Voortgang. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||
Die Destructie van Jherusalem in handschrift en drukGa naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||
Voorgeschiedenis tevens InleidingNa de dood van Alexander de Grote in het jaar 323 v.C. werd diens wereldrijk onder zijn twaalf belangrijkste generaals verdeeld. Twee jaar later waren er van die twaalf nog maar vier over, de belangrijkste: Seleucus Nicator (de overwinnaar) en Ptolemeus Soter (de verlosser). Antiochië in Syrië werd de hoofdstad van de dynastie der Seleuciden, Alexandrië in Egypte van de dynastie der Ptolemaeën. Beide rijken betwistten elkaar de macht in het oostelijk Middellandse Zee-gebied. Als gevolg daarvan zaten de toenmalige bewoners van het huidige Israël/Palestina tussen hamer en aambeeld. Nu eens werden zij onderdrukt door de Egyptenaren, die eigenlijk Grieken waren, dan weer door de Syriërs, die eigenlijk ook Grieken waren. Los van de commerciële, demografische, economische, militaire en politieke druk die de Seleuciden en de Ptolemaeën op de Joodse staat uitoefenden, was er ook nog eens de cultuurfilosofische en religieuze invloed van het Hellenisme, een verzamelnaam voor Griekse normen en waarden, die in veel opzichten haaks stonden op de Joodse orthodoxie. Interessant voor ons, omdat het zijn sporen heeft nagelaten in de middeleeuwse literatuur, is de geslaagde Joodse opstand tegen de Syrische vorst Antiochus Epiphanes in 168 v.C. Deze eiste dat er in de Tempel van Salomon te Jeruzalem ook een altaar voor de Griekse god Zeus zou komen te staan. De opstand bracht een held voort die de gehele Middeleeuwen door sterk tot de verbeelding zou spreken: Judas Machabeus (Judas Hamer).Ga naar voetnoot2 Zo absoluut was | |||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||
Judas' geloof en vertrouwen in zijn God, dat hij zich even onoverwinnelijk waande als de kleine David in diens duel met de grote Goliath. Totdat ook zijn einde kwam. In 63 v.C. is het gedaan met de Joodse onafhankelijkheid als Gnaeus Pompeius Magnus een geslaagde greep naar de macht doet in het oostelijk Middellandse Zee-gebied. De burgeroorlog in Rome, de affaire Cleopatra en andere kwesties brachten in de Romeinse provincie Judea een gehelleniseerde Idumese (Arabische) generaal aan de macht als dank voor zijn loyaliteit aan de Romeinse zaak. Wij kennen hem als Herodes de Grote (73-4 v.C.) Zijn langdurig regime (37-4 v.C.), zijn heerszucht, zijn megalomanie en zijn paranoia werden adembenemend beschreven in het eerste boek van Flavius Josephus' De bello judaico.Ga naar voetnoot3 Na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoveelste zoon Archilaus, die het zo beroerd deed dat hij in het jaar 6 werd afgezet en verbannen naar Vienne in Gallia.Ga naar voetnoot4 Vanaf die tijd werden Galilea en Judea even wreed als meedogenloos geregeerd door Romeinse procuratores, die maar één doel voor ogen lijken te hebben gehad: snel persoonlijk winstbejag.Ga naar voetnoot5 Deze onderdrukking leidde in 66 tot een opstand tegen de landvoogd Cestius Gallus, een rebellie die aanvankelijk volstrekt kansloos leek, maar op het allerlaatste moment van een onontkoombare nederlaag omsloeg in een miraculeuze overwinning. Deze gebeurtenis was koren op de molen van de fundamentalisten, die hierin de hand van God zagen, en nu trachtten de Tempel van Salomon in hun macht te krijgen. Een alles ontwrichtende burgeroorlog was het gevolg. In Rome werd de afgang van Cestius Gallus hoog opgenomen. Men vreesde een uitbreiding van de opstand naar steden in de omgeving met een (grote) Joodse minderheid. Keizer Nero stuurde er (Titus Flavius) Vespasianus, zijn beste generaal, op af om orde op zaken te stellen. Nadat Vespasianus' zoon Titus (Flavius Vespasianus) zijn deel van het expeditieleger met dat van zijn vader te Antiochië verenigd had, begon de veldtocht in 67 met het pacificeren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||
van Galilea, dat door de Joden versterkt was. Met name om de steden Jotapata en Gamala werd zwaar gevochten. Jotapata werd maandenlang even hardnekkig als vindingrijk verdedigd door de militante geestelijke Joseph (37-100), maar uiteindelijk ingenomen. Joseph pleegde geen zelfmoord zoals de andere nog in leven zijnde weerbare mannen, maar gaf zich over. Hij slaagde erin een vertrouwensrelatie op te bouwen met Titus - die zijn vader opvolgde als bevelhebber, nadat die naar Rome was teruggekeerd om daar keizer te worden - en gebruikte al zijn invloed om de strijdende partijen in Jeruzalem tot overgave te bewegen, en zo de stad en de Tempel voor verwoesting te sparen. Tevergeefs, de ook onderling sterk verdeelde fundamentalisten gaven zich niet over, maar vochten zich dood. Jeruzalem werd in 70 in fasen ingenomen en uitgemoord. Uiteindelijk viel ook de Tempelberg, waarna de Tempel geplunderd werd en in brand gestoken. Joseph volgde Titus naar Rome, nam daar de naam Flavius Josephus aan, en redigeerde er zijn in het Aramees geschreven oorlogsdagboek tot een voor Titus uiterst gunstige Griekstalige voorstelling van zaken. De bello judaico - een Griekse tekst met een Latijnse titel - kreeg keizerlijke goedkeuring en een plaats in de ‘Openbare Bibliotheek’. Of hij ook het standbeeld kreeg dat hij met zijn boek verdiende is onzeker.Ga naar voetnoot6 Later - wanneer precies weet ik niet - werd de val van Jeruzalem en de verwoesting van de Tempel in verband gebracht met een voorspelling die Jezus gedaan zou hebben op Palmzondag:Ga naar voetnoot7 Nadat Jezus de tempel had verlaten, wendden zijn leerlingen zich onderweg tot hem en vestigden zijn aandacht op de tempelgebouwen. Hij zei tegen hen: ‘Hebben jullie dat alles goed gezien? Ik verzeker jullie: geen enkele steen zal op de andere blijven, alles zal worden afgebroken!’ (Matteüs 24: 1-2.) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||
zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend. (Lucas 19: 41-44.) Hoewel deze profetie - wijsheid achteraf want de evangeliën werden ná de val van Jeruzalem geschreven - deel uitmaakte van een uitspraak over het einde der tijden werd zij door de (Romeinse) christenen geïnterpreteerd als de voorspelling van de wraak van God op het Joodse volk voor het doden van Zijn Zoon. Josephus dacht hier heel anders over: de gewelddadige dood van de Joodse geestelijk leider Jacob - die de christenen kennen als de apostel Jacobus de Mindere, in wie sommige historici geen neef, maar een broer van Jezus vermoedenGa naar voetnoot8 - was de feitelijke oorzaak van de troebelen die uiteindelijk leidden tot de rampzalige burgeroorlog, de opstand tegen Rome, de val van Jeruzalem en de verwoesting van de Tempel. Bijbelvertaler Hiëronymus (ca. 347-ca. 420) volgde hem hierin: ‘et propter interfectionem Iacobi apostoli Hierosolymam dirutam.’Ga naar voetnoot9 Voor de middeleeuwse christenen echter was het een uitgemaakte zaak dat de tocht van Vespasianus en Titus geïnspireerd was door niemand minder dan God zelf, en ten bewijze hiervan werd de Tiberius-legende geschreven, met daarin een ongeneeslijk zieke keizer Tiberius - tijdens wiens bewind Jezus gedood zou zijn - die erop gewezen wordt, dat er in het verre Judea een gebedsgenezer actief is voor wie geen ziekte veilig is. Als blijkt dat de man door de landvoogd vermoord is, gaat men op zoek naar iemand die een object van hem bezit. Zo wordt in Jeruzalem de vrouw Veronica gevonden, die een afdruk van het gelaat van de gebedsgenezer in een hoofddoek bezit.Ga naar voetnoot10 Zij gaat mee naar Rome, geneest de doodzieke keizer, waarna die zich tot het christendom bekeert en wraak zweert op de moordenaars. In de loop der jaren maakte Tiberius plaats voor Vespasianus en kreeg Pylatus een hoofdrol toegewezen. Deze door Vespasianus aangestelde landvoogd maakte misbruik van de ziekte van de keizer door geen belasting meer af te dragen, en zich onafhankelijk van Rome te verklaren.Ga naar voetnoot11 Men krijgt bijna de indruk dat Pylatus Jezus heeft laten doden om Vespasianus van zijn potentiële genezer te beroven. Vespasianus en zijn zoon Titus gaan erop af en krijgen hulp | |||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||
van Joseph van Arimathea en Jaffet van Jaffa, in wie wij (Flavius) Josephus herkennen. Pylatus wordt bijgestaan door Archilaus. Natuurlijk wint Vespasianus en zijn wraak is huiveringwekkend. Archilaus pleegt zelfmoord, terwijl Pylatus gevangen wordt gezet in Vienne om daar in de loop van 22 dagen op een afgrijselijke manier doodgemarteld te worden. Zo ver komt het echter niet, hij wordt door duivels ‘gered’ die hem met gevangenis en al in de Rhône gooien en zijn ziel meesleuren naar de Hel. De Oudfranse literatuur kent twee versies van deze Vengeance de nostre Seigneur, een twaalfde-eeuws chanson de geste en een vijftiende-eeuwse prozaversie.Ga naar voetnoot12 Eerstgenoemde versie werd getuige Jacob van Merlants Historie van den Grale in het Diets vertaald als Onses Heren Wrake: 26[regelnummer]
Eyn dichte van Onses Heren Wrake
Lest men - dat is wijde bekannt -
Unde makede eyn pape in Vlanderlant;
Dat saget dat boeck in zijn beginne.Ga naar voetnoot13
Helaas ging dit gedicht verloren, maar dat het hier vrijwel zeker om een Middelnederlandse vertaling/bewerking van de Vengeance gaat, lezen wij verderop: 585[regelnummer]
Nu leget vele van derre vaert
Dat Duesch van Onses Heren Wrake,
Want dat zeget in ware sake
Dat Titus de gene was,
De bij den belde dar genas,
590[regelnummer]
Unde dat Vaspasianůs weer
Van Aquitanigen de koninck meer.
Een vertaling van de prozaversie bleef als Die destructie vander stat van Jherusalem bewaard in een druk van ca. 1525 van de Antwerpse drukker Willem Vorsterman.Ga naar voetnoot14 Over deze ‘populaire’ teksten zal ik het nu niet hebben, wel over de ‘geleerde’ Destructie van Jherusalem. | |||||||||||||||||||||||
Jacob van Merlants Scolastica / WrakeNadat Jacob op verzoek van een onbekende opdrachtgever een vertaling / bewerking gemaakt had van hét handboek bijbelse geschiedenis, de Scolastica historia van Pierre le Mangeur alias Petrus Comestor (gest. ca. 1178), kwam zijn ‘goede vrient’ met nog een verzoek: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||
Hi bat mi, dat ic vord brochte:
Na de verrisenesse ons Heren,Ga naar margenoot+
10[regelnummer]
Hoe datt'en met groter eeren
Die Romeine sident wraken,
Ende die stad [te] sticken braken:
Jherusalem, al dar Hi was
Ghepassijt, alst men't t'eersten las.Ga naar margenoot+
15[regelnummer]
Nu hord so wie so wille hier naer,
Want dit scrijft over waer
Josephus, die't selve sach,
Een Juede, dar vele sinnes an lach,
Ende dien de scrifture sere prijst,Ga naar margenoot+
20[regelnummer]
Dat hi recht ende warheit wijst -
Die screef't aldus als hij't sach.
Hem sal ic, so ic best mach,
In Dietscen worden volghen naer,
In rimen vrai, in worden waer.Ga naar voetnoot15Ga naar margenoot+
Uit deze proloog blijkt dat Jacob op zijn zachtst gezegd zijn standpunt al ingenomen had. Josephus' De bello judaico werd door Jacob beschouwd en gebruikt als een verslag van de wraak van God, wat het dus absoluut niet is. De enige god die bij Josephus voorkomt, is de in zijn ogen enige ware god: de God van de Joden. Dat Jeruzalem valt en dat de Tempel van Salomon verwoest wordt, geschiedt bij Josephus niet darkzij maar ondanks de Romeinen. Het is bij Josephus niet Titus die de Tempel in brand steekt, het zijn de Joodse fanatici zelf die dit doen en daar dus de schuld van dragen. Althans dat is de voor Titus flatterende voorstelling van zaken die Josephus geeft. Dat Jacob hier hoog opgeeft over Josephus - ‘dien de scrifture sere prijst’ (waarmee naar ik vermoed Hiëronymus van Strido's De viris inlustribus bedoeld wordt) - heeft niet zozeer met De bello judaico te maken als wel met het zogeheten testimonium Flavianum, Flavius' getuigenis van het bestaan van Jezus:Ga naar voetnoot16 Scripsit autem de Domino in hunc modum: ‘eodem tempore fuit Jesus, sapiens vir, si tamen virum eum oportet dicere. Erat enim mirabilium patrator operum et doctor eorum qui libenter vera suscipiunt; plurimos quoque tam de Iudaeis quam de gentilibus habuit sectatores et credebatur esse Christus. Cumque invidia nostrorum principum cruci eum Pilatus adfixisset, nihilominus qui primum dilexerant, perseverarunt. Apparuit enim eis tertia die vivens. Multa et haec et | |||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||
alia mirabilia carminibus prophetarum de eo vaticinantibus et usque hodie Christianorum gens ab hoc sortita vocabulum non defecit’.Ga naar voetnoot17 In De bello judaico wordt nergens melding gemaakt van (het bestaan van) de Jezus van Nazareth zoals wij Hem uit de canonieke evangeliën kennen. Integendeel haast, Josephus laat zich zeer laatdunkend uit over Messias-achtige typen: Een nog ernstiger slag werd de Joden toegebracht door de valse profeet uit Egypte. Bij aankomst in het land verzamelde deze man, een charlatan die zich voordeed als profeet, dertigduizend goedgelovige lieden. Langs grote omwegen voerde hij hen van de woestijn naar de zogeheten Olijfberg. Hij had het vaste voornemen van hieruit een doortocht naar Jeruzalem te forceren, het Romeinse garnizoen te overmeesteren en zichzelf te installeren als tiran van het volk. Zijn gewapende volgelingen beschouwde hij als een geschikte lijfwacht. Maar Felix verhinderde dat er van zijn plannen iets terechtkwam door met zwaargewapende soldaten tegen hem op te trekken. De hele bevolking schaarde zich achter hem. Het resultaat van de botsing was dat de Egyptenaar met slechts een handjevol mannen wist te ontkomen, maar dat het overgrote deel van zijn aanhang gedood of gevangen genomen werd; de rest van zijn volgelingen werd uiteengeslagen. Ieder probeerde stilletjes zijn eigen huis te bereiken.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||||||
De Latijnse De bello judaicoJosephus schreef zijn De bello judaico in het Grieks, een taal die Jacob niet kon lezen. Jacob kende De bello judaico uit een Latijnse vertaling. Er waren er twee: de oudste (en kortste) van pseudo-Hegesippus, die door broeder Vincent gebruikt werd voor het Speculum historiale, en een onverkorte versie uit de ‘school’ van Cassiodorus (ca. 490-585), die traditioneel op naam staat van Ruf(f)inus van Aquileia (ca. 345-410). Voor Die Wrake heeft Jacob laatstgenoemde vertaling | |||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||
gebruikt.Ga naar voetnoot19 Naar de manier waarop Jacob te werk ging, is onderzoek verricht door kanunnik Jan David in het kader van zijn editie, en door Petra Berendrecht en Raymond Harper in het kader van het NLCM-project.Ga naar voetnoot20 Waarom David geen gebruik maakte van een middeleeuws Latijnse Josephus voor zijn vergelijking van Jacobs vertaling met de brontekst is niet alleen mij een raadsel. Hij gebruikte een 18e-eeuwse Latijnse vertaling van de Griekse Josephus. Om vooral praktische redenen maak ikzelf gebruik van een druk van Albertinus Vercellensis (Venetië 1499).Ga naar voetnoot21 Jacob heeft natuurlijk geen druk gebruikt maar een handschrift. Welk handschrift zou ik graag willen weten, maar ik maak mij wat dat betreft geen illusies. Dankzij de dissertatie van Karina van Dalen-Oskam werd ik geattendeerd op een 13e-eeuws handschrift in de KB Albert I te Brussel: Hs. II, 991.Ga naar voetnoot22 Ter plekke bleek deze 307 folia tellende codex het kolossaalste boek te zijn dat ik ooit in handen kreeg. Het bevat alle 20 boeken van de Antiquitates gevolgd door De bello judaico.Ga naar voetnoot23 Als Jacob dit of een vergelijkbaar handschrift onder ogen heeft gehad dan werd hij geconfronteerd met een nauwelijks gestructureerde tekst. De zeven boeken van De bello judaico zijn gemarkeerd met een gekleurde initiaal, maar daarna volgen kolommen zonder één lombarde of paragraafteken en wemelend van de abbreviaturen. Ik heb het begin van de zeven boeken in de codex vergeleken met die in de druk van 1499 en alleen verschillen in spelling geconstateerd. Beschamend is dat er geen editie bestaat van de Latijnse Josephus. Ooit is iemand begonnen aan een editie, maar verder dan de eerste vijf boeken van de Antiquitates is deze baanbreker niet gekomen.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||
Jacobs Wrake van JherusalemAl gedurende de Middeleeuwen ging Jacob van Merlant door voor een waarachtig auteur.Ga naar voetnoot25 Die naam heeft hij nog steeds.Ga naar voetnoot26 In de proloog van de Historie vanden Grale haalt Jacob uit naar een collega-auteur: 20 Ick wille dat gij des zeker zijt,
Dat ick de historie vele valsch
Gevonden hebbe in dat Walsch,
Dar ze van Gode onsen Heren sprak,
Dat ene dat volck van Rome wrack.
25 Dar umbe merket desse zake:
Eyn dichte van Onses Heren Wrake
Lestmen, dat is wijde bekannt,
Unde makede eyn pape in Vlanderlant,
Dat saget dat boeck in zijn beginne,
30 Mer ick wene in mynen sinne
Dat pape dat nicht en dichte,
Want men mochte nicht gescriůen lichte
We vullich dat gelogen zij!Ga naar voetnoot27
Toen Jacob met gepaste tegenzin de Historie vanden Grale vertaalde, kende hij al de Latijnse Josephus alsook de/een Middelnederlandse vertaling/bewerking van de Vengeance de nostre Seigneur. Hij had met eigen ogen kunnen constateren hoezeer de Vengeance een loopje nam met de historische werkelijkheid zoals Josephus die beschreef. Maar datzelfde deed Jacob toen hij Josephus op verzoek van die goede vriend vertaalde. In recente studies naar Jacobs vertaalgedrag wordt zijn Wrake vergoeilijkt. Petra Berendrecht: Alles wijst erop dat voor Maerlant de strijd om Jeruzalem niet alleen het uitvoerig te verhalen hoogtepunt van zijn verhaal was, maar dat hij - een ‘tussenstop’ in Jotapata daargelaten - daar ook met een zekere haast naartoe werkte. Hij werd daarbij in zoverre geholpen door zijn brontekst, dat die relatief eenvoudig is van opbouw, een overzichtelijke structuur heeft. Zo bezien zal de ‘rechtlijnige’ bewerking van [De Bello judaico] Maerlant weinig problemen hebben bezorgd. Josephus' (lange) passage met uitweidingen en beschrijvingen in de boeken 2-5 en 7b lieten zich snel uitselecteren, waarna Maerlant het verhaal op hoofdlijnen vrij ‘compact’ kon weergeven: hij bekort systematisch op details en geeft slechts de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||
meer globale lijn van het verhaal weer. Aldus is de aantoonbaar sterkere bekorting in de boeken met voor-, tussen- en nageschiedenis (in de boeken 2, 4, 5 en het tweede deel van boek 7) te verklaren.Ga naar voetnoot28 Raymond Harper: Ook ten aanzien van het jodendom betoonde Maerlant zich een man van uitersten. Enerzijds werd het jodendom van voor de komst van Christus door hem in de meest hooggestemde loftuitingen geprezen; anderzijds werd het jodendom van na de komst van Christus door hem in de meest laatdunkende bewoordingen verguisd. Bij deze koerswijziging blijkt de aan de joden toegeschreven verantwoordelijkheid voor de dood van Christus, in combinatie met hun voortdurende weigering om het Oude Verbond van Mozes voor het Nieuwe Verbond van het christendom te verruilen, de hoofdrol te hebben gespeeld. Maerlants negatieve opstelling tegenover het jodendom kende dan ook een vrijwel uitsluitend religieuze grondslag, getuige het feit dat hij joodse bekeerlingen tot het christendom gretig accepteerde en aan de proto-antisemitische legendenvorming geen aandacht heeft besteed. Naast Maerlants traditionele visie op het karakter van de joods-christelijke controverse, zullen ook zijn gebrek aan vertrouwdheid met het contemporaine jodendom alsmede zijn stellige overtuiging van de eindtijdbekering der joden hem voor een toenadering tot het eigenlijke antisemitisme hebben behoed. Maerlant was een fervent anti-judaïst, dat staat buiten kijf, maar naar het zich laat aanzien ook beslist niet meer dan dat. Evenmin lijkt hij op dit gebied in de loop van zijn carrière een ontwikkeling te hebben doorgemaakt. Om de eerste sporen van het eigenlijke antisemitisme op vaderlandse bodem aan te treffen, zullen we te rade moeten gaan bij zijn minder illustere navolgers.Ga naar voetnoot29 Hoewel ik nog niet klaar ben met het woord voor woord vergelijken van Jacobs vaak cryptische bewerking met de Latijnse brontekst ben ik van mening dat Jacobs vertaalhouding in een alles overheersende mate bepaald wordt door zijn interpretatie van de gebeurtenissen als de wraak van God. Zijn poëticale propositio in de proloog: ‘Hem [Josephus] sal ic, so ic best mach, in Dietscen worden volghen naer, in rimen vrai, in worden waer’ is een halve waarheid. Waar is dat Jacob - voor zover ik kon vaststellen - zo goed als niets aan zijn brontekst toevoegde, maar als hij dat deed dan is dat (zeer) negatief ten opzichte van de Joden. Tijdens het beleg van Gamala steekt bij Josephus plotseling een storm op, in de Latijnse Josephus is daaraan toegevoegd ‘als (ware het) een godsgeschenk’ en Jacob maakt daarvan: ‘Mar een storm wies boven so grod, die God sende te hare dod.’ (r. 2802-03 (ed. Gysseling r. 29888-89)). Stom toeval met grote gevolgen bij Josephus wordt door Jacob gepresenteerd als een ingreep van een wrekende God. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||
Veelzeggender echter dan dit soort kleine vertekeningen is Jacobs weglaatbeleid. Josephus' verslag van de oorlog in Galilea en Judea is ook, en zeker niet in de laatste plaats, een zelfportret waarin hij met zijn slimheid koketteert, en een apologie waarin hij omstandig uitlegt waarom hij geen land- of volksverrader is, maar dat hij integendeel uitsluitend in het landsbelang gehandeld heeft. Jacob beschrijft Josephus sympathiek en positief, met grote krijgskundige aandacht voor de manier waarop hij Jotapata verdedigde, maar verzwijgt stelselmatig alles wat Josephus ten gunste van zijn landgenoten aandraagt, met als dieptepunt zijn cynische verzuchting na het bekendmaken van het aantal slachtoffers tijdens de burgeroorlog in het belegerde Jeruzalem: Met aldusda[n]e onwerden blev'er xiim dod,
edel liede. Dit's jammer grod,
3215[regelnummer]
soude iemen om die Jueden mesbaren...Ga naar margenoot+
Harpers onderscheid dat voor Jacob de Joden van het Oude Testament goed waren en die van het Nieuwe Testament fout, komt mij nogal kunstmatig voor.Ga naar voetnoot30 Naar mijn mening deugden de Joden - een enkeling uitgezonderd die hij als voorbode of voorouder van Jezus beschouwde - in de ogen van Jacob niet sinds de moord op Abel: Aldus weet wel dat Hi wrac
dat heleghe bloet van meneghen man,
7740[regelnummer]
dat van Abels tide dar an
ghedestruerd was up dat Juedsce diet.Ga naar voetnoot31
Jacob doet veel meer dan een lang verhaal kort maken, en zijn anti-judaisme mag men niet afdoen als een theologisch standpunt zonder maatschappelijke gevolgen.Ga naar voetnoot32 Eeuwenlang hebben generaties die het Latijn niet machtig waren, maar toch wilden weten hoe en waarom Jeruzalem verwoest was, zich gebaseerd op Jacobs voorstelling van zaken.Ga naar voetnoot33 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||
De editie-GysselingVan Jacobs Wrake bestaan twee edities. In 1859 publiceerde David een kritische editie op basis van het Berlijnse handschrift (hs. B), inmiddels een zeldzaam boek. In 1983 verscheen de diplomatische editie van het Brusselse handschrift (hs. C) bezorgd door Maurits Gysseling in diens fenomenale reeks Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300).Ga naar voetnoot34 De editie-Gysseling biedt een uitzonderlijk betrouwbare tekst, maar desondanks kleven er substantiële bezwaren aan deze editie.Ga naar voetnoot35 Wie de editie-Gysseling vergelijkt met (de foto's van) het handschrift ziet dat in het handschrift het begin van Die wrake van Jherusalem - laten wij dat maar als ‘titel’ accepteren - duidelijk gemarkeerd wordt met een in de kolom inspringende ‘grote’ miniatuur, waarop de belegering van een stad wordt afgebeeld.Ga naar voetnoot36 Dat is ook gebeurd in het Berlijnse handschrift dat David editeerde. Het is mij daarom een raadsel waarom beide editeurs, aangezien het om een nieuwe tekst gaat, niet opnieuw met regel 1 zijn gaan nummeren.Ga naar voetnoot37 In de editie-Gysseling komen de miniaturen er bekaaid af. Zij worden slechts gemarkeerd met een / binnen de versregel als die over meer dan één lijn moet worden geschreven, omdat de miniatuur een deel van de tekstkolom in beslag neemt.Ga naar voetnoot38 In de typografische praktijk zijn ze echter onzichtbaar. Dat is nogal vertekenend, want zij staan niet zo maar ergens in en tussen de tekst. Zij staan op plaatsen waar anders een structurerende lombarde zou hebben gestaan.Ga naar voetnoot39 Maar ook de lombardenstructuur wordt niet adequaat weergegeven. Alleen als een lombarde gevolgd wordt door een majuskel drukt Gysseling typografisch zichtbaar een lombarde af. Als een lombarde gevolgd wordt door een minuskel, wat regelmatig gebeurt, dan is die lombarde onzichtbaar. Voor de geleding van de tekst in het handschrift kan men niet zonder foto's. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||
Hoewel hij een diplomatische editie bezorgt - een typografische imitatie van de tekst van het handschrift - kan Gysseling het niet nalaten om in het voetnotenapparaat tekstkritiek te leveren.Ga naar voetnoot40 Hij heeft hiervoor de editie-David gebruikt, maar niet consequent noch systematisch. Het resultaat is schijnvolledigheid. Wie zich ertoe zet de tekst van de Wrake kritisch te editeren - en daaraan ben ik begonnen - kan op veel meer plaatsen de lezing van het handschrift verbeteren. Niet omdat de kopiist slordig te werk ging - het traditionele verwijt van negentiende-eeuwse filologen dat maar hoogstzelden weersproken wordt - maar omdat hij in zijn tekst soms halve en soms hele zinnen niet begreep. | |||||||||||||||||||||||
Waar werd hs. Brusssel KB 15001 geschreven?Hs. Brussel KB 15001 alias hs. C werd door twee kopiisten geschreven: kopiist A schreef het eerste katern, kopiist B de rest van de codex. Kopiist A maakt door zijn spaarzaam gebruik van majuskels aan het begin van een regel een nog archaïscher indruk dan kopiist B. Voor de Wrake hebben wij dus enkel en alleen met kopiist B te maken. In theorie zou kopiist B een slecht of moeilijk leesbare legger tot zijn beschikking gehad kunnen hebben, maar er is niets dat daarop wijst. Zijn kopiistengedrag geeft blijk van grote zorgvuldigheid - het viel David al op dat de kopiist van hs. C zo weinig fouten in de getallen en de eigennamen maakte, welke observatie voor Jacobs Scolastica-handschriften werd onderschreven door Van Dalen-Oskam.Ga naar voetnoot41 Dat mag exceptioneel genoemd worden. Getallen correct kopiëren moet lastig geweest zijn voor middeleeuwse kopiisten, eigennamen kopiëren - en dan vooral eigennamen die men niet kent - een crime! Het heeft David er niet toe kunnen bewegen in hs. C het beste handschrift te zien, hij ging voor het Berlijnse handschrift: hs. B. Ik kom hier nog op terug. In zijn inleiding op de editie schrijft Gysseling over kopiist B en de herkomst van het handschrift: Blijkens de geleidelijke evolutie van zijn schrift heeft hand B aan dit enorme handschrift jaren gewerkt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||
schrift vertoont veel gelijkenis. Dezelfde hand is het nochtans niet. Wie echter de beschrijving van hetzelfde handschrift van de hand van Jan Deschamps erop naslaat leest: Over de herkomst van het hier besproken handschrift is niets met zekerheid bekend. Volgens de kunsthistorici doet de stijl van de miniaturen aan de Maastrichtse school denken. De taal is echter Westvlaams, al komt in vs. 13 de vorm ure (uwe) voor, die zeker Limburgs is.Ga naar voetnoot45 Deze lokalisering wordt in de inleiding van Gysseling verzwegen, naar mij is verzekerd uit (Belgische) beleefdheid. In de ogen van Gysseling was deze lokalisering zo ongerijmd, dat hij hem met de mantel der liefde bedekte. Maar natuurlijk ontging dit verschil van mening de onderzoekers niet.Ga naar voetnoot46 De meest simpele verklaring is: het boek werd geschreven in Brugge (als Gysseling gelijk heeft) en vervolgens werd het geïllumineerd in Maastricht (als Deschamps gelijk heeft). Op die manier sparen wij zowel de kool als de geit. Ik | |||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||
heb Martine Meuwese - die zich in haar proefschrift op de vlakte houdt - gevraagd naar haar ‘best guess’ en zij antwoordde: Oost-Brabant-Limburg.Ga naar voetnoot47 Jacob schreef Vlaams. Voor een rijmwoord zocht hij wel eens zijn toevlucht in het Brabants, maar in beginsel schreef hij Vlaams, ongeacht voor wie hij schreef. Volgens Amand Berteloot en Evert van den Berg kwam Jacob uit West-Vlaanderen, uit de Westhoek om precies te zijn.Ga naar voetnoot48 Ik vermoed dat men in Brugge kon horen dat Jacob daar niet geboren was, maar door zijn scholing aldaar zal hij zich naar ik veronderstel moeiteloos hebben kunnen aanpassen aan het Vlaams zoals men dat in Brugge sprak en schreef. Het is daarom moeilijk voorstelbaar dat een Brugse kopiist Jacobs tekst niet goed begreep. Er is nog iets raadselachtigs aan kopiist B: die typisch Brugse vormen die Gysseling signaleerde cam, rudder, bie, wie komen niet voor in het deel van de Wrake. En hoeveel mensen er ook worden doodgeslagen in de strijd rond Jotapata, Gamala en Jherusalem, nergens treffen wij de spelling ‘slouch’ aan. Die typisch Brugse vormen worden niet meer gevonden na ongeveer 3500 van de bijna 35000 regels! Trek daar de 1291 regels van kopiist A vanaf en wij zien een kopiist die 2200 regels Brugs schrijft om daarna over te gaan in een regioneutralere schrijftaal. Waarom? Het handschrift telt 212 folia. Vanaf folium 172 neemt Gysseling versierde letterschachten in de bovenste regel van elke kolom waar: bijzonder na verwant met gelijkaardige versierde letterschachten in de bovenste regel van Brugse oorkonden van 1284 oktober 7 (Corpus nr. 563) en 1286 juli 13 (Corpus nr. 678). Sommige van die letters zijn identiek. Ook de algemene ductus van het schrift vertoont veel gelijkenis. Dezelfde hand is het nochtans niet. Waarom pas vanaf folium 172? Martine Meuwese heeft mij fotokopieën gegeven van die identieke oorkonden, maar ik zie niets bijzonders. Dirk Geirnaert gaf mij foto's van het Detmoldse exemplaar van Der naturen bloeme en ik zie geen dwingende gelijkenis.Ga naar voetnoot49 | |||||||||||||||||||||||
De fouten van de kopiist van hs. 15001Hoe zorgvuldig de kopiist van hs. C te werk ging, blijkt ook uit zijn correcties. Tijdens het schrijfproces of kort erna moet hij zijn schrijfwerk hebben nagelezen op fouten, en af en toe vond hij die ook en verbeterde hij die. Daarnaast is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||
de hand van een tweede corrector zichtbaar, over wie ik in dit stadium nog niets bijzonders kan vertellen. Mijn inventarisatie van de al dan niet gecorrigeerde fouten die kopiist B maakte is nog niet af. De meest frequent voorkomende fout is de verwisseling van v en w, die soms wel - door interpunctie - maar vaak niet gecorrigeerd werd: ‘waspaciaen’ in plaats van ‘vaspaciaen’ en ‘waringhe’ in plaats van ‘varinghe’ (snel). Daarnaast wordt soms de m met de n verwisseld: ‘macht’ in plaats van ‘nacht’ en ‘spaengem’ in plaats van ‘spaengen’. Soms wordt de harde c vervangen door de zachte ch: ‘trecht’ in plaats van ‘trect’, ‘verdecht’ in plaats van ‘verdect’, ‘bedecht’ in plaats van ‘bedect’, ‘gemecht’ in plaats van ‘gemect’, ‘vloechtene’ in plaats van ‘vloectene’. Zijn dit verschrijvingen die je van een Brugse kopiist kunt/mag verwachten?Ga naar voetnoot50 Mijn ‘daderprofiel’ van de kopiist is dat hij in beginsel zo letterlijk mogelijk kopieerde, met als gevolg dat je bijna zou denken dat het handschrift in Brugge geschreven was. Volgens mij was het pokhouten Vlaams van Jacob voor de kopiist een ‘vreemde taal’, wat zou kunnen verklaren waarom de kopiist al snel typisch Brugse spellingen achterwege liet. Gelet op de fouten die hij maakt, wekt de kopiist van hs. C de indruk dat hij zijn legger vaak niet begrijpt. Hij maakt verschrijvingen die ik mij niet kan herinneren van een andere kopiist van een andere Brugse codex. Wel weet ik inmiddels uit - zij het veel jongere - andere handschriften als het Burgsteinfurtse van Jacobs Historie van Troyen, het Handschrift Borgloon en de Mittelniederdeutsche Valentin und Namelos dat deze verschrijvingen heel goed gemaakt kunnen worden door een kopiist uit de regio waar Deschamps hem lokaliseerde. | |||||||||||||||||||||||
Het stemmaWie de Wrake leest in de editie-Gysseling, zal zich regelmatig afvragen wat de tekst bedoelt te zeggen. Jacob schrijft heel compact en vaak duister. Er is wat mij betreft dan ook geen reden de proloog van de Wrake te interpreteren als dat Jacob met een ‘burn-out’ kampte en dat hij haastwerk afgeleverd heeft. Denk ook niet dat dat kon. Anders dan Petra Berendrecht denk ik dat het vertalen helemaal niet zo makkelijk zal zijn geweest. Ja, met de druk uit 1499 had hij zichzelf een hoop tijd en moeite kunnen besparen, maar ik vermoed dat zijn brontekst niet zo behulpzaam was. Los hiervan lijkt Jacob en passant de Antiquitates te hebben geraadpleegd, en dat doe je toch niet als je vertaalt volgens de wet van de schilder: lange halen, vroeg thuis. Dat de redactie C op veel plaatsen zo moeilijk begrijpbaar is, heeft naar ik vermoed doorgewerkt in Davids keuze voor hs. B(erlijn) als basishandschrift. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||
Heel veel onduidelijke plaatsen in hs. C staan iets anders maar wel begrijpelijk(er) in hs. B en de overige, daarvan afhankelijke handschriften. Wie redeneert: meeste stemmen gelden, zal de redactie C terzijde schuiven, aangezien die bijna altijd alleen staat. Zoals Petra Berendrecht al signaleerde, heeft David een achttiende-eeuwse Latijnse vertaling gebruikt en niet de Middellatijnse Josephus. Of dat doorslaggevend geweest is, weet ik niet. Wel dat bij woord voor woord vergelijking van redactie C met de druk van 1499 blijkt dat redactie B c.s. weliswaar begrijpelijker is, maar niet juister. Hoe duister de redactie C vaak ook is - een duisterheid die mede veroorzaakt wordt doordat de kopiist vaak niet goed begrepen moet hebben wat hij schreef - redactie C staat dichter bij het Middellatijnse origineel dan redactie B. Het is dus hs. C tegen de rest, maar hs. C levert de beste lezing(en) en een nieuwe kritische editie moet van dit handschrift uitgaan. | |||||||||||||||||||||||
Die Destructie van Jherusalem van Geraert Leeu (1482).Van deze druk bestaat een gecombineerde facsimile/diplomatische editie bezorgd door Wolfgang Bunte. In zijn verantwoording schrijft Bunte: Diese Prosaübersetzung des Flavius Josephus (‘Bellum iudaicum’) wurde im Jahre 1482 in Gouda durch Geraert Leeu herausgegeben. Sie ist also einer der frühesten Drucke in den Niederlanden. Het colofon waarop Bunte zich baseert luidt: Nie en hoerde man, noch en las in boecken, dat enich volc dus jammerlijc verderft ende gedestrueert wort als die Joden worden tot menighen tiden, om haer- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||
re groter sonden wille, daer si Gode mede verbolgen hadden. Want aldus wraect God op hem so dat Hi dat selve voersproken hadde inder ewangelien, omdat si dat bloet van menighen heylighen man uutghestort hadden van Abels tyden tot Jhesus Cristus' doot toe, dien si valschelijc ter doot brochten, ende som van sinen jongheren oeck, die si doden. Nu hebs danc Jhesus Cristus, ende Maria, sine ghebenedide moeder, die mi soe langhe ghespaert heeft, dat ic't tot enen eynde ghebrocht hebbe dye historie ende t'werc vander Bybelen ende vanden Joden yesten, die't beghin ende een figuer waren vanden kersten volc t'hent die Joden haren naem verloren ende haer hulde mit Gode, ende dat die heylighe kerck te wassen ende voertganc begonde te hebben biden heylighen apostolen predicacie, dit werc eynde uten Latijn in Duutsch te maken, in't jaer ons Heren doe men screef mccc ende lxi op sinte Jan Baptisten avont, als alle kersten luden in blijscappen ende in vroechden pleghen te wesen inder eren sijnre gheboorten. Ende van den beghinne van der werelt tot desen daghe toe waren leden v dusent vi hondert ende viij jaer ende neghen maent. God si gheloeft! AMEN. Bunte heeft het mis. Die Destructie van Jherusalem is niets anders dan een zorgvuldig ontrijmde Wrake van Jherusalem van Jacob van Merlant.Ga naar voetnoot53 Op basis van de veertiende-eeuwse spelling van deze incunabel uit 1482 is het heel wel mogelijk dat Jacobs tekst in 1361 ontrijmd werd door iemand die wist dat Jacobs Wrake geen product van eigen vinding was, maar een vertaling uit het Latijn. Deze ontrijmer heeft - gelet op de wijze waarop hij meer dan eens in de tekst refereert aan Scolastica - niet alleen de Wrake ontrijmd, maar de gehele Scolastica/Wrake. Op basis van varianten kan het exemplaar van de ontrijmer geen handschrift geweest zijn dat met (een kopie van) hs. C geïdentificeerd kan worden, maar de ontrijming is zo nauwkeurig en zorgvuldig gebeurd, dat deze proza-Destructie grote diensten bewijst bij de tekstkritiek van hs. 15001. | |||||||||||||||||||||||
Een onverwacht slot: hoe Hollands was Jacob?De reden waarom ik zo graag wil weten of hs. C in Brugge dan wel in of nabij Maastricht geschreven werd, is de wijze waarop Jacob van Merlant is ingelijfd in de literatuurgeschiedenis van het graafschap Holland. Er is met name in Maerlants wereld een beeld geschapen dat Jacob door niemand minder dan Aleida van Avesnes/Holland ontdekt werd, dat hij voor haar zijn debuutroman Alexanders geesten schreef, dat hij dankzij een Hollands mecenaat op Oostvoorne een loop- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||
baan als schrijver kon opbouwen, en deeltijd privé-docent van de jonge graaf Florens was, en dat hij voor de volwassen graaf Florens zijn carrière afsloot. En passant wordt de indruk gewekt als zou Jacob zich te Merlant net zo in zijn element gevoeld hebben als Jan Wolkers op Rottumerplaat in 1971. Inderdaad schreef Jacob zijn laatste boek, de Spiegel historiael, voor graaf Florens. Waar hij schreef weten wij niet. In of kort na 1288 overleed hij tijdens het schrijven van de Vierde Partie.Ga naar voetnoot54 Over de dertien jaar tussen het voltooien van het tweeluik Scolastica/Wrake in 1271 en het begin van de Spiegel historiael tasten wij in het duister. Eigenlijk weten wij nog het meest van Jacobs verblijf als coster te Merlant, waar hij voor burggraaf Albrecht van Voorne in elk geval de Historie van den Grale en naar mijn mening ook de Torec schreef. Maar of Jacob het op die Oostvoornse zandplaat zo naar zijn zin had betwijfel ik. Ik denk dat hij zich daar meer als Godfried Bomans voelde.Ga naar voetnoot55 De Historie van den Grale lijkt onder orthodox protest te zijn vertaald - Jacob wantrouwt zijn bron luidop - en zijn vertaling bleef beperkt tot twee van de drie boeken.Ga naar voetnoot56 De Torec (anagram van Ector?) is alleen bewaard gebleven in een door Lodewijc van Velthem verkorte versie in de Lanceloet-compilatie. De tekst is tegendraads: iedereen speelt vals, ene Cleas (anagram van Claes?) van den Briele speelt een dubieuze rol, en de ambitieuze jonkvrouwe van Montesclare die in andere Arturromans anoniem is, heeft hier een naam: Mabilie. En laat dat nou net de naam van de dochter van Albrecht van Voorne zijn.Ga naar voetnoot57 Niet iedere nummer 14 heet Johan Cruijff en voor een schild met een ‘lyoen rampant van kelen root’ geldt hetzelfde.Ga naar voetnoot58 Dat is het schild van Roelant, de neef van Karel de Grote, de grootste held die de Franken voortbrachten, vergelijkbaar slechts met de Trojaan Hector en de Jood Judas Machabeus. De claim dat Jacob Alexanders geesten onder een Hollands mecenaat geschreven werd, wordt weersproken door de eigennamen in die tekst.Ga naar voetnoot59 Geen daarvan wijst in de richting van Holland of Zeeland. Gheile - de vermoedelijke naam van de opdrachtgeefster of de vrouw aan wie Jacob zijn debuut opdroegGa naar voetnoot60 - lijkt een Vlaamse naam, maar de eigennamen in Alexanders geesten wijzen toch vooral in de richting van Brabant. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||
Het begin van Jacobs literaire productie valt - voor zover wij zijn biografie kunnen reconstrueren - ongeveer samen met de regering van hertog Jan I van Brabant. Hertog Jan deed aan literatuur, ook aan Middelnederlandse.Ga naar voetnoot61 Mogelijk was Alexanders geesten bedoeld als sollicitatie. Een Brabants mecenaat zat er echter niet in. Jacob werd conservator en writer-in-residence op Oostvoorne. Dat hij daar de kleine Florens onderwees, is mijns inziens evenals het mecenaat van tante Aleida moderne mythevorming. Wat mij betreft is er onvoldoende grond om Alexanders geesten als een ‘Hollandse’ tekst te oormerken. Datzelfde geldt, denk ik, voor Jacobs Historie van Troyen, een vertaling/bewerking van de Roman de Troie van Benoît de Sainte Maure, die hem ruim een eeuw eerder schreef. Hoewel deze roman te Merlant geschreven werd, zoals Jacob meedeelt in de Spiegel historiael, beschouw ik ook dit werk als een (tweede) sollicitatie richting Brabant.Ga naar voetnoot62 Om te beginnen is de materie exemplarisch Brabants, aangezien de Brabanders ervan overtuigd waren dat zij via Brabo van de Trojanen afstamden. In de proloog vinden wij geen naam van een Hollandse of Zeeuwse opdrachtgever, wel een catalogus van wat de auteur al eerder geschreven heeft. Jacob volstond niet met het vertalen van zijn bron, maar gaf zijn Historie van Troyen een academische dimensie door het compileren en integreren van de Latijnse schoolauteurs Ovidius, Statius en Vergilius.Ga naar voetnoot63 Daarnaast laste Jacob passages in die gedicht waren door Segher Diengotgaf, een volkstalige Brabantse auteur, en verantwoordde nauwkeurig het begin en einde daarvan. Zodoende behandelde hij Segher op eenzelfde wijze als Ovidius, Statius en Vergilius. Combineer deze gegevens en het kan haast niet anders of Jacob probeerde in Brabants gevlei te komen. Kijken wij ten slotte naar de handschriftelijke overlevering van Jacobs werk dan valt op dat veel daarvan bewaard is gebleven in vooral (zuid)oostelijk Middelnederlandse handschriften: Alexanders geesten in een codex die vermoedelijk in Aken geschreven werd, de Historie van Troyen in een codex uit vermoedelijk Kleef, de Historie vanden Grale wordt bewaard in Burg Steinfurt en is geschreven in oostelijk Middelnederlands. Een handschrift van Der naturen bloeme werd eeuwenlang bewaard op Slot Dyck te Neuss, en het oudste exemplaar van die tekst wordt te Detmold bewaard. Als nu ook het oudste handschrift van Scolastica/Wrake uit het zuidoosten van het land zou stammen dan zou dat de Hollandse claim op Jacob kunnen relativeren ten gunste van de historische werkelijkheid. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
|
|