Voortgang. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||
Al 't geluck hangt aen 't beginGa naar eind1
| |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
rijk grasveldje van vs. 847-49). De engelen hebben zich teruggetrokken om de echtelieden in hun intimiteit niet te storen. Nu staan ze voor de Tobiasproef van hun jonge huwelijk (vgl. vs. 451-52)’. Ik leidde dat af uit de ‘wetenschap’ dat Vondel voor zijn huwelijksopvatting in A.i.B. steunt op het deuterocanonisch, resp. apocrief bijbelboek Tobias (VI, 16-22).Ga naar eind6 Ook met dat antwoord ben ik niet langer tevreden. Voor de ene helft berust het op een nog niet bestaand, want postlapsisch, schaamtegevoel. De tweede helft van mijn uitleg is problematischer. Het Tobiasmotief is voor het verstaan van A.i.B. immers van wezenlijk belang; daar komt nog bij dat volgens de Exercitia van Ignatius van Loyola, zo bepalend voor de thematiek en de structuur van Vondels tragedie, het mogelijk is dat ‘de Heer de mens bij wijze van beproeving aan zijn natuurlijke krachten (overlaat), om zo de verschillende beroeringen en bekoringen van de vijand te weerstaan’.Ga naar eind7 In dat geval is Gods genade altijd toereikend. Vermits Vondels tekst daar niet over rept, moet ook dit een verlegenheidverklaring heten. In dit artikel nu neem ik mij voor om datgene waar het wel op aan komt, aan de hand van Vondels tekst duidelijk te omschrijven, en te duiden in het licht van de Exercitia.
*
In de expositie van A.i.B. plaatst Vondel, daarbij geïnspireerd door de befaamde meditatie Over twee standaarden, Adam, met Eva als de hem toegevoegde ‘troost en noothulp’ (vs. 469) aan zijn zijde (I.2), tussen twee vijandige legerbenden: enerzijds Lucifer en zijn kwade aanhang (I.1), anderzijds God als Schepper, aanwezig gezongen door de Rey van goede engelen (I.3). Adam, met de hem toevertrouwde schepping, is de inzet van de strijd tussen de vijandelijke kampen. ‘Het toneel is in den paradijze’, schrijft Vondel. Maar anders dan in Lucifer wordt de strijd tussen goed en kwaad hier niet beslecht met wapengekletter: déze strijd voltrekt zich immers in het hart van de mens. Om nu te begrijpen op welke manier, met welke ‘wapens’ er gestreden wordt, wenden wij ons tot de Exercitia. Aan het einde ervan plaatst Ignatius een apart hoofdstuk onder de titel Richtlijnen. Daarvan interesseren ons hier de Richtlijnen om de verschillende bewegingen die in de ziel veroorzaakt worden enigszins te voelen en te onderkennen, de goede om erop in te gaan, de slechte om ertegen in te gaan.Ga naar eind8 Met de term bewegingen (mociones), zo schrijft de vertaler in een trefwoordenlijst, bedoelt Ignatius ‘elke innerlijke verandering die wordt waargenomen in haar affectieve uitwerking (b.v. blijheid of droefheid)’.Ga naar eind9 Ignatius schrijft die innerlijke bewegingen toe aan de werking van de goede of de kwade geest.Ga naar eind10 Het is God en zijn engelen eigen om in hun bewegingen waarachtige blijdschap en vreugde te geven... | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
De vijand is het eigen om te vechten tegen die blijdschap en geestelijke vertroosting door schijnredenen, spitsvondigheden en aanhoudende misleidingen. Daarbij is ook de term vertroosting gevallen. Ignatius verklaart:Ga naar eind11 Ik spreek van vertroosting wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer... Hij onderscheidt twee soorten van vertroosting: vertroostingen zonder voorafgaande oorzaak die alleen God onze Heer kan geven (b.v. de openbaring van het Hemels Jerusalem tijdens Gabriëls tafelrede - wij komen te gepaster tijd daarop terug), en vertroostingen met een oorzaak (b.v. het rechtmatig genieten van de weelde en de vruchten van de Tuin, of van elkaars ‘megenootschap’, vs. 192). De aanwezigheid van de engelen is een teken dat de geliefden daarbij ten goede bewogen worden, want deze vertroosten ‘met het oog op de vooruitgang van de ziel’. Maar ook de kwade geesten geven vertroostingen, echter ‘met het oog op het tegenovergestelde om (de ziel) tot de verwezenlijking van zijn bedorven bedoeling en tot slechtheid te brengen’.Ga naar eind12 Het is de verantwoordelijke opdracht van de mens om met zijn rede tussen de goede en de kwade geest te onderscheiden en met zijn vrije wil de juiste keuze te maken. Voor ons komt het er nu op aan de werkwijze te begrijpen van zowel de goede als de kwade geesten in Vondels tragedie. Wij beginnen met de Wachtengelen. In de III. Tegenzang van het I. B. omschrijft de Rey zelf wat hun opdracht is (curs. f.d.s.): De zeste dagh verweckt de dieren,
Die, 't hooft om laegh, het gras betreên,
Of d' oogen slaen naer 's hemels vieren,
En gaslaen wat hun viel te leen
Van Godt, den eigenaer der dingen,
Die om den mensch den hemel schiep.
Oock lichaemloze hemelingen,
Die hy tot 's menschdoms dienst beriep
In 't paradijs, daer twee te gader
Gewettight zijn van d' eerste maght,
Die hun verscheen, gelijck een vader,
Hen troude, en minzaem t' zamenbraght. vs. 285-96
In Adam en Eva heeft God, ‘d'eerste maght’, de eigenaar van al het bestaande, aan het ‘menschdom’ het wettige leenrecht geschonken over de zichtbare schepping. Hij stelde een wacht van engelen aan die over de mens zou waken, hem dienen bij het volbrengen van zijn opdracht (in Lucifer was precies die dienstbaarheid en de gewettigdheid ervan, de reden tot de opstand) en hem | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
aldus te helpen het einddoel na te streven waartoe hij geschapen is: de eer van God en het heil van zijn ziel’.Ga naar eind13 (Wij herinneren eraan dat het de Luciferisten precies te doen was om ‘Den mensch in eeuwigheit ten hemel uit te sluiten’, Luc., vs. 705!) Daarmee wijk ik af van de meest gangbare verklaring, volgens welke de verzen 293-94 zouden slaan op de ‘wettige’ echtverbintenis van Adam en Eva (nogmaals zo'n postlapsische, in dit geval kerkjuridische overweging).Ga naar eind14 Maar het huwelijk wordt, zowel in het boven geciteerde fragment (vs. 295-96) als elders in A.i.B (vs. 437-38, 468-69), toegeschreven aan Gods vaderlijke goedheid, zijn liefde of hemelse genade, niet aan zijn macht. De Wachtengelen houden zich onafgebroken, dienstvaardig, op in de onmiddellijke omgeving van het echtpaar. Adam, steeds door Eva vergezeld (want ze regeren ‘te gader’), maakt van zijn gezag ampel en rustig gebruik: hij verzoekt de engelen om hen te volgen en de scheppingszang aan te heffen (vs. 211-12), of de bruiloftsstoet met feestgezang op te luisteren (vs. 474-76). Ze bemiddelen aldus tussen de mens en God. Maar dat niet alleen: ze inspireren door waarschuwing, opwekking en aanmaning (vs. 488-89, 512-17, 529-30, 541-44). Ze sporen aan tot de hemeldans, maar vragen er ook eerbiedig oorlof toe: O geluckige gepaerde,
Bruigom met laurier bekranst,
En gy bruit, daer 't al om danst...
Gunt uw gasten datze om strijt,
Gode en u ter eere, trippelen... vs. 856-62
Het zal overigens Adam zijn die ieders plaats en rol aanwijst. Op het einde nodigt de choreeg, in de naam van Gabriël, de geliefden uit om weer te gaan aanliggen onder de levensboom. In het volle genot van hun ‘eerste kennis’ (vs. 917) laten Adam en Eva zich welgevallen om nog meer en intenser te genieten van ‘'s hemels verschen zegen’ (vs. 931) hun door Gods afgezant aangeboden. Hier, tijdens en doorheen Gabriëls rede, vertroost God zelf de geliefden op onuitsprekelijke wijze, door hun zijn heilsplan te onthullen en een blik te laten werpen op het hemelse Jerusalem (vgl. vs. 1391-94), de plaats van hun eindbestemming. De aartsengelen volbrengen de wil van God ten opzichte van de mens (vs 349-50), ze vertegenwoordigen Hem, zoals in Lucifer, in zijn beleid (Gabriël, vs. 348-51), zijn liefde (Rafaël) en zijn kracht (Michaël/Uriël). Bemiddelen; waarschuwen, opwekken, aanmanen, aansporen, uitnodigen, samengevat: ‘bewegen tot...’: deze Ignatiaanse termGa naar eind15 omschrijft en begrenst de opdracht die de Wachtengelen werd toegewezen (‘zoo ver het Godt gehenge’, vs. 373): als bij de aanvang van IV. B. de jonggehuwden zonder hun begeleiders verschijnen, kan dezen dat niet worden aangerekend. De verantwoordelijkheid daarvoor zullen wij bij Adam en Eva zelf moeten zoeken. Want ook de kwade geesten zijn in hun mogelijkheden beperkt, kunnen slechts door bedrog en misleidingen ‘bewegen tot...’. Naar hen gaat nu onze aandacht. | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
In zijn openingstoespraak tot de Helleraet zet Lucifer de bakens uit, en wijst de richting aan, strooit ‘zaet van het toekomende’.Ga naar eind16 ‘De vorst, die 's menschen heil en 's hemels eer benijt’ (vs. 708)Ga naar eind17 wil God, die hij in zijn wezen niet kan deren, treffen in zijn schepselen: Al schoot ons maght te kort daer boven: 't hoogh gezagh
Moet aenzien dat ons noch die magt is bygebleven
Zijn' willekeure in al zijn werck te wederstreven. vs. 40-42
Respijt zal hij daarbij niet geven: Laet vry al 't hemelsch hof van zijne tinne aenschouwen
Dat wy niet slaepen, als'er roof te haelen is. vs. 54-55
Voorlopig is hij nog in het nadeel, maar mits handig en krachtdadig manoeuvreren (‘loeft men aen’, vs. 49), zal hij dat keren: ...al 't geluck hangt aen 't begin:
Aen d' uitkomst hoeft men niet te twijflen door mistrouwen. vs. 52-53
De vraag echter is: op welke manier, op welk moment de goede engelen het initiatief afhandig maken? Hoe de Wachtengelen buiten spel zetten? Ondenkbaar dat die aan hun opdracht ook maar in het geringste zouden ontbreken: De koning van den hof, onnozel, zonder wapen,
Magh op deze englewacht gerust en veiligh slaepen:
Want, zonder zulck een wacht, 't waer tijt om, zonder schroom,
Of Adam, of zijn gade, in hunnen eersten droom,
Te wecken met den slagh... vs. 61-65
Maar even onmogelijk is het ze gewapenderhand, in een open gevecht, te verdrijven. Een geëigende strategie dringt zich op: heimelijk werken (vs. 59-60), geleidelijk en zonder overhaasting: ...men moet allengs by trappen
Beginnen, en van laegh opsteigeren en stappen.
Wie stadig steigert raeckt ten leste daer het stuit. vs. 77-79
Op die manier moet de mens ertoe worden bewogen om zelf de overstap naar het kwaad te zetten, in Ignatiaanse bewoordingen: om van vaandel, van kamp te wisselen. Door nauwlettend spieden wil Lucifer alle bruikbare kennis (vs. 113-14) over de mens laten verzamelen. Om nogmaals met Ignatius te spreken: het gaat eraan toe als bij de belegering van een kasteel, waarvan ligging en sterkte | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
nauwkeurig worden onderzocht vooraleer de aanval in te zetten aan de zwakste kant.Ga naar eind18 Ze worden op hun wenken bediend: Zij komen: duickt, 't is tijt, zoo kunnenze ons niet zien,
Wy hen, en hun gespreck, en wezen, en gebaeren
Al stil beluisteren, en gaslaen door de blaêren. vs. 112-14
Reeds uit het tweestemmig gebed van het paradijselijk paar verzamelt de Helleraet vrijwel alle essentiële kennis: hun verhouding tot God, hun verhouding tot elkaar (voorgaan en volgen), hun aard en wezen (vs. 161-66), hun omgang met al het geschapene, hun heilzaam genieten van ‘... 't ooft... dat 's menschen graegheit eeuwigh boet’ (vs. 175-78). In II. B. wordt die informatie rijkelijk aangevuld, vooral in de reizang waar de engelen het wezen van de homo binariusGa naar eind19 in zijn grootsheid en broosheid (vgl. vs. 1535-36) bezingen, en waar ook de waarschuwingen klinken. Van die kostbare kennis zullen de belagers in III. B. handig gebruik maken. Zo kan dus nu het overleg beginnen. Lucifer roept Asmodé, de huwelijksverstoorder uit het boek Tobias op. Hij vat nog eens kort samen wat het oogmerk is: God, de ongenaakbare, in zijn schepping aan te randen, niet door openlijk geweld, maar ‘door bedrogh, en list, en heimelijcke laegen’ (vs. 561). Ze beraadslagen onder de boom ‘waer door de kennis groeit en wast’ (vs. 548) - uiteraard de kennis van het kwaad. En nu gaat het stap voor stap van einddoel naar begin:
Hier strandt voorlopig het beraad. De kennis van het wezen en handelen (vs. 113) van de mens als man en vrouw, de een meer tot zinnelijkheid geneigd, de ander tot geestelijk genot, speelt in deze discussie. Lucifer, zijn eigen, rationeel beargumenteerde, opstand (Luc., II.2) indachtig (wij laten in het midden hoe Rafaël zijn argumentatie als zelfbedrog ontmaskert, Luc, (vs. 1532-47), kiest voor de man; Asmodé, de (latere) jaloerse schoffeerder van het huwelijksbed, voor de vrouw. In het fragment dat ik hier laat volgen, komt het woord lust in beide betekenissen voor als ongeregeld streven naar lijfelijk en geestelijk genieten (kennen),Ga naar eind20 als wellust en hoogmoed: Asmodé:
Ontvoutze wat al goets dees appel hem belooft,
| |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
Hoe kan hy laeten eens op haer verzoeck te proeven?
Lucifer:
Om eenen appelbeet den oppersten bedroeven,
Door 't reuckloos overtreên van zulck een streng verbodt,
En een gewisse doot te sterven, om 't genot
Van eenen mont vol saps, leert dat den mont niet spaenen
Van dootelijck venijn?
Asmodé:
zoo zy 't verzoeckt met traenen,
Hy slaet zoo kleen een bê de jonge bruit niet af.
Oock terght verbodt de lust. het dreigen van de straf
Ontvonckt de lust. gy weet hoe lust u kon verrucken.
Lucifer:
Maer 't menschdom spiegelt zich aen 's engels ongelucken.
Asmodé:
Hy is te bijster op meer wetenschap belust.
Lucifer:
Wat zaecken zijn hem niet natuurelijck bewust,
Oock boven zijn natuur?
Asmodé:
noch zal hy 't zeil niet strijcken,
Maer willen Gode zelf in wetenschap gelijcken.
Lucifer:
Den allerhooghsten niet te wijcken, was de bron
En eenige oirsprong, daer ons onheil uit begon.
Asmodé:
Zoo dient men langs dien kant hem listigh aen te randen.
Lucifer:
Begin, en voer het uit. vs. 656-74
Dit beraad heeft dus plaats onder de boom van het verderf. Intussen genieten Adam en Eva volop van de vrucht van 's levens boom die hen voedt ‘met alle leckerny, die lijf en ziel vernoeght’ (vs. 467). Dank zij dit eten vermeerdert gestaag hun kennis van ‘het heil van 't goet’, en aldus getroost ontvlamt hun hart in liefde tot ‘Godt den schepper’ (vs.1029). De lust naar die kennis en die vertroostingen, de gedrevenheid naar het hoogste goed, kent slechts één grens: het raadsbesluit van God, uitdeler van het lot van engelen en mensen (vs. 138), | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
die hun zijn gunsten toemeet ‘by zyn genade, en alvermogen, / En wysheit’ (Luc., vs. 297-98). Lucifer is zich te buiten gegaan, hij heeft zich laten ‘verrucken’ (vs. 665)Ga naar eind21 om de hem gestelde grens te overschrijden en is er voor gestraft. Tot het overschrijden van die grens zal hij nu ook de mens trachten te ‘verrucken’: door hem te laten eten van de verboden vrucht waardoor een andere kennis ‘groeit en wast’, de kennis namelijk van het kwaad, en uiteindelijk van de dood (vs. 658-60). Met het woord verrucken reikt Vondel ons een sleutelbegrip aan, dat ons verder betoog moet ondersteunen. Begrijpelijk dus dat Lucifer, die zichzelf tot voorbeeld neemt, zich bij het heengaan nog even naar Asmodé omwendt met de aanbeveling toch maar eerst met Adam te beginnen: Vang rustigh aen van 't hooft, en ziet niet om. laet doorstaen.
Verschalck den bruigom eerst, en dan de nieuwe bruit. vs. 690-91
Wij kunnen nu overstappen naar het volgende toneel, waar Asmodé nader overlegt met ‘de schalcke Belial (zijn) schiltknaep’ (vs. 678). Na de gebruikelijke preliminariën formuleert hij bondig de opdracht (curs. f.d.s.): De vorst, die 's menschen heil en 's hemels eer benijt,
Begeert dat gy dit paer gelieven helpt verrucken,
Om stout door snoeplust dit verboden ooft te plucken. vs. 708-10
Datgene waartoe reeds beslist was, wordt bevestigd: Belial moet zich verschuilen in de slang, geleidelijk en sluw te werk gaan (vs. 733-34). En of hem dat is toevertrouwd (vs. 735-40)! Dan wordt de draad weer opgevat waar hij in het vorige toneel was afgebroken:
Ze willen er haast mee maken (vs. 793). Het feest kan echter nog wel een tijd doorgaan (vs. 802). Maar, fantaseert Belial, bruid en bruidegom kunnen zich misschien even ‘vertreden’, en zelfs een wijl elk een andere kant opgaan (vs. | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
803-08)? Dat is wel erg veel van het toeval gevergd, vindt Asmodé. Hij formuleert het zo: Hier sla geluck toe: want 's bespieders kloecke vonden
Staen aen gelegenheit van plaetse en tijt gebonden,
En aen 't gemoeten van natuuren... vs. 809-11
Desnoods dan maar een andere keer, antwoordt Belial berustend. En nu komt Asmodé plots met een gewaagd voorstel voor de dag (curs. f.d.s.): Indien het mooghlijck zy hen, midden in 't verzaemen,
En onder 't bruiloftsfeest, te locken in ons net,
Dat wint den hooghsten prijs. vs. 814-16
Nu zijn tijd en plaats bepaald, en is het alleen nog wachten op het ‘gemoeten van natuuren’, d.i. tot de geliefden in de gepaste geestesgesteldheid komen (hún onvervreemdbare verantwoordelijkheid!) zodat ze benaderd kunnen worden en ‘verlokt’, ‘verruckt’ om zich te ‘vertreden’ (vs.805).Ga naar eind22 Van dat begin hangt de uitkomst af. Daar kijken de beide samenzweerders gespannen naar uit, klaar om op het eerste onbewaakte ogenblik toe te springen en stoutmoedig de versterkte burcht van de ziel binnen te dringen. Belial heeft er vertrouwen in: Wy winnen met de hoope alree de zege in 't velt.
De moedt geeft tien vooruit. vs. 823-24
Daar naderen de feestelingen, en maken zich, onder de spiedende blik van de belagers, op voor de ‘dans, van Godt geboden’ (vs. 867). Als het gezelschap zich, ontspannen en opgetogen, weer begeeft naar het feestmaal waar Gabriël hen uitnodigt ‘op 's hemels verschen zegen’ (vs. 931), blijft de scène leeg. Een leegte en een stilte geladen met dramatiek... En daar verschijnt het liefdespaar, voor het eerst zonder begeleiding. (De lezer / toeschouwer moest nu eigenlijk zijn hart vasthouden, bij de herinnering aan Lucifers dreigement, vs. 63-67!) Eva opent het toneel (curs. f.d.s.): Waer staenwe, in 't paradijs, of daer de starren blaecken?
Wat treck verruck mijn' geest om hoogh? vs. 932-33
Net vóór hun heroptreden moet het gebeurd zijn: Belial heeft de vrouw tot overmoed ‘verruckt’, van de engelen weggelokt (vs. 815), en zij trekt Adam met zich mee.Ga naar eind23 Hij heeft de engelen niet verzocht hen te volgen! Eva is opgewonden, wordt zelfs opgetild (levitatio); Adam, verbijsterd, roept haar nog terug.Ga naar eind24 - Ongemerkt zal Belial de geliefden nu elk een andere richting uit drijven (vs. 999-1000), de vrouw voortbewegend in haar hunker naar zinnelijk genot, de man in zijn streven naar intenser geestelijk genieten. Voor de verdere analyse | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
van dit toneel verwijs ik naar ‘L.T.’, met slechts deze éne opmerking: als Adam, in vs. 1005-21, Eva nogal belerend terechtwijst, prijst hij haar ook als de toekomstige moeder van alle levenden en zoveel groten die haar eer zullen betuigen. Daarmee sterkt hij haar ongewild nog in haar overmoed, die zich uit in de hartstochtelijke liefdesverklaring: ‘Zoo lang het aerdtrijck in den arm des hemels hangt...’ (vs. 1022-27). Het leidt tot hun uiteengaan. Geschrokken wellicht, maar zeker ook sterker tot geestelijk dan lijfelijk genot aangetrokken (‘schoon het ooft hem niet bekoort’, vs. 1209), wijst hij Eva's ‘troost en noothulp’ (vs. 469)Ga naar eind25 van de hand, om zich in eenzaamheid rechtstreeks, en haast als gelijke (vs. 1212-14), met God te onderhouden. Wie hem tot zo'n vermetel ondernemen drijft, weten wij. Nadat hij haar verleid heeft, richt Belial zich met duivelse ironie tot Eva (curs. f.d.s.): Uw bruigom komt hier aengetreden,
En schijnt (= is, f.d.s.) in zijnen geest verruckt. vs. 1202-03
Wij kunnen er niet omheen: Lucifer, door lust ‘verruckt’ (vs. 665), trotseerde God in zijn beleid (Gabriël), zijn liefde (Rafaël), zijn macht (Michaël / Uriël), en kwam ten val; het was de opdracht van Belial de mensen tot dezelfde overmoed te ‘verrucken’ (vs. 708-9); hij vangt zoals gepland met Eva aan (vs. 933) en, zoals voorzien ‘volght’ Adam haar daarin (vs. 1204). (Over de betekenis van dat volgen en voorgaan weid ik niet meer uit.) Het is een zorgvuldig uitgekiend, gedetailleerd plan dat systematisch en krachtdadig, van begin tot uitkomst (vs. 52-53) wordt uitgevoerd, aanvankelijk onderhuids, in de verborgenheid van het menselijk hart (IV.1), dan openlijk in de beide bekoringsscènes, als de mens ertoe wordt overgehaald zich wetens en willens (vs. 1277) aan de verboden vrucht te vergrijpen (IV.2-3). Maar nu is het onze taak om na te gaan wat zich in de geladen stilte tussen III. en IV. B. precies heeft voorgedaan. Wij worden daaromtrent ingelicht door het opgewonden ‘verslag’ van het jonge paar. En Ignatius helpt ons begrijpen. Tegen het einde van het feestmaal heeft Gabriël een tafelrede gehouden, tijdens dewelke God het bruidspaar een blik heeft laten werpen op het Hemels Jerusalem, de plaats van hun eindbestemming: ze zullen er met hun nakomelingschap de lege tronen van de verbannen engelen innemen (vs. 955-58). Wij hebben hier te maken met wat Ignatius noemt ‘een vertroosting zonder oorzaak’, waarmee hij bedoelt: ‘zonder dat de ziel ook maar iets vooraf voelt of kent waardoor deze vertroosting zou komen door middel van de eigen werking van verstand en wil’. Het komt alleen God toe om zulke vertroosting te geven, want ‘het is de Schepper eigen om de ziel in en uit te gaan, beweging in haar te bewerken en haar geheel tot liefde te brengen voor zijne goddelijke Majesteit’.Ga naar eind26 In dit soort vertroosting, schrijft Ignatius, is geen bedrog, ‘omdat zij alleen van God onze Heer komt, zoals gezegd’.Ga naar eind27 Maar waarschuwend vervolgt de meester: | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
Maar de geestelijke mens aan wie God die vertroosting geeft, moet met aandacht en waakzaamheid de tijd zelf van de feitelijke vertroosting bekijken en deze onderscheiden van de tijd die erop volgt en waarin de ziel warm blijft en begunstigd met de gunsten en nawerkingen van de voorbije vertroosting. In die tweede tijd kunnen zowel de goede als de kwade geest tot verschillende voornemens en overtuigingen inspireren. ‘Daarom’, vervolgt Ignatius, ‘moeten zij heel goed onderzocht worden voor men ze volledig vertrouwt en ten uitvoer brengt’. Op dit punt is het bij de jonggehuwden misgelopen. Het heeft hun, op het kritieke ogenblik, aan waakzaamheid en aan discretio spirituum ontbroken. Dat is de zwakke kant, de opening waar doorheen Belial, de Goddelijke vertrooster a.h.w. op de hielen volgend, het kasteel van de ziel stoutmoedig binnen sluipt om er zijn sloopwerk te beginnen. Hij slaagt erin ze te ‘verrucken’, ze te bewegen om zich te ‘vertreden’ (vs.805): een schijnbaar idyllisch wandelingetje, maar even dubbelzinnig als het ‘te gader wandelen’ (vs. 1323) waarmee Eva, door diezelfde Belial geïnspireerd (vs. 1208), straks haar echtgenoot de dieren tot voorbeeld zal stellen. Dit onschuldig klinkend ‘zich vertreden’ komt neer op een misstap die een zware val tot gevolg heeft:Ga naar eind28 En wat is mommery? een geblanckette leugen,
Wat anders in der daet, wat anders in den schijn. vs. 726-27
Op dat ogenblik begint het vierde bedrijf. Met het niet uitgebeelde, want tijdloze, eschatologische visioen, in een al te ‘enthousiaste’ herbeleving gerecupereerd (vs. 932-98), en onmiddellijk nadat de Goddelijke vertrooster is teruggetreden, in die stilte tussen III. en IV. B., kantelt het stuk, kantelt de wereld. Adam en Eva konden de weelde van hun uitverkiezing niet aan, ze ‘droegen zich te zwack / In Gode te behaegen’ (vs. 1367-68) en werden overmoedig. Er is theoretisch nog terugkeer mogelijk, al maakt hun gemoedsgesteldheid dat niet zo waarschijnlijk. Zo had Adam, tot bezinning gekomen, samen met Eva Gods bijstand kunnen inroepen zoals de jonge Tobias met Sarah deedGa naar eind29 en desgevallend, in godvrezend ‘verzaemen’ (vs. 916), genieten van haar ‘troost en noothulp’ (vs. 469) hem zo gul aangeboden (1022-27), i.p.v. zich rechtstreeks tot God te wenden, en zich aldus een voorrecht aan te matigen dat enkel de Schepper kan verlenen; hij had ten slotte het voorstel van Eva kunnen afslaan om te eten van de schijnbaar zo beloftevolle (vs. 1265) verboden vrucht, hij besefte immers goed waar het op aankwam (vs. 1280-84). Maar ‘te bijster op meer wetenschap belust’ (vs. 667) laat Adam zich door de Satan van de ene naar de andere ‘ver-treding’, ten slotte tot de fatale ‘over-treding’ (vs. 716, 1254) drijven. De Rey (IV.4) zal straks terecht besluiten: Had Adam zich aen 't Engelsdom
Gespiegelt, dat hoovaerdigh,
| |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
Terwijl 't in volle weelde zwom,
Noch hooger dan zijn staetpeil klom,
En, wrytende en quaetaerdigh,
Den milden leenheer trotsen wou,
Hy leefde vry van naberou. vs. 1370-76
Het motto, waaronder wij dit kort artikel aanbieden, bevat de kern van Vondels boodschap: ‘Weest nuchter, wordt wakker! Uw vijand de duivel zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi om te verslinden’.Ga naar eind30 Arglistig maakt de Satan gebruik van elke gelegenheid (809-11); hij verleidt de ziel ongemerkt tot één verkeerde beweging, één onvoorzichtige stap om dan, zonder om te zien, door te zetten tot waar het stuit (vs. 690, 79). Daarbij geldt: hoe hoger de uitverkiezing, hoe subtieler ook het bedrog en hoe harder de smak (vs. 1410-11). Vandaar Ignatius' richtlijn, die de dichter bij de opbouw van zijn tonelen nauwgezet in acht neemt (curs. f.d.s.):Ga naar eind31 Wij moeten ten zeerste letten op het verloop van de gedachten. Zijn het begin, het midden en het einde helemaal goed en geheel op het goede gericht, dan wijst dat op een teken van de werking van de goede engel. De geleidelijke en toch steile opgang van Adam en Eva, vanaf het begin, in de kennis van ‘het heil van 't goet’ (vs. 191), maken wij mee in I. en II. B.. Hun geleidelijke, al even steile neergang in de kennis van het kwaad beleven wij in IV.1-3. Op de scheiding staat III. B., met het wurgend plan van de Satan en de dans, gevaarlijk dicht bij, a.h.w. in de slagschaduw, van de kennisboom (‘L.T.’, blz. 56-57). Hun werkelijk hoogtepunt (het hemelse visioen) waarna ze zich gaan ‘vertreden’, wordt niet uitgebeeld. In V.B. komt het berouwvol omzien als het te laat is:Ga naar eind32 Wanneer men de vijand van de menselijke natuur heeft ervaren en herkend aan zijn slangenstaart dan is het bevorderlijk meteen te kijken naar het verloop van de goede gedachten die hij hem ingaf. Hoe het begon, en hoe de vijand hem beetje bij beetje gekregen heeft waar hij hem in zijn verdorven bedoeling wilde hebben. Toegepast op A.i.B. geeft dat: nauwelijks uit hoogste vervoering tot zichzelf gekomen, laat Eva, gevolgd door Adam, zich door de kwade geest ‘verrucken’, tot overmoed bewegen: ze onttrekken zich aldus aan het gezelschap van de engelen en stellen zich bloot aan de verdere aanvallen van de vijand (het begin); Adam wijst, kleinhartig en hoogmoedig tegelijk, de bemiddelende hulp en troost van Eva van de hand, om zich rechtstreeks, in eenzaamheid, tot ‘Godt den schepper’ (vs. 1029) te wenden (het midden); uit lust naar kennis en ongere- | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
gelde gehechtheid laat hij zich daarop door Eva verleiden om te eten van de verboden kennisvrucht (het einde). - Anderzijds laat Eva, de ‘aenstaende moeder / Der eeuwen’, zoals de slang haar, Adam imiterend, toespreekt (vs. 1032), zich door overmatig verlangen op sleeptouw nemen (het midden); in die gevaarlijke gemoedsstemming alleen gelaten, valt zij ten prooi aan haar ‘snoeplust’, Adam in haar val meeslepend (het einde). Uit de gevolgen kennen ze nu ook allebei het ‘onheil van het kwaad’ (vs. 1481). Door dit bij onszelf te onderzoeken zullen wij, zo leert Ignatius nog, in de toekomst op onze hoede zijn voor de gebruikelijke listen van de verleider. Wij nu hebben gepoogd dat onderzoek in Adam in Ballingschap, of Aller treurspeelen treurspel a.h.w. plaatsvervangend te verrichten, tot ons eigen stichtend onderricht.Ga naar eind33 Het onderzoek naar wat op het eerste gezicht een détail lijkt, wijst tevens uit met hoeveel zorg en kunde Vondel zijn treurspel heeft geconcipieerd en uitgewerkt.Ga naar eind34 |
|