Voortgang. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
Taal als gebrek
| |||||||||||||||||||
1. Inleiding‘I did not mean it!’, pleaded poor Alice. ‘But you are so easily offended, you know!’ En inderdaad, beledigd keert de Muis uit het verhaal van Lewis Carroll het gezelschap de rug toe - het misverstand blijkt te ernstig, concludeert Theo Janssen (1982: 78). En hij merkt daarbij op: ‘Als we zien hoe gemakkelijk een woord op zich redelijke wezens met elkaar op gespannen voet kan brengen, dan behoeft het ontstaan rond de eeuwwisseling van de Signifische Beweging niet te verbazen’ (Janssen 1982: 87).Ga naar voetnoot1 Als eerste Nederlandse geschrift op het gebied van de significa wordt wel Van Eedens Redekunstige grondslag van verstandhouding beschouwd. Die studie verscheen in 1897, het jaar ook waarin Michel Bréal in Parijs zijn Essai de sémantique publiceerde. Zowel van het werk van de Nederlandse psychiater als dat van de Franse taalkundige zijn vorig jaar nieuwe edities uitgebracht. Een externe relatie tussen deze twee ‘classics’ is gemakkelijk te leggen. Het was Van Eedens vriendin, de Engelse aristocrate Victoria Lady Welby (1837-1912), ‘de grote hekelaarster van slordige en kritiekloze uitdrukkingen’ (Janssen 1982: 87), die indertijd het initiatief heeft genomen tot een Engelse vertaling van het Essai. En het was haar dochter, de ‘beeldschone’ - het woord is van Jan Fontijn - Nina Cust, die de vertaling verzorgde, hierin waarschijnlijk bijgestaan door een Pa- | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
rijse vriend van de dichter Mallarmé, de erudiet Charles Whibley.Ga naar voetnoot2 Lady Welby stond in briefwisseling met de Franse linguïst en ze zal Van Eeden tijdens zijn regelmatige visites zeker over diens geschrift onderhouden hebben. In 1918 nog zou Van Eeden in De Groene expliciet Bréals ‘Essay [sic] de Sémantique’ vermelden als een van de belangrijke werken ‘van denkers, die zonder het woord Significa te bezigen, in taalkritiek werkzaam waren’. En een jongere tijdgenoot, de Amsterdamse classicus J.A. Schröeder (1888-1968), beschouwde ‘de bekende Franse philoloog’ zelfs als ‘een der eersten, die de stoot gaf tot de studie der significa’, maar wat Bréal onder semantiek verstond, ‘is [...] niet hetzelfde als significa’ (S. 1918). En, zeg ik er maar bij, de onderliggende ideeën van Bréal en Van Eeden inzake de vraag hoe talige communicatie mogelijk is, blijken nogal verschillend te zijn, zoals in deze bijdrage duidelijk zal worden. Daarbij komen ook enkele nieuwe gegevens over de receptie van beider werken aan de orde. Om de problematiek nader te introduceren wil ik eerst laten zien dat het vroege werk van Bréal uit de jaren zestig van de negentiende eeuw in Nederland niet onopgemerkt is gebleven. Het blijkt namelijk dat Van Eedens schoonvader, Johannes van Vloten, indertijd de Franse taalkundige vakliteratuur goed heeft bijgehouden. | |||||||||||||||||||
2. ‘Verholen gedachten’We schrijven juni 1871, het is niet lang na het einde van de Frans-Pruisische oorlog. In Kleveroord onder Bloemendaal legt de voormalige hoogleraar NederlandsJohannes van Vloten (1818-1883) de laatste hand aan zijn Zielkundig-historische inleiding ter algemeene en Nederlandsche taalkennis. Het manuscript behelst de uitgebreide en herziene versie van een eerder boek van zijn hand, in 1859 verschenen onder de titel Spraakwording, taal en schrift. In deze revisie nu verwerkte Van Vloten recente zowel Franse als Duitse vakliteratuur. De wijziging van de titel is significant. Men is allengs tot het inzicht gekomen, noteert Van Vloten (1871: v), dat ‘spraak en taal [...] in het innigst verband met 's menschen zieleleven, zijn nog halfsluimerend verstands- en gemoedsbestaan, zijn hoogste aandacht waardig zijn’. Van Vlotens bewondering voor de Duitse taalgeleerde Heymann Steinthal (1823-1899) en diens taalpsychologische inzichten is groot. Maar er is ook een Fransman aan | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
wie Van Vloten zijn respect betuigt, en dat is de in de Elzas opgegroeide Michel Bréal (1832-1915), die vanaf 1868 tot zijn dood toe secretaris is geweest van de Société de Linguistique de Paris. Hij was een van de Parijse docenten van Ferdinand de Saussure (1857-1913). Van Vloten citeert uitvoerig. ‘Niet in, maar door den vorm openbaart zich het wezen der spraak’, citeert hij Steinthal, en voegt daaraan toe: In hoeverre daarbij haar uitwendige vorm slechts onvolledig middel en voertuig is, heeft de Fransche taalvorser Bréal, in zijn doordacht opstel over haar ‘verholen gedachten’, ontvouwd [in noot: Les ideés latentes du langage, 1868]. De zin van een woord laat zich niet alleen als de eenvoudige uitkomst opvatten van 't geen in zijn wortel en voor- en achtervoegsels werkelijk uitgedrukt is; er komt steeds een bepaling bij, die er echter slechts stilzwijgend in gedachte onder verstaan wordt, zonder in den klank uitdrukkelijk geuit te worden, maar die er eigentlijk toch als het zegel op drukt, en de volle waarde aan geeft. ‘L'observation extérieure des formes du langage’, zegt daarom dezelfde Bréal elders nog terecht, ‘n'est que le commencement et la base de la grammaire comparative. Les faits que l'observation constate ont besoin d'être rapprochés du principe qui les a produits. - Par delà ces causes secondes qu'on appelle la prononciation, l'accent, l'organisme grammatical, la philologie comparée doit nous faire connaître l'homme, puisque le langage est la plus ancienne, la plus spontanée, et la plus continue de ses créations’ [in voetnoot: De la forme et de la fonction des mots, ald. 1867] (Van Vloten 1871: 70-71).Ga naar voetnoot3 Jammer genoeg laat de Deventer emeritus ons niet aan de hand van concreet Nederlands voorbeeldmateriaal zien hoe dat nu precies gaat met die ‘verholen gedachten’, zoals Bréal dat voor het Frans had gedaan.Ga naar voetnoot4 Van Vlotens onrustige en polemische geest bracht hem tot andere prioriteiten. Maar ik kan me voorstellen dat schoonzoon Frederik van Eeden - die trouwde in 1886 met dochter Martha - door dergelijke passages geïntrigeerd is geraakt. In 1879 muntte Breal de term ‘sémantique’ voor zijn lopend project van een ‘science des significations’; in 1897 presenteerde hij een overzicht waarin zijn eerdere inzichten verwerkt waren. | |||||||||||||||||||
3. Bréal: ‘la disproportion du signe’De laatste vijfentwintig jaar is er over het werk van Bréal buitengewoon ijverig gepubliceerd en is veel van zijn werk herdrukt en vertaald.Ga naar voetnoot5 Dit alles heeft geleid tot een revisie van het beeld dat we hadden van de ontwikkeling van de theore- | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
tische linguïstiek in het algemeen en van de semantiek en pragmatiek in het bijzonder. Die voornamelijk positieve belangstelling mag ons niet de ogen doen
sluiten voor het feit dat de Sémantique te onzent wat zuinig is ontvangen. Jac. van Ginneken (1877-1945) bijvoorbeeld vond dat Bréals boek toch ‘niet zoo bizonder’ was als men wel had gedachtGa naar voetnoot6 en Schröeder merkte op dat de inhoud ervan alleen nieuw was ‘als geheel’; verschillende observaties waren immers in de moderne en oudere filologie al bekend onder de noemer ‘semasiologie’ (S. 1918). Laat ik nog een voorbeeld van die gereserveerde receptie geven. In januari 1898 publiceerde A. Kluyver (1858-1938), toentertijd hoofdredacteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal, een voorzichtig-kritische bespreking van de Sémantique. Hij achtte de auteur ‘een zeer beschaafd man, tevens een geleerde van veel ervaring’, wiens redeneringen men niet zonder genoegen las. Niettemin stelde Kluyver de vraag of dit boek ‘de wetenschap wel veel verder brengt’. Veel voorbeelden waren al bekend en de verklaring ervan was meestal ‘boven allen twijfel verheven’. Niettemin, de stijl waarin het geschreven was, gaf het boek ‘eene waarde die andere dergelijke boeken vaak missen’. De inhoud van het boek in zijn geheel kan als volgt worden aangegeven, aldus de recensent: ‘de werkzaamheid van de geest, zich openbarende in de taal’. De taal zou overigens niet kunnen bestaan, merkt Kluyver nog op, ‘indien elk een zeer duidelijk besef had van alles wat hij zegt, men zou bij alles nadenken en veel tijd nodig hebben om een enkelen zin te voltooien’. In deze bespreking wordt de term ‘semantiek’ zonder verdere discussie gebruikt, net als WNT-redacteur J.W. Muller (1858-1945) dat in hetzelfde jaar deed in een lezing voor het eerste Nederlandse filologencongres. Maar de Groningse hoogleraar Nederlands W.L. van Helten (1849-1917) had het in 1912 nog over ‘semasiologie’, hoewel hij ‘de door Bréal voorgeslagen kunstterm’ zeker kende. Over de Sémantique is veel te zeggen,Ga naar voetnoot7 maar ik licht er nu één centrale gedachte uit, die ons van de opstellen uit de jaren zestig voert naar het boek van 1897. Al in z'n ‘cours de réouverture’ uit 1868 over de ‘verholen gedachten’ had Bréal dit als mission statement geformuleerd: | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
Je me propose de montrer qu'il est dans la nature du langage d'exprimer nos idées d'une façon très incomplète, et qu'il ne réussirait pas à représenter la pensée la plus simple et la plus élémentaire, si notre intelligence ne venait constamment au secours de la parole, et ne remédiait, par les lumières qu'elle tire de son propre fonds, à l'insuffisance de son interprète (1868: 190, 2005b: 190; ‘... did not compensate for the insufficiency of its medium’, Wolf 1991: 81; mijn cursivering). In 1897 schreef Bréal: Un fait qui domine toute la matière, c'est que nos langues [...] sont condamnées à un perpétuel manque de proportion entre le mot et la chose. L'expression est tantôt trop large, tantôt trop étroite (2005a: 93; mijn cursivering). Anders gezegd: ‘les mots sont nécessairement disproportionnés aux choses’ (2005a: 92). De taal kan dus de zaken slechts ‘d'une façon incomplète et inexacte’ aanduiden (2005a: 131). Spanning dus tussen taal en denken, tussen woord en gedachte, want ‘sens’ en ‘forme’ ‘ne se trouvent point en une correspondance exacte’, aldus Bréal (1868: 190; 2005b: 190). En het is deze spanning, deze onvolmaaktheid, die de drijvende kracht is achter alle taalverandering. Of dit nu problemen oplevert? Nous ne nous apercevons pas de ce défaut de justesse, parce que l'expression, pour celui qui parle, se proportionne d'elle-même à la chose grâce à l'ensemble des circonstances, grâce au lieu, au moment, à l'intention visible du discours, et parce que chez l'auditeur, qui est de moitié dans tout langage, l'attention, allant droit à la pensée, sans s'arrêter à la portée littérale du mot, la restreint ou l'étend selon l'intention de celui qui parle (2005a: 92; mijn cursivering). Die onvolkomenheid van de taal merk je dus niet, want ‘for the speaker, expression adapts itself to the thing through the circumstances, the place, the moment and the obvious intention of discourse’ (Nerlich & Clarke 1996: 244). En voor de hoorder maakt het samenspel van deze factoren het mogelijk om een uiting te begrijpen. Eigenlijk wordt zo elke taalvorm adequaat (cf. Auroux 1995: 229). Bestaat er verschil tussen ‘gewoon’ taalgebruik en wetenschappelijk taalgebruik? Een geleerde zou zich toch secuur moeten uitdrukken. De rationalist Bréal zegt er dit over: ‘Entre l'acte populaire qui crée subitement un nom pour quelque idée nouvelle, et l'acte du savant qui invente une désignation pour un phénomène scientifique récemment découvert, il y a différence quant à la promptitude du résultat et quant à l'intensité de l'effort, mais il n'y a pas difference de nature’ (2005a: 206). Een verwant thema zullen we bij Van Eeden tegenkomen. | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
4. Van Eeden en zijn ‘anti-rationalistische betoog’Ga naar voetnoot8Op het verschijnen van de Redekunstige grondslag van verstandhouding is van de kant van contemporaine taalkundigen bij mijn weten niet direct gereageerd. In 1904prijst Jac. van Ginneken in zijn uitvoerige ‘Grondbeginselen der psychologische taalwetenschap’ Van Eedens studie aan als een ‘lezenswaardige verhandeling’, die op een bepaald punt Bréals Sémantique beslist overtreft. ‘Kan ik nu op zeer vele punten met den geachten schrijver niet meegaan, vele conclusies uit de eerste helft is het mij een genot te onderschrijven’ (Van Ginneken 1904: 207). In latere jaren zouden Van Eeden en hij elkaar regelmatig treffen in bijeenkomsten die gewijd waren aan signifische vraagstukken.Ga naar voetnoot9 Je kunt je afvragen of Van Eeden zich bij het schrijven van zijn verhandeling verdiept had in de taalkundige literatuur. Schmitz (1990: 354) denkt van niet. Echter, de meest gelezen taalkundige uit de negentiende eeuw was de populaire Duits-Engelse geleerde F. Max Müller (1823-1900) uit Oxford, bête noire van Multatuli, tevens correspondent van Welby. En op grond van Van Eedens dagboek is het duidelijk dat Van Eeden werk van hem gelezen heeft - ‘Onder 't eten weer Darwin. Na 't eten M. Muller [sic]’. Maar die bronnenkwestie is iets voor een andere gelegenheid.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
De Redekunstige grondslag is wel een ‘tractatus logico-psychologicus’ genoemd. Het is immers een verhandeling waarin taal- en begripskritiek wordt beoefend op introspectief-psychologische basis en waarin het gevoel primair staat. Zeker na lectuur van Bréals elegante Sémantique frappeert het zwaar psychologistisch uitgangspunt en de in eerste instantie nogal verwarrende terminologie (cf. Nap 1989: 215). Voor Van Eeden maakt het totaal aan ‘zielsaandoeningen’, ‘gewaarwordingen’ en de relaties daartussen, de werkelijkheid uit (§ 8, cf. § 36); de term ‘concreet’ slaat dan op de psychische processen in de mens: interjecties als oh en ach bijvoorbeeld beduiden ‘de meest concrete dingen’ (§ 18). Alles wat buiten de psyche ligt, heet ‘abstract’. Wat is nu Van Eedens probleem? In het ‘Argument’ van zijn verhandeling (2005: 12-13) stelt hij dat het optimum aan verstandhouding dan bereikt zou worden ‘wanneer de organisatie ener taal even fijn en samengesteld ware als die der ziel, waarvan zij de representante en verzinnelijking is’. Maar dat is niet het geval: ‘de samenhang tussen taal en ziel [is] op verre na een zo innige niet’. ‘Het taalgeheel, dat de menigte, ook de zeer beschaafde menigte, alleen kent en gebruikt, is in vergelijking met onze ziel, maar een zeer grof en schematisch samenstel’. Dat legt ons taalgebruikers allerlei beperkingen op: je kunt eigenlijk niet verder komen dan het ‘in taal brengen’ van ‘betrekkelijk primitieve en niet-samengestelde dingen’; de taal laat nu eenmaal geen ‘fijner organisatie’ toe. Met andere woorden: 's mensen zielenleven is zo rijk en complex dat conversie naar een zinnelijk waarneembare representatie - de taal als zinnelijke reproductie van de ziel - niet zonder verlies kan plaatsvinden. Er is disproportie. Nu is het niet zo dat Van Eeden alle taal over een kam scheert. Eenvoudige zaken kunnen wél ‘redekunstig-harmonisch’ worden uitgedrukt (‘een taalstructuur [is] minder feilbaar, naarmate het [sic] de representatie is van meer abstracte begrippen’, § 20), maar bij de ‘levende dingen’, ‘de diepere en fijnere gevoelens’, lukt dat niet. Van Eeden maakt een ‘essentieel onderscheid’ (§ 23; vergelijk Bréals standpunt) tussen symbolische taal, waarin ‘abstracte’ dingen worden uitgedrukt - het ideale betoog is het mathematische (§ 1) -, en beeldende taal, die ‘concrete’ dingen uitdrukt. ‘Elk dezer wijzen van taalgebruik is zelfstandig. Nooit kan de een de ander vervangen. Wat men met een versregel doen kan, kan men onmogelijk door redeneringen doen, en omgekeerd’ (§ 29). Dit onderscheid is echter ‘zonder scherp merkbare scheiding’ (§ 24). Van wat bestaat, maken we beelden, die in taal kunnen worden vastgelegd. Het probleem nu is de gebrekkigheid waarmee de mens die afbeeldingen maakt. Het beste kun je ze in poëzieGa naar voetnoot11 onder woorden brengen, stelt Van Eeden: ‘Het | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
beeldend woord, de poëzie, beeldt het bestaande meer direct af [...] Muziek kan het meest directe beeld der realiteit heten’ (§ 40, cf. § 116). Een melodie bijvoorbeeld is veel meer onafhankelijk van [...] reproductie’ (‘Slotwoord’). Van Eeden laat de eis van correspondentie met de werkelijkheid prevaleren boven de logica: Ook de concrete dingen zijn onderling ondergeschikt aan dezelfde [logische] relaties als de abstracte, maar in oneindige samengesteldheid. Beeldende taal drukt deze relaties niet uit. Dit is niet in haar macht, noch haar bedoeling. Zij wil alleen van het concrete, de zielsaandoening of zielstoestand, een getrouwe representatie geven, die zinnelijk waarneembaar is. Haar vereiste is dus niet logica, maar nauwkeurige overeenstemming met de zielstoestanden (§ 31). Hij zet zo zijn kaarten op de superieur geachte poëzie. Zoals Schmitz (1990: 99) al concludeerde, laat de significa van Van Eeden andere factoren die de gebrekkigheid van taal als communicatiemiddel veroorzaken, zoals problemen van interpretatie, context enz., ongenoemd, dit in tegenstelling tot zijn Franse tijdgenoot. | |||||||||||||||||||
5. De Vooys over significa en semantiekIk laat boven geschetst contrast ter toetsing nog eens de revue passeren, nu gezien door de ogen van een van de bekendere neerlandici uit het interbellum,C.G.N de Vooys (1873-1955). De Utrechtse hoogleraar laat zich positief uit over het werk van Bréal en roemt hem als een van degenen die de studie van de woordbeteke nis in nieuwe banen hebben geleid. De Franse geleerde had weliswaar geen volledig nieuw systeem geboden, maar wel gaf hij menige opmerking die bij latere uitwerking vruchtbaar zou blijken (1933: 4). De Vooys keert zich dan ook tegen de opmerking van Schrijnen die meende dat het werk van Bréal ‘verouderd’ zou zijn; dat is maar ten dele zo. Bréal is nog steeds aanbevelenswaardig en blijft actueel ‘wanneer hij nieuwe denkbeelden verkondigt die nog niet algemeen erkend worden’, aldus De Vooys (1938: 66). In dit verband releveert hij ook Bréals invloed op Karl Otto Erdmann (1858-1931), Die Bedeutung des Wortes (1933: 22), een populair werk dat inderdaad veel aan het Essai te danken heeft en antwoord tracht te geven op de vraag: ‘was leistet die Sprache als Verständigungsmittel?’ (Erdmann 1910: iii). De Vooys heeft het grondig gelezen. Het is verrassend om te zien hoe De Vooys (1938: 10-12), de man van de Geschiedenis van de Nederlandse taal, in zijn beknopte behandeling van de zin de | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
‘waarde van de situatie’ en de ‘context’ nadrukkelijk verdisconteert, expliciet in het voetspoor van Bréal, die net als Erdmann geen moeite heeft met de nu eenmaal bestaande ‘multiplicité des sens’ of met de vaagheid van woordbetekenis. ‘Il suffit de tomber à l'improviste dans une conversation commencée, pour voir que les mots sont un guide peu sûr par eux-mêmes, et qu'ils ont besoin de cet ensemble de circonstances, lequel, comme la clé en musique, fixe la valeur des signes’, zegt Bréal (1897: 315; 2005a: 195) en De Vooys (1938: 11) sluit zich daarbij zonder reserves aan. Zinsverband en situatie maken in veel gevallen misverstand ‘vrijwel onmogelijk’, concludeert hij (1938: 12). Met de significa lijkt De Vooys niet zoveel op te hebben. Hij heeft zich er enkele malen over uitgelaten, vooral naar aanleiding van de dissertatie over Rechtskundige significa (1916) van Van Eedens medestander Jacob Israël de Haan (1881-1924), een studie die sterk door Welby's geschriften is geïnspireerd. ‘[S]ignifiek, uit de school van Lady Welby’ ziet De Vooys als ‘een semantiek met overschatting van de waarde van etymologie en logika voor de woordbetekenis’ (1925: 408). Verheldering heeft deze nieuwe ‘leer’ niet gebracht (1938: 67). De beide geschriften van Lady Welby [sc. What is meaning? (1903) en Significs and Language (1911)] ‘werden hier te lande verwelkomd door Fr. van Eeden en Jacob Israël de Haan, maar latere wetenschappelike onderzoekers hebben er niet veel waarde aan gehecht’ (1933: 5-6; mijn cursivering). En als een van die ‘wetenschappelike onderzoekers’ legt hij dat ook uit. Op z'n Kollewijns heet het dan: Een taal, waarin telkens één woord diende ter aanduiding van een scherp omlijnd en dus duidelik omschrijfbaar begrip, zou de oppervlakkige beschouwer een ideaal kunnen toeschijnen, maar bij nader inzien plaatst hij zich daarmee buiten de maatschappelike werkelikheid. Door talrijkheid van woorden zou zulk een taal buitengewoon onprakties worden, maar bovendien heeft de algemene taal meestal vrij vage komplexen van voorstellingen aan te duiden, die Erdmann [1910: 5] ‘Popularbegriffe’ noemt. In plaats van scherpe omgrenzing hebben ze een kern met vervloeiende rand. Wie een definitie tracht te geven van tafel of van nacht kan zich daarvan overtuigen. De polysemie (‘Vieldeutigkeit’) is tegelijk een gebrek en een deugd [...] (1925: 410). In zijn dissertatie beroept De Haan (1916: 27 n.5) zich slechts één keer expliciet op het signifisch traktaat van zijn paranimf Van Eeden, en wel als hij schrijft: ‘Wat wij nu noodig hebben, is transcendentale, dat is eene bovenzinnelijke Taal’. Wie z'n Van Eeden kent, kan het verlangen naar zo'n metafysisch communicatiemiddel wel duiden, maar de taalkundige De Vooys (1925: 415) vond dit desideratum weinig relevant en bits breekt hij zijn artikel af: ‘Wie met Mr. De Haan een louter “bovenzinnelike” [sic] taal najaagt, komt terecht in Utopia’.Ga naar voetnoot12 De Vooys' houding ten opzichte van De Haan weerspiegelt fraai de beleefde distantie die Bréal in acht heeft genomen ten aanzien van de opvattingen | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
van De Haans leidsvrouwe Victoria Welby (cf. Auroux & Delesalle 1990). Of De Vooys zich ook echt verdiept heeft in de werken van Lady Welby, is overigens de vraag. Als je naar de geschiedenis van de wetenschap kijkt, zo stellen Auroux & Delesalle (1990: 125), dan zie je een scheidslijn tussen empirische en metafysische theorieën. ‘The former are restricting, even disappointing from a speculative point of view, because they do not deal in panaceas; the latter know no limits, are all encompassing.’ De Franse collega's concluderen dat Welby's ‘theory lies on one side of this invisible boundary and Bréal's on the other’. Bréals semantiek en Welby's significa behoren tot twee verschillende paradigma's. Een nuchtere taalkundige als De Vooys zou deze conclusie ongetwijfeld gedeeld hebben. | |||||||||||||||||||
6. SlotopmerkingenIn zijn Očerk nauki o jazyke (‘Schets van de taalwetenschap’) uit 1883 reflecteert een contemporain linguïst, Mikołaj Kruszewski (1851-1887), op de ideale staat van de taal, naar aanleiding van ‘Das Gesetz von der Korrespondenz zwischen einer Welt von Wörtern und einer Welt von Dingen’, zoals dat in de Duitse vertaling heet. Und wirklich, wenn die Sprache nichts andres als ein Zeichensystem ist, so wird ihr idealer Zustand nur dann entstehen, wenn zwischen dem System von Zeichen und dem, was dieselben bezeichnen sollen, eine vollkommene Entsprechung stattfindet (Kruszewksi 1887: 174). Voor Bréal hoeft het niet, zo'n volmaakte taal: ‘Le langage n'est pas et n'a jamais pu être la notation complète de ce qui se passe dans notre pensée’. Zijn theorie over taal en betekenis is een ‘cognitive, pragmatic and a dialogical one, taking into account the speaker, the intention and the background, factors which all interact to make it possible for the hearer to understand an utterance’ (Nerlich & Clarke 1996: 244). Zo is communicatie mogelijk, dankzij taal in gebruik. Van Eeden acht zo'n ideale taaltoestand principieel onmogelijk en houdt daarom zijn ‘Defence of Poetry’: de taal is een gebrekkig communicatiemiddel, maar om over ‘het hoogste en heiligste’ (‘Slotwoord’) te spreken hebben we poëzie. Zijn verhandeling krijgt dan ook ‘de mystieke tint, die over de geschriften der eigenlijke “signifiekdeskundigen” ligt’ (S. 1918). Proportie, harmonie, het heeft naar mijn idee uiteindelijk te maken met het ‘verband aller dingen’ (§154), met de ‘Logos’. Maar met zo'n thema erbij zouden we de kaders van semantiek en pragmatiek en zeker van deze bijdrage verre te buiten gaan.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
7. EnvoiBegin jaren tachtig maakte Theo Janssen een wending van een generatief naar een meer taalgebruiksgericht kader. Zijn welhaast terloopse opmerkingen over de significa in een afscheidsbundel anno 1982 laten daarvan iets zien. En aan de Vrije Universiteit had hij het in 1986 over ‘de betekenis van het Nederlands’. Nu, twintig jaar en vele gesprekken later, blijkt het dat communiceren over taal en taalgebruik geen einde kent. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
|
|