Voortgang. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een vermakelijk verhaal
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||
van rode ridder beginnen aan zijn imposante tocht in de roman en door de literatuurgeschiedenis.Ga naar voetnoot2 De vrolijke reactie van Yvonet op het gestuntel van de knaap laat er geen misverstand over bestaan, dat de Oudfranse meesterdichter met het komische optreden van zijn nog onaangepaste held een lach heeft willen opwekken bij zijn publiek. Iets dergelijks zal hebben gegolden voor een vergelijkbare episode in Fergus, een Arturroman die in de eerste decennia van de 13e eeuw door Guillaume le Clerc werd geconcipieerd als ‘neo-Perceval’.Ga naar voetnoot3 Ook hier is de protagonist afkomstig uit een buitengewest, maar anders dan zijn voorganger krijgt hij ten behoeve van zijn tocht naar het Arturhof al direct, door zijn vader, een wapenrusting aangemeten. Het betreft in dit verhaal eveneens, met een knipoog naar Le conte du graal, een rode outfit, want na tientallen jaren onaangeroerd in een kist te hebben gelegen is het ijzerwerk zwaar verroest... | ||||||||||||||||||||||||||
Amusante ArturDeze twee episoden illustreren treffend dat middeleeuwse literatuur niet altijd en overal van een didactisch dan wel devoot karakter hoeft te zijn, maar dichters er ook een luchtiger toon in konden aanslaan.Ga naar voetnoot4 Dit inzicht heeft opgang gemaakt onder literatuurvorsers, en alweer enkele decennia geleden kon Keith Busby, daarbij refererend aan een baanbrekende studie van Dennis Green over ironie in middeleeuwse romans, constateren: ‘Het is de laatste vijftien jaar steeds gewoner geworden te spreken van ironie, parodie en het burleske in de middeleeuwse literatuur. Meer dan dit: het is zelfs mode geworden’.Ga naar voetnoot5 Voorbij is | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||
daarmee de tijd van de opvatting ‘that medieval poets did not display much interest in humor and were mostly concerned with religious, heroic, erotic, spiritual, and didactic aspects’.Ga naar voetnoot6 Tegenwoordig is het zelfs welhaast een axioma dat ‘nothing prevented medieval audiences from laughing at funny comments, satirical jabs, and ironic or simply humorous images presented by the authors of a wide variety of literary genres’.Ga naar voetnoot7 Een nieuw paradigma luidt daarom: ‘Medieval humour is a subject that requires serious investigation’.Ga naar voetnoot8 Niettemin had Frits van Oostrom in 1989 nog alle reden, zijn vakgenoten te confronteren met de volgende prangende vraag: ‘Waar zijn of blijven toch bij ons de boeken, of soms zelfs maar de artikelen, over [...] humor, parodie en ironie in al die zo gevarieerde Middelnederlandse teksten, studies die de aansluiting op belangwekkend buitenlands onderzoek terzake tot stand zouden kunnen brengen?’.Ga naar voetnoot9 Dat het antwoord op deze vraag vooralsnog uitbleef, blijkt wel uit de waarneming van Raymond Harper, tien jaar na dato, ‘dat de behandeling van het thema ironie binnen de medioneerlandistiek over het geheel genomen wordt gekenmerkt door een grote terughoudendheid’.Ga naar voetnoot10 En ook aan het begin van de 21e eeuw kon Bart Besamusca, verwijzend naar Van Oostroms verzuchting, niet anders dan constateren: ‘nog altijd wordt humor in de Middelnederlandse literatuur weinig bestudeerd’.Ga naar voetnoot11 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||
Toch is de laatste tijd een kentering zichtbaar, en verschijnen nu ook in ons taalgebied met enige regelmaat publicaties rond de verwante thema's humor en ironie.Ga naar voetnoot12 Dat hierin veelvuldig werken uit de Arturepiek centraal staan, mag, gelet op talrijke vermoedelijk komisch bedoelde passages en episoden zoals we er daarnet twee hebben gezien, geen wonder heten: ‘There can be little doubt that humour is a fundamental characteristic of the genre of Arthurian romance’.Ga naar voetnoot13 Een bekend Oudfrans voorbeeld dat hiervan getuigt is, naast de reeds genoemde Fergus, de als ‘appealing parody of romance themes’ getypeerde La vengeance Raguidel (eerste kwart 13e eeuw),Ga naar voetnoot14 en al in het oeuvre van Chrétien, te beschouwen als fundament van en maatstaf voor het genre, is ironie prominent aanwezig.Ga naar voetnoot15 Ook detailaanwijzingen duiden op een vrolijke receptie van de als ‘niet-historisch’ geklassificeerde Arturromans, die worden gekenmerkt door een tot dan toe ongekende mate van fictionaliteit. Zo wordt in Iwein (begin 13e eeuw), een Middelhoogduitse bewerking door Hartmann von Aue van Chrétiens Le chevalier au lion (ca. 1180), het volgende verteld over een kasteelheer en zijn vrouw: ‘voor hen zat een meisje, dat zeer goed Frans kon lezen, zoals ik gehoord heb. Zij liet de tijd ras en aangenaam voorbijgaan. Zij bracht hen tot lachen. Het leek hun kostelijk wat zij voorlas [...]’.Ga naar voetnoot16 Nog specifieker is Jacob van Maerlant in zijn Spiegel Historiael (1288), wanneer hij, oordelend over het (on)waarheidsgehalte der Arturverhalen, melding maakt van den hertoge Keyen, / daer hem die Walen mede meyen.Ga naar voetnoot17
Onder invloed van internationale ontwikkelingen in het vak, waarin is afgerekend met de klassieke visie dat ‘despite occasionally humorous scenes, even courtly romances and didactic verse novellas hardly incorporate the comic’,Ga naar voetnoot18 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||
lijkt nu dus een einde te zijn gekomen aan wat in de medioneerlandistiek tot voor kort de gangbare kijk was op 13e- en 14e-eeuwse romans: ‘In de studie van de Middelnederlandse literatuur vat men deze werken veelal tamelijk ernstig op’.Ga naar voetnoot19 Naast leerzame inhoud bood menig verhaal, naar we thans inzien, ook en misschien wel vooral amusement: ‘men dient niet uit het oog te verliezen dat de romans tevens als vermaak dienden. Er moest (samen met of ten koste van personages) ook gelachen kunnen worden’.Ga naar voetnoot20 Pleitbezorger voor deze visie is al geruime tijd Roel Zemel, in wiens publicaties over werken als Ferguut, de Roman van Walewein en Lanceloet en het hert met de witte wet aandacht voor humor een constante is.Ga naar voetnoot21 En als in antwoord op de zojuist aangehaalde constatering van Harper, heeft Veerle Uyttersprot haar licht laten schijnen op ironie in Arturromans.Ga naar voetnoot22 Van de moderne focus op de vermakelijke kant der ridderverhalen getuigen verder de volgende regels, door Van Oostrom neergeschreven in zijn onlangs verschenen literatuurgeschiedenis Stemmen op schrift: [...] de romans moeten niet op [...] educatieve functie worden vastgepind. Belangrijker waren hier alle spanning, sensatie en amusement, en het pure plezier in een verhaalkunst die soms zelfs de spot kon drijven met de helden, die in andere episodes zo voorbeeldig waren. Het is nog niet zo lang dat deze ironische en humoristische kanten van de Middelnederlandse roman aandacht krijgen in het onderzoek. Filologen zijn nu eenmaal primair geneigd de teksten net zo serieus te nemen als hun werk. [...] Wellicht moeten we [...] onze literair-historische groothoeklens gaan bijstellen, en de ironisering van de ridderroman niet pas bij Rabelais en Cervantes laten beginnen, maar aanvaarden als een permanente nevenstroom naast alle hoofsheid en heroïek, en humor als integrerend onderdeel van serieuze literatuur.Ga naar voetnoot23 | ||||||||||||||||||||||||||
Oren van toen en ogen van nuIn een benadering van historische literatuur die oog heeft voor humor, past bij alle enthousiasme enige terughoudendheid. Busby waarschuwde al: ‘zodra men de middeleeuwse roman als komisch begint te zien, is het moeilijk te stoppen’.Ga naar voetnoot24 Het risico ‘is that of not knowing where to draw the line, for what appears to us as comic may have seemed deadly serious to a medieval audience’.Ga naar voetnoot25 Ook Harper realiseert zich, ‘dat de mogelijkheid bestaat dat een hedendaagse lezer de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||
eigen preoccupaties met ironie projecteert op een middeleeuws werk’.Ga naar voetnoot26 Lastig obstakel is en blijft ‘de vraag of middeleeuwers om dezelfde zaken zullen hebben gelachen als mensen uit onze tijd’.Ga naar voetnoot27 Door de temporele en culturele kloof die ons scheidt van middeleeuwse dichters en hun luisterend publiek (over wie wij vaak zo goed als niets weten)Ga naar voetnoot28 ‘is bij bestudering van middeleeuwse literatuur het risico van vertekening levensgroot aanwezig. Moderne onderzoekers missen nu eenmaal de ogen van toen, waardoor zij alle kans lopen ten onrechte situaties, handelingen en uitingen als humoristisch te interpreteren en humoristisch bedoelde momenten over het hoofd te zien. Uit de aard der zaak is dit probleem onoplosbaar’.Ga naar voetnoot29 Weinig bemoedigend luidt dan ook de gevolgtrekking van de Utrechtse onderzoeker: ‘de gelijkschakeling van de hedendaagse smaak - als die al uniform op te vatten zou zijn - met die van middeleeuwers is tot nader orde [sic] naïef’.Ga naar voetnoot30 Aan de andere kant brengt ook een te grote omzichtigheid risico met zich mee, ‘namelijk dat men van de weeromstuit middeleeuwse fictie serieuzer gaat nemen dan de auteur en diens toenmalige publiek, waardoor men niet alleen eventuele ironische signalen over het hoofd kan zien, maar tevens onbedoeld in de valkuil van een misplaatst cultureel superioriteitsgevoel belandt’.Ga naar voetnoot31 Dat de Roman van Walewein, waarin onder meer een kolderieke slachtpartij in Endi wordt beschreven,Ga naar voetnoot32 nog niet zo lang geleden werd beschouwd als volkomen ernstig te nemen spiegel van hoofsheid, vormt een aanwijzing dat ook dit risico niet denkbeeldig is.
Ofschoon dus beslist moet worden onderkend ‘dat het traceren van een mogelijk komisch potentieel in een middeleeuwse tekst een riskante bezigheid is’,Ga naar voetnoot33 en misschien zelfs ‘een gigantisch waagstuk’,Ga naar voetnoot34 wordt tegenwoordig toch aangenomen ‘dat de kloof tussen het hedendaagse en het middeleeuwse gevoel voor humor waarschijnlijk minder groot is dan men denkt. [...] Passages hebben wellicht op zijn minst een komisch potentieel als ook een modern publiek erom kan lachen’.Ga naar voetnoot35 Als wetenschappelijk verantwoord, want op empirische leest geschoeid, staan in het recente literatuuronderzoek twee benaderingen te | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||
boek: bestudering van opvattingen over humor zoals die in middeleeuwse bronnen expliciet zijn geboekstaafd, en analyse van passages waar lachen door personages zou kunnen getuigen van een komisch effect.Ga naar voetnoot36 Toch gaat ook toepassing van deze methoden gepaard met problemen en beperkingen. Binnen de eerste aanpak komt de onderzoeker niet veel verder dan het interpreteren van retoricale voorschriften in merendeels Latijnse bronnen, waarbij onduidelijk is in hoeverre de invloed daarvan zich heeft uitgestrekt tot uiteenlopende volkstalige literaire genres.Ga naar voetnoot37 Bij de tweede methode op haar beurt ligt het gevaar van een cirkelredenering op de loer, want ‘Zu beachten ist, daß das Lachen von Figuren als solches weder ein notwendiger noch ein hinreichender Grund für die Identifizierung von Komik in einer bestimmten Situation ist’.Ga naar voetnoot38 Lachen kan evenzeer voortkomen ‘aus Scham und Verlegenheit, aus Lust und Übermut, aus Wut und Erleichterung, aus Freundlichkeit und um jemandem zu verhöhnen’;Ga naar voetnoot39 soms ook is het ‘Ausdruck schlichter Daseinsbejahung und Lebensfreude, [...] Manifestation vitaler Überlegenheit’.Ga naar voetnoot40 Een voorbeeld ter illustratie van deze methodische beperking biedt Sir Gawain and the green knight, een veelgelezen en veelgeprezen Arturroman uit de 14e eeuw waarin dikwijls door personages wordt gelachen, echter zonder dat dit rechtvaardigt het verhaal, waarvan de ernstige grondtoon ontwijfelbaar is, te kwalificeren als een humoristisch hoogstandje.Ga naar voetnoot41 | ||||||||||||||||||||||||||
Een sleutel tot humorHet moge uit het voorgaande duidelijk zijn geworden: ‘die systematische Erforschung der Komikverwendung im Mittelalter steht [...] erst am Anfang’.Ga naar voetnoot42 Omdat derhalve ‘die Literaturwissenschaft bis auf weiteres auf die Möglichkeit verzichten muß, bei der Interpretation eines Textes auf eine umfassende | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||
Theorie des Lachens im Mittelalter zurückzugreifen’,Ga naar voetnoot43 kan ook een meer intuïtieve en dientengevolge onvermijdelijk subjectieve tekstanalyse helpen, te komen tot een beter begrip van vormen van humor in ook dié Middelnederlandse romans, die naar opzet en thematiek tot voor kort werden geïnterpreteerd als hoogst serieus, moralistisch zelfs. Richtinggevend voor een dergelijke aanpak - de enige mogelijke trouwens van teksten waarin personages niet of slechts zelden lachend worden opgevoerd - kan zijn ‘dat de notie incongruentie, die in algemene theorieën over humor een belangrijke rol speelt, voor het humoronderzoek in middeleeuwse teksten bruikbaar is’.Ga naar voetnoot44 ‘Die Aufdeckung eines Kon-trastes ist bekanntlich ein wichtiger Schritt der Komikanalyse’, aldus Tomas Tomasek,Ga naar voetnoot45 en het is aan de literatuurhistoricus om in teksten plaatsen te traceren waar onverenigbaar ge(d)achte, maar plotseling aanschouwelijk samengebrachte zaken in hun onverwachte combinatie een overtreding vormen van een sociale of literaire norm; een overtreding die maakt dat een bij toehoorders dan wel lezers opgebouwde spanning zich kan ontladen in een bevrijdende lach. Incongruentie mag worden beschouwd als humorgenererend beginsel: ‘Jede Form von Komik läßt sich im Prinzip zurückführen auf eine als unangemessenen oder paradox empfundene Verknüpfung zweier divergenter oder gar konträrer Vorstellungsbereiche, die diese Bezugsetzung zueinander von sich aus eigentlich nicht zulassen’.Ga naar voetnoot46 Met andere woorden: ‘Semantischen Kontrast bzw. Inkongruenz, Ambiguität und Plötzlichkeit könnte man [...] als Strukturen der Komik bezeichnen’.Ga naar voetnoot47 Marjolein Hogenbirk heeft langs deze weg laten zien, dat een Arturroman als Walewein ende Keye (daterend uit de tweede helft van de 13e eeuw) méér is dan een leerzame, met gepaste ernst te volgen strijd tussen goed en kwaad, uitgevochten door held en antiheld.Ga naar voetnoot48 Als bijvoorbeeld Walewein, toch een ridder van formaat, zich in het begin van het verhaal lelijk bezeert wanneer hij zich woelend te weer stelt tegen een gedroomde leeuw en daarbij met een bons uit bed valt, is hier onmiskenbaar humor in het spel: enerzijds door de incongruentie tussen serieuze (want voorspellende) inhoud en alledaags direct resultaat van de droom, anderzijds door het komische contrast tussen dit weinig verheven voorval en Waleweins gevestigde reputatie als der aanturen vader.Ga naar voetnoot49 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||
Ook verderop blijkt de roman niet van komische passages gespeend. Wanneer, om nog een voorbeeld te noemen, koning Artur aan het slot van het verhaal de vlakte buiten zijn residentie Kardoel ziet volstromen met hyperbolische aantallen getuigen van de avonturen die zijn neef in een jaar tijds tot een goed einde heeft gebracht, vreest hij aanvankelijk (de toehoorder weet ondertussen wel beter) voor een vijandelijke aanval. Een fraai staaltje van dramatische ironie! | ||||||||||||||||||||||||||
Die Riddere metter MouwenAan Walewein ende Keye gaat in de beroemde Lancelotcompilatie een Arturroman vooraf,Ga naar voetnoot50 waarvan de mogelijke humoristische dimensies nog niet anders zijn belicht dan via enkele min of meer terloopse observaties.Ga naar voetnoot51 Het betreft de vermoedelijk laat 13e-eeuwse, Vlaamse Roman van den riddere metter mouwen (voortaan: RRmM), het boeiende verhaal van een vondeling die tot gezocht ridder wordt, zijn moeder en later ook zijn vader terugvindt, en zijn beproevingen nog het mooist beloond ziet door een huwelijk met Waleweins nicht Clarette. In deze bijdrage wil ik een poging wagen, in kaart te brengen welke passages in de roman iets van komisch potentieel verraden. Dat zo'n verkenning, waarbij we het moeten stellen zonder veel houvast aan lachende personages,Ga naar voetnoot52 kan leiden tot aansprekende resultaten, moge blijken uit twee voorbeelden vooraf bij wijze van ‘amuse’. Het citaat in de aanhef van dit artikel toont een Ierse verman (schipper) die, net als eerder een collega in de Middelnederlandse Arturroman Moriaen (midden 13e eeuw), allerminst ingenomen lijkt met zijn ridderlijke cliëntèle, en daarom ferm moet worden aangespoord om hun toch transport te bieden. De ironie waarmee de verteller melding maakt van het ogenschijnlijke enthousiasme van de schipper (hi soud gerne anegaen), terwijl de man slechts wijselijk opteert voor het redden van het vege lijf, dient naar ik meen het doel van een leedvermakelijk moment ten koste van een | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||
dorper, die hier aldus wordt tot een ‘vilain comique’.Ga naar voetnoot53 Ook hooggeboren personages konden worden tot mikpunt van spot, zo blijkt verderop in de RRmM. Een topos in de middeleeuwse literatuur, en wel bij uitstek in de chansons de geste en de niet-historische Arturromans, vormen de zogenoemde lelijkheidsportretten, die met hun staccato enumeratie van karikaturale fysieke kenmerken gelden als in veel gevallen ‘délibérément comiques’.Ga naar voetnoot54 Dat met zo'n ‘portrait de la laideur’ ook in de Vlaamse roman een lachwekkend effect werd beoogd, mag te meer aannemelijk heten omdat het hier niet, hetgeen gebruikelijk is, een ‘autre monde’-bewoner zoals een dwerg of een reus, dan wel een homo silvaticus, een onhoofse dorper of een heiden betreft, aan wiens grotesk gelaat een descriptio wordt gewijd, maar een weliswaar boze doch prominente buurman uit de wereld van het hof, die coninc van Cornuwalgen (vs. 3496). Met diens weerzinwekkende fysionomie correspondeert, in overeenstemming met ‘das höfische Menschenbild der Identität von Innen und Außen’, zijn weinig hoofse gedrag, want hij is erop uit de net gehuwde moeder van de held gewapenderhand tot de zijne te maken; een ongepaste handelwijze die nadrukkelijk getuigt van zijn ‘unhöfischen Verhalten als Gegenfigur des höfischen Menschen’.Ga naar voetnoot55 Wat de bedreigde vrouwe ziet wanneer ze vanaf de kantelen van haar veste letterlijk neerkijkt op de vorstelijke maar vileine aanbidder, kan haar begrijpelijkerwijs nauwelijks bekoren: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||
Sijn voerhoeft was hem gelesenGa naar margenoot*;
Die ogen clene gelijc der ratten;
Men sach nie nese soe platten!
Hi hadde lange hangende oren;
Sine tanden waren hem geluGa naar margenoot* voren.
Hi hadde den mont ongemickeGa naar margenoot*
Wijt ende die lippe dicke.
Hi behagede der vrouwen qualijcGa naar margenoot* sere
Jegen haren man, in allen kere!Ga naar margenoot*Ga naar margenoot+
Niet alleen deze catalogus van afstotelijke gelaatskenmerken an sich, die met zijn traditionele ‘top down’-structuurGa naar voetnoot56 en deels expliciet animale componenten als ‘Musterbeschreibung einer charakterlich negativen Person durch körperliche Mißgestalt’ kan gelden,Ga naar voetnoot57 maar ook en vooral het understatement dat er in het laatste verspaar op volgt, pleit hier voor een lezing met een lach. Beide voorbeelden van als mogelijk humoristisch op te vatten passages rechtvaardigen naar mijn oordeel ‘close reading’ van de RRmM, in een vanaf nu goeddeels chronologisch gestructureerde speurtocht naar meer plaatsen met komisch potentieel. Tegelijkertijd attenderen deze voorbeelden, die niet met zekerheid aan de dichter kunnen worden toegeschreven, ons op een complicatie die de voorgenomen verkenning bemoeilijkt: het probleem van de overlevering. Van de oorspronkelijke RRmM is slechts een 320 verzen tellend, deels beschadigd fragment van een 14e-eeuws afschrift bewaard gebleven (RRmM-frm);Ga naar voetnoot58 de versie van de roman zoals wij die kennen blijkt door de samensteller van de Lancelotcompilatie verkort, en in meer of minder drastische mate ook anderszins bewerkt te zijn.Ga naar voetnoot59 Dit laat enerzijds de mogelijkheid open dat de humor van oorspronkelijk komisch bedoelde passages door verregaande abreviatio aan onze waarneming is onttrokken - naar we weten ‘verdwijnen ironische toespelingen wel meer in de compilatie’Ga naar voetnoot60 - terwijl anderzijds verzen waarin een amusante lading valt te ontdekken best uit de pen van de compilator kunnen zijn gevloeid.Ga naar voetnoot61 Die laatste mogelijkheid valt niet uit te sluiten voor de geciteerde passages. Deze maken deel uit van het tweede part van het tweeluik dat de RRmM | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||
in de Lancelotcompilatie vormt, een part dat (meer dan het eerste deel) op diverse plaatsen ingrepen van de compilator lijkt te verraden.Ga naar voetnoot62 Waar verzen en episoden in het verhaal naar mijn mening sporen vertonen van bewerking, zal ik dat in het hiernavolgende nadrukkelijk vermelden. | ||||||||||||||||||||||||||
Koninklijke costumeEen bekend gebruik van koning Artur is, tijdens een hofdag niet aan het feestmaal te beginnen vooraleer zich een aventure heeft aangediend.Ga naar voetnoot63 Dit motief, reeds toegepast door Chrétien de Troyes in zijn ‘Unvollendete’, Le conte du graal, treffen we aan in verschillende Arturromans, onder meer de Queste del Saint Graal (1220 à 1225), de Suite-vulgate du Merlin (1230 à 1240) en Les merveilles de Rigomer (tweede helft 13e eeuw), en in andere taalgebieden bijvoorbeeld in Daniel wn dem blühenden Tal (tweede kwart 13e eeuw) en Sir Gawain and the green knight (laat 14e eeuw). Dat Arturs gewoonte zich uitstekend leent voor parodie, is door de Italiaanse dichter Antonio Pucci gedemonstreerd: in zijn Gismirante (vóór 1388) dreigt heel de hofgemeenschap als gevolg van 's konings costume de hongerdood te sterven.Ga naar voetnoot64 Maar ook al eerder, omstreeks 1200, maakt een stevige trek zich meester van de hofbewoners, wanneer Artur naar hun smaak al te lang wacht op avontuur in de openingsepisode van de Lai du cort mantel; en rond diezelfde tijd besluit de Britse vorst in de Occitaanse roman Jaufre, als het door hem gewenste avontuur andermaal uitblijft, er zelf maar met zijn ridders naar op zoek te gaan. Weinig later, in La vengeance Raguidel en in de Middelnederlandse bewerking Die wrake van Ragisel (vóór 1230), staat de koning, als zich wederom geen avontuur openbaart, zijn ridders uiteindelijk maar toe zich op de reeds | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||
lang gereedstaande dis te storten. Trouw aan zijn principe gaat Artur zelf evenwel met een lege maag naar bed, en wordt zo als het ware tot een vorstelijke variant op het motief van de hongerige held.Ga naar voetnoot65 Beluisterd tegen de achtergrond van 's konings gebruik als genreconventie, is het moeilijk om geen komische lading te zien in de variatie die de dichter van de RRmM heeft aangebracht in het begin van zijn verhaal. Plaats van handeling is de hofstad Kardoel, met Pinksteren: [...] doen die dienstGa naar margenoot* was gedaen,
Brachtmen water ende ginc dwaenGa naar margenoot*.
Daer was ten etene gedient wale.
Wat soude daer af lange tale?
Elc hadde daer sijn gevoechGa naar margenoot*
Dies hi wilde ende meer dan gnoech!
Doen terdeGa naar margenoot* gerechte daer was geten,
Swoer die coninc ende liet daer weten,
Datmen niet soude eten vord
Eer daer niemareGa naar margenoot* ware gehord,
Noch scoenlaken ward op gedaenGa naar margenoot*...Ga naar margenoot+
De ironie van de ‘Erwartungsenttäuschung’ in deze verzen schuilt er vooral in, dat de koning zijn welbekend beginsel hier ondermijnt door het stereotiepe en inherente vastenelement te schrappen, waardoor niet meer dan een uitgeholde conventie resteert.Ga naar voetnoot66 Daarnaast is misschien niet zonder betekenis, dat in de historische werkelijkheid van 13e-eeuwse hoffeesten een driegangendiner te boek stond als allerminst karig: ‘court feasts of this period included two to three main courses’.Ga naar voetnoot67 Ook contextueel gelezen, als roman die in de Lancelotcompilatie volgt op de eveneens ingevoegde bewerking van Die wrake van Ragisel, bezit de initiale hofepisode in de RRmM komische kracht: het lijkt alsof Artur na zijn ervaring in de wrake een lesje heeft geleerd, en niet graag nogmaals een hongerige nacht tegemoet gaat. Stuiten we hier op een bijkomstig motief van de compilator, om de RRmM - die als laatste roman in de codex werd opgenomen - te interpoleren tussen Die wrake van Ragisel en Walewein ende Keye? | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||
Aan de amusante variatie op Arturs costume in de RRmM zal overigens ook een praktische overweging ten grondslag hebben gelegen, namelijk dat de koning met zijn gevolg bezwaarlijk uitgehongerd op reis kon gaan. Want nauwelijks is na de derde gang de maaltijd onderbroken, of er arriveert een bode wiens tijding de inmiddels toch voldoende verzadigde vorst noopt een begrafenis bij te wonen, en wel die van het illustere liefdesduo Tristram en Ysaude.Ga naar voetnoot68 Dat is zeker niet het avontuur waarop Artur had gehoopt, en de ironie wil ‘dat het door de vorst begeerde nieuwtje weliswaar zijn vertrek van het hof bewerkstelligt, maar hem niet naar het avontuur toe voert doch juist ervandaan. Eerst wanneer binnen de muren van Kardoel geen (gezonde) ridder meer aanwezig is, laat de dichter de hoofse ordo verstoren [...]’.Ga naar voetnoot69 Ook zo bezien heeft het er veel van weg, dat de openingsepisode van het verhaal met humoristische bedoelingen werd gecomponeerd: ‘Door Artur hals over kop Kardoel en de “Romananfang” te laten uitrijden, heeft de dichter van de RRmM naar alle waarschijnlijkheid dus beoogd een komische noot in het verhaal te brengen’.Ga naar voetnoot70 | ||||||||||||||||||||||||||
Machtige minneHet verhaal van de ridder met de mouw (hierna: RmM) draait voor een belangrijk deel om de als exemplarisch geschetste liefdesrelatie tussen de protagonist en Clarette, een nicht van Walewein. Zoals mag worden verwacht in een roman die opent met een intertekstuele knipoog, gaat deze idealisering gepaard met | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
humor.Ga naar voetnoot71 Dat blijkt al wanneer de jeugdige held, een knape (vs. 90) die graag door 's konings hand tot ridder wil worden gemaakt, arriveert aan het zojuist door Artur verlaten Kardoel, waar slechts de koningin, haar hofdames en de bedlegerige drossaard Keye zijn achtergebleven. Omdat de hoofse ordo prompt wordt verstoord, en wel door een rode ridder die een jonkvrouw maltraiteert, ziet Arturs gemalin zich gedwongen de onbekende nieuwkomer inderhaast zélf maar tot ridder te promoveren. Wat daarna gebeurt is minstens zo bijzonder. Want niet alleen onderwerpt haar hofdame Clarette, als gravin van Spangen (zie vs. 341 en vs. 1547) een voor elke ‘knight bachelor’ begerenswaardige partij, de anonieme jongeling aan een spoedcursus ridderethiek, maar ook schenkt de jonkvrouw hem, met een handeling die opnieuw een vrouwelijk stempel drukt op zijn ridderwijding,Ga naar voetnoot72 zonder aarzeling een liefdesattribuut in de vorm van een losse mouw:Ga naar voetnoot73 Dese erenbergeGa naar margenoot*, here, nu siet,
Die gevic u hier te desenGa naar margenoot*,
Dat gi altoes min ridder selt wesen
Ende min vrient, waer gi sijtGa naar margenoot*.Ga naar margenoot+.
De reactie hierop van hofmaarschalk Keye, in het genre gevreesd om zijn scherpe tong, is (naar we verderop nog zullen zien) er een van bijtende spot. Dit mag geen wonder heten in het licht van het volgende. ‘Il était d'usage que les jeunes filles de la bonne société ne prissent point l'initiative de déclarer leur amour à un homme. Elles devaient attendre que l'homme leur fît des avances. [...] Pour une jeune fille, déclarer la première ses sentiments, c'était manquer à la réserve de son sexe, braver les convenances [...]’.Ga naar voetnoot74 Jongedames dienden zich in de relationele sfeer dus terughoudend op te stellen, hetgeen in de RRmM naderhand treffend wordt geïllustreerd wanneer de held logies verkrijgt bij de gastvrije kasteelvrouwe Egletine, die in liefde voor hem ontvlamt doch dit niet durft te bekennen: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||
‘Here God, ende oft mi trouwe
Dese riddere nu wilde houden,
Soe waric van minnen sere in vroudenGa naar margenoot*.
Hoe mochtic hem dit nu doen verstaen?’Ga naar margenoot+
Dat Clarette als didactica in de voetsporen treedt van mannelijke voorgangers als Gornemant in Le conte du graal en Walewein in de Moriaen, en zich vervolgens ook nog eens voortvarend opwerpt als bron van (liefdes)inspiratie voor een kersverse ridder, is een feministisch gekleurde omkering in vergelijking met de conventionele gang van zaken, wat wel waarschijnlijk maakt dat haar onbeschroomd gedrag aan het publiek een glimlach zal hebben ontlokt. Daarmee is het laatste woord over Clarettes handelen echter nog niet gezegd, want als daadkrachtige donatrice blijkt zij geenszins alleen te staan in het genre.Ga naar voetnoot75 Omdat humor en thematiek hier, naar we zullen zien, aan elkaar raken, loont het de moeite om nader in te gaan op de rol van Waleweins nicht als gulle geefster.
‘Typically, conferral of the sleeve indicates the courtly lady's acceptance of a knight's prior lovesuit’, aldus E. Jane Burns in haar scherpzinnige analyse van een welbekende episode in La mort le roi A rtu (1225 à 1230), waar de geschiedenis wordt verhaald van Lancelot en de jonkvrouw van Escalot.Ga naar voetnoot76 Oogmerk van zo'n gift is in de regel ‘to signal the knight's desire and guarantee his prowess’.Ga naar voetnoot77 Burns wijst evenwel op ‘brief glimpses’ in hoofs-literaire teksten van ‘an alternative scenario, especially within relationships of mutual affection’,Ga naar voetnoot78 een draaiboek dus dat kan worden gevolgd bij een wederzijdse liefdesrelatie zoals ook de RRmM die thematiseert. In een variant op de traditionele, reactieve donatie van een mouw laten sommige dichters een jonkvrouw haar minneteken eigener beweging, zonder dat een aanbidder om haar gunst geworven heeft, schenken aan de ridder van haar keuze, ‘to court him and attempt to win him through the public imposition of an item of courtly dress’.Ga naar voetnoot79 Niet langer is in deze opzet het liefdesattribuut een teken van jonkvrouwelijke welwillendheid, door de ridder als loon naar werk verkregen; de mouw, of een vergelijkbaar persoonlijk kledingstuk, wordt voor de dame tot ‘something she deploys to suggest the possibility of an alternative system of female passion, pleasure, and love service, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||
signaling the lady's will, her command, her gift and contract’.Ga naar voetnoot80 Het komt, met andere woorden, tot een verwisseling van subject en object, waarbij het niet meer aan de ridder is maar aan de vrouw ‘to move visibly into the position of the desiring subject’.Ga naar voetnoot81 Wanneer, in weerwil van het hoofse (sociale en literaire) decorum, zo'n bijzondere vertoning van vrouwelijk zelfbewustzijn zich in de romans voordoet, wordt zichtbaar dat ‘these ladies metaphorically give themselves as gifts to the knight in question while ensuring his succes on the real or allegorical battlefield of love. And yet, their individual gestures also constitute an important public expression of female desire, significantly different from a private exchange of love tokens, which must remain secret’.Ga naar voetnoot82 De vroegtijdige, proactieve en demonstratieve schenking door een dame van haar mouw als minneteken ‘marks the lady's potentially substantial influence in shaping the course of courtly love’.Ga naar voetnoot83 Na het ook in andere opzichten verrassende optreden van Clarette,Ga naar voetnoot84 zal het voor toehoorders van de RRmM geen surprise zijn geweest dat de roman een dienstbaar ridderschap propageert, opmerkelijk product van vrouwelijk initiatief en tot volle wasdom gerakend dankzij een vruchtbare symbiose tussen ‘chevalerie’ en ‘amour’, waarin het vuur der wederzijdse liefde tussen ridder en jonkvrouw steeds hoger opvlamt.Ga naar voetnoot85 We kunnen concluderen dat de Vlaamse dichter een belangrijk thema in zijn verhaal, hoezeer exemplarisch uitgewerkt ook in het vervolg, blijkbaar met een ‘sourire’ heeft willen introduceren door koning Artur, de grote ridderpromotor in het genre, letterlijk van het toneel te laten verdwijnen om plaats te maken voor een krachtige feministische regie. Het is vrouwelijk initiatief dat aan de held niet alleen zijn zwaard bezorgt maar, met zijn minnepand als uiterlijk kenteken van zijn Frauendienst, ook reeds in een ongewoon vroeg stadium de naam die hij nog met wapinen verdinen moet (vs. 348), een naam die hij net als zijn attribuut draagt ten teken van zijn ridderschap in dienst van de liefde: ‘de ridder met de mouw’. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||
Méér dan een glimlach verdiende, naar ik veronderstel, een volgende passage in de roman, waar de nu in zwarte wapenrusting gestoken protagonist, na de rode ridder verslagen en bij Egletine overnacht te hebben, in een vreeswekkend Woud zonder Genade wordt overweldigd door Claretten minne (vs. 669) en, verzonken in liefdesgepeins, tot driemaal toe doof blijkt voor de dreigende woorden die een andermaal rode ridder, Elyconas, hem toeschreeuwt.Ga naar voetnoot86 De confrontatie die volgt verschilt aanvankelijk van het in Arturromans gebruikelijke patroon, dat een veelal snelle overwinning van de onverslaanbare held dicteert: MettienGa naar margenoot* die rode riddere liet
LopenGa naar margenoot* ende stac den swerte soe,
Dat hi opward keerde doe
Die been ende hi daer mede
Sijn gepens vergat ter stedeGa naar margenoot*
Ende riep: ‘Live Here, wats mi gesciet?’
Mettien hi vore hem houdenGa naar margenoot* siet
Den roden riddere [...]Ga naar margenoot+
Op deze passage is van toepassing wat Dominique Boutet heeft opgemerkt in zijn bijdrage over le comique arthurien: ‘les romanciers se plaisent fréquemment à jouer avec le désir des personnages, en particulier avec le désir amoureux’.Ga naar voetnoot87 Daarbij wint de situationele humor in de RRmM nog aan kracht voor wie de parallel herkent met een soortgelijk voorval in Le chevalier de la charrette (ca. 1180).Ga naar voetnoot88 In deze roman van Chrétien is het Lancelot, die als gevolg van zijn liefde voor de koningin in een pose van penser uit het zadel wordt gestoken, in het water tuimelt en aldus ruw terugkeert tot de realiteit.Ga naar voetnoot89 Wie vergelijkt, ziet | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||
dat het in de RRmM dit keer geen gerenommeerde representant van het hof is die zich op troubadoureske wijze overgeeft aan extatische liefdescontemplatie, maar een amper tot ridder gewijde knaap, een debutant die blijkbaar al mag opgaan in de rol van fin'amant. Een saillant aspect van dit verhaalgedeelte in de RRmM is, dat waar Clarette naar we zojuist hebben gezien toch expliciet het initiatief had genomen tot de start van een wederzijdse liefdesrelatie, de protagonist hier verkiest te acteren in de stijl van een minnaar uit het hoofse canso die een onbereikbare domna adoreert. Ook onze held wil zijn liefde helen (vs. 336), verzinkt in minnegepeins (vs. 666 vlg.), koestert een gichte van zijn aanbedene (vs. 673), spreekt haar retorisch toe (vs. 671-675, vs. 1022-1027, vs. 1049-1052), acht zich zijn geliefde onwaardig (vs. 740-752), maar onderwerpt zich niettemin volkomen aan de minne en verbindt zijn liefde met het vooruitzicht van de, metaforisch op te vatten, dood (vs. 753-754).Ga naar voetnoot90 Mogen we humor vermoeden in de wijze waarop de RmM het voorbeeld volgt van een liefdesdiscipel als Lancelot,Ga naar voetnoot91 terwijl de minne die hij najaagt toch werkelijk van een andere signatuur is,Ga naar voetnoot92 immers door Clarette zelf in het leven geroepen middels de openlijke donatie van Haer scoenheide (vs. 211),Ga naar voetnoot93 en eerst te vervullen na de publieke onthulling van hun wederkerige | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||
gevoelens?Ga naar voetnoot94 Dat de dichter de onderhavige episode met humoristische bedoelingen heeft geconcipieerd, mag mede waarschijnlijk heten vanwege een opvallende cesuur. Want nauwelijks heeft de in liefdesaangelegenheden nog volstrekt niet geverseerde held zich de rol aangemeten van troubadour-in-de-dop, door een monoloog uit te spreken die veel wegheeft van een canso en die hij besluit met de verzuchting Nu neme, dat icker ane winne, / Dat sal int inde sijn die doet (vs. 753-754), of de gedachte van een metaforische minnedood maakt pardoes plaats voor reëel doodsgevaar als, in directe aansluiting op de geciteerde verzen, Elyconas dreigend afstormt op de peinzende protagonist: Een fel riddere ende een groet / Quam ridende sere te hemward! (vs. 755-756).
De pose van fin'amant die de held aanneemt verklaart, zoals Ulrike Wuttke heeft belicht, verhaaltechnisch en met terugwerkende kracht ook het eerdere, voortvarende vertoon van Clarette: ‘Die weiblichen Figuren “müssen” in der Epik den aktiven Part am Anfang der Minnebeziehung übernehmen, damit die männlichen Romanfiguren dem passiven Rollenbild aus der Minnelyrik näher bleiben können. Die Frauen “dürfen” deshalb die Romanhandlung initiieren, ohne dafür moralisch verurteilt zu werden’.Ga naar voetnoot95 We kunnen constateren dat de dichter van de RRmM erin is geslaagd om, in een soepel geconstrueerd verhaal, ook hier weer aan de liefdesthematiek een dimensie van humor te verlenen. Want zoals de Vlaming zijn heldin eerder op een originele manier ten tonele wist te voeren als een daadkrachtige donatrice, die met haar mouw wel wist wat zij wilde, zo laat hij de protagonist in reactie op haar initiatief, en volkomen in de ban van ‘amour’, putten uit een welbeschouwd weinig adequaat register door hem zijn geliefde, als was zij een belle dame sans merci, op een voetstuk te doen plaatsen, verkerend in de wanhopige waan dat het met zo'n hooggegrepen minne vech- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||
ten is tegen de bierkaai: ‘Ay mi’, seit hi, ‘wats mi gesciet; / Ic pense ende hets al om niet!’ (vs. 740-741).
De oprechte liefde van de held voor Clarette maakt ondertussen, dat hij zich onderscheidt van de talrijke ridders in het genre die er, op hun tochten in het literaire landschap van de Arturroman, plezier in scheppen om, al dan niet gewapenderhand, jonkvrouwen buit te maken als amoureus tijdverdrijf.Ga naar voetnoot96 Onder deze ‘predatory lovers’,Ga naar voetnoot97 ofschoon doorgaans nevenfiguren die optreden als ‘chevaliers antagonistes’,Ga naar voetnoot98 toch ook niet de minste: Gauvain, die in Le conte du graal tegenover de male pucelle als zijn ‘miroir impitoyable’ zonder kennelijke gêne toegeeft een dergelijke bedoeling met haar te hebben gekoesterd;Ga naar voetnoot99 die in La vengeance Raguidel zich halsoverkop stort in een even kortstondige als ontluisterende affaire met de nymfomane Ydain; en die in zowel de eerste Continuation Perceval (ca. 1200) als de middelhoogduitse Wigalois (begin 13e eeuw) zich zelfs zomaar vergrijpt aan een weerloze jonkvrouw.Ga naar voetnoot100 De RmM echter heeft absoluut geen frivole intenties wanneer hij een hulpbehoevende joncfrouwe (vs. 561) wil bijstaan, zodat de behoedzaamheid waarmee deze hem tegemoet treedt als was hij ‘one of these aggressor knights’,Ga naar voetnoot101 en zij een potentiële pucelle esforciée,Ga naar voetnoot102 hier nogal misplaatst is: ‘Ic vare gerne met u here,
In dien dat ic behoude min ere.
In hadde noit man, no amijsGa naar margenoot*,
Noch in begers in gere wijs!’Ga naar margenoot+
In Le chevalier de la charrette, als Lancelot net heeft afgerekend met de ridder die zijn liefdesgepeins had verstoord, wil diens amie hem vrijkopen door de Arturheld haar diensten te offreren, waarbij zij evenwel vreest voor haar jonkvrouwelijke deugd. ‘Her fear is ironic in view of Lancelot's total devotion to | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||
Guenevere’, merkt D.D.R. Owen op,Ga naar voetnoot103 en iets dergelijks geldt naar ik meen voor de onnodige argwaan van de jonkvrouw jegens de Clarette zo toegewijde protagonist in de RRmM. Met haar wantrouwen toont de jonkvrouw zich bewust van het feit dat een Arturroman ‘by its definition must create the threat of rape’,Ga naar voetnoot104 maar zij blijkt niet bekend met een andere wet in dit genre: ‘The hero cannot attack a woman who is alone, for that would serve no purpose in the romance economy’.Ga naar voetnoot105 In dit verband valt ook te denken aan de costume van Logres, door Chrétien beschreven in Le chevalier de la charrette en later nog eens opduikend in Le conte du graal: een aloud gebruik dat ridders verbiedt om onbeschermde dames te overweldigen, maar dat hun, curieus genoeg, wél alle rechten geeft over jonkvrouwen die zij weten te veroveren op andere ridders.Ga naar voetnoot106 Overigens blijkt het met de uitgesproken vrijgezelle voorkeur van de jonkvrouw later nogal mee te vallen, want ze stapt dan zonder voorbehoud in het huwelijksbootje met Cefalus, die enige tijd als schildknaap van de held in het verhaal mag figureren.Ga naar voetnoot107 Kennelijk diende haar koele reserve tegenover de protagonist vooral het doel een glimlach op te wekken bij de toehoorders, die anders dan zij wel wisten dat geen hoofdrolspeler van een Arturroman zich ooit zou verlagen tot violent passions,Ga naar voetnoot108 en dat de ‘vrouwenridder’ met de mouw, als oprecht dienaar van Venus, beslist uit ander hout was gesneden dan een chevalier as demoiselles zoals Gauvain. De humoristische lading van de geciteerde passage wordt, zo kunnen we tot | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
besluit constateren, nog versterkt doordat het publiek zich hier ook verrast ziet door een jonkvrouw die, alle genreconventies ten spijt, niet van zins blijkt zich de begeerlijke held als echtgenoot te wensen; een onverwacht vergrijp - gelet ook op de toeschietelijker houding van andere dames in het verhaal, met voorop Clarette - tegen ‘an unvarying datum of our romances: the hero is so attractive that no woman could possibly object to marrying him’.Ga naar voetnoot109 | ||||||||||||||||||||||||||
Eenzame EgletineVoorafgaand aan zijn avontuur in het Woud zonder Genade logeert de RmM zoals gezegd bij een kasteeldame, Egletine, die dadelijk liefde voor hem opvat maar met gepaste jonkvrouwelijke schroom geen eerste stap durft te zetten.Ga naar voetnoot110 Zij staat in haar gevoelens overigens niet alleen, want: Om hem worden pensende mettienGa naar margenoot*
Alle die joncfrouwen vandaer binnen.
Alle begeerden si sire minnen!Ga naar margenoot+
Er lijkt ironie te schuilen in deze hyperbolische situatie, welke indruk wordt bevestigd als aan het licht komt dat de held is beland op een burcht die wordt bewoond door enkel jonkvrouwen en knapen (vs. 484). Dit roept de perceptie op van een groep dames die collectief op drift geraakt zodra een begerenswaardige ridder, in dit geval een die scoenste man (vs. 471), het kasteel betreedt. De massale uitwerking van der minnen cracht (vs. 503) laat zich vervolgens ook 's nachts gelden, want terwijl de protagonist gemoedereerd in dromenland vertoeft, kunnen de jonkvrouwen met geen mogelijkheid de slaap vatten: Dien nacht reste hi sonder pineGa naar margenoot*,
Maer die joncfrouwen ende Egletine
Pensden om hem dickeGa naar margenoot* dien nacht,
Maer dat dede der minnen cracht.
Dus hadden si van haren gaste
Van minnen pine ende onraste,
Daer hi niet af ne weet...Ga naar margenoot+
De RRmM toont in deze logies-episode een ludieke variant op het motief van ‘insomnia amoris’ zoals we dat aantreffen in voorlopers als Fergus en de Middelnederlandse Ferguut (eerste helft 13e eeuw): ‘Is het daar slechts één jonkvrouw die, zodra ze de held zonder wapenrusting voor zich ziet, in liefde voor hem ontvlamt en daardoor 's nachts “in vroewaken” ligt, in de RRmM houdt een soortgelijke verliefdheid heel de vrouwelijke bevolking van Egletines kasteel uit | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
de slaap [...]. Een knap staaltje van een komische intertekstuele “steigernde Reprise”!’.Ga naar voetnoot111 Een in het oog springend verschil met zowel Fergus als Le conte du graal (een roman waarmee de RRmM intertekstueel samenhangt, zoals we verderop nog zullen zien), is het ontbreken van een nachtelijk bezoek van de gastvrouw aan de slapende held. Wagen Galiene, oprecht verliefd in de creatie van Guillaume le Clerc, en eerder Blancheflor, in Chrétiens roman doelgericht op zoek naar een ridderkampioen, zich met weinig om het lijf in het slaapvertrek van de protagonist, Egletine blijkt ondanks der minnen cracht een eenzame, doorwaakte nacht te verkiezen. Intertekstueel gezien wordt aldus de nadruk gevestigd op het feit, dat de RmM zijn hart reeds in een opmerkelijk vroeg stadium heeft verpand aan Clarette. Bijgevolg is er in de onderhavige episode geen aanleiding tot een bedscène,Ga naar voetnoot112 zodat de held het kasteel de volgende ochtend kan verlaten zonder dat een in de lijn der verwachtingen liggend rendez-vous met Egletine heeft plaatsgevonden. Dit zal bij een deel van het publiek, dat het spel met een bekend verhaalgegeven - het motief van ‘l'hôtesse amoureuse’ - doorzag,Ga naar voetnoot113 opnieuw een glimlach van geamuseerde verbazing hebben opgeroepen. De RmM ontkomt op deze wijze immers wel erg gemakkelijk aan een liefdestest, een beproeving zoals zijn literaire voorganger Lancelot die had moeten ondergaan in Le chevalier de la charrette, toen hij in ruil voor logies in een kasteel het bed diende te delen met een geheimzinnige gastvrouw.
De rol van de verliefde kasteelvrouwe is hiermee in de roman nog niet uitgespeeld. Egletine wordt na afloop van het ‘autre monde’-avontuur dat de held in het Woud zonder Genade beleeft opnieuw ten tonele gevoerd, en andermaal gebeurt dat op een manier die kon leiden tot een lach. Zij toont zich namelijk wel buitensporig verheugd, wanneer de RmM wederom logies bij haar zoekt en zich in het felle foreest bijzonder heldhaftig geweerd blijkt te hebben: Doent Egletine hadde verstaen,
Heefsese blidelike ontfaen.
Ende doe si wiste, hoe hadde gevarenGa naar margenoot*
Die riddere, was sijs so blide twarenGa naar margenoot*,
Dat si en wiste haer hoe gelatenGa naar margenoot*!Ga naar margenoot+
Het valt dan ook te begrijpen, dat zij de ridder niet graag ten tweede male ziet | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||
vertrekken. Amusant is, naar ik meen, de poging waarmee zij weinig later haar gast, als die in staat van hoge opwinding Clarette te hulp wil snellen wanneer woudreuzen ten strijde trekken tegen haar woonstede en Arturs residentie Kardoel, middels sussende woorden bij haar concurrente vandaan tracht te houden: Egletine troesteneGa naar margenoot* sere mettien
Ende seide: ‘Here, wildi nu varen
Daer gi niet moget ontfarenGa naar margenoot*?
Al ne vaerdi daer niet vechten,
Die coninc sal hem wel berechtenGa naar margenoot*!’Ga naar margenoot+
In veel Arturromans gaat van schone jonkvrouwen juist een stimulans uit tot het verrichten van ridderlijke wapenfeiten, en in die context kunnen de even zelfzuchtige als vruchteloze woorden van Egletine worden beluisterd als vermakelijke variatie op een gangbaar thema. Bijna even bekend is wat op deze variatie volgt, namelijk een toezegging van de held aan zijn vasthoudende gastvrouw: Maer die riddere moeste daer naer
Egletinen gelovenGa naar margenoot* vor waer,
Dat hi te hare sal weder keren,
Op dat hi mach ende blijft in erenGa naar margenoot+
Het verloop van de geschiedenis zal nochtans uitwijzen, dat het hier gaat om een ‘false promise of return’.Ga naar voetnoot114 Waarna de onfortuinlijke Egletine, haar gehoorzaamheid aan de regels van het hoofse decorum ten spijt, en niettegenstaande het ongebruikelijke feit dat zij als vrouwelijke bijfiguur met een eigennaam wordt geïndividualiseerd,Ga naar voetnoot115 tegen wil en dank moet toetreden tot de schare der ‘superfluous ladies of Arthurian romance’.Ga naar voetnoot116 | ||||||||||||||||||||||||||
Dreigende drossaardIs voor Egletine slechts een bescheiden rol weggelegd in de RRmM, prominenter aanwezig is een personage dat tot de vaste bezetting van de Arturroman kan | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||
worden gerekend: de antipathieke hofmaarschalk Keye.Ga naar voetnoot117 Net als in de eerste hofscène van Le conte du graal laat de gezondheid van de drossaard aan het begin van het verhaal te wensen over - bij Chrétien is hij gewond, in de Vlaamse roman wordt hij ironiserend gepresenteerd als siec (vs. 141)Ga naar voetnoot118 - doch zijn binnen de hofgemeenschap gevreesde spot is er niet minder om. Dat ondervinden de koningin en Clarette, wanneer laatstgenoemde ongewoon snel niet alleen haar vertrouwen maar ook een mouw als liefdes-attribuut schenkt aan de volslagen onbekende jongeling die de held op dat moment nog is. Venijnig sneert Keye, dat de knaap allicht een simpele boerenpummel zal blijken: ‘Clarette heeft wel bespietGa naar margenoot*
Haer scoenheideGa naar margenoot* te gevene enen man
Die vele bat derschenGa naar margenoot* can
Ofte met ere ploech erenGa naar margenoot*,
Dan vor enen riddere hem verweren!’Ga naar margenoot+
Zijn lasterlijke tale (vs. 215) aan het adres van de protagonist is, naar het vervolg van de roman uitwijst, geheel ongegrond, maar zijn sarcastische uithaal naar de handelwijze van Clarette bevat, zoals we reeds hebben gezien, een kern van waarheid.Ga naar voetnoot119 Waleweins nicht is er inderdaad wel erg vlot bij om haar mouw te doneren aan een nog maar net ridderlijke aspirant-minnaar. Was het volgens de (literaire) hoofse etiquette geoorloofd dat jonkvrouwen in de context van toernooien een mouw als minne-mascotte schonken aan hun favoriet voor de eindzege, een ridder die speciaal voor hen in het krijt wilde treden,Ga naar voetnoot120 Clarette laat in heel andere omstandigheden haar welwillend oog vallen op een knappe knaap, die als nieuwbakken ridder zijn kwaliteiten nog maar moet zien te bewijzen. En dat steekt de altijd kritische drossaard, die kort daarvoor zelf toch nog had geadviseerd de jongeman tot ridder te wijden en hiertoe bovendien zijn strijdros had afgestaan (vs. 148-152 resp. vs. 166-169), maar die nu, geïrriteerd door Clarettes optreden, de debutant bij voorbaat kansloos acht tegen de beruchte rode ridder. In zijn ergernis geeft Keye een staaltje weg van zijn karakteristieke | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||
‘incontinence verbale’,Ga naar voetnoot121 door met komisch effect de goedbedoelde en noodgedwongen spoedpromotie van de held, nu deze eenmaal op kosten van het hof is voorzien van een prijzige ridderuitrusting, onder verzwijging van de nobele intenties terug te brengen tot een ‘down to earth’ kostenrisico: Ende Keye sprac ter coninginnen ward:
‘Vrouw, min ors voerd hi daer henen;
Nembermeer sidi den genen,
Noch ic min ors. [...]’Ga naar margenoot+
In Arturromans staat de hofmaarschalk behalve als spotvogel ook te boek als een minder dan matige ridder, kampioen in Mesaventures. Zijn ondermaatse strijdkwaliteiten degraderen hem dikwijls tot lafaard die het avontuur niet aandurft, of profileren hem als een brekebeen die al bij het eerste treffen met een tegenstander van zijn paard tuimelt.Ga naar voetnoot122 Getuige de eerder aangehaalde verzen in Maerlants Spiegel Historiael, waar de drossaard wordt genoemd als personage daer hem die Walen mede meyen, was de markante rol van Keye als contrastfiguur mede een middel tot vermaak van het luisterende of lezende publiek van de romans, dat via ‘Repetitions-Komik’ kon genieten van de steeds net weer iets andere manier waarop de hofmaarschalk met de kwade tong werd ontmaskerd als verliezer pur sang. ‘Keie, einmal zur komischen Figur geworden und klassifiziert, wird doppelt komisch durch die voraussagbare Konstanz seiner Niederlagen’, aldus Jürgen Haupt, die tevens wijst op de narratieve noodzaak van variërende herhaling: ‘Immer weniger genügt die Niederlage Keies als Reservoir der Komik; man sucht sie zu variieren’.Ga naar voetnoot123 Ook volgens Marjolein Hogenbirk lijdt het geen twijfel, of het voorspelbare falen van de drossaard sorteerde een humoris- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||
tisch effect: ‘The seneschal's misfortune must have formed a source of malicious delight to the audience of Arthurian romances’.Ga naar voetnoot124
In lijn met de genreconventies komt het ook in de RRmM, wat verderop in het verhaal, tot een treffen tussen de hofmaarschalk en de eerder door hem geridiculiseerde held, hetgeen gebeurt op een zo komische manier dat deze episode wel mag worden gerekend tot de ‘original examples of Keye's failures’.Ga naar voetnoot125 Allereerst zijn daar de grootspraak en de dreigementen uit de mond van de drossaard, die vanwege het onderspit dat hij in ridderlijke tweegevechten steevast delft alleszins lachwekkend zijn. Al vroeg in de roman pocht hij, de RmM wel eens een lesje te zullen leren: ‘Ic salne noch soe lachterlijcGa naar margenoot* steken
Van sinen perde ende thoeft af slaen,
Magickene enechsins begaenGa naar margenoot*!’Ga naar margenoot+
Ook vlak voor de onvermijdelijke strijd blijkt Keye's kracht exclusief te liggen op verbaal terrein, wanneer hij de protagonist, die andermaal in de rol van chevalier pensif talmt buiten de muren van Kardoel, toesnauwt: ‘Keye benic’, sprac hi vord,
‘U doet leget in mins speren ordGa naar margenoot*,
Gine vard met mi te hove nu!’Ga naar margenoot+
Zijn ferme taal heeft een hoog retorisch gehalte, en het is daarom vermakelijk te zien hoe de hofmaarschalk de schrik om het hart slaat, wanneer de RmM hem, met een verbaal koekje van eigen deeg, van repliek dient met woorden die écht lijken te getuigen van een dodelijke ernst: ‘Her Keye, bi Gode, ic segt u,
Gi hebt mi versprokenGa naar margenoot* nu ende echt,
Mochtics mi wreken, ic hadde recht.
Gine ontgaet mi heden, ic segt u twiGa naar margenoot*:
In sal u doden oft gi mi!’
Doe sach Keye wel hi was doet,
Hen dade hem aventureGa naar margenoot* groet!Ga naar margenoot+
Zeker beluisterd tegen de achtergrond van Chrétiens Le conte du graal, die voor een ingewijd publiek intertekstueel moet hebben meegeklonken in heel het optreden van de drossaard,Ga naar voetnoot126 zijn de dreigementen van Keye amusant want | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||
loos: de uitkomst van de confrontatie stond immers al op voorhand vast, en het vervolg van de RRmM laat zien dat in de uitwerking van het treffen de geschiedenis zich herhaalt. Net als in de graalroman wordt de hofmaarschalk met één welgemikte lansstoot geveld, waarna zijn paard zonder berijder richting Arturhof galoppeert. Humoristisch is de ongelijke strijd ook waar deze verschilt van de gang van zaken in Chrétiens roman. Verliest Keu daar het bewustzijn als hij gewond van zijn paard stort, in de RRmM wordt onderstreept hoe snel de drossaard - zijn eerdere grootspraak ten spijt - zich gewonnen geeft als het eenmaal aankomt op daden in plaats van woorden, in een premature capitulatie waarbij ‘hij uit angst voor de dood heel onridderlijk gilt dat hij zich wil overgeven’:Ga naar voetnoot127 Si quamen te gader met haren speren;
Die riddere stekenGa naar margenoot* in der weren
Dore halsberch ende dor curieGa naar margenoot*
Ende dor die borste. ‘Ic lie, ic lie!’,Ga naar margenoot*
Riep her Keye met haesten groet
Dor die vrese vander doet.Ga naar margenoot+
Een tweede verschil met Le conte du graal dat de aandacht trekt, is dat terwijl het lot van de gewonde hofmaarschalk in de Oudfranse roman leidt tot droefenis binnen de Arturgemeenschap, het tegendeel waar blijkt in de RRmM: Doe quam daer saen die niemareGa naar margenoot*,
Dat Keye sere gewont ware.
Hi was der coninginnen oem,
Nochtan nam sijs cranken goemGa naar margenoot*;
Dat quam bi sire quader tongen.
‘Ic wilde hem sine ogen ut sprongen’,
Sprac Jenevre, die coninginne,
‘Dine tirstGa naar margenoot* brachte hier inne!
Laet den dorperGa naar margenoot* licgen daer;
Hi heves dickeGa naar margenoot* verdient vor waer!’Ga naar margenoot+
Hierbij moet worden opgemerkt, dat niet met zekerheid kan worden uitgemaakt of de humor in de voorstelling van Keye's optreden volledig op het conto van de Vlaamse dichter mag worden geschreven. Waar een intertekstuele samenhang bestaat met Le conte du graal lijkt dit heel aannemelijk, maar in andere verzen is wellicht een bewerker aan het woord. Marjolein Hogenbirk heeft onlangs laten zien, dat de samensteller van de Lancelotcompilatie de rol van Keye in de RRmM, en in de andere romans die in de Brabantse codex werden ingevoegd tussen de Queeste van den Grale en Arturs doet, naar alle waarschijnlijkheid heeft | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||
uitgebreid en in kritische zin aangedikt.Ga naar voetnoot128 Ook de compilator had daarbij overigens oog voor de komische noot die de drossaard in het verhaal kon brengen: ‘In every description of the seneschal an unmistakable amount of Arthurian comedy is involved. [...] The seneschal is a villain indeed, yet he is a blundering and funny one’.Ga naar voetnoot129 | ||||||||||||||||||||||||||
Meppende monnikAls de RmM eenmaal met Keye heeft afgerekend, ligt een vlotte hereniging met zijn beminde Clarette in het verschiet, zo lijkt het. Ware liefde kent echter geen snelle vervulling, maar impliceert ‘Zwang zum Ausharren in einem aussichtslos erscheinenden Liebeswerben’; ‘gegenüber den geliebten Dame ist Zurückhaltung und Verzicht auf raschen Liebesgenuß geboten’.Ga naar voetnoot130 Dat dit liefdesconcept van beproeving ook ten grondslag ligt aan de RRmM, blijkt al uit enkele verzen in een passage over die boem van minnen (vs. 707), een miniatuur-minnetractaat in het verhaal:Ga naar voetnoot131 Die minne mach haer sere beclagen
Over die gene die wanen minnenGa naar margenoot*
Ende te vrieneGa naar margenoot* dan beginnenGa naar margenoot+
De held heeft dan nog lange quale voor de boeg (vs. 704), en het is een humoristische vondst van de dichter dat hij de liefde van deze ultieme vrouwenridder en devote fin'amant uitgerekend in de gewijde beslotenheid van een cisterciënzer | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||
klooster laat gaarstoven.Ga naar voetnoot132 Een komische pointe van dit kloosterverblijf lijkt bovendien te zijn, dat de proeftijd aldaar weliswaar prima past in de ‘secular ethics of desire’ van een minne zoals de protagonist deze mag stileren naar het model van fin'amor,Ga naar voetnoot133 doch als welbeschouwd overbodig kan worden aangemerkt omdat de liefde in de RRmM, zoals we reeds hebben vastgesteld, van meet af aan volkomen wederzijds is en ook nergens door een crisis wordt verstoord. Al vóór de kloosterintreding van haar ridder is Clarette immers van sire minne ontsteken, / Soe sere haer dochte therte breken (vs. 1360-1361), zodat de terugkeer van haar held naar het hof haar niet snel genoeg kan verlopen.
Wanneer de RmM, na het elimineren van een boosaardige ridder, eenmaal in het klooster op verhaal komt en zich door de broeders laat overhalen om tot de orde toe te treden, wordt het gangbare ‘aventure’-patroon van de Arturroman volledig doorbroken: aan de nog korte riddercarrière van déze veelbelovende held lijkt met zijn onverwachte prepensioen een vroegtijdig einde te komen. De af te leggen kloostergelofte Dat hi die ordine niene begeeft / Dor I mensche die nu left (RRmM-frm vs. 161-162) weet de protagonist echter - tot opluchting ongetwijfeld van het romanpubliek, dat ook wordt gerustgesteld via het vertellerscommentaar Hi sal noch aventure bestaen / Meerre dan hi heeft gedaen (RRmM-frm vs. 185-186) - effectief te ontkrachten middels een curieuze en komische ontsnappingsclausule die refereert aan niet zómaar I mensche, en die anticipeert op een latere stride waarvan Clarette de inzet zal vormen:Ga naar voetnoot134 Hi swoer bi ridderscepe mede
Ende dar toe bi sinen ordinenGa naar margenoot*,
Dat hise tote sine finenGa naar margenoot*
Houden soude ende niet ne brake,
Hen ware alleene bi eere zake,
Of noch geindeGa naar margenoot* aventure,
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||
Dat hi die scone creature,
Clarette, mochte gewinnen;
Dit heeft hi besprokenGa naar margenoot* binnen
So wildi die covele begevenGa naar margenoot*
Ende hem wegen in den stride.Ga naar margenoot+
Net zo min als eerder Egletine, zal de kloostergemeenschap erin slagen de held blijvend aan zich te binden. Wanneer na het verstrijken van ruim een jaar (de proeftijd van een novice) ‘de monnik met de mouw’ ter ore komt dat in een door koning Artur uitgeroepen toernooi Clarette als hoofdprijs in presente staat (vs. 1851), neemt de vastbeslotenheid waarmee de protagonist zich naar deze huwelijkscompetitie wil spoeden hyperbolische vormen aan, als ook het praktische gemis van wapens en paard hem niet van zijn voornemen lijkt te kunnen afhouden: Nochtan en sal hijs niet vermidenGa naar margenoot*,
GevalletGa naar margenoot* hem quaet ofte goet,
Hine salre sijnGa naar margenoot*, al waerd te voet!Ga naar margenoot+
Wat volgt is een vermakelijk debat met de abt, die eerder kennelijk geen moeite had met de ontsnappingsclausule van de held, maar nu niet van zins blijkt om de hogelijk gewaardeerde begeven man (vs. 1785) zomaar te laten gaan. De abt werpt daarom onmiddellijk, in een poging tot omkoop, een schijnbaar aantrekkelijk promotievoorstel in de verbale strijd: ‘Laet varen, broder, hets baraetGa naar margenoot*.
Ic sal u maken nu treserierGa naar margenoot*,
In dien dat gi wilt bliven hier!’Ga naar margenoot+
De vastberaden monnik toont zich echter allerminst genegen om Clarette op te geven voor de zekerheid van een prestigieuze betrekking in het klooster, zodat de abt naar zwaarder geschut moet grijpen. Legt de held zijn habijt af maar slaagt hij er vervolgens niét in om Clarette te veroveren, zo houdt de geestelijk leidsman zijn protégé onheilspellend voor, dan zal hij zijn kloostergelofte geschonden hebben: ‘En condiGa naar margenoot* des volbringen niet,
Soe brecti u ordineGa naar margenoot*. Nu besiet
Wat gi wilt dan anegaenGa naar margenoot*;
U ziele sal dan in vresenGa naar margenoot* staen!’Ga naar margenoot+
De toezegging van de held, in dat geval naar het klooster te zullen terugkeren om aldaar zijn jaren in vrome contemplatie te slijten, lokt vervolgens bij de abt een geërgerde reactie uit, die zal leiden tot een even absurd als scholastiek spitsvondig compromis: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||
Dabt seide: ‘Waendi deilen ende kisenGa naar margenoot*?
Gi moet ember u ordineGa naar margenoot* verlisen,
Oft u cledere van hier binnen
Houden tot dat gise moget gewinnen!’Ga naar margenoot+
Wat hoogst onwaarschijnlijk lijkt, geschiedt dan werkelijk: de protagonist steekt zich in een kolderieke combinatie van abijt en wapine (vs. 1894-1904), met over dat alles sinen widen caproen grijs (vs. 2092), en hij wordt aldus tot ‘guerrier en froc’.Ga naar voetnoot135 Gezeten op een sneeuwwit paard in kloosteruitvoering (Die stegerepe waren houtijn beide, / Alse die moenke te werne plagen, vs. 1907-1908), en met aan zijn voeten dito scoen gebonden (vs. 1896), voelt de held zich eindelijk weer in zijn element: Doen begans hem wel behagen (vs. 1909)! Misschien mogen we in dit laatste vers iets vermoeden van ironie, aangezien de gekozen formulering in hoofse romans vaak opduikt in meer ridderconforme situaties, zoals wanneer in Ferguut de titelheld aan het Arturhof wordt voorzien van een complete ‘state of the art’ wapenrusting plus startklaar strijdros:Ga naar voetnoot136 Ferguut was vtermaten blide
Wel behagedem sijn gesmideGa naar margenoot*
Ende dat ors daer hi op sat.
Hi was noit te gemake batGa naar margenoot*.
De humor van de situatie in de RRmM schuilt vooral in de incongruente vermenging van klooster- en ridderwereld,Ga naar voetnoot137 twee regulier gescheiden domeinen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||
welke nu tijdelijk zijn samengebracht in de persoon van de RmM (die daarom komisch kan worden aangesproken als Her covelare, vs. 2044).Ga naar voetnoot138 Na deze ongerijmde fusie van monnik en ridder in de aanloop tot de strijd om Clarette echter, houdt de held zich weliswaar naar de letter nog aan de regels van zijn ordo, maar is hij met hoofd en hart alweer volledig teruggekeerd naar waar hij werkelijk thuishoort: de wereld van ‘chevalerie’ en ‘amour’, in optima forma gerepresenteerd door een steekspel om de hand van een bekoorlijke jonkvrouw. ‘Dat de RmM uitgerekend in de hoedanigheid van monnik gewapend en wel deelneemt aan een zo wereldlijk element als een toernooi, en zich daarbij laat leiden door niets dan amoureuze motieven, moet de toehoorders wel bijzonder vermakelijk zijn voorgekomen’.Ga naar voetnoot139
Hierbij is, naar ik meen, opnieuw een subtiele vorm van ironie in het spel, aangezien een vermoedelijk aan de Karelepiek ontleend moniage-motief,Ga naar voetnoot140 in een komische combinatie met de topos van een incognito triomferende toernooiheld, lijkt te zijn ingezet om op een lichtvoetige manier te polemiseren met de religieus getoonzette romans die in het genre de conventionele, profane avonturen naar het tweede plan hadden gedrongen. ‘Beluisterd als intertekstueel literair spel, als een in de uitwerking vooral komische reactie op het christelijk georiënteerde ridderschap dat wordt voorgestaan in Le conte du graal, kan de unieke en in wezen nogal burleske episode rond de verliefde en daardoor zo vechtlustige monnik-ridder worden geïnterpreteerd als pleidooi-met-een-knipoog voor een werelds, door liefde geïnspireerd ridderschap’, zo schreef ik in een eerdere bijdrage over de RRmM.Ga naar voetnoot141 De religieuze weg die Perceval in Chrétiens ogenschijnlijk onvoltooide roman lijkt in te slaan na vijf jaar te hebben rondgetrokken als chevalier errant (de heremiet die zijn oom blijkt te zijn, houdt hem op Goede Vrijdag een ridderschap voor dat is gebaseerd op nederigheid en naastenliefde, dienstbaarheid en devotie),Ga naar voetnoot142 wordt aldus in profane zin teruggebogen: voor de RmM is het klooster waarin de dichter hem meer dan een jaar | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||
lang stationeert geen eindhalte, doch slechts een ingelaste tussenstop op zijn route naar een voor hém strikt wereldlijke lotsbestemming.Ga naar voetnoot143 Dat onze held tijdens het vervolg van deze tocht steeds overnacht in een doester (vs. 1921), en ook gedurende het toernooi als monnik in de ban van de minne onderdak zoekt in een abdie van zijn orde (vs. 1925-1927), getuigt mijns inziens van een komische bedoeling, welke indruk naderhand nog wordt versterkt wanneer den abt, sinen waerd (vs. 2053) verheugd een door zijn strijdlustige gast buitgemaakt paard incasseert als tegenprestatie voor het geboden logies.
Na de hervatting van zijn ridderweg ontbreekt het de monnik-ridder nog altijd niet aan ‘kämpferischen Ambitionen’,Ga naar voetnoot144 want andermaal legt hij vechtlust in overvloed aan de dag. In het steekspel om de hand van Clarette toont de held zich waarlijk ongenaakbaar, en dat zonder ander hulpmiddel dan de kracht der liefde: Die minne en liten resten niet (vs. 2025). De dadendrang van de protagonist openbaart zich in het toernooi al direct, en dat allerminst traditioneel, in een kolderieke confrontatie met ongewone tegenstanders. Aan de rand van het veld namelijk menen colvenaren - met knotsen bewapende knechten (vs. 1943) - krachtdadig sijn goede part (vs. 1944) te kunnen buitmaken: Daer sloech een an hem die hant.
Die colve hi hem scire ontprantGa naar margenoot*,
Die eyken was ende groet gnoech;
Dat was sere wel sijn gevoech!Ga naar margenoot*
Hi ginc daer slaen onder hoepGa naar margenoot*;
Sine cochten nie so diren coepGa naar margenoot*:
Hi sloechse dat si ter eerden lagen!Ga naar margenoot+
[...]
Hi sloechse neder bi II, bi drien;
Men sach daer meneghen achter tienGa naar margenoot*
Ende seiden, dattie duvel ware!Ga naar margenoot+
Na deze eerste, marginale schermutselingen, waarbij de meppende monnik zich met even lachwekkende als onwaardige opponenten meet en zich bedient van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||
een als weinig ridderlijk geoormerkt wapen,Ga naar voetnoot145 is het acteren van de held in de ‘mêlée’ niet minder amusant voor het romanpubliek, dat kon beluisteren hoe de hofgemeenschap verbluft (Het docht hen allen wonder gnoech, vs. 1959) reageert op de kloosterling die, ogenschijnlijk niet op zijn plaats in een toernooi om de hand van een schone jonkvrouw, nu met zijn lans professionele vechtjassen in het stof doet bijten:Ga naar voetnoot146 Coninc, vrouwen, joncfrouwen,
Die ten castele udeward scouwenGa naar margenoot*,
Si mercten alle ende sagen
Den moenc menegen riddere dragen
Metten spere uten gereideGa naar margenoot*.
Daer was nieman, hine seide:
‘Hets die duvel, ens geen man,
Die dus die ridders vellen can!
Wanen comt ons gene cloestierGa naar margenoot*?
Hier nes ridder geen so fierGa naar margenoot*,
Die sijns nu iet dar hier beidenGa naar margenoot*!’Ga naar margenoot+
De eerste dag van het toernooi eindigt met een aardig geval van dramatische ironie. Als zijn dagvoorraad tegenstanders ook letterlijk uitgeput is,Ga naar voetnoot147 maakt de onverslaanbare doestier een hoffelijke buiging richting Artur en Clarette, die vanaf een kasteeltoren al de ganse dag uitkijken naar de mouwenridder omwille van wiens terugkeer naar Kardoel het ‘tournoi matrimonial’ was uitgeroepen.Ga naar voetnoot148 Tot beider verdriet echter geen spoor van de gezochte held, die zij vanzelfsprekend niet herkennen in de martiale monnik. De toehoorders ondertussen, wél | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||
bekend met de identiteit van de moenc met sire cappen (vs. 1940), zullen een glimlach om de onnodige grote rouwe van de vorst (vs. 2005) vast niet hebben kunnen onderdrukken; een ‘sourire’ ook om de bijzondere variant, hun hier door de dichter voorgeschoteld, op een courant motief, het verhaalgegeven namelijk van een held die incognito, maar elders steeds als ridder, deelneemt aan een meestal meerdaags (slot)toernooi.Ga naar voetnoot149 Daarbij valt onder meer te denken aan Ferguut, die in de gelijknamige roman als riddere metten witten scilde zijn geliefde Galiene via het steekspel weet te veroveren. Op de tweede dag van het riddertreffen snelt de reputatie van de krijgshaftige moenc hem reeds vooruit, want zodra hij in het blikveld komt van zijn rivalen om de hand van Clarette... [...] warense vervardGa naar margenoot*
Ende trocken som achterwardGa naar margenoot*
Ende som ripense: ‘Were, were!Ga naar margenoot*
Hier comt die duvel, di covelereGa naar margenoot*,
Die ons gisteren menegen torenGa naar margenoot*
Dede! [...]’Ga naar margenoot+
Net als op de voorgaande dag al tweemaal was gebeurd (in de eerder geciteerde verzen 1962 en 1982), wordt de strijdlustige dienaar Gods hier, met een mengeling van ontzag en vrees, door de aanwezigen betiteld als duvel, hetgeen de beter geïnformeerde toehoorders andermaal een glim- en misschien zelfs schaterlach zal hebben ontlokt. Een reactie die nog kan zijn versterkt doordat de vergelijking niet is gespeend van ironie; want het was in de roman niet eerder, in zijn hoedanigheid van zwarte (en daardoor in aanleg angstaanjagende) ridder, dat de held werd geassocieerd met de duivel, maar dit is juist hier en nu het geval, als hij acteert in de gedaante van monnik, een clericus die zich in de historische werkelijkheid niet zelden een uitgesproken tegenstander had betoond van het als duivels vermaak veroordeelde toernooiwezen.Ga naar voetnoot150
Het thematische, wederom humoristische hoogtepunt van deze episode, ten slotte, volgt op de derde en laatste dag van het toernooi. Nauwelijks heeft de held dan zijn monnikskap en daarmee zijn incognito laten vallen, of Clarette doet datzelfde met haar zelfbeheersing als onmisbaar onderdeel van het hoofse decorum. Zodra ze beseft dat de ontmantelde krijgsmonnik niemand anders is dan de jonge ridder aan wie ze haar hart en haar mouw als minneteken had geschonken, laat ze alle mate varen en reageert even spontaan als uitbundig op het demasqué van haar aanstaande: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||
Doen riep si lude al in een,
Sevenwerf eer si gefeenGa naar margenoot*:
‘Dits hi, dits hi, die wi menenGa naar margenoot*!
Desen willic ende el ne genen!’Ga naar margenoot+
In deze amusante ‘recognition scene’,Ga naar voetnoot151 waarin zich de opluchting ontlaadt van een jonkvrouw die al vreesde straks nog in het huwelijk te moeten treden met een andere toernooiwinnaar dan de spoorloze held,Ga naar voetnoot152 brengt Clarette ten tweede male, net als toen zij zich in de openingsepisode van de roman opwierp als onbeschroomde initiatrix van een vroegtijdige minne, een grappige omkering teweeg. Want blijkt uit haar woorden niet klip en klaar, dat het hier toch vooral de toernooiwinnaar is die wordt veroverd, en wel door de uitgeloofde prijs, door Clarette als minder een passief afwachtend object dan een vrijuit verlangend subject, wier liefdeswens in laatste instantie, blijkens het pronomen ic in vs. 2103, ondubbelzinnig en met komisch effect prevaleert boven het door haar nog in vs. 2102 met wi onderstreepte belang van de hofgemeenschap? Deze interpretatie is in lijn met de visie die Ulrike Wuttke recentelijk naar voren heeft gebracht in haar al eerder geciteerde artikel over de rol van Clarette in de RRmM. Wuttke belicht daar onder meer het spanningsveld waarin de heldin zich gedurende het toernooi bevindt, en wijst in dit verband enerzijds op de omstandigheid ‘dass Clarette als Lockvogel für ihren Geliebten auch als Objekt betrachtet wird. Sie ist eine Trophäe und scheint selbst keinen Einwand dagegen zu haben.’ Anderzijds echter, zo betoogt Wuttke, weet de jonkvrouw drommels goed wat ze wil, en ‘Es ist ihre Freude, dass sich zum Glück der beste Ritter als ihr Geliebter zu erkennen gibt. Nur diesen möchte sie, dies ist derjenige, den sie sich erwählt hat’.Ga naar voetnoot153 Ook Wuttke beklemtoont in haar publicatie dus Clarettes status als assertieve (ac)tante. | ||||||||||||||||||||||||||
Lachwekkende listenEnige tijd na zijn optreden als verliefde monnik-ridder, weet de held ook als acteur en tacticus de lachers op zijn hand te krijgen. Door zich te vermommen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||
met de wapenrusting van een zojuist uitgeschakelde felle ridder,Ga naar voetnoot154 weet hij met veel bravoure in een krijgslistige eenmansoperatie een compleet kasteel te veroveren. Koelbloedig rijdt hij in de buitgemaakte outfit, in dier gebare / Oft die here van daer binnen ware (vs. 2736-2737), af op de gevreesde burcht Mauregaert, een Arturvijandig bolwerk, waarna de gebeurtenissen aldaar bevestigen dat een brutaal mens de halve wereld heeft: Doens die portenereGa naar margenoot* geware ward,
Waendi dat sijn here hadde gewesen,
Ende ontede die porten alle mettesenGa naar margenoot*.
Hi reet in ende riep over luut:
‘VastelikeGa naar margenoot*, trect uut, trect uut!
Blieft ieman nu hier inne,
Ic slane int hoeft toten kinne!’
Si vloen alle met groten gareGa naar margenoot*;
Si waenden dat hi uten sinne ware!
Si maecten hen buten opt velt,
Manne ende wive met geweltGa naar margenoot*,
Dore die vrese vanden live.
Hi sloet die porten alle vive;
Doe nam hi den portier biden hare
Ende warpene in die gracht daernare,
Daer hi sciereGa naar margenoot* in verdranc...Ga naar margenoot+
De actie van de held levert literair amusement op, waarbij de situationele humor leidt tot een lach vol leedvermaak ten koste van de misleide kasteelbewoners, die tegen wil en dank worden onderworpen aan een chaotische ontruimingsoefening, en van de ongelukkige poortwachter, die in de stijl van het chanson de geste wordt afgevoerd en daarmee een hoge prijs betaalt voor zijn argeloosheid.Ga naar voetnoot155 Ook een terugkerend peloton burchtsoldaten, uitgetrokken om de RmM te bevechten maar door hem op een dwaalspoor gebracht, ziet zich trouwens in een ridicule positie gemanoeuvreerd wanneer de thuisbasis hermetisch afgesloten blijkt: [...] int begin
Ripen si: ‘Vaste, ontoetGa naar margenoot*, laet in!’
Maer dat was pine jegen spoetGa naar margenoot*;
Die porte hen nieman daer ontoetGa naar margenoot*...Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||
Van een volgend incognito-optreden valt te genieten in een vermoedelijk door de compilator in de RRmM geïnterpoleerde episode,Ga naar voetnoot156 waarin wordt beschreven hoe Ywein metten lybaerde een aantal ridders, onder wie de hier tot figurant gedegradeerde protagonist en diens inmiddels uit Mauregaert verloste vader, weet te bevrijden door in vermomming binnen te dringen in het kasteel waarin ze ondertussen gevangen waren gezet door de rancuneuze koning van Ierland. De held uit Chrétiens Le chevalier au lion slaagt hierin door zich, gewiekst als een tweede Tristan,Ga naar voetnoot157 voor te doen als beroepsentertainer,Ga naar voetnoot158 met zijn trouwe viervoeter als tamme kermisattractie:Ga naar voetnoot159 Nu hord wat Ywein nu doet,
Als hi dese niemare verstoetGa naar margenoot*:
Hi dede enen grauwen roc an
Boven sine wapine, die edel man,
Ende twee ruwe wanten ende enen hoet
- Die breet was ende lelijc stoet -
Ende enen staf in sine hant,
Ende ginc gelijc enen triwantGa naar margenoot*
Die noit riddere hadde gesien!Ga naar margenoot+
[...]
Doe ginc hi met sinen libardeGa naar margenoot* na das,
Daer hem die casteel gewiset was.
Daer vore stont ene gode stat.
Her Ywein ginc daer in na dat
Ende speelde met sinen lybarde daer
Om sticken broets, wet vor waer!
Hi dede sinen lybart springen
Ende tumelen oec na dien dingenGa naar margenoot*.Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||
Is komisch potentieel al intrinsiek aanwezig in elk listig ‘travestissement’ door de incongruentie die ontstaat tussen Schein und Sein,Ga naar voetnoot160 de humoristische uitwerking van Yweins debuut als acteur wordt nog versterkt door zijn keuze voor een alter ego als leeuwentemmer die noit riddere hadde gesien, niet eerder dus had opgetreden voor een aristocratisch publiek, en wiens onschuldig voorkomen van door nooddruft gedreven joculator de waakzaamheid van het Ierse garnizoen doet verslappen.Ga naar voetnoot161 Dat Ywein als ridder van naam en faam ‘the foolish and dishonorable nature of violation of boundaries between identities’ aan zijn laars lapt,Ga naar voetnoot162 en zich met zijn list niet beperkt tot een uiterlijke metamorfose maar zijn personage van landloper ook metterdaad overtuigend weet neer te zetten,Ga naar voetnoot163 waarbij hij zijn vervaarlijke leeuw naar voren schuift als potsierlijk huppelende broodwinning,Ga naar voetnoot164 is een trivialisering van de beroemde ridder en zijn onafscheidelijke kameraad die ongetwijfeld zal hebben bijgedragen aan het amusementsgehalte van deze episode, zeker voor wie bekend was met de wijze waarop de leeuw, symbool van dienstbaar ridderschap in Chrétiens roman, aan Yvain de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||
hogere identiteit had verleend van chevalier au lion.Ga naar voetnoot165 Weinig later bevestigt Ywein zijn acteerkwaliteiten bij nog twee andere gelegenheden. Als hij eenmaal met assistentie van zijn ontketende leeuw de voltallige burchtpopulatie naar de andere wereld heeft geholpen (Sijn lybard scoretse toten voten, vs. 3424), voert hij de aldus bevrijde ridders gestoken in de wapinen van die daer doet / Lagen (vs. 3439-3440) uit de Ierse vesting, in dire gebaren, / Alse oft si vanden castele waren (vs. 3442-3443). Daarna raakt het gezelschap, dat zich in de boot laat nemen door de eerder genoemde Ierse verman, toevallig verzeild bij het kasteel waar de moeder van de RmM wordt belegerd door de lelijke koning van Cornwall. Ook diens arrogante drossaard laat zich dan misleiden door het toneeltalent van Ywein, die zich ditmaal à l'improviste opwerpt als scheepskapitein: Doe ginc Ywein in dire gebareGa naar margenoot*,
Oft hi meester scipman ware,
Opten cant vanden scepe staenGa naar margenoot+
Dankzij deze nieuwe list uit de koker van de leeuwenridder laten de belegeraars, die van doen denken te hebben met een koopvaardijschip waaraan zij een forse | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||
tol willen opleggen, de reddingsboot ongehinderd aanmeren. Wat dan volgt is een lachwekkende vertoning. Terwijl de hofmaarschalk met een heel regiment aan, wegens een wapenstilstand ongeharnaste, manschappen het aanleggen gadeslaat, worden de loopplanken uitgeschoven en weet het handjevol gewapende Arturridders, door met ontblote zwaarden en onder harde groet geluut (vs. 3553) de wal op te stormen, de indruk te wekken dat scip vol gewapende liede ware (vs. 3568). De troepen van Cornwall laten zich hierdoor overbluffen en kiezen in paniek het hazenpad: die daer waren [...] gingen vlien wat si conden (vs. 3565-3566). In een oogwenk is het strand dan ook volledig ontruimd. Wat opvalt bij lezing van de drie passages waarin Ywein speelt met zijn identiteit, is dat de compilator het vermommingsmotief zoals hij dat in de RRmM reeds toegepast had gezien in de Mauregaert-episode, kennelijk graag en steeds opnieuw heeft willen gebruiken in zijn bewerking van de roman. Daarbij heeft hij een herhaling van een (overigens zeer gangbaar) rijmpaar uit zijn voorbeeld - in dier gebare, oft... ware - niet geschuwd: vs. 3442-3443 en vs. 3526-3527 zijn nagenoeg kopieën van de eerder geciteerde verzen 2736-2737. Het resultaat van zijn dichterlijke proeve is een lachwekkend Ywein-avontuur, dat een soepele overgang vormt tussen de hieraan voorafgaande strijd van Artur tegen de verraderlijke koning van Ierland, en de slotepisode van de RRmM in de Lancelotcompilatie, waarin het de opdringerige koning van Cornwall is wiens ongepast gedrag correctie behoeft. | ||||||||||||||||||||||||||
Verbaal vermaakOok op enkele andere plaatsen in de Ywein-episode geeft de compilator blijk van zijn kwaliteiten als dichter, namelijk waar hij spannende actiemomenten met onderkoelde humor weet te verwoorden.Ga naar voetnoot166 Van zijn komische intenties getuigt niet alleen de tactiek die hij Ywein als triwant laat kiezen voor zijn bevrijdingsactie in Ierland (de Arturridder vat post bij een deur en jaagt zonder aanzien des persoons alle passanten over de kling), maar ook het ironische understatement waarmee hij omschrijft wat de libard onderwijl aanricht bij de onfortuinlijke kasteelbewoners: Hi gincse met sinen dauwen groten (vs. 3425). Het resultaat van dit onthaal is, zoals we al zagen, van een medisch onherstelbare aard, want de leeuw toont geen genade en scoretse toten voten. Een volgende formulering die beeldend benadrukt dat met de koning der dieren niet te spotten valt, legt de compilator kort hierna Ywein in de mond. Wanneer deze met zijn scheepsgenoten op de overrompelde manschappen van Cornwall afstormt, is het de vooruitgesnelde leeuw die zich op de hovaardige hofmaarschalk stort en de man met paard en al naar de grond sleurt. De | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||
laconieke woorden waarmee het dier door zijn meester wordt teruggeroepen, laten ook hier niets te raden over het lot van zijn prooi: ‘Du heves gnoech geten, com hier neder!’ (vs. 3571). Ywein drijft aldus postuum de spot met de drieste drossaard, die nadien, als duizend inmiddels tot de tanden gewapende soldaten terugkeren opter zee cant (vs. 3595), door hen verbeten opt sant (vs. 3594) wordt aangetroffen.
Spottende helden zijn er wel meer in ridderromans, zoals is belicht door Roel Zemel en Raymond Harper.Ga naar voetnoot167 Dit rechtvaardigt de vraag of ook in de RRmM ironische uitspraken aanwijsbaar zijn van de titelheld, die zich reeds spoedig onderscheidt als wel geraect in sine tale (RRmM-frm vs. 143), maar niettemin zelf in het verhaal moet ondervinden hoe het gesproken woord instrumenteel (behindelike, vs. 1508) kan worden ingezet. Hoewel de oogst van een kleine speurtocht schraal is, kunnen we hier wijzen op drie plaatsen in de roman waar de protagonist zich verbaal onderlegd toont tegenover onhoofse opponenten, iets wat telkens gebeurt wanneer hij zich door hen weet uitgedaagd. Daarvan is al snel sprake in de RRmM, namelijk tijdens het treffen met de rode ridder die een jonkvrouw geselt. De jeugdige held pareert de intimiderende woorden van deze onverlaat met een repliek die de grootspreker effectief kleineert: ‘Mochtic uwes gedreiges ontstaen, / Ic waende wel ontstaen uwer daet!’ (vs. 258-259). Oftewel: ‘Als ik bestand ben tegen uw dreigementen, dan ben ik dat vast ook wel tegen uw daden!’ Later, wanneer een roofridder hem tijdens een handgemeen verbaal tot overgave tracht te dwingen, heeft de protagonist ook op deze provocatie een gevat antwoord paraat: ‘Ens noch niet tijt!Ga naar margenoot*
Hoe comt dat gi dus haestechGa naar margenoot* sijt?
Laet mi noch beradenGa naar margenoot* bat!’Ga naar margenoot+
Als laatste is het, tegen het einde van de roman, een boodschapper van de koning van Cornwall die mag ondervinden dat de RmM niet om een weerwoord verlegen zit. Op de eis die deze bode uit naam van zijn heer overbrengt, dat de belegerde stad opgegeven en de landsvrouwe, moeder van de held, uitgeleverd dient te worden, luidt de snedige reactie van de ridder aan het adres van de onmatige vorst: ‘Op dat gi ons niet wilt ontflienGa naar margenoot*,
Wi selen u cortelike vorsienGa naar margenoot*,
Oft God wilt tuwer onnere!’Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||
Dat de protagonist zijn gevoel voor ironisch taalgebruik van geen vreemde heeft, was ondertussen al gebleken toen zijn moeder hem, bij zijn aankomst in haar stad, had begroet met de woorden: ‘Willecome live sone,
Des sidi harde selden gewone
DickeGa naar margenoot* te comene, daer gi mi saget!’Ga naar margenoot+
Verbale ironie, zo kunnen we uit deze spaarzame observaties afleiden, speelt in de roman zoals die ons is overgeleverd een betrekkelijk bescheiden rol: noch de held of een ander personage, noch de verteller bedient zich frequent van dit stijlmiddel. Niettemin kunnen we vaststellen, dat wat ervan resteert in de verkorte RRmM in de Lancelotcompilatie toch mede illustreert hoe het verhaal, bij alle educatieve bedoelingen van de dichter,Ga naar voetnoot168 ook ruimte liet voor luchtiger elementen. Misschien mogen we nog een stap verder gaan, en ons afvragen of het nu eens lichtvoetige karakter van de roman de dan weer serieuze toonzetting niet enigszins op losse schroeven zet. Zou (een deel van) het contemporaine publiek de didactische aspecten van de RRmM, vanwege de dikwijls komische vertelwijze waarvan we in dit artikel verschillende staaltjes hebben gezien, niet met een korreltje zout hebben genomen? | ||||||||||||||||||||||||||
Een vermakelijk verhaalToen Jean Bodel omstreeks 1200 in de proloog van zijn Chanson des Saisnes de Britse verhaalstof onderscheidde van antieke romans en de historie van Karel de Grote, liet hij zich diskwalificerend uit over de fictionele en in zijn ogen derhalve leugenachtige vertellingen rond koning Artur (die hij als dichter van chansons de geste ook beschouwde als een concurrerend genre): Li conte de Bretaigne sont si vains et plaisant.Ga naar voetnoot169 IJdele, op amusement gerichte verhalen dus, een typering die literairhistorisch gezien meer van toepassing lijkt op romans zoals die in de 13e eeuw nog zouden volgen, dan op het oeuvre waarmee Chrétien de Troyes in de voorafgaande jaren een vliegende start had bezorgd | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||
aan een innovatief soort literatuur. Want al heeft de Oudfranse dichter in het genre inderdaad de toon gezet met verhalen die zich afspelen in een fictieve, sprookjesachtige wereld, hij bewandelde toch ook nieuwe wegen door serieuze thema's aan te snijden omtrent ‘chevalerie’ en ‘amour’, en vraagstukken op te werpen als die van de relatie tussen een wereldlijk en een christelijk ridderschap. Dat de nadien nooit geëvenaarde meesterdichter daarbij elke in zijn werk ontvouwen ‘sen’ tegelijk weer subtiel ondermijnde met een vertelhouding gekenmerkt door ironie en humor - ‘plaire et instruire sont ici inséparables’, zo is opgemerkt over Le conte du graalGa naar voetnoot170 - maakt dat zijn werk zich onderscheidt van talrijke latere niet-historische Arturromans, die zich met hun vaak veel explicieter komische dimensie profileren als nadrukkelijker gericht op vermaak. In de inleiding van deze bijdrage hebben we verschillende voorbeelden gezien van dergelijke romans in de Oudfranse literatuur, zoals Fergus en La vengeance Raguidel. Ook in de Middelnederlandse literatuur kunnen wij ons beroemen op Arturverhalen waarin het aan humor niet ontbreekt. Want ofschoon een roman als Moriaen nog van een ernstige grondhouding getuigt, passend bij een feodale thematiek met educatieve ondertoon,Ga naar voetnoot171 kan aan de Roman van Walewein, aan Walewein ende Keye en aan Lanceloet en het hert met de witte wet een portie komisch potentieel niet worden ontzegd. Zoals de roman van Penninc en Pieter Vostaert een spel met literatuur toont waarin het burleske niet wordt geschuwd,Ga naar voetnoot172 zo zal ook in het avontuur van Lanceloet de intertekstuele ironie met een glimlach zijn beloond door een literair onderlegd publiek.Ga naar voetnoot173 En het verslag van de confrontatie tussen Arturs beroemde neef en de perfide hofmaarschalk in Walewein ende Keye ‘is als het ware gelardeerd met humoristisch getinte passages’.Ga naar voetnoot174 Deze karakteristiek is, naar ik in het voorgaande aannemelijk hoop te hebben gemaakt, ook van toepassing op de RRmM, die daarmee mag worden toegevoegd aan de hier genoemde trits van vermakelijke Middelnederlandse Arturromans.Ga naar voetnoot175
Hoewel het hier niet de plaats is om in te gaan op het complexe vraagstuk van de literaire receptie van de Vlaamse Arturroman, wil ik in het verband van deze bijdrage kort wijzen op twee passages in de RRmM waarin iets doorschemert van een context van hoofs vermaak. Wanneer Ywein, in zijn waarschijnlijk ingelaste avontuur, vermomd als triwant weet binnen te dringen in het Ierse | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||
kasteel, ziet hij daartoe kans dankzij de zucht van de burchtbewoners naar een verzetje, wat maakt dat zij de vermeende straatartiest uitnodigen om hun de kunstjes van zijn leeuw te laten zien (vs. 3396-3414). Zoals hier een fysieke vertoning verveling moet verdrijven, zo wordt in een eerdere, als oorspronkelijk te beschouwen episode van de roman hoofse vreugde nagestreefd middels amusement met een literair tintje.Ga naar voetnoot176 Als de RmM, voorafgaand aan zijn beproeving in het Woud zonder Genade, bij de alras verliefde jonkvrouw Egletine logeert, wacht hem na het diner een avondprogramma, want... [...] daer na gereetGa naar margenoot*
Dedemen die taflen van daer.
Men sanc, men speeldeGa naar margenoot* daernaer
Ende scone avonturenGa naar margenoot* oec met
SeidemenGa naar margenoot* daer.Ga naar margenoot+
Het heeft er veel van weg dat, net als in de openingsepisode van Le chevalier au lion en naar dit voorbeeld in Fergus,Ga naar voetnoot177 ridders zich hier de tijd korten met een uitwisseling van scone avonturen die ze hebben beleefd. In de RRmM stuit die indruk evenwel op het bezwaar, dat de held in Egletines kasteel als enige ridder omgeven is door joncfrouwen en knapen (vs. 484). Zou Egletine dan misschien beroepsvertellers hebben geïnviteerd, die ten gehore brachten wat in de proloog van de Roman van Walewein wordt aangeduid als menighe avonture / Die nemmer mee ne wert bescreven (vs. 2-3)?Ga naar voetnoot178 Of kon in principe iedere kasteelbewoner de verteller zijn van verhalen, ontleend aan een oraal cirkulerend dan wel in de burchtbibliotheek verzameld repertoire?Ga naar voetnoot179 Hoe dit ook zij, het is goed voorstelbaar dat in omstandigheden zoals de RRmM die in de geciteerde verzen beschrijft, ook de roman zelf, waarschijnlijk in afleveringen, ten gehore is gebracht.Ga naar voetnoot180 In een dergelijke context van hoofs vermaak lijkt althans uitstekend de voordracht | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||
te passen van een verhaal dat niet volkomen serieus genomen wilde worden, en dat, ondanks leerzame thema's als de promotie van een evenwichtig ridderschap, te bestempelen valt als in de eerste plaats ‘literature as recreation’,Ga naar voetnoot181 niet minder dan tal van Oudfranse Arturromans ‘characterized throughout by its sheer entertainment value’.Ga naar voetnoot182 | ||||||||||||||||||||||||||
Humor als ingrediëntDe humor in de RRmM zoals die het onderwerp vormt van deze bijdrage mag, eerder dan als een smaakmakende saus over, worden opgevat als een wezenlijk ingrediënt van het product dat de auteur heeft willen voorzetten aan zijn publiek van, naar ik meen, voor een deel literaire fijnproevers. Maken we, ter onderbouwing van deze stelling, na de voorgaande analyse de balans op van de wijze waarop de Vlaamse dichter zijn roman komisch heeft gekruid, dan valt het volgende op. Allereerst springt in het oog, dat waar dit het eerste deel van de RRmM aangaat veel van de humor pas in een intertekstuele samenhang, tegen de achtergrond van allerlei conventies binnen het genre, werkelijk tot zijn recht komt. Dit geldt voor Arturs variatie op zijn koninklijke costume om niet te eten voordat zich een avontuur heeft aangediend, voor Clarettes verschijning als daadkrachtige dame die vroegtijdig een minneteken schenkt aan een jonge ridder met een nog bescheiden curriculum vitae, en voor de geprikkelde reactie die haar demonstratieve handelwijze uitlokt bij de hofmaarschalk Keye. Ook gaat deze waarneming op voor het optreden van Egletine als ‘hôtesse amoureuse’, voor het acteren van een angstige jonkvrouw als potentiële pucelle esforciée, voor de wijze waarop de held, verzonken in minnegepeins, zich als een tweede Lancelot uit het zadel laat steken (overigens de enige plaats in de roman waar de protagonist zélf tot object van humor wordt), en bovenal voor de briljante manier waarop de dichter, in een burleske climax-episode, literaire motieven combineert door een moniage-held incognito zijn opwachting te laten maken tijdens een meerdaags, als contactadvertentie uitgeschreven ‘tournoi matrimonial’. En al evenzeer krijgt de afrekening met Keye als dreigende drossaard, of de betreffende passage nu door de compilator bewerkt is of niet, vooral komisch reliëf tegen het achterdoek van andere romans over de ‘matière de Bretagne’, zodat we hier reeds mogen concluderen dat in de RRmM veel zichtbaar wordt van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||
wat Tomas Tomasek, in een artikel over Komik im Minnesang, heeft omschreven als ‘den Spielcharakter der Gattung’,Ga naar voetnoot183 en van wat Karen Pratt de ‘interest in intertextual, literary games’ heeft genoemd van veel Oudfranse Arturromans in verzen uit de tijd na Chrétien.Ga naar voetnoot184 Het is precies in dit samengaan van humor en intertekstuele reminiscenties, dat Marjolein Hogenbirk een belangrijke kwaliteit ziet van een Arturroman als Walewein ende Keye: ‘De combinatie van intertekstualiteit en humor zal de roman ook voor een literair ontwikkeld publiek aantrekkelijk hebben gemaakt’.Ga naar voetnoot185
Met deze eveneens van oorsprong Vlaamse roman uit de tweede helft van de 13e eeuw vertoont de RRmM ook verschillen. De voornaamste daarvan is, dat waar Walewein ende Keye kan worden gekenschetst als een masculien getint verhaal waarin geen plaats is voor de liefde, de ‘amour’-dimensie in althans het eerste deel van onze roman juist heel prominent aanwezig is. Daarbij treedt de minnethematiek niet zelden juist op de voorgrond in door mij als humoristisch aangemerkte passages. Als voorbeeld hiervan kan de uitbundige reactie worden genoemd waarmee Clarette, op de slotdag van wat begon als een slapsticktoernooi, de ontmanteling en overwinning bejubelt van haar niet langer gekloosterde held. Een bijzonderheid waarop ik nog de aandacht wil vestigen, is dat de humor in het eerste part van de roman zich niet uitstrekt tot het grote ‘autre monde’-avontuur van de protagonist in het Woud zonder Genade. In verschillende studies is gewezen op het komisch potentieel van ‘merveilleux’-elementen in Arturromans.Ga naar voetnoot186 Zo lezen we in de bundel Comedy in Arthurian literature: ‘le merveilleux est peut-être inséparable, but au long du Moyen Age, d'une certaine forme de comique lié à une distanciation plaisante’, en even verderop in dezelfde bijdrage: ‘merveilleux et comique sont liés’.Ga naar voetnoot187 Geen spoor daarvan echter in de RRmM, waar het wonderwoud als ‘Gegenwelt’ wordt bevolkt door wezens waarmee niet te spotten valt:Ga naar voetnoot188 ‘die Riesen und Zwerge sind nicht komisch, denn sie sind unzweideutig böse, und sie bedeuten zugleich das Böse, und dieses kann in ihnen, jedenfalls vordergründig, erledigt werden’, zo merkt Walter Haug op met betrekking tot de romans van Chrétien.Ga naar voetnoot189 Iets dergelijks is het geval in de RRmM, want zodra het felle foreest zich daar niet langer voordoet als locus amoenus wordt het letterlijk bloedserieus tot toneel van ridderlijke ‘Be- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||
währung’, van strijd tegen het onder anderen door de dwerg Fellon belichaamde kwaad. Uiteindelijk blijkt de held, gesterkt door zijn liefde voor Clarette, in deze Arturvijandige wereld een maatje te groot voor de destructieve krachten waaraan het elitecorps van de Tafelronde (Percheval, Walewain ende Lanceloet, / Ductalas ende Erec, met ere conroet, vs. 538-539), na een vernederend pak slaag in ontvangst te hebben genomen, kort daarvoor slechts ternauwernood had kunnen ontkomen. Humor is hier ver te zoeken.
Ofschoon de nochtans onervaren RmM, met zijn superieure optreden in het Woud zonder Genade als een prototypische avonturenlocatie, zich een ware kampioen toont voor de goede zaak, zal hij in het verhaal nog twee kwaliteiten moeten ontwikkelen waarin hij vooralsnog tekortschiet: geduld en slimheid.Ga naar voetnoot190 Het is deze laatste eigenschap, slimheid, waarom het in het tweede part van de RRmM vaak draait, en dan vooral die van de krijgslist waarmee tegenstanders via vermommingen om de tuin worden geleid. De humor die hiermee gepaard gaat is van het type leedvermaak, zoals ook elders in dit deel van de roman nogal wat ‘Schadenfreude’ bij toehoorders wordt opgeroepen. Niet alleen de burchtbewoners van Mauregaert (onder wie de onoplettende poortwachter), de bezetting van het kasteel in Ierland en de drossaard van Cornwall met zijn manschappen moeten dit door schade en schande ondervinden; ook de Ierse verman als maatschappelijke, en de koning van Cornwall als morele vilain worden ten aanschouwen van het publiek van de roman flink te kijk gezet. Omdat leedvermaak als komisch effect in het eerste deel van de RRmM alleen opduikt in het vermoedelijk door de compilator bewerkte optreden van de eensklaps bangelijke Keye, is het verleidelijk om in deze vorm van humor, die in het tweede deel van de roman vooral een stempel drukt op Yweins waarschijnlijk ingelaste avontuur in Ierland, een voorkeur te zien van de samensteller van de Lancelotcompilatie. Om aan dit overzicht van soorten humor in de RRmM een schijn te geven van volledigheid, breng ik hier tot slot in herinnering dat we ook hebben stilgestaan bij een geval van dramatische ironie, namelijk toen koning Artur en Clarette op de eerste dag van het toernooi in de onverslaanbare monnik niet de gezochte held herkenden; bij verschillende voorbeelden van situationele humor, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||
zoals dat van de slagvaardige kloosterling in een kolderieke knokpartij; en bij het conventionele maar koddige lelijkheidsportret dat de koning van Cornwall zo wezenlijk typeert. | ||||||||||||||||||||||||||
BesluitDat ik met dit artikel geen aanspraak wil maken op volledigheid aangaande de manier waarop in de RRmM humor is toegepast door hetzij de Vlaamse dichter, hetzij de Brabantse compilator, komt voort uit de overtuiging dat een werkelijk objectieve analyse van humor in een middeleeuws literair werk zelden, en in deze Arturroman al helemaal niet mogelijk is. Ik heb me niettemin gewaagd aan een speurtocht naar verzen en episoden in de RRmM die iets verraden van komisch potentieel. Het resultaat van deze letterkundige queeste in wat veel wegheeft van een ‘woud zonder genade’, is onvermijdelijk een subjectieve verzameling van als mogelijk humoristisch bedoelde passages. Bij sommige daarvan zal de individuele lezer dan wel onderzoeker beslist vraagtekens zetten, terwijl omgekeerd stellig ook te wijzen valt op andere plaatsen in de roman die misschien getuigen van een humoristisch oogmerk. Enkele denkbare aanvullingen wil ik hier direct noemen. Wanneer Artur tegenover de moeder van de held, een koningin die zojuist aan zijn hof haar eertijds te vondeling gelegde zoon heeft weergevonden, gehoor geeft aan haar verzoek datse die ridder metter mouwen / Tote huus geleide (vs. 2168-2169), blijkt de Britse vorst allerminst vergeten te zijn hoe lastig het was geweest om de protagonist aan zijn hof terug te krijgen. Hoewel volstrekt onnodig - held en heldin hebben immers (althans in de compilatieversie van het verhaal) nog een langverbeid huwelijk in het verschiet - sluit Artur in zijn bezorgdheid voor alle zekerheid toch maar een, in mijn ogen vermakelijke, retourgarantie af door een stevig escorte mee te sturen. Hij... [...] sende Walewain oec mede
Ende Percheval, ende beval hen direGa naar margenoot*,
Dat sine weder bringen scireGa naar margenoot*.Ga naar margenoot+
Als later in de roman over de koning van Cornwall, die gewapenderhand en dus op allerminst hoofse wijze de moeder van de RmM tot zijn vrouw wil maken, wordt gezegd dat hi minde met goder trouwe (vs. 3832), lijkt dit evenmin serieus bedoeld te kunnen zijn. Een derde en laatste voorbeeld van een denkbaar humoristisch op te vatten passage in de RRmM ontleen ik aan het reeds vaker aangehaalde artikel van Ulrike Wuttke. Hierin wordt de aandacht gevestigd op de namen van vier ridders die, net als de held, dingen naar de hand van Clarette: Gastolus vanden Gronen Dale, Carados vander Riviren, Amelant vander Montaengen en Marchelijs vander Linden (vs. 720-731). ‘Diese Textstelle macht auf Grund der seltsam klingenden geografischen und floralen Namen [...] | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||
einen komischen, vielleicht auch ironischen Eindruck’.Ga naar voetnoot191 De amoureuze concurrentie lijkt niet al te serieus genomen te mogen worden, gelet op het onmiskenbaar fictionele karakter van de eigennamen en de buitengewestelijke bijklank ervan, die doet denken aan Vander Roetsen her Bayneel, het ‘ronkende pseudoniem’ van Keye in een door de compilator ingevoegde episode in Die wrake van Ragisel (vs. 13.379).Ga naar voetnoot192 Toch heb ik hier mijn twijfels, en dat niet alleen omdat deze vorm van humor in de studie van Philippe Ménard nergens wordt vermeld.Ga naar voetnoot193 Want stuiten we in de wrake niet ook op een ridder met de naam Margilans vanden Boegarde? Komen we in de RRmM en elders niet Lanceloet van Lac tegen, tevens bekend als Lantsloot vander Haghedochte? En worden vergelijkbare niet ook in romans als Torec en Merlijn ál te frequent vermeld om hier humoristische bedoelingen achter te zoeken?Ga naar voetnoot194 Het zal ondertussen duidelijk zijn: over de RRmM is ook wat betreft de ‘Arthurian comedy’ het laatste woord nog niet gesproken. Toch hoop ik met dit artikel te zijn geslaagd in mijn opzet, over de roman een licht te laten schijnen dat de geschiedenis van de ridder met de mouw doet kennen als een bijzondere creatie temidden van de vele scone avonturen die het genre rijk is. Het gaat om een fascinerend werk, dat aan de humor - in het eerste deel naar we hebben gezien intertekstueel van aard en hier samenhangend met de liefdesthematiek,Ga naar voetnoot195 en in het plotmatig uitgewerkte tweede part minder subtiel een bron van ‘Schadenfreude’ - het karakter te danken heeft waaraan deze bijdrage haar titel ontleent: dat van een vermakelijk verhaal. Dit in aanleg vermakelijke karakter van de roman zal zich hebben kunnen manifesteren in de voordracht van (episoden uit) het verhaal, een aspect dat in deze bijdrage buiten beschouwing is gebleven; ‘very often, the difference between what is comic and what is not is simply in the telling’ (Tudor 2006, p. 137). Het is aan voortgezet onderzoek, uit te maken of er wellicht een verband bestaat tussen de verschillen in het type humor in de beide delen van de roman, en de ingrepen die het verhaal mogelijk heeft ondergaan toen de samensteller van de Lancelotcompilatie de RRmM geschikt maakte voor interpolatie in de later zo beroemd geworden codex. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|