Voortgang. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een martiale monnik
| |||||||||||||||||||||||||||
InleidingHet toernooi, oorspronkelijk een collectieve strijd van twee partijen waarin deelnemers buit konden maken in de vorm van paarden, wapens en losgeld, en naderhand zich ontwikkelend tot een hoofse festiviteit waar chevalereske tweegevechten in het middelpunt stonden, genoot sinds de 12e eeuw in met name Noord-Frankrijk onder ridders een grote populariteit (figuur 1).Ga naar eind2 Diverse contemporaine romans, in het bijzonder verhalen die gaan over de matière de Bretagne, getuigen hiervan, bijvoorbeeld met het literaire motief van een meerdaags toernooi.Ga naar eind3 Het steekspel is daar dikwijls sluitstuk van een reeks avonturen van de held, gericht op verwerving van een geliefde middels waarachtig ridderlijke daden. Niet zelden treedt de protagonist bij zo'n examentoernooi incognito in het strijdperk, om pas in de slotfase zijn werkelijke identiteit te onthullen en de eerste prijs in ontvangst te nemen: de huwbare jongedame om wie het hem begonnen was. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Zoals Edward I in 1274 ondervond tijdens een toernooi te Châlons, en Torec in het slottoernooi van de gelijknamige mnl. Arturroman uit ca. 1260, werd in de mêlée direct fysiek contact niet geschuwd. Miniatuur uit de Codex Manesse, begin 14e eeuw.
Figuur 2: aartsbisschop Turpijn, herkenbaar aan zijn mijter, in het kielzog van de gekroonde Roeland strijdlustig in actie met lans (boven) en zwaard (onder). Miniatuur in een handschrift uit ca. 1300 van Karl der Große, een werk van Der Stricker (ca. 1225).
Figuur 3: bisschop Adhemar van Le Puy in een krijgshaftige pose tijdens de eerste kruistocht, strijdend in een gevecht om Antiochië. Beschermd door zijn maliënkolder en getooid met een mijter, draagt hij in zijn rechterhand de Heilige Lans die in de stad zou zijn teruggevonden. Miniatuur in een 13e-eeuws handschrift van de Historia rerum in partibus transmarinis gestarum, een geschiedenis der kruistochten, in de 12e eeuw op schrift gesteld door Willem van Tyrus.
www.imagesonline.bl.uk/
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||
We zien dit onder andere gebeuren in de Roman van den Riddere metter Mouwen (hierna: RRmM), een Vlaamse Arturroman uit de tweede helft van de 13e eeuw die is overgeleverd in de welbekende Lancelotcompilatie.Ga naar eind4 Opvallend in dit verhaal is dat de held, een vondeling die later Miraudijs blijkt te heten, na een indrukwekkend ridderdebuut waarin hij onder meer een gevreesde ‘autre monde’ neutraliseert en het Arturhof van de ondergang redt, zijn halsberch verruilt voor een covele, een monnikspij, maar niettemin nadien, in de hoedanigheid van gewapende kloosterling, strijdt in een toernooi om de hand van Clarette, een nicht van Walewein die hij heimelijk bemint.Ga naar eind5 Zijn verschijning als vechtlustige monnik is niet alleen voor hedendaagse lezers, maar ook voor de verbaasde toeschouwers in het verhaal - en naar we derhalve mogen aannemen eveneens voor het reële romanpubliek - een hoogst opzienbarende, zodat het de moeite loont om na te gaan, wat de dichter ertoe kan hebben bewogen zijn held in kloostertenue te steken. Hiertoe schets ik in deze bijdrage eerst de contouren van het middeleeuwse toernooiwezen en de veroordeling daarvan door de Kerk, om vervolgens stil te staan bij de wijze waarop de ridderschap, metterdaad zowel als via haar favoriete literatuur, reageerde op toernooiverboden uit Rome en clericale antipropaganda door prekende monniken. Daarbij zal onze aandacht ook uitgaan naar de betrekkingen tussen oratores en bellatores, en naar het verschijnsel van moniage: intreding in een klooster van wie eigenlijk een militaire missie in de wereld had. Hierna staat het toernooi als literair motief centraal, gevolgd door een exposé over toernooi en tenue. Op basis van deze verkenning komen we ten slotte tot een oordeel over het acteren van de Ridder met de Mouw (voortaan: RmM) als martiale monnik, en de betekenis daarvan voor de interpretatie van het verhaal. Door deze opzet zal de held van onze Middelnederlandse roman in het eerste deel van dit artikel nog even buiten beeld blijven, om daarna evenwel volop in de schijnwerpers te worden gezet. | |||||||||||||||||||||||||||
Toernooi en tonsuurUlrich van Liechtenstein, een beroemde 13e-eeuwse ministeriaal-minnedichter uit het hertogdom Stiermarken, noemt in zijn Frauendienst (1255) verschillende motieven die ridders naar toernooien konden voeren: Man kämpfte so den ganzen Tag
Und jeder fand, was er begehrt';
Die einen stachen in Hochgefühl,
Die andern nur für den Gewinn,
Und mancher Ritter ritt den Tjost
Nur für die edlen, schönen Frau'n;
Die stachen, um zu lernen hier,
Die andern nur um ihren Preis.Ga naar eind6
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 4: om deelname aan de vijfde kruistocht te bevorderen, herhaalden clerici tijdens het vierde of grote Lateraanse concilie (1215 te Rome) het kerkelijk verbod op toernooideelname; dit voor de duur van drie jaar en op straffe van excommunicatie. Illustratie in Mattheus van Parijs' Chronica Majora (midden 13e eeuw).
Figuur 5: een ridder neemt het, als voorvechter van christelijke deugden, op tegen het kwaad in de vorm van duivels. Afbeelding in een 13e-eeuws handschrift van de Summa de vitiis (ca. 1236) van Willem Peraldus (in de 14e eeuw ook in het Middelnederlands vertaald, als Spiegel der Sonden).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het waren blijkbaar uiteenlopende bedoelingen die ridders op het toernooiveld bijeenbrachten: enthousiasme voor de krijgshaftige activiteit zelf, de kans op materieel profijt, het imponeren van vrouwelijke toeschouwers, oefening in de wapen- en ruiterkunst, en het verwerven van eer.Ga naar eind7 Ook andere motieven konden op de voorgrond treden, zoals het beslechten van vetes onder de dekmantel van een steekspel (hetgeen dubieuze sterfgevallen in toernooien kan verklaren) of het, middels een demonstratie van gevechtskwaliteiten, solliciteren naar een dienstverband bij een feodale heer. In zijn literaire verschijningsvorm gold het toernooi sedert het laatste kwart van de 12e eeuw allereerst als etalage van waarachtige ‘chevalerie’, vaak in dienst van ‘amour’, doch in de realiteit van alledag stond dat andere, meer praktische beweegredenen voor deelname beslist niet in de weg. ‘The aim of the tournament, for everyone but the magnates involved, was to take ransoms and avoid being taken captive’.Ga naar eind8 Zelfs Willem de Maarschalk (ca. 1147-1219), wellicht de meest befaamde toernooiridder ooit, was het voornamelijk - en met ongekend succes - om geldelijk gewin te doen.Ga naar eind9 Dit onverholen materialisme én het ruwe karakter van het riddertreffen ten spijt, ontwikkelde het toernooiwezen zich weldra, mede onder invloed van voorbeeldige literaire voorstellingen, tot een centraal en onmisbaar onderdeel van de hoofse (feest)cultuur, toneel van een ‘glorification of knightly ideology’.Ga naar eind10 Het ging hier om een ‘Entwicklung von sachdienlicher Kriegsvorbereitung zu mundaner Repräsentation’, waarbij de gewapende lekenelite zich tot eigen eer en glorie een glamourwereld schiep die gelegenheid bood tot ‘eindrucksvolle Selbstdarstellung’.Ga naar eind11 Aldus vormde ‘das ritterlichhöfische Turniertheater des Mittelalters’ de schakel tussen een sociaaleconomische en politieke werkelijkheid die werd gedomineerd door zorg om voedsel en veiligheid, en de geïdealiseerde representatie van het ridderbestaan in de hoofse romans: ‘The tournament [...] was in its very essence a flight from commonplace actuality, a projection into real life of a romantic vision’.Ga naar eind12
Hoe geliefd het toernooi was bij ridders van laag tot hoog, blijkt wel uit het feit dat zelfs kruisvaarders in ‘dat heilighe lant van over zee’ zulke competities organiseerden.Ga naar eind13 Een dienaar Gods is nochtans niet de eerste die we in het deelnemersveld verwachten aan te treffen, en dat geldt wel bij uitstek voor leden van de ordo clericalis waartoe ook de RmM na zijn kloosterintrede behoort. Al moet hier direct aan worden toegevoegd dat geestelijken, als de noodzaak daar was, zich best weerbaar konden opstellen en bereid waren om de hun regulier verboden wapens ter hand te nemen. Aan literaire voorbeelden van krijgshaftige oratores geen gebrek, van aartsbisschop Turpijn in het Chanson de Roland (ca. 1100), en ‘der streitbare Mönch’ Ilsan in de 13e-eeuwse Dietrichepen, tot broeder Tuck in de laatmiddeleeuwse vertellingen over Robin Hood (figuur 2).Ga naar eind14 Ook het verslag dat Lodewijk van Velthem in 1316, in zijn voortzetting van Maerlants Spiegel Historiael, doet van de opzienbarende Guldensporenslag in 1302, toont geestelijken op het strijdtoneel. Aan de zijde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||
der lyebards vochten toentertijd een karmeliet en een monech uit de cisterciënzer abdij Ter Doest mee, welke laatste met een goedendag graaf Robert van Artois, de aanvoerder van het Franse ridderleger, van zijn paard Morel wist te slaan.Ga naar eind15
Krijgsmonniken bij uitstek waren sinds begin 12e eeuw te vinden binnen de gelederen der geestelijke ridderorden, met voorop de Tempeliers.Ga naar eind16 Deze ‘warrior monks’, die op een revolutionaire wijze gevecht en gebed combineerden, golden in hun strijdbare hoedanigheid als geduchte en onverzoenlijke opponenten voor de Saraceense vijand in Outremer. Als milites Christi, beschermers van het Heilige Land en combattanten voor het ware geloof, waren zij echter evenzeer monnik als ridder, reden waarom zij zich verre hielden van de toernooiwereld van mêlée en jouste. Ofschoon zij zich, volgens de regels van hun orde, in de wapenkunst mochten bekwamen via béhourds - ruiteroefeningen met lichte wapens, die weinig voorbereiding vergden en werden uitgevoerd zonder winstoogmerkGa naar eind17 - was deelname aan het mondaine toernooi, waar het wapenbedrijf hand in hand ging met jacht op buit, wereldse pracht en praal en hoofse minnedienst, onverenigbaar met hun monastieke gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid.Ga naar eind18 Dat participatie in toernooien volstrekt uit den boze was voor deze toch strijdlustige monnik-ridders, had alles te maken met de kritische kijk van de Kerk op het favoriete tijdverdrijf van de seculiere ridderschap. Zoals Marshall dit met gevoel voor understatement uitdrukt: ‘the ecclesiastical society was not pleased with the aristocracy's new sport’.Ga naar eind19 In het hiernavolgende gaat onze aandacht eerst uit naar de bezwaren die de geestelijkheid koesterde tegen het populaire toernooibedrijf; bezwaren die voortkwamen uit een meeromvattende tegenstelling tussen het religieuze ideaal van een vita contemplativa zoals gepraktiseerd in de solitudo der kloosters, en de vita curialis in de wereld van het hof.Ga naar eind20 Daarna zullen we zien dat deze tegenstelling in de praktijk zeker geen absolute was, en goede betrekkingen tussen beide ordines niet in de weg hoefde te staan, maar wel een terugkerend motief vormt in de context van toernooien. | |||||||||||||||||||||||||||
Toernooi en taboeRome zag ‘im Turnier, das sich zum wesentlichen und sichtbarsten Element der höfischen Lebensform entwickelte, gleichsam das Symbol für das sündhafte Treiben der weltlichen Hofgesellschaft’, aldus Martina Neumeyer in haar cultuurhistorische studie over het middeleeuwse steekspel. En zij vervolgt: ‘Dort sahen die Kirchenmänner die ritterliche Aristokratie in aller Öffentlichkeit die von der Kirche verkündeten religiösen Inhalte negieren. Deshalb deklarierten sie alles, was der höfisch-ritterlichen Laienwelt als erstrebenswertes Positivum galt, als negativum’.Ga naar eind21 Eerzucht werd uitgelegd als het najagen van ijdele roem, vrijgevigheid was niets anders dan een op | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||
vergroting van eigen prestige gerichte spilzucht ten koste van daartoe uitgebuite laboratores, minnedienst kwam voort uit afkeurenswaardige wellust, enzovoort.Ga naar eind22 Al in een zeer vroeg stadium, tijdens het concilie van Clermont in 1130, vaardigde paus Innocentius II met het oog op het gewelddadige karakter van de opkomende toernooimode een algemeen verbod uit tegen ‘those detestable fairs or festivals where knights customarily gather by agreement and heedlessly fight among themselves to make show of their strength and bravery, whence often result men's deaths and souls' peril’.Ga naar eind23 Dat het Rome daarmee ernst was, onderstreepte een tweede verbod. Hadden ridders die gewond raakten in een toernooi nog wel recht op het sacrament van de biecht en de communie, aan hen die er het leven lieten diende een kerkelijke begrafenis onthouden te worden. In combinatie met een eveneens preventief bedoelde, maar breder toepasbare represaille, die van excommunicatie van alle deelnemers aan een toernooi,Ga naar eind24 riep deze maatregel de dreiging op van verlies van zieleheil. Dit schrikbeeld resulteerde in het ontstaan van een reeks griezelverhalen over gekwelde geesten van omgekomen toernooiridders,Ga naar eind25 echter niét in een afnemende populariteit van de ridderkamp. Daarvoor had het toernooi in korte tijd reeds te diep wortel geschoten in het zelfbewustzijn der milites. ‘Welche Bedeutung die ritterlichen Aristokraten dem Turnier für ihre standesgemäße Existenz zumaßen, zeigt insbesondere die immer wieder bezeugte Nichteinhaltung des generellen kirchlichen Turnierverbots’, aldus Neumeyer.Ga naar eind26 Uiteindelijk, na bijna twee eeuwen van vergeefse pauselijke pennestrijd, zou paus Johannes XXII in 1316 de officiële ban op het toernooibedrijf definitief opheffen, waarbij meteen alle eerder geëxcommuniceerde toernooiridders absolutie verkregen.Ga naar eind27 Toch, en niettegenstaande ook het feit dat het toegenomen gebruik van de stompe lans à plaisance in plaats van het scherpe wapen à outrance het riddertreffen in de 13e eeuw had gemaakt tot een minder riskante, steeds meer op hoofs vertoon gerichte aangelegenheid, bleef de notie van het kerkelijk toernooiverbod in clericale kringen nog lang voortleven, en zouden ook vele jaren nadien geestelijken zich nog afkeurend uitlaten over het profane karakter van het steekspel.Ga naar eind28
In de 12e eeuw was het vooral Bernard van Clairvaux geweest die het toernooiwezen in de scherpst mogelijke bewoordingen had veroordeeld, dit zelfs bestempeld had als ‘werk van de duivel’.Ga naar eind29 In zijn propagandistische Liber ad milites templi de laude novae militiae (ca. 1130) stelde de invloedrijke cisterciënzer abt tegenover de door hem als ‘malitia’ gebrandmerkte wereldlijke ridders een ideaal van werkelijk godvrezende ‘militia’ (figuur 5, 6 en 7), belichaamd door de Tempeliers in een naar zijn oordeel voorbeeldig samengaan van een vita activa met een vita apostolica.Ga naar eind30 Vele jaren lang zouden Bernards opvattingen doorklinken in de woorden van vooral monniken, die - minder dan hun seculiere collega's beïnvloed door normen en waarden van de hofwereld - in preken fel ageerden tegen toernooipraktijken. Zeer bekend was een exemplum uit ca. 1215 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 6: een beeld van Ritterfrömmigkeit. Een ridder, gestoken in eigentijdse wapenrusting, ontvangt uit de hand van een priester een hostie. Beeldengroep aan de binnenzijde van het westportaal van de kathedraal te Reims, 13e eeuw (detail).
Figuur 7: liever dan ridders te zien vechten in toernooien, wees de Kerk hun op een glorieuze missie in het Heilige Land. Miniatuur in een Apocalyps-handschrift uit het begin van de 14e eeuw, waarop Christus, letterlijk tot de tanden gewapend, een leger van kruisvaarders aanvoert.
www.imegesonline.bl.uk/
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||
van de augustijner kanunnik Jacob van Vitry, waarin deze uiteenzet hoe de zeven hoofdzonden heersen op het toernooiterrein (figuur 8 en 9).Ga naar eind31 Jacobs tijdgenoot Caesarius van Heisterbach, novicenmeester en later prior van het cisterciënzer klooster waaraan hij zijn naam dankt, verwierp ‘het verfoeilijk amusement van de ridders’ in zijn Dialogus miraculorum (ca. 1220) als een doodzonde, en wond geen doekjes om de vreeswekkende risico's die de deelnemers liepen: ‘van hen die bij toernooien het leven laten, staat zeker vast dat ze naar de hel gaan als de genade van diep berouw hen niet helpt’.Ga naar eind32 Het steekspel werd als gevolg van deze kerkelijke anti-toernooilobby tot een trefplaats van twee botsende ideologieën: ‘Im negativen Urteil über das Turnier kam die Spannung zwischen laikalen und christlichen Wertvorstellungen punktuell zum Ausdruck’.Ga naar eind33 Het ging gedreven geestelijken in deze controverse niet te ver, om nog tijdens de mis voorafgaand aan een al goed en wel georganiseerd toernooi op te roepen tot inkeer.Ga naar eind34 Zelden evenwel met het gewenste resultaat, aangezien de deelnemers oprecht geen kwaad zagen in hun toernooien, die zij beschouwden ‘als essentiellen Bestandteil standesgemäß ritterlich-höfischer Lebensführung’.Ga naar eind35 Zij lieten zich dan ook niet voetstoots de geloofswet voorschrijven, zeker niet meer in de 13e eeuw.Ga naar eind36 Ook al maakte het geloof voor de krijgselite onveranderlijk onderdeel uit van het dagelijks bestaan, de ridderschap ‘took on the valorizing mantle of religion without fully accepting the directive role claimed by the ecclesiastics’.Ga naar eind37 Ridders gaven hiermee gestalte aan wat wordt genoemd Ritterfrömmigkeit,Ga naar eind38 en ‘absorbed such ideas as were broadly compatible with the virtual worship of prowess and with the high sense of their own divinely approved status and mission; they likewise downplayed or simply ignored most strictures that were not compatible with their sense of honour and entitlement’.Ga naar eind39 Wat Josef Fleckenstein tot de volgende conclusie brengt: ‘die ritterliche Kultur [...] ist im Kern eine weltliche Kultur, und das Turnier verkörpert wohl am reinsten und überzeugendsten diesen weltlichen Kern’ (figuur 10).Ga naar eind40
Het was hierdoor niet in de wereld van kerk en klooster, maar in die van het hof dat martiale, hoofse en devote denkbeelden werden samengesmeed tot een ‘composite ideal’ van ridderschap, met steeds weer andere accenten.Ga naar eind41 Een spiegel hiervan werd de hofgemeenschap voorgehouden door de ridderromans, middels ‘de beschrijving van een geïdealiseerde maatschappij, waarin de mooie kanten van het hofleven schijnbaar zonder problemen in overeenstemming werden gebracht met de traditionele christelijke waardebegrippen’.Ga naar eind42 Assertieve reacties vanuit de geëmancipeerde hoofse samenleving op de kerkelijke toernooikritiek konden dan ook niet uitblijven. Een laat maar mooi voorbeeld daarvan was, zo'n anderhalve eeuw nadat Jacob van Vitry zijn spraakmakende exemplum op schrift had gesteld, het plan van een groep ridders om in een toernooi bij Cheapside, in 1362, uitgedost als de zeven hoofdzonden hun opwachting te maken.Ga naar eind43 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 8: duivels verleiden drie tafelende liefdesparen (boven), en ridders op weg naar en vechtend in een toernooi (midden en onder), tot het kwaad. Miniatuur in een handschrift van de Breviari d'Amor van Matfre Ermengaud (ca. 1292), uit het midden van de 14e eeuw.
Figuur 9: in de mélée van een toernooi zetten drie duivels de deelnemende ridders ertoe aan, elkaar te lijf te gaan met zwaarden en knotsen. Miniatuur in een handschrift uit ca. 1325 van de Breviari d'Amor van Matfre Ermengaud (ca. 1292).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||
Overigens was het zeker geen eensluidend standpunt ten aanzien van het toernooi, waarmee de clerus in de 12e en 13e eeuw naar buiten trad. Sommige exempla, bijvoorbeeld die waarin het een ridder als beloning voor zijn devote of anderszins nobele instelling van hogerhand wordt vergund om een toernooi (en daarmee soms de hand van een prinses) te winnen,Ga naar eind44 wijzen al op een ambivalente houding, net als de deelname door de devoot-deugdzame graalridder Galahad aan toernooien zoals dat bij Camelot, beschreven in het begin van La Queste del Saint Graal (eerste helft 13e eeuw).Ga naar eind45 Het toernooiwezen was ontegenzeglijk geworden tot integraal onderdeel van de hoofse cultuur, hetgeen ook de keuze ervan verklaart als achterdoek voor enkele geschriften met een religieus-moralistische strekking, waarin het draait om een allegorische strijd tussen goed en kwaad: Li Tournoiemenz Antecrit (ca. 1235) van Huon de Méry, een auteur die zich hier tevens bewonderend uitlaat over het oeuvre van Chrétien de Troyes, en (eveneens uit de 13e eeuw) Le Tournoiement d'Enfer van een anonymus. Eenzelfde ambivalentie als in de literatuur valt te bespeuren in de realiteit, waar het gedrag van lokale geestelijken bij sterfgevallen op het toernooiveld dikwijls minder getuigde van gehoorzaamheid aan het verre Rome, dan van een flinke dosis creativiteit en praktische zin. Door een dodelijk gewond of zelfs al overleden slachtoffer, mits van bemiddelde komaf, snel nog even als lekenbroeder op te nemen in de eigen ordo, was een christelijke begrafenis plotseling geen probleem meer en kwamen de daaruit voortvloeiende donaties aan kerk en klooster niet in gevaar.Ga naar eind46 Hier wordt zichtbaar dat oratores en bellatores niet voortdurend diametraal tegenover elkaar stonden, maar doorgaans zochten naar een pragmatisch evenwicht tussen geestelijke en wereldlijke waarden in een voor beide partijen profijtelijke coëxistentie.Ga naar eind47 Voordat we nu overgaan tot een analyse van het toernooi als literair motief, is het zinvol om aandacht te schenken aan de betrekkingen die de beide hier besproken ordines in de middeleeuwen onderhielden. Langs deze weg kunnen we verderop in dit artikel de moniage van de RmM, en zijn latere ‘de-moniage’, in historisch perspectief plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||
Ridders en biddersDat tussen de ridderschap en vooral de (lokale) hogere clerus geen absoluut op te vatten scheiding van belangen en idealen bestond, ook niet waar het omstreden toernooi in het geding was, laat zich mede hieruit verklaren dat leden van de standen der ridders en der bidders veelal uit dezelfde voorname families werden gerecruteerd.Ga naar eind48 Het adellijk bloed kroop daardoor waar het eigenlijk niet gaan kon: ‘Wie ihre weltlichen Standesgenossen maßen die im Kirchendienst tätigen Aristokraten, die sich aufgrund ihrer adligen Herkunft der ritterlichen Wertewelt verbunden fühlten, dem im Adelskodex zentralen Turnierbesuch offenbar vielfach eine bedeutende Rolle zu, anstatt die offiziele strenge Haltung | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 10: twee ordines, de oratores en de bellatores. De clericus links, getypeerd door een duif, wijdt zich aan een vita contemplativa, terwijl de miles rechts, gekenmerkt door een havik, een vita activa leidt. Pentekening in een Liber avium (vogelboek) van Hugo van Fouillay, begin 13e eeuw.
Figuur 11: Galahad, herkenbaar aan een rood kruis op schild en ailette, verwondt in een toernooi Walewein (Gauvain), hét toonbeeld van werelds ridderschap. Miniatuur in een handschrift uit ca. 1316 van La Queste del Saint Graal.
Figuur 12: een aartsbisschop van Keulen, krijgshaftig afgebeeld in 14e-eeuws ridderomaat. Naast zijn bascinet draagt hij, met een ketting bevestigd aan zijn kuras, een grote pothelm. waarop zijn bisschopsmijter prijkt. Een kruis als heraldiek teken siert niet alleen de mijter, maar ook schild en wapenrok. Sculptuur uit ca. 1330. Mainz, Mittelrheinisches Landesmuseum.
www.imegesonline.bl.uk/
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||
der Kirche zu teilen’.Ga naar eind49 Tussen kasteel en kerk liep aldus een lijn die ridders en bidders verbond; een lijn die helpt verklaren waarom strijdlustige ridderheiligen zoals St. Joris geliefd konden raken (figuur 13), en waarom op grote schaal gehoor kon worden gegeven aan oproepen tot een kruistocht - niet zelden en niet toevallig overigens juist geproclameerd tijdens toernooien, die als ridderreünies nogal paradoxaal ‘a fruitful recruiting ground’ vormden voor pragmatische clerici op zoek naar mankracht en fondsen.Ga naar eind50 Langs dezelfde lijn vonden de historisch en literair geboekstaafde ordowisselingen plaats van ridders op leeftijd die kozen voor intrede in een door hen gesticht of begunstigd ‘Hauskloster’, als wachtkamer voor hemelse zaligheid. Een dergelijke overstap van saeculum naar religio was echter niet voorbehouden aan wie reeds maturiorem aetatem had bereikt.Ga naar eind51 Tegenover conversio als oudedagsvoorziening, ter afsluiting van een vaak zo lang mogelijk aangehouden vita activa,Ga naar eind52 stonden verschillende vormen van vroegtijdiger intrede. Kinderen uit aristocratische kringen voor wie geen wereldlijke carrière was weggelegd, vonden reeds vanouds als oblati een plaats in hoofdzakelijk benedictijner kloosters.Ga naar eind53 Maar ook jongvolwassenen konden eigener beweging - en zeker niet altijd met ouderlijke instemming - kiezen voor een vita religiosa in plaats van een seculiere loopbaan: ‘Konversionsbereitschaft ließ zahlreiche Söhne des Adels den Entschluß fassen, das Schwert mit dem Mönchsgewand zu vertauschen’.Ga naar eind54 Sinds de 12e eeuw ging in het bijzonder van de cisterciënzer orde, die zich niet aan de gangbare oblatie-praktijken conformeerde maar de eigen kloostergelederen liever versterkte met wie bewust kozen voor contemptus mundi, een enorme aantrekkingskracht uit. Groot was de instroom van volwassen bekeerlingen, vooral vanuit de ordo der bellatores.Ga naar eind55 ‘Overall, most of the young men who joined the Cistercian order as choir monks were of the lower nobility or from the ranks of knights’.Ga naar eind56
Er was een heel scala van motieven die juvenes en gevestigde feodale heren in de kracht van hun leven konden aanzetten tot zulk een ‘weltentsagenden ordo-Wechsel’.Ga naar eind57 Aan een besluit tot bekering kon een diepgewortelde vroomheid ten grondslag liggen, die getrainde ridders vanuit het krijgsleven waartoe zij waren voorbestemd bracht tot ‘eine Durchbrechung der herkömmlichen “Ständeordnung”, ein Ausbruch aus dem adligen Laienstand’.Ga naar eind58 Zoiets schijnt het geval te zijn geweest bij Jan van Montmirail (1165-1217), een vertrouweling van de Franse koning Filips II Augustus en echtgenoot van Helvide van Dampierre, die in 1209 op 44-jarige leeftijd het habijt aannam in het cisterciënzer klooster van Longpont (figuur 15).Ga naar eind59 Ook oorlogsmoeheid kan hier een rol hebben gespeeld, zoals die een kleine eeuw eerder waarschijnlijk al een drijfveer had gevormd voor graaf Godfried van Cappenberg (1097-1127). Om machtspolitiek en krijgsgeweld te ontvluchten, had deze jonge edelman in 1121 besloten tot een ‘plötzlichen, weithin größten Aufsehen erregenden Umkehr zur vita religiosa’,Ga naar eind60 waarbij hij ondanks fel verzet van zijn schoonvader, graaf Frederik van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 13: de ridderheilige Sint Joris, afgebeeld in 14e-eeuwse wapenrusting, met als heraldieke versiering een wit kruis op rode achtergrond. Wandschildering in de kerk van Bergheim (Elzas), midden 14e eeuw.
Figuur 14: graaf Gobert VI van Aspremont, bijgenaamd ‘de gelukkige’ (ca. 1187-1263). Deze voormalige kruisvaarder keerde zich in 1239 van de wereld af en werd monnik in het cisterciënzer klooster van Villers. Daar is nog dit grafmonument te zien, waarop Gobert is afgebeeld met tonsuur en in monnikspij.
Figuur 15: Jan van Montmirail (1165-1217), verbeeld als monnik én ridder. Tekening naar een verdwenen 13e-eeuws grafmonument in Longpont.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||
Arnsberg, burcht en bezittingen had geschonken aan Norbert van Xanten, de stichter van de orde der premonstratenzers. In 1125, kort na de dood van graaf Frederik, was Godfried zelf tot deze orde toegetreden, gevolgd door zijn overigens veel minder gedreven broer Otto (figuur 16). Zijn vrouw Jutta en zijn zuster Beatrix namen, daartoe door Godfried gepresseerd, in datzelfde jaar de sluier aan.Ga naar eind61 Doorgaans waren het gebeurtenissen die wij als traumatisch zouden kwalificeren, welke aanleiding gaven tot de - hoe dan ook ongebruikelijkeGa naar eind62 - moniage van een volwassen man. ‘Veranlaßt wird die meist plötzliche, spontan geschehende Umkehr [...] durch äußere Ereignisse wie die Auswirkungen von Naturgewalten und kriegerischen Auseinandersetzungen oder, oft damit verbunden, durch besondere persönliche Erlebnisse und seelische Erschütterungen des einzelnen’.Ga naar eind63 Voor Godfried van Cappenberg bijvoorbeeld, schijnt zijn aandeel in een brand die in 1121 de dom van Münster had verwoest (mede) beweegreden tot kloosterintrede te zijn geweest. Naast geloofsijver, afkeer van bloedvergieten, het verlies van een geliefde of van bezit, en dure beloften afgelegd tijdens levensbedreigende gebeurtenissen zoals een heftige storm, konden ook opportunistischer motieven bij een ordowisseling in het spel zijn. ‘Was da alles unter dem Etikett der conversio sich in die Klöster bewegte oder im Sog der Gruppe bewegt wurde, war gewiß nicht im jedem Fall allein von lauteren religiösen Motiven geleitet’.Ga naar eind64 Meer dan eens vormden kloosters een vluchthaven voor wie politiek, juridisch of economisch in de problemen was geraakt, en ook verarmde ridders probeerden soms van hun nood een deugd te maken: ‘without family resources, if they failed to serve well enough to earn a little land or the hand of an heiress, they were without provision for their old age. Monasteries offered at least an escape from destitution’.Ga naar eind65 Dat was ook kloosterlingen niet onbekend, want ‘Zisterziensische Reformer des 12. Jahrhunderts warnten vor verarmten Edelleuten, die nur deshalb ins Kloster gehen, um dort wiederum standesgemäß leben zu können’.Ga naar eind66 De verzen 3684-3687 in Yder, een Arturroman uit het tweede kwart van de 13e eeuw, getuigen nog van de bedenkingen die tijdgenoten konden koesteren wanneer asielzoekers aan de kloosterpoort klopten om te worden toegelaten als (leken)broeder: ‘The needy and the bad become monks for bread and to free themselves from the trouble of finding food and clothing’.Ga naar eind67
De betrekkingen die bestonden tussen ridders en bidders resulteerden in een osmose tussen mundus en claustrum: ‘it cannot be denied that monks and nonmonks had come from a same cultural background and there was certainly a constant flow of ideas and images in both directions from one milieu to the other’.Ga naar eind68 Een sprekend voorbeeld hiervan is de bekendheid die de verhalen over koning Artur zelfs in de solitudo der kloosters lijken te hebben genoten. Aelred van Rievaulx maakt in De speculo caritatis (ca. 1140) afkeurend gewag van de bekentenis van een jonge novice, dat volkstalige verhalen over de beroemde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 16: ‘Doppelbild’ uit ca. 1330 van Godfried en Otto van Cappenberg, afgebeeld als stichters van een premonstratenzer klooster (12e eeuw).
Figuur 17: ridder na zijn moniage, zoals verteld in Van Sinte Gheertruden min, een 14e-eeuwse sproke van Willem van Hildegaersberch. Fresco in de Gertrudis-kapel van Oldenburg (15e eeuw).
Figuur 18: monnikspij (lat. cuculla, mnl. covele) zoals cisterciënzer koormonniken deze in de 13e eeuw droegen. Vroeg 13e-eeuwse afbeelding van St. Bernard met twee jonge leerlingen.
Figuur 19: een groep cisterciënzer koormonniken, gestoken in de hen typerende covele of monnikspij. Detail van het grafmonument van Stefan van Obazine. Abdijkerk van Aubazines, 1260 à 1280.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||
Britse vorst, méér dan geloofszaken, hem tot tranen toe hadden bewogen. En in zijn Dialogus miraculorum beschrijft Caesarius van Heisterbach hoe dommelende novicen eertijds niét door stichtelijke woorden, echter wél door de aanhef van een Arturverhaal uit hun sluimer konden worden gewekt.Ga naar eind69 Waar op het snijvlak van saeculum en religio een uitwisseling van gedachtengoed tot stand kwam,Ga naar eind70 zal dit de verstandhouding tussen burchtbewoners en monachi ongetwijfeld ten goede zijn gekomen. Doch steeds bleef het gaan om ‘ein mit vielfältigen Konfliktmöglichkeiten und heterogenen Interessen angereichertes Zweckbündnis’,Ga naar eind71 waarin naar we eerder zagen ook ideologische spanningen konden optreden tussen toernooiliefhebbers en hun criticasters. Dat deze laatsten, ‘troublesome clerics’ in de ogen der ridders,Ga naar eind72 in preken onverzoenlijk stelling namen tegen het toernooibedrijf, zal hun door veel deelnemers niet in dank zijn afgenomen, hetgeen een verklaring vormt voor het ‘blistering anticlericalism’ dat onder meer in de context van toernooien te signaleren valt.Ga naar eind73
Het kerkelijk fulmineren tegen het steekspel, maar ook tegen andere wereldlijke cultuuruitingen zoals modieuze kleding en hoofse liefde, zaken voortgebracht door en typerend voor een vita curialis, moest als gezegd wel leiden tot een tegenreactie, die haar sporen vooral - vaak subtiel maar niettemin aanwijsbaar - heeft nagelaten in profane literaire werken. ‘Occasionally [...] a daring writer ventured to tuck away in some fairly obscure corner of his work a direct attack on ecclesiastics and their doctrines’, zo constateerde reeds Sidney Painter in zijn klassiek geworden studie over de Franse ridderschap. En hij vervolgt: ‘Others [...] were moved to treat the ideas of the church with gentle irony’, als ‘a safe medium for opposition to ecclesiastical ideas’.Ga naar eind74 Martina Neumeyer ziet in de opkomst en verbreiding van het toernooimotief in 12e-eeuwse ridderromans, met voorop die van Chrétien de Troyes, een ‘Apologetik des Turniers’, een reactie door hoofse auteurs op de afwijzende houding van de Kerk tegenover het riddertreffen. ‘In subtiler Auseinandersetzung mit den kirchlichen Vorwürfen gegen den gefechtsmäßigen Kampfsport modellierten die fiktionalen Texte den Turnierkampf zur mustergültigen Verwirklichung ritterlicher Existenz’.Ga naar eind75 Verkreeg de krachtmeting in de realiteit gaandeweg al een ‘quasi-religious significance’,Ga naar eind76 het literaire toernooi kon bij polemiserende dichters zelfs uitgroeien tot een ‘Liturgie des Rittertums’, met als doel ‘Ironisierung des kirchlichen Standpunkts’.Ga naar eind77 In Guillaume de Dole van Jean Renart bijvoorbeeld, een roman uit ca. 1210, beschrijft de verteller hoe ridders zich in een plechtige processie naar het toernooiveld begeven; wapens en schilden worden daarbij als relikwieën meegevoerd. En nog een stap verder gaat, driekwart eeuw later, Jacques Bretel in Le Tournoi de Chauvency (1285). Op welhaast blasfemische wijze duidt hij ridders, in hun schitterende uitrusting een engelenschaar gelijkend,Ga naar eind78 als martelaren van de hoofse liefde, het toernooiterrein als kerk - een associatie welke in de hand wordt gewerkt door de stilte die voorafgaat aan de strijd - en het wapentreffen zelf als liturgisch ritueel.Ga naar eind79 De kerkelijke toernooikritiek was, aldus Juliet Barker, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘at its most vociferous in the late thirteenth century’,Ga naar eind80 en dit pleit voor een interpretatie van Bretels metafoorkeuze als literaire stellingname tegen het officiële toernooiverbod uit Rome. Ondertussen zag, zoals gezegd, menigeen in het steekspel werkelijk geen kwaad (of geen werkelijk kwaad) voor de zielen der beoefenaren. Ook hadden diverse auteurs er geen probleem mee, psychomachia-voorstellingen te presenteren als een allegorisch toernooi met een protagonist die boven alle kritiek verheven was. In een religieus handboek als Ancrene Wisse, daterend uit het tweede kwart van de 13e eeuw, is het Christus zélf die in naam van de Liefde op het toernooiveld verschijnt. De Engelse franciscaan Nicole Bozon beschreef op zijn beurt, in 1320, het lijden van Gods Zoon als een allegorische jouste met ‘heer Belial’. En in The Vision of Piers Plowman van William Langland, uit de tweede helft van de 14e eeuw, wordt Christus opgevoerd als ridder die met de duivel josteert omwille van het heil der mensheid.Ga naar eind81
Nu we hebben gezien dat de juridisch strikte scheiding tussen bellatores en oratores geen belemmering vormde voor onderlinge contacten, is het tijd de blik te richten op de plaats waar beide ordines elkaar in de RRmM op onorthodoxe wijze vinden. Dit gebeurt op het veld voor Arturs hofresidentie Kardoel, waar de held van de Middelnederlandse roman als spraakmakende monnik-ridder zijn opwachting maakt in een toernooi dat verder geheel in lijn met de conventies van het genre is uitgewerkt. In wat volgt gaat onze aandacht eerst uit naar de in de 12e eeuw wortelende literaire traditie van toernooibeschrijvingen, waaruit de Vlaamse auteur een aantal ongetwijfeld ook voor zijn publiek herkenbare verhaalelementen heeft geput. Na deze literairhistorische verkenning stellen we de vraag, in hoeverre de dichter van de RRmM nieuwe wegen heeft bewandeld door zijn held uitgerekend in monnikstenue de strijd te laten aanbinden met zijn concurrenten in het steekspel. | |||||||||||||||||||||||||||
Toernooi en toposZoals in het begin van dit artikel reeds opgemerkt, was een regelmatig toegepast ingrediënt in 12e- en 13e-eeuwse ridderromans een veelal meerdaags toernooi, waaraan de held incognito deelneemt.Ga naar eind82 Dikwijls participeert de protagonist er anoniem, gestoken in een niet met heraldieke tekens versierde, effen gekleurde wapenrusting, die in verschillende romans wordt benoemd als kenteken der chevaliers nouviaus, jonge ridders aan het begin van hun loopbaan die zich nog een krijgshaftige reputatie moeten zien te verwerven.Ga naar eind83 In andere gevallen verschijnt de held als ridder die zijn naam ontleent aan een object, symbool van een met succes volbrachte serie avonturen. Zo verkrijgt Fergus in de gelijknamige 13e-eeuwse Arturroman, na een crisis op zijn ridderweg, een nieuwe identiteit als chevalier au bel escu door toegerust met een magisch wit schild, veroverd op een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||
reuzin, zijn geliefde-in-nood te hulp te snellen. Het is later ook in die hoedanigheid dat hij strijdt in een toernooi om de hand van de heldin.Ga naar eind84 Voor dichters die hun hoofdpersoon incognito naar een toernooi voerden, sneed het mes aan twee kanten. Enerzijds bracht een opvallende, voor deelnemers en toeschouwers onherkenbare toernooiheld middels dramatische ironie extra spanning in het verhaal.Ga naar eind85 Anderzijds kon de protagonist des te meer eer inleggen met zijn toernooizege, door als onbekende debutant maximaal de aandacht te vestigen op zijn toch al indrukwekkende prestatie. ‘Incognito does conceal information, but does so only temporarily in order to focus attention on the judgment of present actions without regard for lineage, past achievements, or past failures’, met andere woorden: ‘the disguised knight draws the curious and judgmental eye and stands clear of his past to be measured anew’.Ga naar eind86 Het door de held verkozen incognito is daarom, in de literatuur zowel als in de werkelijkheid, ‘a language of self-presentation rather than [...] a means of self-concealment’.Ga naar eind87
Deze drang tot distinctie en eervol excelleren wordt ook geattesteerd door de demonstratieve vrijgevigheid, de largesse, die de literaire toernooiheld in combinatie met zijn onovertroffen moed (prouesse) consequent ten toon spreidt. Anders dan geldt voor veel ridders uit de historische realiteit, is het de protagonist meestentijds niet te doen om winstbejag maar ziet hij in het gevecht juist publiekelijk af van buit: ‘les héros renoncent aux destriers conquis derrière les lices au profit d'un écuyer trop pauvre pour être chevalier, ou bien ils en récompensent les bons offices d'un hôte [...]; de façon générale, on ne s'intéresse aux chevaux et aux prisonniers que dans la mesure où ils servent la gloire’.Ga naar eind88 Ook de RmM etaleert deze ridderlijke deugd, want wanneer hij zich bij Kardoel in het strijdgewoel stort benadrukt de verteller: Hine sach een twint niet achterward / Noch om man noch om part (vs. 1974-1975). En ten overvloede wordt weinig later nogmaals verzekerd, als om elke twijfel hieromtrent weg te nemen: Ander bejach noch ander gewin / Ne geerde die riddere metter mouwe / Dan te winne die joncfrouwe (vs. 2027-2029). Het is precies zoals in voorgaand citaat omschreven, dat de held handelt: op de eerste dag van het toernooi schenkt hij een buitgemaakt paard aan enen die daerbi stoet, / Die een cranc part hadde gereden (vs. 1967-1968), terwijl hij de dag daarop een strijdros cadeau doet aan de abt van een klooster waar hij onderdak geniet: Die moenc leidde tpart te cloester ward / Ende gaeft den abt, sinen waerd (vs. 2052-2053). Als driedaags toernooi waarin Miraudijs incognito kamp levert om de hand van een jonkvrouw aan wie hij zijn hart heeft verpand, en daarbij geen acht slaat op materieel gewin, past het steekspel in de RRmM naadloos in de literaire traditie die in de laat 12e- en 13e-eeuwse ridderromans gestalte had gekregen.Ga naar eind89 De keuze van de dichter voor een monastiek alter ego van zijn held vormt evenwel een divergerend element. De rol van geestelijken in fictieve toernooien placht zich immers te beperken tot het opdragen van de mis; voor iets opzien- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||
barends als deelname aan het steekspel der bellatores was voor hen in het genre vanzelfsprekend geen ruimte. Dit is reden om het toernooi-optreden van een held in habijt te vergelijken met dat van zijn literaire voorgangers.
Nagenoeg een constante in de topos van een incognito op het veld verschijnende protagonist is diens ontwijfelbaar chevalereske identiteit. Personages als Cligès, Lancelot, Ipomedon, Partonopeus van Blois en Fergus treden voorspelbaar in het krijt als voor het toernooipubliek onherkenbare maar tegelijk onmiskenbare ridder, zodat in het genre een weinig conventionele held als Tristan nodig is om een ludieke variant van het motief te presenteren. In Tristan ménestrel, een episode uit de Continuation de Perceval van Gerbert van Montreuil (ca. 1230), doet de als vermommingskunstenaar befaamde minnaar van Iseut zich voor als jongleur, en strijdt in die hoedanigheid samen met een aantal dito uitgedoste Tafelronderidders aan de kant van koning Mark in een toernooi. Tot op zekere hoogte vergelijkbaar met dit amusante optreden van Tristan is in de RRmM de toernooi-actie van Miraudijs, die als monnik-ridder eveneens een hoogst ongebruikelijke deelnemer is.Ga naar eind90 Er zijn echter ook verschillen. Waar Tristan, om in de nabijheid van zijn geliefde te kunnen verkeren, zich voordoet als lid van een andere ordo en daartoe de gedaante aanneemt van speelman, gaat de RmM nog een flinke stap verder door daadwerkelijk van stand te veranderen. Hij treedt écht in een klooster, zodat hij nadien als heuse monnik, zij het met een maliënkolder Over algader sijn abijt (vs. 1902) en onder sinen widen caproen grijs (vs. 2092), zijn opwachting kan maken in het toernooi dat koning Artur had uitgeschreven als huwelijksadvertentie voor de gezochte ridder.
Dit gegeven van een held die zijn incognito niet bewaart door te verschijnen als ‘nieuwe ridder’, maar die onherkenbaar in monniksdracht tot winnaar wordt van een huwelijkstoernooi,Ga naar eind91 zal door het Dietse publiek ongetwijfeld zijn gepercipieerd als een opmerkelijke literaire noviteit. Doch ook de voorafgaande moniage van de voorbeeldig hoofse protagonist, die juist zo voortvarend was begonnen aan een veelbelovende riddercarrière, moet op toehoorders al het effect hebben gehad van een donderslag bij heldere hemel; dit zowel tegen de historische achtergrond van de gescheiden status der ordines, als vanuit de literaire conventies, die aan elke ‘chevalier errant’ een glorieuze wereldlijke loopbaan in het vooruitzicht stelden. Om deze reden is het zinvol, alvorens over te gaan tot beantwoording van de vraag hoe innovatief de dichter van de RRmM nu precies was toen hij koos voor een monnik als toernooikampioen (en wat daarbij zijn bedoelingen waren), eerst stil te staan bij de impact van het plotselinge besluit van de jonge held, de geplaveide weg naar wereldlijk succes te verlaten ten behoeve van een vita monastica. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||
Miraudijs en moniageDat de RmM, die na een gewapend treffen met een roofridder bij toeval was beland in een klooster daermenne licgen liet tot desen, / Dat sine wonden waren genesen (vs. 1752-1753),Ga naar eind92 het zo ver liet komen Dat sine moenc ginder maken (vs. 1760),Ga naar eind93 zal de recipiënten om meer dan één reden danig hebben verrast. Zoals het voorbeeld van Godfried van Cappenberg reeds illustreerde, stonden wereldlijke tijdgenoten kritisch tegenover ridders die in de kracht van hun leven tot ordowisseling besloten; het contemplatieve leven diende, zo was de opvatting, op een vita activa te vólgen, niet hiermee te concurreren. Intrede in het klooster was daarenboven een zeer ingrijpende stap, die ‘Enteignung, Enterbung sowie des Verlustes von Ämtern, Würden und Titeln’ impliceerde,Ga naar eind94 iets wat nog eens werd geaccentueerd doordat de betrokkene tegelijkertijd afstand deed van zijn eigennaam. De conversus koos aldus zo goed als onomkeer-baar voor een nieuw leven: ‘Die endgültige Eingliederung in den Orden ist unwiderruflich; der Mönch macht ewige Gelübte [...]. Von Austritt ist infolge-dessen sehr selten die Rede’.Ga naar eind95
In lijn met deze gang van zaken in de werkelijkheid zijn veel literaire moniages - waaronder ook te verstaan de keuze voor een solitair bestaan als kluizenaar - van een ‘caractère de rupture absolue’.Ga naar eind96 Waar chansons de geste als Le moniage Guillaume en Le moniage Rainouart (beide stammend uit de tweede helft van de 12e eeuw) aan de gelouterde helden, ofschoon al op leeftijd en inmiddels weduwnaar, na hun kloosterintrede nog een ridderlijke missie in de wereld bieden, stelt een besluit tot conversio personages in de hoofse epiek veelal voorgoed op non-actief.Ga naar eind97 De fundamentele aard van ordowisseling maakte in de ridderromans, spreekbuis van merendeels wereldlijke idealen, dat wie zijn zwaard aan de wilgen hing om zijn leven verder te slijten als cenobiet of heremietGa naar eind98 zulks volgens een ongeschreven regel pas deed in de nadagen van zijn wereldlijke carrière: ‘il n'y ait guère place, dans la littérature profane, pour la conversion des hommes jeunes’.Ga naar eind99 Het taboe dat rustte op een vroegtijdiger verandering van ordo vloeide rechtstreeks voort uit de emancipatie van de gezagdragende lekenelite, die zich, naar we hebben gezien, had weten los te maken van kerkelijk paternalisme. ‘By the thirteenth century knights preferred to believe that lay knighthood was created by God and was pleasing to him in itself, and that they could serve God better as lay knights than as monks or religious’.Ga naar eind100 Moniage van wie nog niet door een vita activa getekend was, stond dientengevolge in verschillende romans te boek als handelwijze van een ‘loser’, krijgsman van het tweede garnituur: ‘Der Ritter wird Mönch, weil er für den Kampf nichts taugt’.Ga naar eind101 Naar verwachting kon een literaire moniage op jongere leeftijd, net als de kloosterintrede van een seniore ridder, dan ook slechts leiden tot een ‘Erzählschluß, der die Protagonisten aus der Welt in den Rückzug führt’.Ga naar eind102 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||
Voor de held van de RRmM, die geen moment de trekken vertoont van een tweederangs ridder, komt de stap naar het klooster niet - zoals het geval is bij de protagonisten in Le moniage Guillaume en Le moniage Rainouart - aan het einde van een imposante loopbaan, doch uitgerekend op een moment dat zijn nog korte ridderweg, overeenkomstig met wat de genreconventies van de niet-historische Arturroman dicteerden, rechtstreeks lijkt te voeren naar een harmonieus samengaan in het verhaal van ‘chevalerie’ en ‘amour’.Ga naar eind103 Door zijn kwaliteiten achtereenvolgens te bewijzen als verlosser van een jonkvrouw in nood, overwinnaar van een bedreigende ‘autre monde’, redder van een door reuzen belegerd Arturhof en scherprechter over een gewetenloze roofridder, heeft de RmM immers aangetoond een waardige partij te zijn voor de jonkvrouw wier mouw hij vanaf zijn ridderwijding als minneteken bij zich draagt.Ga naar eind104 Misschien verklaart de omstandigheid dat de held in deze fase van zijn carrière allerminst overloopt van vertrouwen in een persoonlijk ‘happy end’ nog wel iéts van zijn beweegredenen om, op aandringen van abt en monniken (die in de geletterde ridder een aanwinst zien voor de kloostergemeenschap, RRmM-frm. vs. 127-144) de wereld vaarwel te zeggen.Ga naar eind105 Maar toch moet de abrupte wending die de conversio van de protagonist in de roman teweegbrengt het publiek van de roman verbaasd, zo niet volkomen verbijsterd hebben. Waarom immers twijfelde Miraudijs, wiens onmiskenbare kwaliteiten als exemplarischhoofs ridder hem een glansrijke toekomst beloofden, aan zijn kansen om het hart van zijn geliefde te winnen? Had zijn demonstratie van onversneden riddermoed niet aangetoond dat zijn plaats in de wereld was, als beschermer van Weduwen ende wesen, zoals Clarette zélf hem bij zijn ridderwijding op het hart had gedrukt (vs. 190)? En wat, ten slotte, had de RmM überhaupt te zoeken in een klooster, anders dan tijdelijk onderdak?
Vermoedelijk heeft de Vlaamse dichter, toen hij ervoor koos zijn held langdurig te parkeren in een Godshuis, onder meer beoogd de spanning in het verhaal op te voeren door een pauze in te lassen, als opmaat tot wat een publiek van connaisseurs al kon voelen aankomen.Ga naar eind106 Hierbij heeft de auteur het gebruikelijke momentane logies van een ridder op queeste drastisch omgevormd tot een moniage, waarin de onthutste toehoorders het ‘stimmiges, mit höchstem Prestige versehenes Ende’ uit verschillende chansons de geste konden herkennen, toegepast in een genre en op een verhaalmoment dat zich helemaal niet leende voor een contemplatieve held, noch voor een ‘moniage-Schluß’ met ‘durch den Rückzug gesicherten persönlichen Heil der Protagonisten’.Ga naar eind107 Recipiënten die zich door deze dichterlijke ingreep mogelijk al te zeer zorgen maakten om hun nu schijnbaar uitgerangeerde held, stelt de verteller intussen wel gerust door te benadrukken dat het verhaal van de gekloosterde ridder beslist nog niet ten einde is, en diens nieuwe bestaan als monnik slechts een intermezzo vormt dat weldra een vervolg van ridderavontuur zal krijgen: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nu draecht hi die covele an
Ende es een begeven man,
Dat onlange sal gewaren.
Wille God sijn leven sparen,
Hi sal noch aventure bestaen,
Meerre dan hi heeft gedaen. (RRmM-frm. vs. 181-186)
Zoals ik elders heb betoogd, lijkt de dichter van de RRmM met de abrupte kloosterintrede van zijn protagonist de attentio van zijn publiek te hebben willen verhogen, teneinde daarmee hun aandacht te vestigen op een intertekstuele betekenislaag van de moniage-episode en het daarop volgende ‘tournoi matrimonial’. Het onorthodoxe optreden van de RmM als monnik-ridder kan worden geïnterpreteerd als een intertekstuele repliek op Le conte du graal (ca. 1190) van Chrétien de Troyes, en op het in die roman gepropageerde, in religieuze zin omgebogen ridderschapsideaal, een ideaal dat zou terugkeren in 13e-eeuwse werken als La Queste del Saint Graal.Ga naar eind108 Dat de RRmM met deze riposte op literair geventileerde denkbeelden omtrent een ‘chevalerie celestiel’ niet alleen staat, is inmiddels wel gebleken: ook van de Roman van Walewein en de Roman van Moriaen is aannemelijk gemaakt dat deze, in een reactie op respectievelijk de Queste en de graalroman van Chrétien, pleiten voor een restauratie van profane ridderidealen.Ga naar eind109 We hebben hier naar het schijnt dus te maken met drie niet-historische Arturromans, stammend uit het graafschap Vlaanderen in de tweede helft van de 13e eeuw, die niet alleen intertekstueel samenhangen,Ga naar eind110 maar die ook een thematische analogie vertonen. Elk op hun eigen manier nemen deze werken stelling tegen Bemardiaanse opvattingen over militia en malitia. Hiermee is echter, naar ik meen, het laatste woord nog niet gesproken over het optreden van Miraudijs als martiale monnik. In het hiernavolgende stellen we de vraag, hoe oorspronkelijk de dichter van de RRmM nu eigenlijk was met zijn narratieve vondst, de held als monnik te laten figureren in een toernooi. Een ridder die zich in een habijt hult is nog geen literair unicum, getuige 13e-eeuwse romans als Wistasse le moine, Tristan als Mönch en Fouke Fitz Waryn.Ga naar eind111 Ook zijn verschillende romanhelden de RmM voorgegaan door, zij het pas op gevorderde leeftijd, tot conversio te besluiten en in een klooster te treden; we zien dat onder andere gebeuren in Le moniage Guillaume en in Le moniage Rainouart. Maar een ‘Mönchritter’ die de wapens opneemt in een toernooi lijkt uitzonderlijk.Ga naar eind112 Of bedriegt de schijn, en staat de RmM met zijn merkwaardige monastieke optreden toch in een traditie? | |||||||||||||||||||||||||||
Toernooi en tenueZoals we eerder in deze bijdrage hebben gezien, werd de formele veroordeling van het toernooiwezen door de Kerk niet door alle clerici even consequent uitgedragen. Op lokaal niveau zagen geestelijken er geen bezwaar in om voor | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||
toernooigangers de mis op te dragen, en zij incasseerden dankbaar de donaties waarmee deelnemers hun geweten susten. ‘For the churchmen working in the community [...] official attitudes were one thing and dealing with a recalcitrant and powerful secular nobility quite another. Not only were the latter group nearer at hand than a remote Italian pope or a long-disbanded church council, but they were more often than not members of the same families as the bishops and abbots charged with carrying out the church's decree; perhaps even more important, the local church was reliant upon the goodwill of the neighbouring aristocracy for financial and political support. Local churchmen had to tread a fine line so as not to find themselves at odds with the secular nobility’.Ga naar eind113 In Engeland, waar Richard I en Edward I in de 12e respectievelijk 13e eeuw, het kerkelijk verbod ten spijt, toernooien als politiek en financieel bruikbaar instrument sanctioneerden, werden soms ook abten en priors ingezet om bij de participanten entreegelden te incasseren; ‘even at the height of official church opposition to hastiludes, English clerics cooperated with tourneyers’.Ga naar eind114 Incidenteel kon bij grootse gebeurtenissen, zoals een huwelijk of de ridderwijding van een vorstenzoon, zelfs Rome zich gedwongen zien om dispensatie van het toernooiverbod te verlenen.Ga naar eind115 En de betrokkenheid van godsdienaren bij toernooiactiviteiten kon nog verder gaan, want niet alleen mochten ridders uit de hofhouding van geestelijke hoogwaardigheidsbekleders zoals (aarts)bisschoppen aan toernooien deelnemen,Ga naar eind116 maar ook droegen sommige van deze gezagsdragers zélf zulke evenementen en andere uitingen van de hoofse luxecultuur een warm hart toe.Ga naar eind117 Het mag niettemin verrassend heten, dat diverse clerici hoogstpersoonlijk enthousiaste toernooigangers waren. Dit blijkt onder meer uit een verbod op toernooibezoeken waarmee paus Honorius III zich in 1227 richtte tot leden van zijn eigen ordo, en uit het feit dat de concilies van Mainz (1261) en Würzburg (1287) aan geestelijken het trainen voor en deelnemen aan toernooien op straffe van excommunicatie moesten verbieden.Ga naar eind118 Bekend is het geval van een abt uit het klooster Lesterps, in het bisdom Limoges, die eind 12e eeuw kerk- en kloosterschatten verkwanselde om aldus zijn toernooiverslaving te kunnen bekostigen.Ga naar eind119 En zo waren er wel meer godsdienaren die frequent toernooiverlof namen, waarbij het overigens vooral ging om wereldgeestelijken. ‘Für gewisse Zeit [...] ließen sie sich die Haare wachsen, zogen sie sich weltliche Kleider an und ritten als Kämpfer auf den Turnierplatz. Nach Ablauf der Kampfspielsaison erinnerten sie sich dann an ihren geistlichen Stand und beanspruchten ihre Pfründe, als sei nichts geschehen’.Ga naar eind120 Nog aan het begin van de 15e eeuw schrijft Dirc van Delf in zijn Tafel van den kersten ghelove (zomerstuk, kap. XIX): si [de ‘clercken’] en sullen in ghien tornoy vechten.Ga naar eind121
Roept de krijgshaftige attitude van sommige clerici in de 12e en 13e eeuw wellicht de gedachte op, dat het acteren van de RmM als martiale monnik mogelijk toch zo bijzonder niet was, een scherper beeld ontstaat wanneer we voor ogen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||
houden dat voornoemde geestelijken in ridderlijke outfit het toernooiterrein betraden, terwijl de RmM daar juist verschijnt Alse een moenc met sire cappen (vs. 1940). Dit wekt eerder associaties met ridders van wie is gedocumenteerd dat zij in de 13e en 14e eeuw verkleed als geestelijken deelnamen aan toernooien en andere vormen van het steekspel: ‘The chronicles abound with knights dressing as abbots, monks, and religious pilgrims’.Ga naar eind122 Tijdens zijn veelbesproken - tegenwoordig als fictief te boek staande - ‘Venusfahrt’ in 1227, bijvoorbeeld, werd de als vrouwe Venus uitgedoste Ulrich van Liechtenstein (figuur 20), op zoek naar tegenstanders om mee te josteren, bij Feldkirchen geconfronteerd met Zacheus van Himmelberg, een Minnesänger die zich eveneens in schertskostuum had gestoken. Over deze ridder lezen we in Ulrichs Frauendienst (1255):Ga naar eind123 Den Harnisch hatt' er zugedeckt
mit einem Mönchsgewand, der Mann
trug eine Kutte groß und schwarz
und Haare auf den Helm gesteckt,
daß man die Tonsur sehen konnt.
[...]
Der wie ein Mönch gekleidet war,
der kam als nächster in den Ring -
ich wollte keinen solchen Kampf.
[...]
ich ließ ihm sagen alsogleich,
daß ich nicht mit ihm kämpfen wollt
[...]
wenn er im Mönchskleid ritte an;
denn solchen Kampf verneine ich,
die höf'sche Zucht verbietet das.
Een dag later probeert de pseudo-monnik bij St. Veith nogmaals, maar andermaal tevergeefs, om Ulrich tot een tweegevecht te bewegen, en daags daarna doet hij opnieuw een poging: Und wieder kam der Mönch daher
und wollte ritterlichen Ruhm
durch einen schönen Kampf mit mir;
ich ließ ihm sagen, diesem Mann
[...]
daß ich mit ihm nicht kämpfen wollt',
solang er trüg des Mönches Kleid -
das ziemte meinem Anseh'n nicht.
Uiteindelijk laat Ulrich zich dan toch tot een lanstreffen met deze schijnbenedictijn overhalen door enkele ridders: vergeßt daher, / daß er sich so verkleidet hat, / er hat doch ritterlichen Sinn! Maar zoveel is wel duidelijk, dat hij nog steeds | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||
Figuur 20: Ulrich van Liechtenstein in actie tijdens zijn veelbesproken Venusfahrt in 1227. Bladgrote miniatuur in het beroemde Heidelberger Liederhandschrift (de Codex Manesse), uit het begin van de 14e eeuw.
Figuur 21: de Münch, een geslacht van ministerialen uit Bazel, voerden als ‘redende Wappen’ de afbeelding van een dominicaan op onder meer hun schild. F 41v in het Wapenboek Gelre (laatste kwart 14e eeuw).
Figuur 22: Perceval ontmoet op Goede Vrijdag een groep boetelingen, die hem de weg wijzen naar een kluizenaar in het woud. Miniatuur in een handschrift van Le conte du graal (tweede kwart 14e eeuw).
Figuur 23: Perceval komt tot inkeer bij de kluizenaar (zie figuur 22), die zijn oom blijkt te zijn. Rechterdeel van een miniatuur (tweede helft 14e eeuw).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||
weinig op heeft met zijn gekostumeerde tegenstander en hem graag hardhandig een lesje wil leren. Met zijn lans mikt Ulrich op de helm van zijn opponent, weet hem uit het zadel te stoten en constateert dan vergenoegd dat de ander bewusteloos blijft liggen.
Het hier beschreven voorval typeert op amusante wijze het zelfbewustzijn van de 13e-eeuwse ridderschap en de luchtige wijze waarop deze het kerkelijk toernooiverbod naast zich neer kon leggen. ‘The chivalric response to ecclesiastical condemnation and prohibition of tournaments [...] was to use hastiludes as a form of anti-clerical satire’, zo heeft Juliet Barker al eerder vastgesteld.Ga naar eind124 Het heeft er veel van weg, dat Ulrich van Liechtenstein met de geciteerde episode aan het begin staat van deze traditie, want ‘His apparently shocked response to the appearance of this challenger would imply that such impious disguises were still a novelty’.Ga naar eind125 Van Scheuten stamt de opvatting, dat het figureren van monniken in ridderromans dikwijls samenhangt met de thematiek die dichters tot uitdrukking wilden brengen: ‘Vielfach bringen die epischen Dichter die Mönche in Verbindung mit den von ihnen vertretenen Idealen der Ritterlichkeit’.Ga naar eind126 Volgens een recente interpretatie van Ulrichs Frauendienst is dat eveneens het geval in het werk van de creatieve ministeriaal uit Stiermarken, want ‘In dieser Episode spiegelt sich stellvertretend die den gesamten “Frauendienst” umspannende Problematik Ritterdienst/Frauendienst contra Gottesdienst wider’.Ga naar eind127 Waarmee deze passage mag worden bestempeld als thematisch nauw verwant met de toernooi-episode in de RRmM, waarin diezelfde tegenstelling centraal staat.
Er zijn als gezegd meer voorbeelden bekend van blijkbaar komisch bedoelde monniksdracht in de context van wapenspelen, zodat we deze uitdossing mogen zien als ‘by no means an unusual costume in tournaments’.Ga naar eind128 Zo vond tijdens een jaarmarkt in het Engelse Boston, in 1288, een béhourd plaats tussen twee groepen schildknechten, una pars in habitu monachorum, et altera in habitu canonicorum. Blijkbaar bekampten de partijen elkaar hier wat al te vurig, want het kwam tot rellen en in het heetst van de strijd ging de stad voor een groot deel in vlammen op.Ga naar eind129 Vreedzamer verliep een theatraal toernooi onder burgers van Parijs en wijde omstreken, in 1330. Daar trok een bewoner van Compiègne, Cordelier Poillet, de aandacht van het publiek met zijn ‘sprechender Verkleidung’ als franciscaner monnik: vestu illec en habit de Cordelier.Ga naar eind130 Een derde voorbeeld stamt uit het einde van de 14e eeuw. In 1394 nam een elftal van als monniken uitgedoste Engelse ridders, onder aanvoering van een ‘abt’, het op tegen wie hen maar tot een treffen wilde uitdagen.Ga naar eind131 Neumeyer stelt met het oog op deze verkleedpartijen vast: ‘Die Rolle des Mönches bzw. des geistlichen Würdenträgers erfreute sich in den literarisierten Turnieren besonderer Beliebtheit, und zwar vor allem in England’.Ga naar eind132 Dat laatste is overigens zo zeker nog niet, gezien de genoemde voorbeelden uit Ulrichs Frauendienst en uit Parijs, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||
én gelet op het markante optreden van de ‘monnik met de mouw’ in de RRmM. Zijdelings een vermelding waard in dit verband is nog de ‘redende Wappen’ van de familie Münch, een geslacht van aanzienlijke ministerialen uit Bazel die - ook tijdens toernooien - de afbeelding van een dominicaan als heraldiek teken voerden op onder andere hun schild. We treffen dit wapenteken aan in het beroemde Wapenboek Gelre van Claes Heynensoen, uit het laatste kwart 14e eeuw (figuur 21), en eerder al in de Wappenrolle von Zürich (ca. 1340).Ga naar eind133
Het zal geen verbazing wekken, dat de keuze van een clericaal kostuum in de context van sportief wapengekletter en hoofs feestgedruis op weinig bijval mocht rekenen van de toch al fel tegen toernooien en wereldlijke waarden gekante Kerk. ‘One chronicler, Johannis of Trokelowe, describes the disguises as “dedecore habitus monchalis” [sic], clearly indicating his displeasure with the knight's choice of monk's garb [...]. That the religious figures being imitated did not take these imitations as flattery strongly indicates that they were not done to honor the clergy. It is much more likely that the tournament gives the knights a venue to vent their dissatisfaction with the pretensions and demands of the ecclesiastic community’.Ga naar eind134 Bij dit laatste moeten we ons eerder voorstellen dat ridders zich vrolijk maakten over individuen die hun hoofse tijdverdrijf bekritiseerden, dan dat zij blasfemische bedoelingen koesterden jegens het instituut van Kerk en geloof. ‘By dressing in religious garb, the knight is not mocking Christianity, although he may be mocking certain members of ecclesiastic society’.Ga naar eind135 In zulke plaatselijke controversen rond het toernooibedrijf pareerden ridders de kerkelijke kritiek dus met humor, iets wat stellig niet alleen Trokelowe in het verkeerde keelgat zal zijn geschoten. Ook een geleerde als Thomas van Cantimpré heeft vast niet kunnen lachen om spel en spot rond toernooi en tenue. In zijn Miraculorum et exemplorum memorabilium sui temporis libri duo (ca. 1270) schrijft hij tenminste met weinig mededogen over een ridder, niet eens verkleed, die na de draak te hebben gestoken met een toernooikritische monnik als eerste van maar liefst 367 collega's het leven verloor door het kennelijk toch niet zo onschuldige wapengeweld.Ga naar eind136 Het is nu tijd, de blik weer te richten op de Middelnederlandse Arturroman waarin ook een toernooiridder in monnikspij verschijnt. Ging onze aandacht in het voorgaande uit naar de moniage van de protagonist in de RRmM, in wat volgt is het de wijze waarop de held het klooster weer verlaat, als cloestier (vs. 1984) zegeviert in de strijd om Clarette, en daarna demonstratief zijn ridderstatus herneemt, die om nadere bestudering vraagt. | |||||||||||||||||||||||||||
‘De-moniage’ en demonstratieDoor als monnik-ridder in het krijt te treden van een huwelijkstoernooi, toont de protagonist van de RRmM zich, ietwat paradoxaal, een held van wereldlijker | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||
allure dan voorgangers als Perceval in Le conte du graal en Galahad in La Queste del Saint Graal. Voor dit duo was het toernooibedrijf niet meer dan een etappe op weg naar een hogere, religieuze eindbestemming. Perceval, op zoek naar de graal en de bloedende lans, weet in de roman van Chrétien gedurende een periode van vijf jaar zestig ridders te verslaan en als gevangenen naar het Arturhof te zenden. Deze activiteit als ‘chevalier errant’ - die Perceval in het verhaal nadrukkelijk geen stap dichter bij zijn doel brengt - wordt weliswaar niet expliciet in verband gebracht met de toenmalige toernooimode, maar kan toch de gedachte oproepen dat de graalheld zich jaar na jaar verliest in ‘li long sejour’, het competitieseizoen in het toernooicircuit, waar lange tijd ook een actieve rol was weggelegd voor de graaf van Vlaanderen, Filips van de Elzas, die in de proloog van Le conte du graal als maecenas zo uitbundig door Chrétien wordt geprezen als ‘een ware zoon van de heilige kerk’.Ga naar eind137 Nam de Oudfranse meesterdichter, pleitbezorger in zijn graalroman voor het tout el van een gewijd ridderschap (figuur 22 en 23), hier op subtiele wijze afstand van de heersende toernooitrend, waaraan hij zelf in eerdere romans literair zo fraai vorm had gegeven?Ga naar eind138
Ook Galahad, in La Queste del Saint Graal, neemt deel aan toernooien (figuur 11), doch deze zijn voor hem slechts een podium ter demonstratie van zijn ridderlijke voortreffelijkheid in dienst van een spiritueel doel. Voor de RmM daarentegen is het toernooi bij Kardoel van een veel grotere importantie, want als ‘Heiratsmarkt’ geen tussenstation op zijn ridderweg, maar de laatste kans om een strikt profaan doel te verwezenlijken: verwerving van zijn geliefde! Hoewel hij als naamloze vondeling die pas naderhand zijn ouders zal terugvinden, zijn adellijke inborst daarmee teruggevoerd ziet op nobilitas generis en aldus uiteindelijk zijn naam ‘verdient’, ogenschijnlijk niet de meest kansrijke mededinger is naar de hand van Clarette, voornaam gebiedster over Spaengen lant (vs. 2235), heeft het huwelijkstoernooi voor Miraudijs, net als voor de helden van verschillende andere ridderromans, ‘eine unangefochtene statussteigernde Funktion’, die ‘jedem, der über Leistungswillen und noble Eigenschaften verfügte, Rangerhöhung gewährte’.Ga naar eind139 Want waar auteurs aan hun protagonist als kampioen op het toernooiveld hogelijk gewaardeerde deugden als prouesse en largesse toedichtten, ‘ließen sie diese Eigenschaften nobilitierend [...] wirken und machten denjenigen, der über sie verfügte, fraglos zum Angehörigen einer ritterlichen (Tugend)Aristokratie’.Ga naar eind140 Ook de RmM kan, door in het steekspel blijk te geven van onovertroffen moed, onbaatzuchtige vrijgevigheid en - voor het eerst publiekelijk - zijn liefde voor Clarette, zijn nobilitas morum demonstreren aan heel de hofgemeenschap, en middels zijn zege glansrijk slagen voor wat we mogen typeren als een ridderlijk eindexamen gericht op huwelijk en heerschappij. Aldus blijkt, voor een held in de ideale wereld van de literatuur, een enkele toernooitriomf voldoende om te komen tot een ‘Gleichung von Geblütsadel und Tugendadel’,Ga naar eind141 die maakt dat hij met zijn overwinning niet alleen in figuurlijke | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
zin zijn riddercarrière kan bekronen, maar ook letterlijk zichzelf, als vorst over het land van de veroverde vrouw. Veelzeggend in de RRmM is hierbij, dat de protagonist in het toernooi niet - zoals collega's in Arturromans als Fergus - hoeft aan te treden tegen een regiment Tafelronderidders, maar uitsluitend te kampen heeft met mededingers naar de hand van Clarette. Via deze variatie heeft de dichter naar het mij voorkomt willen onderstrepen, dat in zijn verhaal - anders dan in verschillende eerdere romans in het genre, waaronder Chrétiens Erec et Enide en Le chevalier au lion - niet een gemeenschapsbetrokken ‘chevalerie’ ten dienste van de hoofse ordo voorop staat, maar juist de individuele ‘amour’ van een held in een Arturiaanse liefdesroman.Ga naar eind142 Met in ons achterhoofd de vermoedelijke intertekstuele relatie tussen Miraudijs' optreden als monnik-ridder en de religieuze koers die Chrétien voor Perceval had uitgestippeld, stuiten we nog op een interessant detail in het verslag dat de RRmM doet van het toernooi bij Kardoel. Tijdens de slotdag van het steekspel wordt de RmM in een spectaculair treffen geconfronteerd met exact evenveel tegenstanders als de dolende held in Le conte du graal had verslagen in een tijdsbestek van niet minder dan vijf jaar: Si LX wel tenen male / Reden op hem bi getale (vs. 2078-2079). Waar bij Chrétien de graalridder vijf lange jaren verdoet met vruchteloze daden van werelds ridderschap, heeft de RmM als exponent van datzelfde ridderschap aan slechts één dag dus voldoende om middels een soortgelijke prestatie het ultieme (huwelijks)doel van een ridderlijke vita activa te bereiken. Toeval?
Deze vergelijking tussen de RRmM ener- en de beide graalromans anderzijds, heeft een opvallend verschil aan het licht gebracht in de ontwikkelingsgang van de respectievelijke helden. Was voor Perceval en Galahad de wereld van het hof, van ridderschap en toernooien, niet meer dan een tussenstation op het spoor naar een christelijke eindbestemming, ‘voor de RmM is het de geestelijke wereld van het klooster die een doorgangsfase vormt, een wachtkamer als het ware voor de door de liefde zwaar op de proef gestelde ridderlijke minnaar’.Ga naar eind143 De verliefde held, als miles amoris een literaire tegenkandidaat voor het ideaal van de miles christianus dat wordt belichaamd door de twee graalridders, heeft er dan ook niet de minste moeite mee om zijn kloosterleven te verruilen voor een rijk wereldlijk bestaan samen met zijn geliefde. Hij doet dat op een demonstratieve wijze, die het publiek van de roman evenzeer zal hebben verrast als zijn eerdere moniage. In de hoedanigheid van monnik-ridder zijn klooster verlaten om te participeren in een huwelijkstoernooi is de eerste stap die hij daartoe zet; ter plekke triomfantelijk afstand doen van zijn monnikspij de tweede. Hoe ingrijpend een dergelijke terugkeer van claustrum naar een vita curialis in de middeleeuwen was, zullen we nu zien. Eerst stippen we kort enkele historische aspecten aan van zulk een ‘de-moniage’, om dit verschijnsel vervolgens vooral te belichten vanuit een literair perspectief. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
Net zoals het besluit van een actief ridder tot moniage, werd ook de stap terug van militia caelestis naar militia terrestris door de buitenwacht kritisch beoordeeld, in dit geval - niet verwonderlijk - vooral door de Kerk. ‘Canon law, backed by Augustinian theology, held that to renounce orders was to incur automatic excommunication’.Ga naar eind144 Caesarius van Heisterbach liet zich om deze reden in zijn Dialogus miraculorum weinig lovend uit over een zekere Benneco, een ridder die in het klooster was getreden maar dit na zijn noviciaat weer had verlaten om toch een werelds bestaan te leiden. Caesarius vergelijkt de afvallige kloosterling met een hond die naar zijn braaksel terugkeert.Ga naar eind145 Waar in de middeleeuwse realiteit een ordowisseling in deze trant plaatsvond, lagen hieraan veelal politieke overwegingen ten grondslag. Dit was onder meer het geval bij Guichard III van Beaujeu, die in het tweede kwart van de 12e eeuw zijn klooster tijdelijk verliet om in een conflict zijn zoon gewapenderhand te kunnen bijstaan.Ga naar eind146 Bijna drie eeuwen later, in 1409, vertrok Jan van Brederode - bekend als auteur van Des coninx summe - met pauselijke toestemming uit het kartuizer klooster te Zelem, waar hij in 1402 als lekenbroeder was ingetreden. Hij deed dit om aanspraak te kunnen maken op een erfenis (overigens zonder resultaat).Ga naar eind147 In weer andere gevallen wisten monniken van adellijke komaf dispensatie van hun kuisheidsgelofte te verkrijgen, om middels een naar werd gehoopt kinderrijk huwelijk de continuïteit van hun lignage te waarborgen wanneer deze door sterfgevallen binnen de familie in gevaar leek te komen.Ga naar eind148
In de middeleeuwse literatuur stuiten we meermaals op personages die als monnik of heremiet een uit de wereld teruggetrokken leven leiden, maar toch op zeker ogenblik de wapens (weer) ter hand nemen. Behalve aan de eerder genoemde titelhelden van Le moniage Guillaume, Le moniage Rainouart en Wistasse le moine, kunnen we in dit verband ook denken aan de hoofdpersonen in Gregorius (ca. 1190) en in Wolfdietrich (ca. 1230). Dat het adellijk bloed zich niet verloochent lezen we in eerstgenoemd werk, van Hartmann van Aue, waar de jonge protagonist als kloosterleerling droomt van en doelbewust kiest voor een ridderlijk bestaan.Ga naar eind149 Van een volkomen andere karakter, want hier niet ingegeven door jeugdig enthousiasme, is de comeback in Le moniage Guillaume van Willem van Oranje, die op gevorderde leeftijd wederom strijd heeft te voeren tegen de heidenen en deze mogelijkheid bij zijn intrede kennelijk al had voorzien. De held had toen tenminste bedongen, zijn zwaard weer te mogen opnemen als de noodzaak daartoe zich voordeed. Ook in de RRmM zien we hoe Miraudijs zich bij zijn moniage van een ‘ontsnappingsclausule’ bedient, waarbij evenwel een significant verschil valt te bespeuren in het voorbehoud dat de protagonist maakt wanneer hij een eigenaardige, dubbele gelofte aflegt op zowel zijn oude als zijn nieuwe ordo. Houdt de epische held in Le moniage Guillaume bij zijn professie de kloosterdeuren enkel op een kier om aldus een terugkeer naar zijn vroegere krijgsleven mogelijk te maken, voor de RmM is het juist de prikkel der liefde die later zijn vertrek zal legitimeren: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hi swoer bi ridderscepe mede
Ende dar toe bi sinen ordinen,
Dat hise tote sine finen
Houden soude ende niet ne brake,
Hen ware alleene bi eere zake,
Of noch geinde aventure,
Dat hi die scone creature,
Clarette, mochte gewinnen.
Dit heeft hi besproken binnen. (RRmM-frm. vs. 148-156)
De ‘de-moniage’ van Miraudijs, na ruim een jaar,Ga naar eind150 zal gelet op deze curieuze clausule niet helemaal uit de lucht zijn komen vallen voor het publiek, ook al niet omdat de auteur hun nog aventure van hun held in het vooruitzicht had gesteld, en bovendien geen ruimte laat voor twijfel omtrent de beproevingen waaronder de protagonist een jaar lang gebukt gaat. Het bestaan in het klooster valt de door ‘mal d'amour’ gekwelde monnik lang niet mee, zo wordt de toehoorders verzekerd, want om Clarette versuchte hi gedichte [...] Ende dogede I swar leven (RRmM-frm. vs. 196 en 306). We mogen hieruit opmaken, dat de intrede van de held blijkbaar minder een daad van devotie was dan van wanhoop aan zijn kansen in de liefde, hetgeen ook wel blijkt uit het passieve karakter van Miraudijs' conversio.Ga naar eind151 Mogelijk schuilt hierin een verband met een gebeurtenis die wordt beschreven in een andere Vlaamse Arturroman, de eerder genoemde Roman van Moriaen. Daar lezen we hoe Percheval, desperaat vanwege zijn uitzichtloze graalqueeste, kiest voor het kluizenaarschap en pas op instigatie van de titelheld zijn hermitage weer voor de hofwereld verruilt. Zijn buitenechtelijke zoon - want dat is Moriaen - voert hem metterdaad terug naar zijn vroegere geliefde, waardoor de roman geheel in de stijl van het genre kan afsluiten met een huwelijk (zij het dit keer niet van de hoofdpersoon). Ook in de RRmM, die als gezegd intertekstueel schatplichtig is aan de Roman van Moriaen, zien we een buitenechtelijk verwekte held zijn ouders uiteindelijk in een huwelijk verenigen, doch hier is het niet de vaderfiguur maar de protagonist zélf die, eveneens ingevolge kennelijke gevoelens van wanhoop, op een religieus zijspoor belandt. Waarna, als markant verschil tussen beide romans, de RmM anders dan Percheval op eigen kracht (met enige stimulans vanuit het Arturhof) de weg naar de wereld hervindt, en aldaar anders dan Moriaen hoogstpersoonlijk huwt met de liefde van zijn leven.
Onmiskenbaar zet de dichter van de RRmM met heel de gang van kloosterzaken de ‘amour’-dimensie van zijn verhaal nog eens extra in de schijnwerpers. Hij versterkt het pikante karakter van een voor clerici toch al moeilijk te verteren ‘de-moniage’ bovendien welbewust, door deze te kruiden met de twee literaire, een werelds publiek ongetwijfeld welgevallige smaakmakers van steekspel en hoofse liefde. ‘Dat de RmM uitgerekend in de hoedanigheid van monnik gewapend en wel deelneemt aan een zo wereldlijk evenement als een toernooi, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
en zich daarbij laat leiden door niets dan amoureuze motieven, moet de toehoorders wel bijzonder vermakelijk zijn voorgekomen’.Ga naar eind152 De wijze waarop de dichter de ‘de-moniage’ van zijn held heeft uitgewerkt, is betekenisvol. Zoals bekend was het verband tussen schijn en wezen in de middeleeuwen veel directer dan heden ten dage, en maakte kleding de man: ‘it was possible to see at a glance the difference between a tonsured priest clad in his habit and a knight accoutred for war’.Ga naar eind153 De schijn kon echter ook bedriegen, zoals in het geval van de Tempeliers en leden van andere geestelijke ridderorden. Die presenteerden zich uiterlijk als ridders, maar waren juridisch geen bellatores doch oratores - ‘So you could not trust your eyes in making the distinction’.Ga naar eind154 Niet minder verwarrend moet het optreden van Miraudijs in de RRmM zijn geweest voor het publiek van het toernooi bij Kardoel, dat op het veld een hoogst onwerkelijke deelnemer zag, zichtbaar bastaardproduct van een kruising tussen ridders en bidders. Aan de ene kant beschermd door sine wapene (vs. 1904), te weten sinen halsberch goet (vs. 1740), en manhaftig strijd leverend Metten spere (vs. 1980), maar anderzijds gekleed in sijn abijt (vs. 1902), voorzien van sine cappe (vs. 1903), met scoen gebonden (vs. 1896) en rijdend op een paard toegerust met houten stijgbeugels Alse die moenke te voerne plagen (vs. 1908), is de monnik-ridder een hybride held, die nadrukkelijk een ‘statement’ maakt door in de hoogst opmerkelijke apotheose van deze episode demonstratief afstand te doen van sine covle (vs. 2097). Dat de RmM zijn toernooitriomf viert door zijn monnikskap, symbool van sinen ordinen (RRmM-frm. vs. 149), in alle openheid in het stof te werpen en de witte mouw waaraan hij zijn riddernaam ontleent, liefdesgeschenk van Clarette, trots aan de coyfie van zijn maliënkolder te bevestigen en pontificaal als minneteken te laten blaien (vs. 2098), is expliciet teken van zijn besluit voor een leven in profane liefde, gesteld tegenover zijn eerdere, zo merkwaardige keuze voor een kuis bestaan in het klooster. In bredere zin symboliseert de handelwijze van de held ook zijn opteren voor een vita curialis in plaats van een vita apostolica, zodat Miraudijs met het publiekelijk afleggen van sinen widen caproen grijs (vs. 2092), als signum van de stand waartoe hij niet langer wil behoren veeleer betekenisdrager dan kledingstuk, de geestelijke roeping naar het tweede plan verwijst ten gunste van een ridderbestaan aan het hof. ‘Mit dem wegwerfen des Habit’, schrijft Alain Demurger in een passage over de Tempeliers die hier illustratief mag heten, ‘vollzog der Bruder einen ersten Schritt zum Bruch mit dem Orden’.Ga naar eind155
Terzijde kunnen we nog opmerken, dat in kleding en uitrusting van de held iets zichtbaar wordt van kleurensymboliek op zijn ridderweg. Waar, aan het begin van Miraudijs' loopbaan, de koningin hem aan het Arturhof had voorzien van enen swerten wapen roc [...] / Van sindale (vs. 165-166), ten teken van zijn status als ‘nieuwe ridder’, en de protagonist bij die gelegenheid van Clarette direct al Ene witte mouwe (vs. 177) ten geschenke had gekregen als symbool van ‘chevalerie’ in dienst van ‘amour’, lijkt de overgangsfase van moniage die aan de symbiose van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
ridderschap en liefde voorafgaat tot uitdrukking te komen in de grijze kloosterkledij van de held. Daarna is het op een paard Al sneewit (vs. 1906) dat de RmM zich ten toernooie begeeft, alwaar hij, zoals we hebben gezien, op de derde en laatste dag zijn witte mouw exposeert ter affichering van zijn nieuwe, wederom wereldlijke status. Waarmee hij, na een start als Die swerte ridder (vs. 257) en een overgangsfase als grijze monnik, uiteindelijk trekken verkrijgt van een profane ‘witte ridder’.Ga naar eind156 In zekere zin treedt de held daardoor in de voetsporen van Fergus en diens Vlaamse tegenhanger Ferguut, ‘die ridder metten witten scilde’,Ga naar eind157 evenwel met het verschil dat waar deze als initiële ridderproef een zwarte ridder verslaat alvorens naderhand te worden tot een witte ridder, de protagonist in de RRmM van meet af aan zelf een zwarte ridder is (en in zijn ridderdebuut twee rode ridders als exponenten van malafide ridderschap verslaat). Dit laatste mag bijzonder heten, want zwart kreeg in de 13e eeuw, ten koste van de kleur rood, steeds vaker ‘le rôle de couleur mauvaise, de couleur du péché, de l'enfer, du paganisme ou de la mort’.Ga naar eind158 Zo duikt in de RRmM zwart ook op als kleur die de afstotelijkheid moet onderstrepen van reuzen (Die swerd hadden huud ende haer, vs. 595) en duivels (Si waren pec swerd alle drie / Ende blakende ogen hadden sie, vs. 3030-3031), terwijl het in veel 13e-eeuwse Arturromans eveneens zwart is, en niet langer rood, dat als kenteken fungeert van de ‘chevalier félon’.Ga naar eind159 Illustratief is hier, dat de Arthurian name dictionary niet minder dan vijftien, meest negatief getypeerde, ‘black knights’ noemt (tegenover twaalf ‘red knights’).Ga naar eind160 ‘De kleur van hun kleding en schild’, aldus Martine Meuwese, ‘onthult vaak iets over hun karakter’.Ga naar eind161 In La Queste del Saint Graal bijvoorbeeld, wordt een toernooi beschreven waarin een team van afkeurenswaardig-wereldse zwarte ridders de strijd aanbindt met een kleinere groep van voorbeeldige, ‘hemelse’, witte ridders.Ga naar eind162 De zwarte ridders delven uiteraard het onderspit, ondanks hun numerieke overwicht én ondanks de steun van Lancelot, aan wie de gebeurtenis later door een kluizenares zal worden uitgelegd. In een Middelnederlandse vertaling van de Oudfranse roman, de Queeste vanden Grale, lezen we over dit mysterieuze toernooi als confrontatie van twee soorten ridderschap het volgende: Het geviel in enen sinxenen dagen
Dattie hemelsce ridders plagen
Eens tornoys jegen die goene
Die eertsche ridderscap waren gewone,
In dire gelike, dat suldi weten,
Dat eerstce ridders waren geheten
Die ridders die sijn in sonden,
Ende die sonder sonde sijn tallen stonden,
Dese vraye ridders ende die fijn,
Hemelsce ridders geheten sijn,
Die vanden heilegen grale
Die queste begonnen altemale.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
Die argeste ridders, die sondaren,
Die metten sonden geladen waren,
Namen swarte coverturen,
Ende die hemelsce witte tier uren,
Daer vele betekent es mede
Magedom ende suverhede.Ga naar eind163
Zijn de zwarte ridders in deze episode van de Queste al vertegenwoordigers van verwerpelijke wereldse waarden, nog erger is het gesteld met sommige van hun tegenhangers in de 13-eeuwse niet-historische Arturroman. Martine Meuwese stelt vast: ‘Zwarte Ridders zijn doorgaans slecht en soms zelfs duivels’.Ga naar eind164 Dat zij inderdaad vaak worden geassocieerd met duivel en hel, is te zien in Middelnederlandse ridderromans als Karel ende Elegast, Ferguut, Walewein, Moriaen, Die Wrake van Ragisel en Walewein ende Keye, en in dat licht is het opmerkelijk dat de dichter van de RRmM zijn held een zwarte wapenrusting aanmeet. Voor hem is het blijkbaar, naar het voorbeeld van Le conte du graal, nog steeds het personage van een rode ridder dat inordinatio en onridderlijk gedrag belichaamt.Ga naar eind165
In het voorgaande kan, waar ik termen heb gebezigd als ‘kritiek’, ‘repliek’ en ‘riposte’, onbedoeld de indruk zijn gewekt dat de RRmM, althans in het hier besproken verhaalgedeelte, een roman is met een wel heel serieuze inslag, het werk van een dichter die meent profane idealen van werelds ridderschap en schitterend toernooibedrijf in bescherming te moeten nemen tegen kerkelijke malitia-opvattingen. Om dit mogelijke beeld, dat geen recht doet aan het luchtige karakter van het verhaal, te corrigeren, wil ik ter afronding van deze bijdrage met enkele voorbeelden de humoristische dimensie belichten van de toernooiepisode in onze zo fascinerende roman. | |||||||||||||||||||||||||||
Kritisch én komischIn een samenleving die reeds langdurig propaganda maakte voor een ‘chevalerie celestiel’, en in een context ook waar clerici bij herhaling de pijlen van hun kritiek richtten op het toernooiwezen, voert een Vlaamse dichter in de tweede helft van de 13e eeuw een held van een Arturroman ten tonele die eerst zijn debuut maakt als exemplarisch ridder, vervolgens tegen alle sociale en literaire verwachtingen in zich laat overhalen tot moniage, daarna niet minder verrassend in de hoedanigheid van verliefde monnik-ridder de zege behaalt in een steekspel waar de winnaar de hand wacht van Clarette, om uiteindelijk op de slotdag van dat toernooi in een spectaculaire climax, die de vervulling inluidt van zijn langgekoesterde huwelijkswens, zonder enige aarzeling zijn vita contemplativa weer te verruilen voor een vita curialis, een leven in de wereld van het hof zoals dat waarschijnlijk ook toonaangevend is geweest voor het publiek van de roman. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||
Via dit verhaalgebeuren geeft de auteur van de RRmM er blijk van, boven een religieus georiënteerd ridderschap de voorkeur te geven aan een andere, profane en binnen de 13e-eeuwse matière de Bretagne als conservatief te beoordelen symbiose: die van ‘chevalerie’ en ‘amour’.Ga naar eind166 Tegelijk kiest hij daarbij in mijn visie, op een manier die getuige contemporaine werken als Le Roman du Hem en vooral Le Tournoi de Chauvency helemaal en vogue was, partij in een langlopende controverse rond het toernooiwezen. Door literair stelling te nemen in deze ‘schroffer Gegensatz zwischen laikaler und kirchlicher Auffassung’,Ga naar eind167 werpt de Dietse dichter zich op als advocaat van ‘cette morale chevaleresque par laquelle la noblesse cherche à faire son unité’,Ga naar eind168 een standsbewustzijn dat bij uitstek vorm had gekregen in het toernooi als ultieme representatie van hoofse ridderidealen. Al in de 19e eeuw was Alwin Schultz de merkwaardige rol van de RmM als monnik-ridder in een toernooi opgevallen, een rol die hij terecht in verband bracht met de kritische kijk van de Kerk op het steekspel. ‘In Deutschland und Frankreich scheint man sich um die Concilienbeschlüsse, wenigstens soweit sie das Turnierwesen betrafen, nicht besonders gekümmert zu haben’, merkt de geestelijke voorvader van Joachim Bumke op in zijn lijvige boek over hoofse cultuur, en hij onderbouwt deze constatering met een verwijzing naar de handeling in de RRmM. Dáár immers ‘wird sogar von einem Ritter erzählt, der ins Kloster gegangen ist, trotzdem aber, die Kutte über die Rüstung tragend, sich am Turnier betheiligt’!Ga naar eind169
Om een fundamentele kritiek op de wereld van kerk en klooster, of om een satire op het contemplatieve leven zoals eerdere Oudfranse moniage-teksten die boden, was het de Dietse dichter bij dit alles zeker niet te doen in zijn roman. Tegen zulk een interpretatie verzet zich al het gegeven dat de monnik-RmM door zijn (weliswaar tegensputterende) abt, die zijn vertrek betreurt maar niet zijn wens tot deelname aan het steekspel als zodanig veroordeelt, van wapenrusting, paard en pecunia wordt voorzien, zodat hij beschikt over de middelen om te kunnen deelnemen aan het kandidatentoernooi om de hand van Clarette. Ook de gastvrijheid die de protagonist onderweg naar het toernooi ten deel valt in enkele andere kloosters van zijn orde wijst allerminst op anticlericale intenties, zoals deze zich in de 12e en 13e eeuw wel manifesteerden in bijvoorbeeld de satirische Ysengrimus, de Roman de Renard en diverse fabliaux. Laat staan dus dat er in de Vlaamse roman blasfemische bedoelingen in het spel zouden zijn. Niet voor niets had Clarette de jonge held bij zijn ridderwijding met klem gevraagd, zijn geloofsverplichtingen als ridder niet te veronachtzamen: Hord messe gerne in elker stede (vs. 183)!Ga naar eind170 Het oogmerk van de dichter lijkt vooral te zijn geweest, zijn bedenkingen bij enerzijds de literair geventileerde religieuze ridderschapsidealen uit zijn tijd, en anderzijds de clericale toernooikritiek die in de loop van de 13e eeuw haar hoogtepunt bereikte, in een humoristische vorm te verpakken. In zijn creatieve uitwerking mogen we de moniage van de RmM en de daarop volgende gebeur- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||
tenissen derhalve rekenen tot de ‘komischen Mönchwerdungen’ uit de ridder-romans.Ga naar eind171 Het incognito optreden van een ridder in een toernooi bood, getuige de uitdossing van Tristan en zijn team van Tafelronderidders als jongleurs in Tristan ménestrel, op zich al komische mogelijkheden voor een literator die de bedoeling had zijn toehoorders een lach te ontlokken. Maar de auteur van de RRmM gaat nog een vermakelijke stap verder door de topos van een anonieme ‘chevalier tournoyeur’, hier in combinatie met ‘Le motif du tournoi dont le prix est la main d'une riche et noble héritière’,Ga naar eind172 te verbinden met het moniage-gegeven uit leven en literatuur. Daarbij is het niet allereerst de kloosterintrede zélf die met humor wordt beschreven (al kunnen we de curieuze clausule die Miraudijs opneemt wanneer hij zijn gelofte aflegt bezwaarlijk serieus nemen), maar zijn vooral de aansluitende riddercompetitie en de stapsgewijze ‘demoniage’ van de protagonist van een komisch, zelfs kolderiek karakter. Laten we dit aan de hand van een drietal voorbeelden nader bezien.
Zodra de RmM, na een jaar van amoureuze ontbering in het klooster, ter ore komt dat Clarette de inzet vormt van een toernooi, ontstaat een absurde situatie. De jonge broeder wil koste wat kost (Comter mi goet af ofte pine, vs. 1853) meedingen naar de hand van zijn geliefde, en hoopt met een profijtelijk maar wel erg aards aanbod toestemming daartoe te verkrijgen van zijn abt, aan wie hij immers gehoorzaamheid verschuldigd is: Eest dat ic den prijs gewinne
Ende die scone die ic minne,
Ic sal den cloester rike maken. (vs. 1860-1862)
De kloostervader voelt er evenwel weinig voor om de voortreffelijke held, die alleszins een sieraad vormt voor zijn geloofsgemeenschap, weer aan de wereld prijs te geven. De dialoog die zich dan ontspint wordt tot een ridicule koehandel, wanneer de abt in een tegenbod aan de verliefde monnik promotie belooft tot bedrijfseconoom:Ga naar eind173 Laet varen, broder, hets baraet.
Ic sal u maken nu treserier,
In dien dat gi wilt bliven hier. (vs. 1865-1867)
In een scherp contrast met de gang van zaken in Le moniage Guillaume, waar de broeders Willem liever kwijt zijn dan rijk, willen in de RRmM naast de abt ook alle monniken de held graag voor hun orde behouden, want zij baden dat hi bleve daer (vs. 1870). Tevergeefs echter: En bescoet hen allen niet een haer (vs. 1871)! Er lijkt dan een impasse te ontstaan wanneer de protagonist toezegt om voorgoed naar het klooster te zullen terugkeren als hij niet slaagt in zijn opzet om Clarette te veroveren, terwijl de abt hem er resoluut op wijst dat hij, wanneer hij faalt in het toernooi, zijn kloostergelofte zal hebben verbroken: U ziele zal dan in vresen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
staen (vs. 1881)! Zelfs met dit weinig aanlokkelijke vooruitzicht houdt Miraudijs evenwel voet bij stuk: Ic moet ember sijn ten tornoye,
Gaet mi te vromen oft te vernoye,
Daer ne mach noch af noch toe (vs. 1886-1888)
De scholastieke wijze waarop de abt hierna het dilemma voor de held oplost, met een spitsvondig compromis waar de dichter doelbewust op heeft aangestuurd, is even kluchtig als ongerijmd: dan zal de monnik zijn kloosterkleding moeten blijven dragen totdat hij het toernooi en de bijbehorende prijs daadwerkelijk gewonnen heeft! Het gevolg van deze even gezochte als dwingende raad is bekend: niet als ridder, maar als martiale monnik zal de protagonist participeren in de competitie om Clarette. Van een niet minder komische signatuur is de manier waarop de RmM zijn opwachting maakt in het toernooi. De in monnikspij, maliënkolder en grijze monnikskap gehulde held, op het punt zich te storten in di porsse (vs. 1972), ziet zich eerst geplaatst tegenover een groep colvenaren (vs. 1943), met knotsen bewapende knechten van wie één hem zijn sneeuwwitte strijdros tracht af te nemen.Ga naar eind174 Dat is een kolfje naar de hand van de ontketende kloosterling, zo blijkt, want met het aan zijn belager ontnomen slagwapen mept de monnikridder om zich heen dat het een lieve lust is: Hi sloechse neder bi II, bi drien (vs. 1960)! Zo'n colve als de held hier zwaait, hoewel al in de 13e eeuw ook door ridders gehanteerd (figuur 9),Ga naar eind175 gold nochtans in de hoofse romans uit deze periode als weinig chevaleresk. In de Jüngeren Titurel (ca. 1270) bijvoorbeeld wordt een toernooi, om reden dat dames zouden toekijken, ‘op een waardige wijze opgezet: men wilde elkaar niet met knuppels slaan, maar elkaar in een ridderlijke jost uit het zadel lichten’.Ga naar eind176 Dat de held van de RRmM in de eerste fase van een toernooi als minnekamp niettemin wordt opgevoerd als monnikknuppelaar (en daarbij klaarblijkelijk geen hinder ondervindt van de lans die hij moet meetorsen), vergroot het toch reeds burleske karakter van deze episode in de roman nog aanzienlijk. Iets dergelijks geldt ten slotte ook voor de techniek waarmee de dichter het optreden van de protagonist beschouwt door de ogen der toeschouwers en deelnemers. Zal het toernooiterrein op de derde en laatste dag uiteindelijk worden tot toneel van een demonstratieve ‘de-moniage’ van de held, in eerste instantie is veeleer sprake van een voor omstanders beangstigende ‘demoniage’, omdat de verbijsterde aanwezigen vrezen dat in de ongenaakbare monnik een bovennatuurlijke kracht schuilt: Hets die duvel, ens geen man, / Die dus die ridders vellen can (vs. 1982-1983; vgl. ook vs. 1962 en vs. 2021)! Maakten in de 13e eeuw clerici die tegen toernooien ageerden regelmatig melding van demonen die het zouden hebben voorzien op de zielen van deelnemers en gevallenen (figuur 8 en 9), en legden zij ook op andere manieren verband tussen toernooi, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||
duivel en hel,Ga naar eind177 in de RRmM wordt deze associatie op een voor het publiek ludieke wijze gepareerd met een nieuwe verbinding, die tussen duivel en monnik. Saillant detail daarbij is, dat Miraudijs in de RRmM nadrukkelijk niét, zoals bijvoorbeeld Moriaen in de gelijknamige roman ondervindt, als zwarte ridder ongunstige associaties oproept bij anderen, maar zulks juist doet met uitgerekend zijn kloosterlijk alter ego in het steekspel. Deze drie voorbeelden in onze roman van een humoristisch variëren op en combineren van de topoi moniage, incognito en meerdaags huwelijkstoernooi, onderbouwen naar mijn oordeel de stelling dat de RRmM primair zal hebben gefunctioneerd als entertainment, en pas in de tweede plaats als drager van een meer of minder ernstig te nemen boodschap, als ‘een in de uitwerking vooral komische reactie op het christelijk georiënteerde ridderschap’ in de vorm van ‘een pleidooi-met-een-knipoog voor een werelds, door liefde geïnspireerd ridderschap’.Ga naar eind178 Een onderhoudende roman derhalve, die tegelijkertijd een ‘Apologetik des Turniers’ vormt door in de hier besproken episode ook nog even de clericale criticasters van het steekspel op de hak te nemen; dit middels een ‘moine tournoyeur’ die acteert in een riddertreffen met profane liefde als inzet, doel en beloning, en die ten laatste ook vastbesloten voorrang geeft aan een vita activa als echtgenoot boven een kuise vita religiosa. | |||||||||||||||||||||||||||
BesluitIn het verhaalgedeelte dat op de voorgaande bladzijden centraal stond, toont de RRmM net als Le moniage Guillaume en Le moniage Rainouart ‘den Rahmen des Moniage [...], nämlich Mönchwerdung (mit Wiederaustritt aus dem Kloster)’, waarbij onze held evenwel wordt tot een nieuw type ‘heroïschen Mönch’,Ga naar eind179 want volgeling van vrouwe [...] Venus (vs. 676). Het optreden van Miraudijs als martiale monnik getuigt, als repliek op het literair gepropageerde ideaal van een ‘chevalerie celestiel’ en als riposte op de toernooikritiek der oratores, van originaliteit en vakmanschap bij de Vlaamse dichter. In opzet en uitwerking van moniage en toernooi in zijn verhaal heeft de auteur zich mogelijk laten inspireren door wat hij in de werkelijke wereld van het steekspel heeft kunnen opmerken, of door wat hij anderen daarover had horen vertellen: hoe gewapende clerici met even veel vuur als door de wol geverfde ridders deelnamen aan het door de Kerk verguisde steekspel, en hoe ridders zich, tot plezier ongetwijfeld van collega's en toeschouwers, uitdosten als hen die zo dikwijls kritiek uitten op het hoofse festijn dat het toernooi voor de ridderschap geworden was. Over de reacties op deze kerkelijke kritiek heeft Sidney Painter midden vorige eeuw opgemerkt: ‘the replies of the other side must be pieced together from sly, fugitive passages scattered through the mass of contemporary literature’.Ga naar eind180 Eén van de stukjes van deze puzzel, een mozaïek dat inmiddels voor een belangrijk deel vorm heeft gekregen dankzij de boeiende studie van Martina Neumeyer, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||
wordt, naar ik in deze bijdrage aannemelijk hoop te hebben gemaakt, gevormd door de RRmM. Het beeld van het toernooi zoals dat uit deze roman zowel als uit andere verhalen naar voren komt, is er een van interactie tussen leven en literatuur: ‘“the poetry of history” and the history of poetry are inextricably intertwined’.Ga naar eind181 Het is bij uitstek in het steekspel, dat iets als een ‘Osmose zwischen Literatur und historischer Lebenswelt’ zichtbaar wordt.Ga naar eind182 In de woorden van William Jackson: ‘Die gegenseitige Beeinflussung von Literatur und Lebenswirklichkeit im Mittelalter tritt auf kaum einem anderen Gebiet so deutlich zutage wie in der Geschichte des Turniers’.Ga naar eind183 Onmiskenbaar treedt tussen de werkelijke wapenspelen en de idealiserende representatie daarvan in de hoofse romans een soort symbiose op.Ga naar eind184 Waren het enerzijds de ‘romance ideals that themselves acted upon and changed society’,Ga naar eind185 waarbij vooral Arturromans hofbewoners konden inspireren tot het organiseren van ‘tafelronden’ als amalgaam van toernooi en toneel, omgekeerd blijkt van het zich steeds theatraler presenterende toernooiwezen en de reacties daarop door de Kerk al evenzeer invloed te zijn uitgegaan op fictieve verhalen in de volkstaal. Naast de Frauendienst, waar tijdens Ulrichs ‘Venusfahrt’ Zacheus van Himmelberg in het steekspel zijn opwachting maakt als zwarte monnik, toont ook het Vlaamse verhaal van de Ridder met de Mouw, met een verliefde toernooiheld gehuld in grijs habijt, hiervan een vermakelijk voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Verantwoording illustraties
|
|