moeder. Zodra ze alleen is kan ze die rollen afleggen en zich overgeven aan haar ‘andere ik’: ‘Losing personality, one lost the fret, the hurry, the stir; and there rose to her lips always some exclamation of | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
triumph over life when things came together in this peace, this rest, this eternity’ (61). Er is een onmiskenbare overeenkomst in hun ontwikkeling. Lily Briscoe en Mrs. Ramsay slagen allebei in de opdracht die ze zichzelf stellen. Mrs. Ramsay weet tijdens het diner een eenheid tot stand te brengen waar iedereen deel van uitmaakt. Daarbij lukt het haar de verbroken harmonie met haar man te herstellen. Ook Lily creërt eenheid op twee niveaus; ze roept de wereld op waarvan Mrs. Ramsay de spil was en ze ervaart een geestelijke verbondenheid met Mr. Carmichael. Beide vrouwen triomferen. En voor al die triomfen hadden ze geen taal nodig. Net als Eva en Marius beleven Mrs. Ramsay en Lily Briscoe een ‘unio mystica’, een mystieke vorm van eenwording.Ga naar voetnoot19 Wel wordt de vergankelijkheid van hun triomfen benadrukt. De harmonie tussen Mrs. en Mr. Ramsay zal ongetwijfeld weer tenietgedaan worden door één van Mr. Ramsay's uitbarstingen. De eenheid die aan de eettafel bereikt wordt behoort tot het verleden zodra het gezelschap van tafel opstaat. Lily geeft expliciet aan dat zij en Mr. Carmichael waarschijnlijk voor het laatst samenzijn, en de kans is groot dat haar schilderij vernietigd zal worden. Net als bij Eva en Marius zijn de situaties waarin een grote triomf wordt bereikt van tijdelijke aard. | |||||||||||||
4. ConclusiesDe eerste vraag die hier beantwoord moet worden is of de analyses een bevestiging leveren voor de aanwezigheid van taalscepsis in Eva en To the Lighthouse. Er zijn verschillende momenten aan te wijzen waarop Eva, Lily Briscoe en Mrs. Ramsay moeten constateren dat taal ontoereikend is. Lily en Eva spreken expliciet hun twijfels uit wanneer ze hun ervaringen onder woorden proberen te brengen. De verwijzingen naar de beperkingen van taal worden echter gepresenteerd als een constatering, niet als een probleem. Die constateringen zijn eenmalig en leiden niet tot overpeinzingen die de taal zelf betreffen. Eva en Lily verdiepen zich nergens in de taal als gebrekkig communicatiemiddel. Er zijn andere zaken die hun volledige aandacht opeisen. Eva en Mrs. Ramsay ervaren allebei het overrompelende effect dat taal kan hebben. Voor beiden geldt dat woorden de sleutel kunnen zijn naar verborgen angsten en verlangens. Taal confronteert Eva met haar schaamte voor seksuele | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
zaken. Op Mrs. Ramsay hebben woorden het effect van muziek. Ze verworden tot een lieflijk deuntje, een angstwekkende tromgeroffel of tot kerkelijk gezang. In al die gevallen is taal een medium dat Mrs. Ramsay even boven de alledaagse werkelijkheid uittilt. Wat de gesproken of gezongen woorden betekenen is van secundair belang. Lily en Mrs. Ramsay geven expliciet aan dat taal niet hetgeen is wat ze nodig hebben. Op het moment suprême is taal zelfs volledig overbodig. Hun verbazing, wanhoop, pijn of intense vreugde geldt niet de eventuele ontoereikendheid van taal, maar hun streven naar eenwording met een ander of het andere. Niet onvrede met de taal als een terugkerend en onoplosbaar gegeven, maar een geslaagde zoektocht naar eenheid kenmerkt de ontwikkeling in beide romans. Waar Mrs. Ramsay op een meer onbewust niveau naar streeft (eenwording met al het haar omringende) daar proberen Eva en Lily een bestendige vorm aan te geven.Ga naar voetnoot20 Dit is de centrale ontwikkeling, die wordt voorgesteld als een queeste. Beide romans openen met verwachtingen en beloftes die uiteindelijk ingelost worden. De zeiltocht naar de vuurtoren, waar Mrs. Ramsay haar zoon in de eerste zin warm voor maakt, vindt in deel drie plaats. Het witte doek dat Lily in deel één op haar ezel plaatst ontlokt haar het visioen waar zij al die tijd naar op zoek is. In het eerste hoofdstuk staat Eva aan het begin van de nieuwe eeuw en vraagt zich met verwondering en verwachting af wat die ‘grote lege Toekomst’ haar zal brengen. Het beeld van de slingerslag stelt haar in staat haar inzichten een plaats te geven. In het laatste hoofdstuk overwint ze haar schaamte, de grootste bron van ergernis en onrust, en weet ze ook dit inzicht onder te brengen in de slingerslag. Niet het einddoel, maar de weg die ze moeten afleggen staat centraal, het bewustwordingsproces. Eva en Lily streven naar inzicht, naar kennis van zichzelf en anderen. Woolf en Van Bruggen laten zien hoe complex dit proces is.Ga naar voetnoot21 Inzicht opdoen is niet alleen een zaak van aandachtig kijken, registreren en analyseren, maar vraagt de volledige inzet van de persoonlijkheid en heeft alleen kans van slagen als de zoeker ernaar streeft met het gezochte samen te vallen.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
De jacht op inzicht is een gevaarlijke en eenzame bezigheid, die ze uit hun vertrouwde, veilige wereld rukt, maar waar ze gehoor aan moeten geven. Zelfs wanneer Eva met haar baby op de arm zit, laat ze zich de ‘ruimten’ in lokken. ‘De deuren klapperen, rukkend in hun voegen, de wind komt niet tot rust. Ja... nu moet ik toch gaan... nu moet ik het toch wel weer in de ruimten ervaren... boven de smalle schachten uit. Nu verlaat ik het blonde, bontomkranste paradijs.’ (123) Lily ondergaat het werken aan haar schilderij als een missie waaraan ze niet kan ontkomen. ‘Here she was again, she thought, stepping back to look at it, drawn out of gossip, out of living, out of community with people into the presence of this formidable ancient enemy of hers - this other thing, this truth, this reality, which suddenly laid hands on her, emerged stark at the back of appearances and commanded her attention.’ (148) Die gevaarlijke onderneming, die tocht naar een andere werkelijkheid levert echter ongekende rijkdommen op: ‘Ik wil mij in de slingerslag weten, blijven weten... willoos, doelloos, bestemmingloos in de ondoorgrondelijke slingerslag... ik geloof niet dat verder een mens kan komen, of vrijer kan worden. Is dit dan, dit... is dit die Waarheid, waarvan geschreven staat, dat ze ons vrijmaken zal? (126) Lily vergelijkt de ervaring van een andere werkelijkheid met het gevoel dat kan ontstaan vlak na een ziekte of een lange reis, wanneer de oude gewoontes nog niet helemaal opgepakt zijn: ‘Life was most vivid then. [...] She seemed to be standing up to the lips in some substance, to move and float and sink in it, yes, for these waters where unfathomably deep. [...] some common feeling which held the whole together.’ (177)
Ten aanzien van Woolf en Van Bruggen wordt het modernistisch schrijven wel een erg individualistische en cerebrale aangelegenheid, een die de metafysische noties in hun werk probeert buiten te sluiten. Ibsch erkent dat de ‘Unio Mystica-gedachte’ (‘het een-worden van mens en mens, ook van mens en natuur, zelfs van leven en dood’) een leidraad is in Eva en ‘incompatibel’ met modernistische denken zou zijn, als het niet gevolgd zou worden door een ‘afstandnemen’.Ga naar voetnoot23 Grüttemeier laat echter zien hoe de twijfel een plaats krijgt binnen die erkenning van een absolute harmonie. Het kortstondige karakter van die harmonie-gedachte is voor Ibsch een reden om er geen ontkenning van het modernistische gehalte in te zien. Eenzelfde redenering hanteert Fokkema in het hoofdstuk over Woolf. Bernard, in The | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
Waves, vergelijkt het leven bij herhaling met iets dat ‘volledig, afgerond, zwaar en diep is, met iets waarvoor in een moment van inzicht de betekenis wordt ervaren’ (87). Maar, zegt Fokkema er relativerend bij, Bernard beseft dat het om een illusie gaat. In de romans en het essayistische en biografische werk van beide schrijfsters zijn talloze verwijzingen te vinden naar een verschijnsel dat zich het beste laat omschrijven als een (zeker in het geval van Carry van Bruggen, religieus getinte) lotsverbondenheid.Ga naar voetnoot24 Hoewel ze dat verschijnsel niet als een waarheid behandelen, maar als een hoogstpersoonlijke overtuiging dringt die harmoniegedachte zich zo sterk op dat ze niet afgedaan kan worden met een relativerende opmerking van Fokkema en Ibsch of de schrijfsters zelf. Het beeld dat Fokkema en Ibsch van Woolf en Van Bruggen schetsen verwaarloost aspecten die tot de kern van hun schrijverschap behoren en die beide schrijfsters bovendien met elkaar verbinden. Woolf en Van Bruggen mochten doordrongen zijn van het momentane karakter van de uiterlijke en innerlijke wereld, van visies en overtuigingen en van de noodzaak van zelfredzaamheid; hun individualiteit lijkt pas draaglijk in het besef van een onderliggend patroon, een eenheid van alle natuurverschijnselen, een geestelijk verbond tussen mensen onderling. Hun streven naar inzicht was niet alleen een opstellen van intellectuele hypothesen vanuit een gereserveerde houding, maar ook een openstellen en een diep peinzen, ‘een mijmeren naar wat ongrijpbaar is’.Ga naar voetnoot25 | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
|
|