Voortgang. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| ||||||||||||||||
‘De elite van vandaag’
| ||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||
voortduren totdat drie jaar later de gehele redactie aftreedt.Ga naar voetnoot3 Uitgever Van Oorschot geeft liever een tijdschrift uit zonder redactie dan een tijdschrift zonder De Kadt. Uiteindelijk blijven alleen hijzelf en Gerard van het Reve als redacteuren over: ‘De redaktie is na veel geharrewar nu afgetreden. Wat de redaktie-raad zal doen, ook aftreden of blijven, weet ik nog niet. Dat zal op de eerstvolgende vergadering wel blijken. Het zou me niets verwonderen als men de zijde koos van de artisten, die natuurlijk altijd meer gelijk hebben, genuanceerder zijn en vooral gevoeliger, dan een gewone ordinaire uitgever, die het tenslotte toch alleen maar te doen is om de centen. De redaktie vond wel dat ik recht had op het blad, omdat ik er de “vader” van ben, en “er altijd zoveel voor gedaan had”. [...] Ik moet en zal het dus nu maar alleen gaan doen. Ik heb het bijna altijd alleen gedaan. Maar hoe zullen de abonnees reageren als “de literaire vlag” zo plotseling wordt gestreken. Als er maar steeds meer werkelijk goede nummers komen, zal dat wel meevallen denk ik.’Ga naar voetnoot4 ‘JA, Gerard Kornelis vond tenslotte toch, dat hij jou en mij na al die jaren niet in de steek mocht laten. Hij is tòch een Christen, vind je niet,’Ga naar voetnoot5
Dat Van Oorschot liever de hele redactie van Tirade ziet vertrekken dan zijn politieke geestverwant, laat zien hoe nauw verbonden de uitgever zich voelt met de ideeën van De Kadt. Als uitgever mag Van Oorschot misschien een slimme zakenman zijn, als politicus is hij een idealist. Hij wil dat zijn tijdschriften een politieke koers varen die is afgestemd op het gedachtegoed van zijn vriend De Kadt. Veel schrijvers uit de jaren zestig en zeventig, door Van Oorschot denigrerend ‘artisten’ genoemd, kunnen maar moeilijk uit te voeten met wat zij gevaarlijke conservatieve opvattingen vinden. Langzamerhand ontstaat er in het hart van Tirade een onoplosbaar conflict tussen literatoren en politici. In een brief aan De Kadt verwoordt Van Oorschot zelf het als volgt: ‘Het soort literatoren, die zonder er verstand van te hebben over de politiek wenst mee te praten, en natuurlijk altijd “het beste, want tot niets verplichtende oordeel” geeft, gaat me nu zo langzamerhand meer dan wat ook vervelen. Schrijf dus zonder remmingen, verwikkelingen zul je met mij niet krijgen.’Ga naar voetnoot6 In de jaren zeventig maakt het tijdschrift een gespleten indruk met een geprononceerd literair profiel dat volkomen los lijkt te staan van het al evenzeer uitgesproken politieke profiel. De politieke opvattingen die met veel omhaal worden verkondigd, staan los van de poëticale opvattingen van de belangrijkste schrijvers. De afstand tussen deze twee stromingen in één tijdschrift wordt als- | ||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||
maar groter. Literatoren en politici in het tijdschrift komen steeds vaker met elkaar in botsing. Sommige auteurs, zoals Dick Hillenius en Rutger Kopland, geven aan zich te distantiëren van de politieke kant van Tirade, maar willen er toch in blijven schrijven.Ga naar voetnoot7 Ook polemist Jeroen Brouwers laat de redacteur weten dat ‘de politiek van die meneer De Kadt uit Oss’ wat hem betreft uit het tijdschrift mag verdwijnen.Ga naar voetnoot8 Het is opmerkelijk dat een tijdschrift dat zich op politiek gebied zo duidelijk manifesteert, zonder enige moeite schrijvers laat publiceren die zich van de politiek distantiëren. Hoe verhoudt dat zich met het op Forum gestoelde credo van Van Oorschot dat schrijvers in hun werk een geëngageerde houding ten toon moeten spreiden? Een verklaring voor deze schizofrene situatie kan gevonden worden in de receptie van literaire voorvader Menno ter Braak in Tirade en de rol die zijn leeftijdgenoot Jacques de Kadt daarbij speelde. Daarom is het goed om terug in de tijd te gaan: hoe dacht Menno ter Braak over de relatie tussen literatuur en politiek? | ||||||||||||||||
1. De schipperende intellectueel: Ter Braak tussen Regnum en SacerdotiumMenno ter Braak was als intellectueel in de jaren twintig en dertig voortdurend op zoek naar een rol voor de kunstenaar in de samenleving. Hij breekt expliciet met de erfenis van de Tachtigers die voor de schrijver een autonome positie in een esthetische ivoren toren hadden gereserveerd. De esthetische aristocratie van auteurs als Kloos en Van Deyssel is in de ogen van Ter Braak verwerpelijk én onmogelijk in een tijdsgewricht als het zijne. Ter Braaks opvattingen over literatuur en politiek worden gekleurd door zijn op Nietzsche geïnspireerde taalscepsis en de daaruit voortvloeiende kritiek op wetenschap en kunst. In zijn essays uit de jaren dertig kunnen we zijn zoektocht naar de plaats van de kunstenaar tussen Geest (de autonomie van het intellectuele) en Macht (de dominantie van het politieke) volgen. Uiteindelijk zal hij uitkomen bij een nieuwe elite. In Demasqué der schoonheid (1932) formuleert Ter Braak op krachtige wijze zijn taalscepsis.Ga naar voetnoot9 In hun woordgebruik verheerlijken de politicus, de kunstenaar en de wetenschapper de geest, en zij doen dat om hun eigen belang te versterken. De politicus spreekt over een ‘Ideaal’, de kunstenaar over de ‘Schoonheid’ en de wetenschapper over de ‘Waarheid’. Allemaal creëren zij een mythe waar- | ||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||
mee zij de indruk willen wekken boven de burger verheven te zijn. Ook in zijn eigen taalgebruik herkende Ter Braak dit mechanisme. Daarom worden beweringen in zijn essays steevast gevolgd door de onmiddellijke relativering ervan. Telkens legt Ter Braak verantwoording af over de ontwikkeling van zijn eigen denken zoals die zich in de vorige essays had afgetekend. En in ieder essay is zijn standpunt weer enigszins gewijzigd ten opzichte van het vorige, omdat hij niet te lang aan één idee wil blijven hangen. In de essays Politicus zonder partij (1934) en Van oude en nieuwe christenen (1938) denkt Ter Braak na over de politieke situatie in de wereld.Ga naar voetnoot10 Hij ziet al snel in dat er aan nationaal-socialisme, fascisme en communisme totalitaire en gevaarlijke kanten zitten: onder het masker van de ideale staat ontwaart hij de machtswellust van de betreffende elites. In zijn essays uit de jaren dertig wijst hij hierop: in deze systemen is een vorm van populisme werkzaam die de mens zijn identiteit ontneemt. Als vrijzinnig denker wilde Ter Braak zich niet conformeren aan welk ‘Groot Verhaal’ dan ook. Zelfs in een democratie ligt het gevaar van populisme en totalitarisme op de loer. Ter Braak noemt zich democraat uit pure noodzaak. Een dergelijke democraat probeert in de democratie gelijkheid en ongelijkheid in balans te houden zonder zich te beroepen op een heilige maatstaf. Hij accepteert de noodzaak in ongelijkheid te leven en het verlangen naar de gelijkheid te koesteren. Om dit labiele evenwicht in stand te houden is opportunisme nodig. Een opportunist handelt naar de eisen van het ogenblik zonder zich vast te leggen op een sacrosanct beginsel: Dat iemand zich democraat zou kunnen voelen, omdat hij in de democratische paradox een minimum ziet, dat door de christelijke discipline bereikt werd, en dat dus van waarde is ondanks de democratische phrasen en ondanks het algemeen kiesrecht, zelfs ondanks de esthetische pedanterie, is voor de begripsdemocraat abracadabra; dat een dergelijk iemand dus de democratie met haar paradoxale vrijheid en haar uit ressentiment geboren gelijkheid ‘voor de wet’ (om van de broederschap weer discreet te zwijgen) kan vervolgen met zijn sarcasme en tegelijk kan beamen met zijn instinct, is voor de begripsdemocraat dubbelhartigheid, scepticisme, verraad aan zijn ware democratie. Wat hem ontgaat, is immers, dat deze iemand (deze Niemand, om met Odysseus een woordspeling te riskeren) met evenveel hartstocht sarcastisch is jegens de democratische begripspedanterie als hij zich bewust is niet anders te kunnen leven dan met de democratische minima. De minima zijn zijn levenslist, zijn erfenis van het Christendom; door deze minima moet hij zich tegen de barbaarse Cycloop verdedigen, die hem en zijn makkers dreigt op te slokken, nadat hij hen bijeengedreven heeft in hun grot.Ga naar voetnoot11 | ||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||
In het verlengde hiervan moet de brochure De nieuwe elite (1939) gelezen worden.Ga naar voetnoot12 Daarin schetst Ter Braak de contouren van een toekomstige elite. Hij beschrijft die als een ‘wordende’ elite, die zich niet vastlegt op een hoger doel of een maatschappelijke utopie. Die nieuwe elite ontleent haar identiteit aan doelen op de korte termijn, de toekomstige intellectueel is iemand die vrij is: hij verkiest tijdelijke en veranderlijke waarden boven ‘de waarheid’. In het christendom, aldus Ter Braak, wordt het politieke denken gekleurd door het naast elkaar bestaan van Regnum (de politieke macht) en Sacerdotium (de geestelijke macht). Zij bestaan naast elkaar als onafhankelijke polen die in evenwicht zijn. In de jaren dertig is het evenwicht zoek geraakt door de ondermijning van het christendom door het socialisme, maar vooral door de vulgarisering van de politiek door het fascisme. Daardoor wordt de Geest te vaak ondergeschikt gemaakt aan de Macht. De kunstenaar rest weinig anders dan te schipperen tussen de polen Geest en Macht, zonder zich volledig aan één der polen te hechten. Het aanwezige fascistische gevaar en de wil het te bezweren dwingen de kunstenaar de democratie te aanvaarden als minimale verbintenis van alle individuen in een samenleving. Wie de democratie als ideaal in zijn vaandel gaat voeren, richt zich te veel op het Regnum. De kunstenaar mag echter in geen geval als platonisch toeschouwer terzijde blijven staan, omdat men dan het Sacerdotium te veel verheerlijkt. Tussen beide polen plaatst Ter Braak de schipperende elite: de intellectueel als politicus zonder partij. Deze politicus tegen wil en dank zou zich nooit kunnen scharen achter de idealen van één enkele partij; hij is daarvoor te opportunistisch. Ter Braaks taalfilosofie is een enkele keer in verband gebracht met de taalfilosofen van de Frankfurter Schule (Adorno en Benjamin) en met de Franse poststructuralistische filosofen Derrida en Foucault.Ga naar voetnoot13 Minstens zo frappant zijn de overeenkomsten tussen Ter Braak en de ‘postmoderne filosofen’ Lyotard en Rorty. De Amerikaanse filosoof deelt met de Fransman de kritiek op de metafysische aspiraties van de filosofie. Zij treden daarmee in de voetsporen van Franse filosofen als Derrida, Deleuze en Foucault, maar verschillen van hen op het punt van de politiek. De voorgangers waren in hun ogen tot niet veel meer in staat dan het doorprikken van illusies. Men kan denken aan Derrida die aantoont dat er in de taal (en dus in een tekst) geen centrum te vinden is, of men kan denken aan Foucault die laat zien hoe in een tekst machtsverhoudingen worden gecreëerd. De enige politieke daad die hun rest, is het laten zien van wat er fout gaat. Er iets tegenover stellen is vanuit hun denkwijze vrijwel on- | ||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||
mogelijk.Ga naar voetnoot14 Lyotard verkeert aanvankelijk in dezelfde kringen, maar maakt rond 1975 een wending naar de ethiek. Bij zijn pogingen houdt hij vast aan het Nietzcheaanse stramien van de poststructuralisten (‘alles is interpretatie’), maar hij gaat voor zijn politieke filosofie te rade bij Kant. Het werk waarin hij deze twee invloeden samenbrengt, is La condition postmoderne (1979).Ga naar voetnoot15 Het publiceren van dit invloedrijke werk maakt hem de eerste filosoof van het postmodernisme. De kern van zijn verhaal is ‘het einde van de grote verhalen’. Er is een direct verband tussen de grote geschiedfilosofische vertellingen en de totalitaire staat. Onder invloed van de teloorgang van het marxisme, overtuigend aangetoond in Solzjenitsyns Goelag archipel, verklaart hij de metaverhalen dood. Wat er dan overblijft, is een wereld die bestaat uit een hoeveelheid niet tot elkaar te herleiden ‘taalspelen’, waarbij geen enkele zijn wil kan opleggen aan een andere. In die pluraliteit vindt Lyotard een nieuwe basis voor gerechtigheid. Lyotard gaat uit van het geschil, ofwel de spanning die ontstaat tussen de verschillende eilandjes in een pluralistische wereld.Ga naar voetnoot16 De politiek dient ervoor te zorgen dat die naast elkaar kunnen blijven bestaan, zonder dat er één de overhand krijgt. Daardoor ontstaat er een ‘wij-gevoel’. In een cultuur naar Lyotards model pint men zich niet vast op één eilandje, maar stelt men zich open voor dat van een ander. Hij gebruikt daarvoor de metafoor van het schip dat tussen de eilandjes doorvaart, niet aanlegt, maar telkens verder beweegt. Wie deze metafoor van het schip serieus neemt, kan het verband met Ter Braak niet ontgaan. Ook die immers wilde zich niet vastleggen op één ideaal, ook hij wilde telkens openstaan voor nieuwe opvattingen. Als ideaal koos hij het schipperen.Ga naar voetnoot17 Ook de aan Lyotard verwante Rorty kan met Ter Braak in verband worden gebracht, wanneer hij nadenkt over hoe de postmoderne mens zijn daden kan rechtvaardigen. Omdat men dat alleen kan met behulp van woorden, stuit Rorty op problemen. Voor iemand die denkt in de lijn van Derrida en Foucault is de taal immers een allerminst eenduidig te hanteren middel. Dat hoeft volgens Rorty niemand ervan te weerhouden toch van woorden gebruik te maken, maar dan wel in het volle bewustzijn van de relativiteit ervan en van de twijfels die taalgebruik met zich mee draagt. Wie zich aldus probeert te rechtvaardigen is een ‘ironist’. Dat is iemand die zich bewust is van de toevalligheid van zijn eigen centrale waarden en verlangens. Hij heeft de gedachte losgelaten dat zijn ideeën terug te voeren zijn op iets wat buiten de tijdelijkheid te plaatsen is. ‘Ironists’ | ||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||
nemen zichzelf nooit helemaal serieus omdat zij zich er voortdurend van bewust zijn dat de woorden waarmee zij zichzelf beschrijven aan verandering onderhevig zijn. De rede is voor deze ‘ironist’ geen hogere waarde, maar een intelligente strategie om met onzekerheden om te gaan. De rede creëert hooguit een tijdelijk coherent netwerk waarvan de ‘ironist’ de relativiteit inziet. Voor wie terugblikt vanuit het begin van de eenentwintigste eeuw heeft het werk van Ter Braak een verbazingwekkende actualiteit. Doordat hij, net als de postmoderne filosofen, zijn gedachtegoed gebaseerd heeft op dat van Nietzsche, komt Ter Braak tot overeenkomstige conclusies. Dit gedachtegoed vindt aan het einde van de twintigste eeuw in brede (vooral Franse en Amerikaanse) kringen veel navolging. In de naoorlogse Nederlandse literatuurgeschiedenis echter zijn weinig auteurs te vinden die dit pad van Ter Braak verder gevolgd hebben. Juist in kringen waarin Ter Braak als criticus zeer werd gewaardeerd, bekommerde men zich niet om zijn politieke geschriften. In de literaire tijdschriften van uitgever Van Oorschot, Libertinage en Tirade, werd de politieke trom geroffeld door een andere Nietzscheaan, Jacques de Kadt, wiens lezing van de filosoof-met-de-hamer tot heel andere denkbeelden leidde... | ||||||||||||||||
2. Twee zielen, één gedachte?In zijn boek Het democratische verschil. Jacques de Kadt en de nieuwe elite benadrukt Dick Pels de verschillen en overeenkomsten tussen Menno ter Braak en Jacques de Kadt. Ook voor Pels vormen de politieke opvattingen van Ter Braak aanleiding hem een voorloper te noemen van ‘postmodernistische cultuurkritiek’. Daarin wordt in eerste instantie de hiërarchie van de Geest gedeconstrueerd en een koppeling gepostuleerd tussen gedachte en daad, maar in tweede instantie wordt er juist een ontkoppeling tussen beide sferen tot stand gebracht, waarbij de velden van politiek en cultuur institutioneel-sociologisch worden gescheiden en autonoom fungeren. Er ontstaat een precaire balans tussen kennispolitiek en antipolitiek die een nieuwe bepaling van de rol van de intellectueel mogelijk maakt.Ga naar voetnoot18 In Ter Braaks gespleten elite herkent Pels die ‘antagonistische samenwerking tussen denkers en doeners die elkaars professionalisme respecteren, maar ook de keerzijde ervan kennen en uitspelen in hun spel van wederzijdse rivaliteit. [..] Het idee van de “gespleten elite” houdt geestelijke en wereldlijke macht gescheiden, ook al is de geest inmiddels verwereldlijkt en wordt haar autonomie niet langer geclaimd op grond van een belangeloos waardevrijheidsgebod.’Ga naar voetnoot19 | ||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||
In de literatuurgeschiedenis is De Kadt te vinden in de nabijheid van Ter Braak en Du Perron. Ruiter en Smulders plaatsen hem in de context van de ‘aristocratische modernisten’.Ga naar voetnoot20 Deze literaire sceptici proberen in de jaren dertig een levenshouding te vinden die past bij de snel veranderende wereld. Zij bezien de vervlakking die de opkomst van de massa met zich mee lijkt te brengen met veel zorg, maar willen er niet voor wegvluchten in een ivoren toren zoals veel van hun voorgangers deden. Net als Ter Braak en Marsman keert De Kadt zich tegen een conservatieve en antidemocratische maatschappijvisie. In hun zoektocht naar een nieuwe levenshouding verwoorden deze verschillende denkers nogal uiteenlopende antwoorden. Jacques de Kadt kan beschouwd worden als één van de cultural travellers uit het interbellum. Hij begint zijn intellectuele loopbaan aan de linkerzijde van de socialistische zuil, maakt zich daar van los om vervolgens fervent anticommunist te worden. Zijn zoektocht naar een geschikte plaats voor zijn politieke idealen leidt hem langs vrijwel alle partijen aan de linkervleugel van het vooroorlogse politieke spectrum: de CPH (Communistische Partij Holland), de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij) en de OSP (Onafhankelijke Socialistische Partij). Aan het einde van de jaren dertig heeft De Kadt zich van alle partijen los gemaakt en bestrijdt hij de dominante ideologieën van zijn tijd: fascisme en communisme. In deze periode schrijft hij zijn twee belangrijkste boeken Van Tsarisme tot Stalinisme (1935) en Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1938). In zijn bespreking van Het fascisme en de nieuwe vrijheid schrijft Ter Braak: ‘Mocht een staatsman dus ooit op basis van De Kadts politieke ideeën aan een partij leiding gaan geven, dan zou ik mij zonder enige intellectuelen-pruderie bij die partij willen aansluiten.’Ga naar voetnoot21 Opmerkelijk is dat Ter Braak na deze lovende openingswoorden toch met stevige kritiek komt. De Kadt laat te weinig autonomie voor de niet-politieke mens en is te weinig subtiel voor iemand die zoveel belang hecht aan de cultuur. Kortom: de fout die De Kadt in de ogen van zijn tijdgenoot maakt is dat hij de ‘macht’ (de politiek) te veel laat prevaleren boven de ‘waardigheid’ (de cultuur). Deze bespreking herinnert aan wat De Kadt in 1934 schreef over Politicus zonder partij. In het kritische stuk ‘Politicus zonder politiek’ beticht hij Ter Braak ervan een luxe-intellectueel te zijn die wel veel schrijft over democratie, maar niet tot handelen overgaat. Daarmee brengt hij de nieuwe elite niet dichterbij. Hij vraagt van Ter Braak wél partij te kiezen, en als actief politicus mee te werken aan de veranderingen van het democratisch systeem. Te veel cultuur dus, te weinig politiek. Ondanks deze kritische woorden over en weer is er veel waardering. Uit de | ||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||
briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron wordt duidelijk dat De Kadt voor hen de enige acceptabele politicus was en er waren zelfs plannen om een gezamenlijk tijdschrift op te richten.Ga naar voetnoot22 De waardering van de voormannen van Forum is geenszins opmerkelijk. De opvattingen van De Kadt stemmen in belangrijke opzichten overeen met die van Ter Braak. Die overeenkomsten worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door een gemeenschappelijke inspiratiebron: Friedrich Nietzsche. In De Kadts denken over een nieuwe elite klinkt de echo van Nietzsche via het werk van de Franse politiek denker Sorel door. Diezelfde echo is hoorbaar bij Ter Braak, al volgt zij een andere route, onder meer via Stirner en Du Perron. Men heeft de ideeën van De Kadt wel eens getypeerd als ‘liberaal cultuursocialisme’. Democratie betekende voor De Kadt namelijk niet alleen materiële gelijkheid, maar in de eerste plaats de mogelijkheid tot zelfontplooiing van het individu. Voor hem is democratie ‘de grootst mogelijke geestelijke ongelijkheid bij de grootst mogelijke materiële gelijkheid’.Ga naar voetnoot23 Het democratische proces heeft in zijn ogen als doel het selecteren van de meest bekwame culturele leiders. En daarmee keerde hij zich tegen een machtsvorm waarin mensen uit bevoorrechte milieus, ongeacht of zij geschikt zijn, automatisch en langdurig op maatschappelijke sleutelposities terecht kunnen komen. Naar De Kadt's overtuiging moet iedereen de mogelijkheid hebben om een machtspositie in te nemen. Dat is de ‘socialistische’ kant van zijn gedachtegoed. Tegelijkertijd houdt hij het belang van hiërarchie en de leiding van een elite overeind: zonder die leiding kan er op politiek en vooral cultureel gebied weinig terecht worden gebracht. Dat elitedenken herinnert eerder aan de negentiende-eeuwse liberalistische idealen dan aan het traditionele socialistische gedachtegoed. Dick Pels spreekt in zijn onderzoek naar de opvattingen van De Kadt over elite en democratie dan ook over een ‘aristocratische democratie’, waarin een evenwicht wordt gezocht tussen gelijke rechten voor ieder individu en ongelijke, maar tijdelijke machtsposities.Ga naar voetnoot24 De belangstelling van De Kadt gaat vooral uit naar de vraag hoe die nieuwe elite zou moeten ontstaan. Hij koestert een groot wantrouwen ten opzichte van geïnstitutionaliseerde elites die op een oneigenlijke manier aan de macht gekomen zijn en die er alleen maar op uit zijn hun machtspositie te behouden. Personifiëringen daarvan zijn in die tijd Hitler, met zijn nationaal-socialistische elite, en Stalin, met de communistische elite. Om te zorgen dat dit wantrouwen tegen elites niet leidt tot een teloorgang van de selectie van de besten, wil De Kadt institutionele middelen inzetten die ervoor zorgen dat de elite zich nooit | ||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||
kan beschouwen als een geprivilegieerde kaste. Een elite moet in staat zijn een tijdelijke elite te vormen. Pels formuleert dit dilemma als volgt: ‘Hoe kan het georganiseerde politieke vertrouwen dat elitevorming mogelijk maakt stelselmatig worden gecombineerd met het georganiseerde wantrouwen dat die elites grenzen stelt?’Ga naar voetnoot25 Als elites zo gevaarlijk zijn, wie moeten er dan deel uitmaken van een elite die niet gevaarlijk is? De Kadt heeft het over ‘non-conformisten, dissidenten, kunstenaars en filosofen’ die blijk geven van een generalistische visie. Ook moeten zij de juiste mentaliteit bezitten: ‘de nieuwe mens leeft niet langer in zekerheden, maar hij is in staat te leven in het Raadsel’. Hiermee wordt bedoeld dat de intellectuelen die de nieuwe elite vormen een permanente onzekerheid verkiezen boven de veiligheid van een vaststaande waarheid. De elite bestaat dus uit een kleine groep individualistische dissidenten die de maatschappij zo wil organiseren dat er een vruchtbare ondergrond ontstaat voor de groei van persoonlijkheden en (daardoor) van de cultuur als geheel. Er zijn belangrijke verschillen tussen De Kadt en Ter Braak. Voor de eerste is het politiek engagement het ideaal, voor de tweede niet meer dan een pragmatische en tijdelijke toestand waartoe de situatie in de wereld hem dwingt. Dit verschil komt tot uiting in hun beider elitebegrippen. De opportunistische elite van Ter Braak was in essentie gespleten: de denkende elite zal schipperen tussen de klippen van Geest en Macht, zonder daarbij geleid te worden door het idee van een aardse of hemelse heilstaat, de handelende elite zal zich bezighouden met de democratie als een labiel evenwicht tussen gelijkheid en ongelijkheid. De spanning tussen denken en handelen, tussen cultuur en politiek vormt de kern van deze visie. De Kadt legt het primaat bij de handelende elite waardoor er geen sprake meer is van spanning tussen cultuur en politiek. Integendeel, een goed georganiseerd democratisch systeem garandeert als vanzelf de ontwikkelingsruimte voor cultuurdragers. De Kadt verkiest de politieke stellingname boven het intellectueel schipperen tussen verschillende ideeën, omdat de noodzaak tot dat laatste bij hem ontbreekt. Waar Ter Braaks systeem uitgaat van een negatieve situatie, daar werkt De Kadt vanuit een maatschappelijk ideaalbeeld. In een maatschappij zoals hij die zich voorstelt, is er een vanzelfsprekende ruimte voor de intellectueel. Die komt echter wel op de tweede plaats en wordt daarmee min of meer onschadelijk gemaakt. Ter Braak gelooft niet in de bestaansmogelijkheid van een dergelijke ideale staatsvorm en is derhalve genoodzaakt te schipperen. | ||||||||||||||||
3. De verborgen elite van GompertsDat De Kadt met zijn gepolitiseerde cultuurbegrip zo'n belangrijke rol kan spe- | ||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||
len in achtereenvolgens Libertinage en Tirade is goed te begrijpen vanuit de waardering van Ter Braak en Du Perron. Zijn omgang met Ter Braak maakt hem de meest voor de hand liggende opvolger. Vlak voor de oorlog waren er plannen geweest om een nieuw tijdschrift op te richten waarin de literaire voormannen samen met De Kadt en zijn geestverwant Sal Tas een rol zouden spelen. Van Oorschot was (naar eigen zeggen) bij dit proces betrokken en zag de plannen door de oorlog in duigen vallen. Na de oorlog wil hij zich maar wat graag revancheren. Men zou verwachten dat redactie en medewerkers van Libertinage en Tirade, bekend als zij zijn met de subtiele benadering van de relatie tussen politiek en literatuur in het werk van Ter Braak, de ideeën van De Kadt niet klakkeloos zullen accepteren. De Kadt immers maakt de literator ondergeschikt aan de politicus. Maar de speelruimte van De Kadt binnen het tijdschrift is groot, omdat de belangrijkste literaire tegenhangers op een niet minder eenzijdige wijze met de nalatenschap van Ter Braak omgaan. De onvolledige receptie van Ter Braak wordt beïnvloed door literair criticus Hans Gomperts. Na de Tweede Wereldoorlog worden de twee kanten van Ter Braak in de tijdschriften van Van Oorschot door twee verschillende dominante figuren vertegenwoordigd. De Kadt claimt de politieke erfenis, Gomperts de literair-kritische. Meer dan eens is vastgesteld dat in de literaire wereld van vlak na de Tweede Wereldoorlog het gezag van de inmiddels overleden Ter Braak en Du Perron nog erg groot was.Ga naar voetnoot26 In tal van kleine tijdschriftjes heeft men geprobeerd de literaire draad van Forum weer op te pakken, als in 1948 Libertinage wordt opgericht door H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen. Gomperts had voor de oorlog contact gehad met Ter Braak en bezit na de oorlog de reputatie een begenadigd literair essayist te zijn. Om die reden dicht het tijdschrift zich de erfenis van Du Perron en Ter Braak toe. In het debat dat aan het begin van de jaren vijftig ontstaat, profileert Gomperts zich als degene die de poëtica van Ter Braak verdedigt tegenover de aanvallen van bijvoorbeeld Paul Rodenko en Willem Frederik Hermans. Gomperts oefent met zijn beeld van Ter Braak grote invloed uit op de receptie van diens ideeën in Libertinage en Tirade. Gomperts heeft weinig affiniteit met het avontuurlijke en dialectische denken in sommige essays van Ter Braak. Hij ziet de complexiteit daarvan vooral als de polemische strategie van een auteur die er op uit was andermans waarheden onderuit te halen. Wat Ter Braak daarbij zelf opbouwde, kan de jonge geestverwant niet altijd bekoren. Al in het vooroorlogse essay ‘Uzzeltje’ geeft hij blijk van zijn onvrede met de precieze inhoud van de essays: ‘Ik blijf als lezer van zijn nieuwste boek [Van oude en nieuwe christenen, SB] niet in zijn avontuur | ||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||
geloven; het lukt mij niet, lang een ernstig partner te zijn in dit spel.’Ga naar voetnoot27 En in het essay ‘Jagen om te leven’ (1949), dat in de tweede jaargang van Libertinage verscheen, bekritiseert Gomperts de manier waarop Ter Braak schematiseringen en rationaliseringen maakt van het zeer complexe menselijk handelen.Ga naar voetnoot28 De kritische mens zoals Ter Braak zich die voorstelt, beweegt zich telkens hechtend en onthechtend door de wereld, waardoor hij tot een rangorde en een waardebepaling kan komen. Wie zich volledig wil onthechten, ontbeert kritische zin en wil de werkelijkheid te veel ontvluchten. Gomperts plaatst daartegenover een eigen elitebeeld, dat van de ‘verborgen elite’: Want de verborgen élite die de uitverkorenen van voorheen opvolgt, is niet meer een geloofsgroep, maar een kultuurgroep: de mensen van kunst en wetenschap, de ‘scheppers’, de door schoonheid gegrepen intellektuelen. Zij zijn de élite van vandaag die een geslaagde zelfverheffing achter de rug heeft; zij zijn dus ook alleen verborgen in die zin dat zij niet tot de heersende klasse en de geprivilegieerden behoren.Ga naar voetnoot29 Eerder zagen we dat De Kadt een elitebegrip creëerde waarin het primaat lag bij het handelen en daardoor bij de praktische politiek. Nu zien we dat Gomperts een elitebeeld creëert waarin de voorhoede gevormd moet worden door mensen die zich niet met politiek en machtsvorming bemoeien: soevereine intellectuelen en kunstenaars. Gomperts plaatst de wereld van de Geest boven die van de Macht. Ook bij hem zien we dus een ééndimensionaal elitebegrip, en in die zin neemt hij afstand van Ter Braak. Die had immers de kunstenaars verweten theorieën te ontwikkelen om hun wereld, die van de geest, de hoogste waarde toe te kennen, en dat is precies wat Gomperts hier doet. Na Jagen om te leven heeft Gomperts zich nauwelijks nog met cultuurpolitiek beziggehouden. Hij concentreert zich volledig op het schrijven over literatuur en literatuurkritiek.Ga naar voetnoot30 Hij beschouwt Ter Braak daarbij als zijn voorloper en inspiratiebron. Hij doet dat onder meer in zijn lezing ‘De twee wegen der kritiek’, waarin hij de kritiek in de traditie van Forum plaatst tegenover de kritiek in het zojuist opgerichte tijdschrift Merlyn.Ga naar voetnoot31 Hij pleit voor literaire kritiek waarin de aandacht uitgaat naar de verhouding tussen de persoonlijkheid van de auteur en de maatschappelijke omstandigheden die zijn werk beïnvloeden. Hij formuleert | ||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||
daarbij onder meer de volgende eis: ‘Hoeveel realiteit, voor de lezer herkenbare realiteit, durft een schrijver aan [...]?’Ga naar voetnoot32 Het gaat daarbij om de ‘emotioneel beleefde, persoonlijk geordende [realiteit], karikaturaal, satirisch of op een andere manier geselecteerd en georganiseerd, zodat een bepaalde visie van de auteur met zijn sentimenten en zijn conclusies erin is neergelegd, een commentaar of een requisitoir.’Ga naar voetnoot33 Net als Ter Braak heeft Gomperts aandacht voor de auteur en diens relatie tot de maatschappij waarin hij leeft. Hij verwerkt zijn gedachten hierover in het begrip ‘intentie’. Gomperts ziet het schrijven van een literair werk als een communicatiesituatie waarin een auteur door middel van een tekst met zijn lezer communiceert. De lezer kan niet zo maar iedere betekenis aan de tekst toekennen, maar moet daarbij rekening houden met wat de intenties van de auteur geweest zouden kunnen zijn. Die intenties zijn niet altijd eenvoudig te achterhalen, maar kunnen via interpretatie uit de tekst afgeleid worden. Een formele analyse à la Merlyn kan daarbij wel degelijk van dienst zijn, maar mag er niet toe leiden dat de auteur buiten spel gezet wordt. Ook hier creëert Gomperts een eenzijdig beeld van Ter Braak, dat aansluit bij zijn eerder geventileerde opvattingen, waarbij de aandacht volledig wordt gericht op ‘Ter Braak-als-criticus’. De taalfilosofie en politieke opvattingen van Ter Braak zijn voor Gomperts niet interessant. In het oeuvre van de voorganger benadrukt hij vooral die plaatsen waar het gaat over de relatie tussen de auteur (vent) en zijn tekst. Op die manier creëert hij een Ter Braak die naast hem staat in de strijd tegen Merlyn. Het genuanceerde, ‘gespleten’ elitebeeld van Ter Braak wordt in Libertinage en Tirade vertegenwoordigd door twee verschillende auteurs, een criticus en een politicus, die het primaat van de elitevorming totaal anders leggen: bij De Kadt is de handelende elite superieur en bij Gomperts de denkende. De beide ideeën zijn nog wel in het tijdschrift aanwezig, maar de subtiele balans die er was bij Ter Braak is verdwenen. In deze splitsing van het ‘atoom Ter Braak’ ligt de kiem voor het in zichzelf verscheurde karakter van het tijdschrift Tirade. | ||||||||||||||||
4. De receptie van Ter Braak in TiradeGomperts' creative misreading heeft een grote invloed gehad op de receptie van Ter Braak, niet alleen in Tirade, maar in een belangrijk deel van het literaire circuit. Vanaf de jaren vijftig heeft men zich in de essayistiek en de literatuurwetenschap geconcentreerd op de criticus Menno ter Braak. Niet alleen de interpretatie van Gomperts is daarvoor van belang geweest, maar ook die van Over- | ||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||
steegen in Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen (1969).Ga naar voetnoot34 Gezien de aard van zijn onderzoek legt deze vooral de nadruk op de poëticale opvattingen van auteurs, en minder op de (taal)filosofische ideeën. Hij concentreert zich op Ter Braaks persoonlijkheidscriterium, en op de rol die hij speelde in de belangrijke debatten. Het verschijnen van het boek van Oversteegen is één van de impulsen geweest tot het debat over aard en functie van de literaire kritiek in de jaren zeventig, waarin verschillende critici in Tirade een actieve rol speelden. In dat tijdschrift nam men het beeld van de gedepolitiseerde Ter Braak over en formuleerde aan de hand daarvan criteria aan de hand waarvan literatuur besproken diende te worden. In 1976 worden Jaap Goedegebuure en Herman Verhaar de nieuwe redacteuren van Tirade. Zij hebben gestudeerd aan de Universiteit Leiden waar Gomperts op dat moment hoogleraar is. Hun opvattingen over literaire kritiek zijn dan ook sterk beïnvloed door die van Gomperts. Zo laat Herman Verhaar geen twijfel bestaan over zijn verhouding tot Ter Braak: Toen ik Ter Braak in mijn ontvankelijkste jaren begon te lezen, begreep ik er [...] weinig van, althans van zijn grote essays, en nog steeds vind ik boeken als Politicus zonder partij, Van oude en nieuwe christenen en De nieuwe elite moeilijk en de moeite van het aandachtig lezen in de eerste plaats waard uit belangstelling voor de intellectuele achtergrond en de ontwikkeling der ideeën van Ter Braak als criticus en ‘journalist’.Ga naar voetnoot35 De onafhankelijke positie als criticus, zijn belezenheid en internationale oriëntatie zijn de positieve kwalificaties die Verhaar zijn voorganger toedicht. De overwegingen in de politiek getinte essays zijn voor hem minder relevant. Goedegebuure oriënteert zich in een serie portretten op de invloedrijke critici van zijn tijd. Daarbij passeren Carel Peeters, Aad Nuis, Wam de Moor, K.L. Poll en Tom van Deel de revue. In diezelfde reeks besteedt hij aandacht aan Gomperts én Ter Braak.Ga naar voetnoot36 Als uitgangspunt bij alle portretten dient de eerdergenoemde opvatting van Gomperts dat een literair werk functioneert in een proces van communicatie tussen auteur en lezer, en daarbij verwijst naar een als gemeenschappelijk veronderstelde werkelijkheid. De criticus speelt in dat proces een rol als intermediair: de ene criticus (Peeters) wil het liefst zo dicht mogelijk bij de schrijver staan en maakt van zichzelf een onmisbaar exegeet, de andere (De Moor) neemt een te nederige positie in, wanneer hij als een museumgids de werken van de door hem gewaardeerde schrijvers aanprijst. | ||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||
In het werk van Gomperts waardeert Goedegebuure de opvatting dat de criticus een ontvangstbevestiging schrijft van het boek die hij voor alle lezers publiceert.Ga naar voetnoot37 Aan die ontvangstbevestiging voegt de criticus een beknopte omschrijving en beoordeling van het werk toe. Deze visie op de literaire criticus is Goedegebuure dierbaar, omdat Gomperts nergens uitgaat van een dogma of een interpretatiemodel. Een ander aspect van Gomperts' denken dat hij van belang acht is de aandacht voor de auteur en de maatschappelijke context van de tekst, iets wat door de interpreten uit Merlyn wel eens veronachtzaamd is. Gomperts benadrukt de rol die de subjectieve vooronderstellingen van de criticus spelen; een objectieve analyse is een utopie. Hij geeft de interpreet daarmee geen vrijbrief voor de ‘vrije interpretatie’, want het kader waarbinnen de interpretatie dient plaats te vinden is de mogelijke intentie van de auteur. De criticus kan kiezen voor een minimale analyse die de tekst volgt en de daarin liggende bedoeling van de auteur probeert te achterhalen. Goedegebuure sluit zich in zijn stukken aan bij dit beeld van de criticus dat Gomperts schetst, en treedt daarmee welbewust in diens voetsporen. In een lezing over Ter Braak beschrijft Goedegebuure de invloed die de auteur op hem had toen hij los wilde komen van de wetenschappelijke objectiviteit, en een lossere en persoonlijke schrijfwijze leerde hanteren. Ook heeft Ter Braak invloed gehad op zijn kritische praktijk, wat hem dan ook op het verwijt van epigonisme is komen te staan. Toch signaleert hij een verschil in literatuuropvatting: Het afwijzen van oorspronkelijke en pseudo-religies hebben Ter Braak er mijns inziens ten onrechte toe gebracht ook de troost die de kunst brengen kan af te wijzen, al speelt bij hem ongetwijfeld mee dat die troost in de opvatting van Schopenhauer, tegen wie hij zich hier richt, voornamelijk ligt in het esthetisch genoegen. Toch hoeft dat niet zo te zijn. De kunst, en meer in het bijzonder de literatuur, kan worden opgevat als door geen enkele wetenschap of filosofie te vervangen bron van kennis omtrent het menselijk bestaan, waardoor alle vragen zeker niet probleemloos worden beantwoord, maar waardoor de ontoereikendheid van het bestaan en de onvolmaaktheid een vertroostend aspect uitgaan. Kunstenaars helen wonden door ze met precisie bloot te leggen.Ga naar voetnoot38 De jonge critici van Tirade dragen in de jaren zeventig literatuuropvattingen uit die aansluiten bij het door Gomperts gecreëerde beeld. Ze laten de politieke opvattingen van Ter Braak links liggen en nemen afstand van een deel van zijn kritiek op de culturele elite en de door hen gecreëerde status van de literatuur. Op dat punt weigert men mee te gaan in de gedachtegang van Ter Braak en kiest men welbewust een andere weg. In Ter Braak zien zij een auteur die pleit | ||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||
voor een vorm van literatuurkritiek die de nadruk legt op de persoonlijke kenmerken van de auteur en de relatie daarvan met de literaire tekst. Dit beeld van Ter Braak zetten zij strategisch in tijdens het poëticale debat in de jaren zeventig, wanneer zij de strijd aangaan met tijdschriften als De Revisor en Raster waarin de vormtechnische problematiek van het schrijven benadrukt wordt. | ||||||||||||||||
5. De elite der gematigden: De Kadt na de oorlogTerwijl de literatoren in Tirade zich buigen over de ‘taak van de criticus’ en zich daarbij richten op Ter Braak, vertegenwoordigt De Kadt de politieke kant van het tijdschrift. Na de tweede wereldoorlog is de politieke essayist weer zeer actief geworden, onder meer als kamerlid voor de Partij van de Arbeid. Hij is in de jaren vijftig en zestig fractiewoordvoerder over buitenlands beleid en geeft in die hoedanigheid blijk van een grote aversie tegen het Russische communisme. Hij ontwikkelt in de loop der jaren een sterk geloof in de mogelijkheden van de technologie en raakt ervan overtuigd dat er een situatie ontstaan is waarin één land de wereld zou kunnen beheersen. De Sovjetunie is daar op uit en vormt een groot gevaar voor de westerse democratieën. In zijn geschriften uit de naoorlogse jaren ontwikkelt De Kadt een strategie die het westen naar zijn idee zou moeten hanteren om deze vijand te bedwingen. Er is in die strategie geen ruimte voor toenadering. De Verenigde Staten moeten de wapenwedloop met de Sovjetunie tot in het uiterste doorvoeren. Het westerse productiesysteem is door de vrije markt tot veel meer in staat dan het Russische, waardoor er een militair overwicht bereikt kan worden. Tegelijkertijd pleit De Kadt voor een economische boycot. Hij heeft een zeer negatief beeld van het communistische economische systeem, dat naar zijn idee alleen overleeft door de illegale handel met het westen. Door een boycot zal de zwakte van het systeem blootgelegd-worden, niet alleen voor de westerse leiders, maar ook voor de Russische bevolking, waardoor de roep om hervorming zou toenemen. Aan deze combinatie van externe en interne druk zal de Sovjetunie vervolgens te gronde gaan. Met deze opvattingen komt De Kadt in de jaren zestig en zeventig meer en meer alleen te staan. De kritiek op het politieke optreden van de Verenigde Staten bereikt tijdens de oorlog in Vietnam een hoogtepunt; onder linkse jongeren en geëngageerde intellectuelen wordt het gemeengoed de schuld van de Koude Oorlog bij de voormalige Amerikaanse bondgenoot te leggen. Deze ontwikkelingen vinden hun weerslag in de redactie van Tirade. Midden jaren zestig zetelen onder meer Aad Nuis, Adriaan Morriën en Charles B. Timmer in de redactie van het tijdschrift. Zij krijgen er steeds meer moeite mee de polemische artikelen van De Kadt te publiceren, wat menigmaal leidt tot een botsing tussen de redactieleden en uitgever Van Oorschot. In 1967 reageert De Kadt in een furieus stuk op een in Tirade verschenen artikel van Chomsky, maar de redactie | ||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||
weigert over te gaan tot plaatsing. De Kadt doet zijn beklag bij Van Oorschot die vervolgens de redactie voor het blok zet. Wanneer de redactie is afgetreden, gaat Van Oorschot enige jaren de redactie alleen doen. Hoe onvoorwaardelijk de uitgever zich achter De Kadt schaart, blijkt nog maar eens uit het volgende briefcitaat: Ik denk er niet over Tirade, zonder jou, of met alleen maar een gedeelte van jou, voort te zetten. Gerard Kornelis denkt er precies zo over en bedankte als redakteur. [...] Een Tirade met een andere politiek als het [sic!] onze wordt niet door mij uitgegeven. Al dat gezever van Timmer en al die pretenties van een overigens aardige jongen als Nuis, zouden in staat zijn Tirade van ‘gezicht’ te doen veranderen. En daar bedank ik uiteraard feestelijk voor.Ga naar voetnoot39 Aan het begin van de jaren tachtig komen Van Oorschot en De Kadt enigszins uit hun politieke isolement. Verschillende publicisten (Cohen, Lauxtermann, Havenaar) interpreteren ontwikkelingen in de Koude Oorlog aan de hand van de visie van De Kadt. In de Verenigde Staten komt een president aan de macht (Reagan) die de druk op de Sovjetunie verhoogt en een politiek voert die voor een groot deel voldoet aan De Kadts eisen. De toenemende druk, gecombineerd met de van binnenuit ingezette hervormingen van de Sovjetpresident Gorbatsjov, zorgen ervoor dat het communistische systeem instort. Wanneer dat in 1991 het geval is, kan De Kadt het niet meer meemaken. In De politiek der gematigden (1972) koppelt De Kadt deze politieke opvattingen direct aan zijn democratieopvatting.Ga naar voetnoot40 Zijn rigoureuze buitenlandse politiek ligt in het verlengde van zijn beeld van de Sovjetunie als directe bedreiging voor het democratische systeem. Terwijl hij vreest voor een linkse totalitaire overheersing, ziet hij in de westerse wereld juist een toenemende sympathie voor linkse opvattingen. Er wordt gedemonstreerd tegen de politiek van de Verenigde Staten en er klinken positieve geluiden over het communistische Cuba. Deze mentaliteit, die kenmerkend is voor de protestbewegingen van jongeren in de jaren zestig, wordt door De Kadt gezien als ‘links irrationalisme’ van ‘neorevolutionaire pacifisten’ en is voor hem een minstens zo grote bedreiging van de westerse democratie. Zelfs leden van zijn eigen partij worden hierdoor beïnvloed. Halverwege de jaren zestig komt in de PvdA de stroming ‘nieuw links’ op. Men wil de partij een zwenking naar links laten maken. Om die reden verlaat De Kadt uiteindelijk de partij waarvoor hij jarenlang kamerlid was geweest. In de revolutionaire jaren zestig stelt De Kadt zich tamelijk conservatief op, vooral wat de buitenlandse politiek betreft. Met de roep om hervorming van het democratische systeem heeft hij meer affiniteit, al zijn de voorstellen van nieuw links en D'66 hem te radicaal. De Kadt vindt dat deze partijen de oren te | ||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||
veel laten hangen naar de directe gevoelens van de massa. Die zijn echter niet altijd in het belang van de gehele samenleving en daarom moet men daaraan niet te veel gewicht geven. Tegelijkertijd is De Kadt ook zelf ontevreden over het huidige systeem. In het nog immer verzuilde Nederlandse kiesstelsel maken de kiezers geen politieke keuze, maar leggen zij getuigenis af. Bovendien werkt het coalitiestelsel remmend op de democratie: na de verkiezingen wordt er maandenlang buiten het zicht van de kiezer onderhandeld en komt men met een regeringsprogramma vol compromissen. In De politiek der gematigden doet De Kadt voorstellen om de politiek te hervormen naar het Amerikaanse en Engelse model. Er zou dan een districtenstelsel moeten komen, met twee partijen: een progressieve en democratische volkspartij en een conservatieve partij. De kiezers kunnen dan kiezen voor een kandidaat van één van beide partijen, waarop de regering gevormd zou worden door de winnende partij. Op die manier wordt de kiezer beloond voor zijn stem. Tot zover verschilt De Kadts voorstel niet veel dan dat van zijn tegenstrevers. Hij zag echter ook de negatieve kanten van een systeem waarin de kiezer zoveel invloed krijgt. Zo zou de premier bijvoorbeeld een veel belangrijkere machtspositie krijgen dan voorheen. Dat was voor De Kadt geen al te veilig idee: de geschiedenis van de Verenigde Staten had immers uitgewezen dat een zwakke president fnuikende gevolgen kan hebben. Ook schuilt het gevaar van een mediademocratie: de persoon die de meeste aandacht weet te genereren, maakt de grootste kans om gekozen te worden. Om deze negatieve gevolgen te ondervangen voegt hij aan zijn progressieve democratische voorstel een conservatief element toe: een raad van de democratie. Om te zorgen dat het democratisch proces ordelijk kan verlopen, is er een ‘code’ van democratisch gedrag nodig. Daarin dienen de democratische opvattingen te worden uitgewerkt en dient iedereen beoordeeld te worden naar het gedrag ten opzichte van die ‘code’. Het opstellen en toepassen ervan zou moeten gebeuren door een raad van de democratie. Daarin moeten actieve politici zitting hebben, maar ook politici die zich al uit de actieve politiek hebben teruggetrokken, theoretici van de politiek, en vertegenwoordigers van de natuurwetenschappen, de techniek en het bedrijfsleven. Deze mensen moeten de ‘code’ hanteren, maar ook de discussie erover initiëren als er maatschappelijke veranderingen optreden. Wat is nu precies de positie van deze raad? Ze moet ‘adviezen’ uitbrengen; want het is en blijft de taak van regeringen om te regeren en tijdig de nodige maatregelen ter beveiliging en ter wijziging te nemen. Doch de adviezen van een dergelijke Raad zullen een zodanige morele zwaarte hebben dat het niet gemakkelijk zal zijn voor regeringen om die adviezen naast zich neer te leggen of ertegen in te gaan.Ga naar voetnoot41 | ||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||
Hoe wordt deze raad samengesteld? Zij moet benoemd worden door de parlementen waarbij rekening wordt gehouden met parlementaire minderheden en dergelijke. De debatten die zij voeren zullen openbaar zijn. De politiek die Jacques de Kadt in de jaren zeventig bepleit, bestaat uit een vernieuwing van het democratische proces, maar dan met een conservatieve rem erop. De Kadt ziet in dat de roep om democratische vernieuwing in kringen van D'66 en Nieuw Links getuigt van weinig realiteitszin. In zijn eigen voorstel probeert hij de balans te vinden tussen vernieuwing en traditie, tussen democratisering en elitevorming. Dit levert een genuanceerd democratisch systeem op waarvan men zich echter wel af kan vragen of het in de praktijk werkbaar is. Ook dit systeem levert immers problemen op. Als er een raad van de democratie wordt ingevoerd, dan zal die een zeer grote macht krijgen. Wat moet er dan weer gebeuren om te voorkomen dat de leden van de raad hun macht misbruiken? De Kadt lijkt niet goed te beseffen dat hij het probleem in deze vorm alleen maar verschuift. Bovendien blijkt hieruit, ondanks de goede bedoelingen, nog steeds een impliciet dédain naar de massa. Dit alles is er immers voor bedoeld om verkeerde beslissingen van het kiezersvolk indien nodig te kunnen corrigeren. Hoe democratisch is dat dan nog? Al met al doet De Kadt weer een stap verder weg van Ter Braaks ‘gespleten elite’. In De politiek der gematigden vinden we net als in de jaren dertig een praktische politieke elite, maar nu speelt de cultuur daarin zelfs geen enkele rol meer. Ten tijde van de koude oorlog is de belangstelling van De Kadt nog meer verschoven van het culturele domein (de zelfontplooiing van de intellectueel) naar het politieke domein (de praktische vormgeving van de democratie). Al in de jaren dertig werd het kunstenaarschap bij De Kadt mogelijk gemaakt door veranderingen in het democratische systeem, in de jaren zeventig is die rol van de kunstenaar voor hem definitief secundair geworden. Er is in Tirade in de jaren zeventig een situatie ontstaan waarin literatuur en politiek als afgescheiden polen los van elkaar een plaats hebben. De schrijvers laten zich nauwelijks uit over de politiek, de politici nauwelijks over literatuur. En daarmee is men ver verwijderd van Ter Braaks subtiele laveren tussen artistieke autonomie en politieke betrokkenheid. | ||||||||||||||||
6. Een schizofreen tijdschrift: Tirade in de jaren zeventigDe vraag hoe de kunstenaar zich heeft te verhouden tot de politiek is van alle tijden. Wie die vraag stelt, bevindt zich onmiddellijk in het hart van het debat over de autonomie van de kunsten. Moet een auteur zich losmaken van iedere politieke verbintenis en vanuit een soevereine positie kritiek leveren op de samenleving? Of moet een auteur partij kiezen? Menno ter Braak worstelde in de jaren dertig met dit probleem. Het gedachtegoed dat hij daarbij ontwikkelde, is verbazend actueel. Net als eigentijdse denkers als Lyotard en Rorty baseert hij | ||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||
zijn ideeën op Nietzsche. In diens voetsporen gaat Ter Braak op zoek naar een subtiele balans tussen autonomie en politiek. In het naoorlogse literaire landschap duikt de vraag over de politieke autonomie van de literatuur keer op keer op. Het gedachtegoed van Ter Braak had daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. De auteur werd in de eerste naoorlogse jaren dan ook als grote voorganger opgevoerd, maar opmerkelijk genoeg zonder zijn politieke ideeën. In tijdschriften Libertinage en Tirade bewonderde men een geamputeerde Ter Braak. Men waardeerde hem als criticus, niet als politiek denker. De politieke opvattingen in deze tijdschriften werden gebaseerd op het gedachtegoed van Jacques de Kadt, een denker die de balans meer en meer liet doorslaan naar de politiek. Nog voor de Tweede Wereldoorlog had De Kadt Ter Braak verweten een ‘politicus zonder politiek’ te zijn. Een écht schrijver moest partij kiezen. De literaire ideeën in Libertinage en Tirade borduurden voort op die van Hans Gomperts. Deze invloedrijke criticus benadrukte eenzijdig de soevereiniteit en de autonomie van de kunstenaar. Hij pleit voor een elite van kunstenaars die zich niet met politiek handelen en machtsvorming bezighouden. Ook de jonge navolgers van Gomperts in de jaren zeventig, Goedegebuure en Verhaar, houden het bij deze geamputeerde lezing van Ter Braak. Voor hen blijft de literator aanvankelijk de soevereine cultuurcriticus naar het model van Ter Braak. Zij maken diens literatuuropvattingen tot uitgangspunt voor de poëticale strijd en verliezen daarmee de belangstelling voor de politieke dimensie van zijn werk. In de jaren zestig en zeventig wordt er een intensieve discussie gevoerd over de rol van de schrijver in de samenleving: de door Carel Peeters geïnitieerde discussie over de taak van de schrijver. De heftigheid van de discussie kan naar mijn idee verklaard worden doordat de autonomie van de literatuur op allerlei terreinen (economisch, institutioneel) sterk onder druk kwam te staan.Ga naar voetnoot42 Door de veranderingen in de sociaal-economische positie van de schrijver, kwam ook de vraag naar de politieke autonomie opnieuw op de agenda. In het debat daarover komen we regelmatig sporen tegen van Ter Braaks politieke visie, maar dan wel bij bij auteurs die lijnrecht tegenover Tirade staan. In het debat over de politieke betrokkenheid van de schrijver verwerkt Raster-auteur Cyrille Offermans Ter Braaks ideeën over ‘Niemand’: ‘De methode: iemand moet niemand durven te worden. Alleen door het geheel van historische, psychologische of sociale conditioneringen van zich af te schudden wordt het misschien mogelijk op te gaan in een heden waar verleden en toekomst ongebonden en onvoorspelbaar doorheen stromen - niemand ontkomt.’Ga naar voetnoot43 | ||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||
En bij Revisor-auteur Frans Kellendonk is Ter Braaks ironie-begrip in veilige handen: ‘“We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.” Mijn definitie van ironie luidt in twee woorden: oprecht veinzen.’Ga naar voetnoot44 Het schipperende elitebeeld van Menno ter Braak wordt in Tirade opgesplitst. Criticus Gomperts en zijn navolgers leggen het primaat bij een soevereine literaire elite en bestendigen daarmee de autonomie van de literatuur. Politiek denker Jacques de Kadt kiest voor de tegenovergestelde route: zijn theorieen gaan zich meer en meer concentreren op processen van machtsvorming waarin de kunsten geen rol meer spelen. Doordat beide stromingen Ter Braak amputeren is zijn politieke gedachtegoed voor hen geen bron van inspiratie tijdens de discussie over de taak van de schrijver. Dit brengt ons uiteindelijk bij de paradoxale situatie dat het tijdschrift waarin Ter Braak door de jaren heen het meest intensief is bestudeerd uiteindelijk de eer moet laten aan haar literairpolitieke vijanden om het gedachtegoed van de eigen held in de jaren zeventig nieuw leven in te blazen. | ||||||||||||||||
Lijst van gebruikte literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||
|
|