Voortgang. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||||||||||
Minimaliseerders en negatief gebonden of-constructies
| |||||||||||||||
1 Categorie-indeling van Welschen (1999)Welschen (1999) heeft de Nederlandse taalkunde verrijkt met een semantische karakterisering én een beredeneerde typologie van de negatief gebonden of-constructie (NoC), formerly known as ‘balansconstructie’. Dit is het type samengestelde zin waarbij twee deelzinnen (zeggen we ‘p’ en ‘q’), die beide hun hoofdzinsvolgorde behouden, worden verbonden door een niet als disjunctief te interpreteren of, waarbij het informatieve zwaartepunt in de tweede deelzin te vinden is en de eerste deelzin een negatie bevat:
In tegenstelling tot wat de term ‘negatief gebonden’ zou kunnen suggereren, komt het type behalve met een negatie ook voor met een restrictieve uitdrukking in het eerste lid:
In deel 1 van zijn proefschrift stelt Welschen een typologie voor met vier basiscategorieën: I categoriaal(-restrictief) (van het type Er gaat geen dag voorbij of je komt haar tegen), II sequentieel of discontinu (van het type We zaten nog niet aan tafel of er werd alweer gebeld), III epistemisch (van het type Het kan niet anders of de getuige heeft gelogen) en IV terminatief (van het type Hij zal niet eerder tevreden zijn of | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
hij heeft er een boek over vol geschreven). In het tweede deel wordt het verbindende principe geïdentificeerd als ‘polaire contractie’, waarmee wordt bedoeld dat NoC's aangrijpen op de polaire zone van q, d.i. de periferie of grenswaarde van p naderend tot q. Hierbij staat p voor de propositie in de eerste deelzin, en q voor die in de tweede deelzin. Het doel ervan is ‘om vanuit de waarde p (=-q) de afstand tot het polariteitspunt, de polaire transitie <-q ⇒ +q> te verkleinen, te minimaliseren of op te heffen’ (Welschen 1999: 320).
Volgens de recensies vormt Welschens proefschrif ‘een belangrijke stap vooruit in het onderzoek’ (Salverda 2000: 290), met velerlei nieuwe inzichten ‘van waarde voor de algemene linguïstische theorievorming’ (Foolen 2001: 77). Dat laatste geldt zonder meer voor de ijking van het begrip ‘polaire contractie’ dat de klassieke balansschikking als negatief gebonden of-constructie afscheidt van andere gevallen van asymmetrische disjunctie, zoals de ultimatieve of-constructie UoC (type Sta of ik schiet) en de exceptieve of-constructie EoC (type Hij zal doorgaan met drinken of de dokter moest het hem verbieden). Over de afgrenzing tussen ultimatieve en negatief gebonden of-constructies handelt paragraaf 4. | |||||||||||||||
2 MinimaliseerdersAls (polaire) contractie het basisgegeven is in de semantiek van deze NoC, valt het niet te verbazen dat ter explicitering lexemen opduiken die aan inperking of contractie hun bestaansreden ontlenen. In de marge van mijn partikelonderzoek wijdde ik in 1981 een bijdrage aan de (in meerderheid nominale) constituenten, die binnen een negatief polaire uitdrukking op kunnen duiken in combinatie met de extreemheid-aanduidende partikelcluster ook maar. Zij kunnen semantisch gekarakteriseerd worden als minimale representanten, omdat zij de lexicalisatie vormen van de notie ‘allerkleinste hoeveelheid’: ‘een waardetoekenning voor x die voorgesteld wordt als de geringst denkbare om de open propositie p(x) te vervullen’ (Vandeweghe 1981: 29). Karakteristieke lexicalisaties zijn VIN (als in geen - verroeren), snars (als in geen - van iets begrijpen), haar (als in geen - op iemands hoofd krenken), woord, letter (als in ik geloof er geen - van) enz. De minimale representanten, hier verder aangeduid als ‘minimaliseerders’ (Hoeksema 2002), vormen de insteek voor een kritische herbeschouwing van de categorieindeling der NoC's in Welschen (1999). | |||||||||||||||
3 Schelen1 en schelen2Binnen de vier NoC-types onderscheidt Welschen zoals gezegd twee hoofdtypes, het categoriale type I en het sequentiële type II. Een representatief voorbeeld van elk (zie 1 en 2): | |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
Vooral het laatste type is vanuit het oogpunt van minimale representatie interessant omdat het werkwoord schelen - etymologisch verbonden met verschil - een polysemie ontwikkeld heeft die geleid heeft tot een eveneens negatiefpolaire gebruikswijze die etymologisch beter te verbinden is met een afleiding van verschil, nl. onverschillig. Voor de keuze van de minimaliseerder bij dit schelen2 wordt uit een totaal ander lexicaal vaatje getapt dan bij schelen1:
Daar kunnen we nog de ‘krachtiger’ polyfunctionele varianten aan toevoegen (soms uit de obscene sfeer) zoals geen zak, geen bal, geen donder, geen reet, geen flikker, geen fluit, geen fuck, enz.Ga naar eind3 Het is het type minimaliseerder dat zich uitstekend leent tot combinatie met ook maar, een partikelcluster die het (laag-)scalair-perifere karakter extra expliciteert: (12) ... zonder dat het me ook maar een moer, enz. kon schelen. De minimaliseerder die in (9) gebruikt wordt, is ondanks de lexicalisering nog perfect doorzichtig, aangezien haar al vanouds een indicator is van heel kleine afstand of breedte (vgl. iemand op een haar na missen). Opmerkelijk is wel dat de minimaliseerder-lexicaliseringen bij schelen1 en schelen2 niet onderling verwisselbaar zijn: | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
Een ander verschil tussen de twee negatief-polaire gebruikswijzen van schelen is dat bij het laatste wel een relatief-scalaire explicitering met maar mogelijk is, bij het eerste niet:
De minimaliseerders van het eerste type (het zier-type) thematiseren het ‘absolute’ niets, de afwezigheid van kwantiteit, met geen zier als synoniem voor ‘(helemaal) niets’. Die van het tweede type (het haar-type) thematiseren het ‘relatieve’ niets.Ga naar eind4 De eerste treffen we aan bij schelen2 (eigenlijk bij kunnen schelen), de laatste bij schelen1. Zo is er in Het scheelde geen haar of... per definitie nog altijd ‘verschil’, ook al is dat verschil uiterst minimaal. Zowel de lexicale voorkeur voor een minimaliseerder gekozen om zijn breedte-dimensie (haar) als de mogelijkheid van laag-scalaire modificering (maar) hebben te maken met een fundamenteel gegeven van de NoC van type II, door Welschen aldus verwoord: ‘Bij basistype II... is de tolerantie weliswaar gering tot miniem, maar in elk geval groter dan nul’ (1999: 342).Ga naar eind5 Een relatieve minimaliseerder treffen we ook aan in het complement bij duren (zie vb. 8), en het is de eigenschap van relatieve minimaliteit die de wonderlijke constructie met negatie helpt te verklaren:
Een strikte lezing waarbij de bui begint vóór ‘zij’ binnen is, of de baby begint te lachen vóór ‘zij’ gezien wordt, zou absurd zijn en staat haaks op de semantiek van dit type constructies. De zin met nog niet moet hier dan ook iets ‘losser’ gelezen worden als ‘Zij was nog niet goed binnen of...’, ‘De baby had haar nog niet goed, nog niet helemaal gezien of...’. De minimaliseerder vormt dus een retorische manier (de figuur van de hyperbool) om het uiterst korte interval tussen twee successieve gebeurtenissen aan te geven.
Wat de besproken minimaliseerders betreft, is de slotsom: staat bij kunnen schelen2 de wending [NEG minimale expressie] gelijk met een letterlijk te interpreteren niet of niets, bij schelen1 (zonder kunnen) is dat niet het geval. Hoe klein ook, er is altijd een zeker verschil, ook als men de minimaliseerder toch door niets zou vervangen (Het scheelde niets of...): dit is het ‘opgerekte’ niets, dat in feite | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
gebruikt wordt als graadaanduiding op een schaal die ook nog waarden als ‘minder dan niets’ toelaat. | |||||||||||||||
4 Ultimatief of of polaire contractie?Zoals reeds aangegeven is er behalve de NoC nog een andere asymmetrische of-constructie, door Welschen aangeduid als ‘ultimatieve of-constructie’ (UoC), semantisch ook te karakteriseren als ‘conditionele disjunctie’ (Vandeweghe 2004: 270). Hier is de volgorde evenmin als bij de NoC omkeerbaar. Illustraties van dat type:
De voorzin geeft doorgaans een bevel of verbod, de nazin noemt - als een soort van ultimatum - wat er zal gebeuren als het ge- of verbod niet opgevolgd wordt. Opmerkelijk bij deze constructie is dat ze alterneert met een conditionele conjunctie of ultimatieve en-constructie, waarbij de voorzin met imperatief door zijn converse vervangen wordt: (18) Loop door en ik schiet. Men kan zich nu afvragen of een zin als (19) een realisatie is van het NoC- dan wel van het UoC-constructietype. Welschen opteert voor het eerste, m.i. ten onrechte. (19) Hij mag nu geen enkel foutje meer maken of het is afgelopen (zin 18 p. 312).Ga naar eind6 Welschen zet de minimaliseerder als laag-scalaire ‘overbruggingsmarge’ (p. 93) in ter beslechting van de vraag naar typetoewijzing voor deze constructie, die hij onderbrengt bij het ‘versneld-sanctionele’ subtype IID van de NoC: daar is de of-zin de verwoording van een bedreigend alternatief.Ga naar eind7 Aan deze toewijzing is naar zijn zeggen heel wat twijfel voorafgegaan, waardoor hij het subtype ‘lange tijd buiten de canonieke verzameling gehouden’ heeft (p. 3). Deze twijfel was m.i. in elk geval voor de geciteerde voorbeeldzin volkomen terecht.Ga naar eind8 Als hoofdargument om (19) tot de NoC te rekenen, haalt Welschen aan: ‘de toegestane marge... daalt hier bijna tot nul’ (p. 93), wat verzoenbaar is met de voor type II in het algemeen geldende omstandigheid dat ‘de afstandsmarges kunnen... gereduceerd worden... tot de kleinst mogelijke (minimale) grenswaarde’ (p. 136), wat pragmatisch resulteert in intensivering. Toch blijven er vragen. Het klopt dat ‘geen enkel foutje’ op deze intensiverende manier gele- | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
zen kan worden, in de geschikte context kan het overigens een ook maar-modificatie meekrijgen: (20) Als hij nu ook maar één enkel foutje maakt, is het afgelopen. Daarmee wordt echter meteen duidelijk dat het gaat om een absolute minimaliseerder, en niet om een relatieve zoals bij schelen en duren. Zoals gezegd in paragraaf 3 echter, passen de absolute minimaliseerders van het zier-type niet in de semantiek van type II-NoC's, aangezien er bij die laatste geen sprake is van absolute ontkenning van kwantiteit, maar van uitdrukking van afstand of interval, hoe minimaal ook, m.a.w. relatieve minimalisering van kwantiteit. Onder de argumenten die Welschen zelf aangeeft om (19) aan de ultimatieve of-constructie (UoC) te koppelen is er de verwantschap met een deontischmodale zin die prototypisch als voorzin optreedt in een ultimatieve of-constructie. Dergelijke zinnen bevatten een deontisch-modaal hulpwerkwoord (moeten, niet mogen) of een imperatief. Bij de UoC is de nazin aanvulbaar met ANDERS, signaal van semantische alternativiteit die de constructie als disjunctief stempelt. In een voorbeeldzin van Welschen (1999: 92, de nummers 46 en 46a): (21) Doe je uiterste best / Je moet je uiterste best doen, of anders is het afgelopen. Deze inderdaad moeilijk te negeren verwantschap weegt volgens Welschen echter niet op tegen de argumenten die voor (19) pro NoC-analyse pleiten. Het eerste is de negatieve binding van de nazin, wat inhoudt dat bij weglating van negatie de constructie ongrammaticaal wordt: (22) *Hij mag nu nog een (enkel) foutje maken of het is afgelopen. Zijn tweede argument berust op de specifieke semantiek waarbij de toegestane marge (door Welschen gelabeld als ‘perfectieve tolerantie’) tot bijna nul daalt. Zoals gezegd echter, zou bij een dergelijke interpretatie een relatieve minimaliseerder moeten verschijnen als in (23) Het scheelde niet veel / geen haar of ik was overboord geslagen. (= 9) Zijn de argumenten pro NoC-analyse van (19) wankel, daarbovenop zijn er, zoals (24) laat zien, nog twee bijkomende observaties die de hypothese van negatieve binding en perfectieve tolerantie naderend tot nul op losse schroeven zetten:
| |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
Een derde observatie pleit rechtsreeks voor analyse als UoC. Een met (19) vergelijkbare zin als (25a)Ga naar eind9 alterneert net als in (18) met een conditionele conjunctie:
Al die argumenten en observaties geven aan dat er alle reden is om zin (19) bij de UoC onder te brengen, en niet bij de NoC zoals Welschen doet. Niettemin blijft zijn hoofdpunt gescoord: het is via asymmetrische disjuncties als de ultimatieve of-constructie UoC en de - in paragraaf 1 even genoemde - exceptieve of-constructie EoC dat men uitkomt op de ‘vloeiende overgang van disjunctie naar de pseudo-disjunctie van de NoC’ (p. 95), een gegeven dat de traditionele analyse van NoC in termen van conditionaliteit naar de prullenmand verwijst. In evolutionaire termen gesteld zou (19) wel eens de ‘missing link’ kunnen zijn tussen de UoC en de NoC. Dat blijkt zodra we het ultimatieve constructietype in (19) een licht generaliserende ‘tik’ geven: dan komen we vanzelf terecht bij een ondubbelzinnige NoC die het midden lijkt te houden tussen het categoriale type I en het sequentiële type II:
| |||||||||||||||
5 Ter afrondingDankzij de semantisch onderbouwde categorisering van NoC-types en de afbakening van NoC t.o.v. UoC en EoC vormt Welschen (1999) voor de studie van het fenomeen van de negatief gebonden of-constructie ‘een standaard referentiewerk’(Smessaert 2002: 457).Ga naar eind10 De vraag of een constructie als in (19) bij de NoC ondergebracht moet worden (stelling van Welschen) dan wel bij de UoC (stelling in deze bijdrage), kan m.i. beslecht worden door een kritische analyse te maken van minimaliseerdertypes waar beide gebruik van maken. | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
|
|