Voortgang. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Fraye historie ende al waer’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het verhaalGa naar eind8Over de ontstaansgeschiedenis van Karel ende Elegast is weinig bekend. Waar en wanneer de tekst geschreven werd, is volkomen onzeker. Er is geen volledig bewaard handschrift overgeleverd. Uit de veertiende eeuw stammen zes - niet op elkaar aansluitende - tekstfragmenten. Het meest recent (in 1985) ontdekte fragment bestaat uit zeventien strookjes die gebruikt zijn ter versteviging van een boekband. Wel zijn vijf ‘min of meer volledige drukken’ bewaard gebleven die tussen circa 1484 en 1608 vervaardigd zijn. Maar wanneer de oorspronkelijke tekst precies geschreven is, is niet bekendGa naar eind9. Misschien ligt de ontstaansdatum in het midden van de dertiende eeuw. Karel ende Elegast bestaat uit vier episoden. De inhoud laat zich samenvatten in onderstaand schema.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De structuur van de tekst is nauw verbonden met de thematiek en de rol van de personages. Het verhaal is duidelijk gestructureerd in vier episoden, die zich afspelen op verschillende locatiesGa naar eind10. De eerste episode is gesitueerd ‘T'Engelem’ (vs. 5, te Ingelheim), in Karels paltsGa naar eind11. De keizer krijgt hier de opdracht van de engel en gaat met de nodige dosis onzekerheid op pad. In de tweede episode - nog steeds in het holst van de nacht - rijdt Karel door het hem onbekende woud waar Elegast heer en meester is. Hier verschijnt dit personage dan ook voor het eerst ten tonele, zwart als de nacht waarin hij als rover zijn brood ‘verdient’. Eggerics burcht is de plaats van handeling in de derde episode. Hier wordt de samenzwering aangekondigd en afgeluisterd en blijkt de machtige vazal een verrader te zijn. De hofdag staat centraal in de vierde episode, die zich weer afspeelt in Ingelheim waar nu alledrie de personages - Karel, Elegast en Eggeric - aanwezig zijn. Opvallend aan deze laatste episode is de overeenkomst met, of liever: tegenstelling tot de eerste. In beide gevallen zorgt God dat zijn beschermeling ongezien zijn kasteel betreden respectievelijk verlaten kan. Maar Karels kennis bij zijn terugkomst in Ingelheim is echter gespiegeld aan die in de eerste episode; zijn ongeloof en wantrouwen hebben plaatsgemaakt voor begrip en dankbaarheid. En ook de feodale verhoudingen zijn in de laatste scène omgekeerd ten opzichte van die in het begin. Wordt Elegast in de tweede episode geïntroduceerd als een verbannen vazal die leeft van het beroven van geestelijken, naarmate het verhaal vordert blijkt zijn trouw aan de koning en in de laatste episode wordt hij zelfs in ere hersteld. Een tegenovergestelde ontwikkeling maakt Eggeric door. De ogenschijnlijk trouwe leenman en zwager van de koning blijkt een verrader van de bovenste plank. Hierdoor kan het zo zijn dat aan het slot van het verhaal de edelman van aanzien wordt opgeknoopt en een banneling zijn vrouw, de zuster van de keizer, mag huwen. Janssens ziet in het verhaal ‘twee niveaus van leenverhouding: God-Karel en Karel-Elegast/Eggeric’, waarbij op het eerste niveau God als opperste leenheer Karel beschermt, helpt en (indirect) waarschuwtGa naar eind12. Karel is als leenman ‘aanvankelijk aarzelende’, maar toch gehoorzaam. Op het tweede niveau vindt een wisselwerking plaats: ‘de schijnbaar ontrouwe Elegast blijkt in de loop van het verhaal een trouwe leenman te zijn; Eggeric, trouw in schijn, blijkt een verrader’. Door Gods opdracht uit te voeren, komt het verraad en daarmee de ware feodale verhouding aan het licht. Aan de hand van deze tweedeling concludeert Janssens dat Karel ende Elegast ‘een verhaal van trouw en verraad’ is. Hij noemt de tekst een ‘vorsten- en vazallenspiegel’ dat zijn hofpubliek ‘via een exemplarische geschiedenis op zijn plichten [moet] wijzen’. Het feit dat de eerste drie episoden zich 's nachts afspelen is niet alleen functioneel (inbrekers en rovers gedijen op dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur het best: Karel kan zijn opdracht vervullen en Elegast ontmoeten), maar ook symbolisch: het doel van Karels tocht kan het daglicht letterlijk niet verdragen. Niet voor niets speelt de laatste episode zich wél overdag af. De samenzwering is aan het licht gekomen en Karel beseft dat God hem niet zomaar uit stelen stuurde. Pas nu kunnen de personages de rol spelen die echt bij hen past: Karel hoeft zich niet langer voor te doen als Adelbrecht, Elegast is rover-af en de ontrouwe Eggeric moet hangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. RollenIn het verhaal spelen Karel en Elegast verschillende rollen. Karel verandert van een slaperige koning die zich niet goed raad weet met Gods gebod in een rechtvaardig en respectabel vorst. Tussendoor speelt hij Adelbrecht de superdief, wat tot een lachwekkende mislukking leidt. Elegast op zijn beurt wisselt net zo moeiteloos van rol: van rovende banneling naar tovenaar en van tovenaar naar trouwe vazal. Dat deze karakterwisselingen nauw verbonden zijn met de structuur en thematiek van de tekst, wordt in deze paragraaf duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarelHet is nacht als Karel door de engel wordt bezocht. De koning slaapt en heeft duidelijk weinig lust te ontwaken, bovendien begrijpt hij Gods opdracht niet. Na flink aandringen van de engel (in totaal beveelt hij tot drie maal toe uit stelen te gaan) besluit Karel te vertrekken: ‘Ic sel dief wesen, al ist lachter’ (vs. 101). Maar hij kan het niet nalaten zijn tegenzin en twijfel duidelijk te maken. De koning kleedt zich ‘Mit sinen dieren gewaden’ (vs. 132): zijn ‘zondagse pak’. Ook neemt hij oogverblindend mooie wapens mee. Kennelijk denkt Karel dat hij als inbreker tiptop gekleed moet zijn. Een vreemde gedachte, maar in combinatie met zijn aanvankelijke protest en twijfel wordt duidelijk dat de koning zich geen raad weet met de situatie. Uit Karels reactie blijkt ook de absurditeit van Gods gebod. Een oproep de ongelovigen te bestrijden en Zijn naam te verspreiden, had meer voor de hand gelegen. Bovendien is Karel een rijk man en lijkt stelen geen hoger doel te dienen: ‘Wat node soude mi sijn dan / Te stelen ellendich man? / Waer om ontbiedet mi dit God? (vs. 75-7). Dankzij Gods almacht en persoonlijke bescherming kan de koning ongezien het kasteel verlaten. In de tweede episode verandert Karels rol. Rijdend door het donkere woud, vast van plan uit stelen te gaan, overdenkt de koning zijn gewoonlijk felle optreden tegen dievenGa naar eind13. De inhoud van de lange monoloog liegt er niet omGa naar eind14. Karel was gewoon ‘dieve te hatene’ (vs. 203), maar voelt nu waardering groeien voor rovers en inbrekers, omdat ze toch een onzeker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan leiden. Karel gaat zelfs zover, dat hij zweert deze lieden nooit meer te laten doden ‘doer cleynen scat’ (vs. 214)Ga naar eind15. Een opmerkelijk geluid uit de mond van een keizer wiens taak het is roofridders te vervolgen. En dan volgt een merkwaardige overgang in de monoloog. Als vanzelf gaan Karels gedachten uit naar Elegast, die hij ‘om cleyne sake’ (vs. 217) verbannen heeft en die nu noodgedwongen van de roof moet leven. Die cleyne sake hoeft niet letterlijk genomen te worden (als bewijs van Karels onredelijke veroordeling?). Het is namelijk heel goed mogelijk dat Karel de geschiedenis met Elegast hier bagatelliseert, omdat hij in de verbannen hertog de enige redding uit deze ongewone situatie zietGa naar eind16. Karel betreurt Elegasts ‘dicke sorghe’ (vs. 220) en heeft spijt van zijn vonnis. Hij benadrukt dat Elegast ‘en steelt gheenen armen man’ (vs. 244) en vertelt vervolgens smakelijk hoe de banneling ‘slechts’ ‘Bisscoppen ende canoniken, / Abden ende moniken, / Dekenen ende papen’ (vs. 249-51) tot zijn slachtoffer maakt; arme mensen laat hij met rust. Wat opvallend is aan deze levensbeschrijving van Elegast, is dat niet de verteller, maar Karel degene is die haar uitspreekt. Daarmee treedt hij zelf op als verteller. Met andere woorden: Karel speelt een literaire rol. Hij introduceert Elegast en presenteert diens portret, niet de verteller, zoals het publiek zou verwachten. Als beschermheer van de kerk hoort keizer Karel niet te spreken te zijn over Elegasts gesteel van de rijke clerus (ook al worden de arme mensen zo gespaard). Maar als verteller (wat Karel nu is) hoeft hij de Kerk niet in bescherming te nemen. Het is ook alleen in deze literaire rol dat Karel tot een dergelijke conclusie kan komen en een bewonderend portret presenteert van de roofridder Elegast. Karels bede Elegast te ontmoeten, wordt gehoord. Vragen van de meesterdief worden door de koning ontweken: ‘Ghi vraget mi so menich dinc, / En wistu hoe berechten. / Ic heb liever, dat wi vechten / Dan ict u seide bi bedwanghe’ (vs. 368-71). Tijdens het gevecht toont Karel zijn edelmoedigheid: als Elegasts zwaard gebroken is, staakt hij de strijd. Karel treedt op als een edele ridder, als een held uit een Arturroman. Wanneer de koning zich vervolgens aan Elegast bekend maakt als Adelbrecht (‘de door adel schitterende’), speelt hij een rol. Elegast is voor Karel de koning op de vlucht, in Adelbrecht de mederover zal hij geen gevaar zien. Maar in plaats van zich als collega-dief te presenteren die net als Elegast alleen van rijke geestelijken steelt, pocht Karel in zijn rol van Adelbrecht dat hij placht ‘(...) te stelen over recht / In kerken ende in cluysen / Ende in alle Gods husen. / Ic stele alderhande saken; / En late niemant met ghemaken / Den rijcken ende den armen, / Ic en achte niet op hoer carmen’ (vs. 570-6). Een komische toepassing van de betekenis van de naam Adelbrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat Elegast Adelbrecht gelooft lijkt vreemd: Karel draagt immers zijn mooiste kleren. Uit nood gaan stelen, is wel het laatste wat je bij de fraai uitgedoste man zou verwachten. Maar volgens Janssens heeft ‘de functionaliteit in het handelingsverloop (...) voorrang boven een realistische weergave van de werkelijkheid’Ga naar eind17. Elegast ‘ziet’ Karels sjieke kleding niet. Met zijn voorstel bij de koning (Karel zelf dus) in te breken, stelt Karel Elegast op de proef. Pikant is dat Karel als superrover opmerkt dat koning Karel zijn schatten ook niet op eerlijke wijze heeft verkregen: ‘Die scat is qualic ghewonnen’ (vs. 589). Elegast vertelt hoe vals Eggeric is, maar de onwetende Karel gaat daar niet op in. Reden voor de koning om in te stemmen met Elegasts plan bij de verrader in te breken, is het feit dat de burcht ook bewoond wordt door zijn eigen zuster. Mocht Karel gesnapt worden ‘Si souden node laten hanghen’ (vs. 669). Met Karels grootspraak wordt afgerekend in de derde episode. Om in zijn rol als superrover geloofwaardig te blijven, besluit Karel onderweg een ploegijzer te stelen. In de waan dat dit het ideale inbraakinstrument is, wil hij er een gat in Eggerics kasteelmuur mee maken, tot grote hilariteit van de ervaren Elegast: ‘Doe stont Elegast ende loech / Ende vraechde waer hijt dede maken: / ‘Constic tsmeesters huus gheraken, / Ic dede maken sulc een. / Dus ghedaen en sach ic noyt gheen / Beseghen tot sulken sticken, / Daermen mueren mey doer soude picken.’ (vs. 721-7). Adelbrecht, een bedreven inbreker? Elegast weet nu wel beter: ‘Hi en dochten geen behendich dief (vs. 756). Janssens wijst er op dat de diefstal van het ploegijzer niet per se gezien hoeft te worden als ridiculisering van Karel. ‘Het was immers bekend dat bij huisdiefstal met braak het ploegkouter hét normale brekerinstrument was’ en ook Karel de Grote zal dit door ‘zijn contacten met politionele functionarissen’ geweten hebben. Niet zozeer het feit dat de keizer in zijn rol van gewiekste rover voorstelt een ploegijzer als inbraakinstrument te gebruiken toont Karels amateurisme, maar ‘zijn naïeve overtuiging dat hij daarmee meent een kasteel te kunnen binnenbreken’Ga naar eind18. Karel kan zijn rol als superrover niet waarmaken omdat hij geen praktijkervaring heeft. Als Elegast even later het ‘cruyt’ ongemerkt uit Karels mond weet te stelen, ontmaskert hij Adelbrecht: Karel stelt als dief niets voor, zijn opschepperij is in de kiem gesmoord. Elegast kan er hartelijk om lachen en stelt verder geen vragen. Karel waagt het niet een weerwoord te geven. Pas na Elegasts verhaal over de beraamde moordaanslag, begrijpt Karel waarom hij uit stelen moest gaan: ‘Doen wiste Karel wel te voren, / Dat hem God te stelen ontboot / Om te bescudden vander dood.’ (vs. 971-3). Nog eenmaal stelt Karel Elegast op de proef. Als de meesterdief hem over het verraad verteld heeft, reageert Karel onverschillig: ‘Sterft die coninc, so is hi doot’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(vs. 985), wat Elegast woedend maakt. Verzekerd van zijn trouw, neemt Karel zich voor Elegast spoedig in ere te herstellen. In de laatste episode, het is weer dag, treedt een heel andere Karel op. Vanaf nu is hij een echte koning, leenheer en rechter. Hij laat zich adviseren door zijn raadslieden en handelt beheerst en rechtvaardig als hij Eggeric beschuldigt van hoogverraad. Kroongetuige Elegast wordt eervol behandeld. Voor het tweegevecht tussen Eggeric en Elegast begint, bidt de koning God ‘(...) dat hi moest scheiden / Den camp ende tghevechte / Na reden ende na rechte (vs. 1265-7). En als het duel maar onbeslist blijft, vraagt Karel Hem te ‘corten desen strijt’ (vs. 1368). Het gebed wordt natuurlijk terstond verhoord. Zoals beloofd, wordt Elegast in ere hersteld en krijgt hij Karels zuster. De feodale orde is hersteld. Samenvattend: als verteller en vol lof introduceert Karel Elegast bij het publiek, in zijn rol van de genadeloze Adelbrecht beweert hij een superrover te zijn en in de praktijk blijkt hij als dief ronduit lachwekkend. Karels optreden in de vierde episode is geheel conform de rol van de vorst in het chanson de geste. Ironie en humor zijn verdwenen. Hoe laten deze ogenschijnlijk onlogische veranderingen in Karels portret zich verklaren? De wisseling van rollen is een vorm van literaire fictie. Karel speelt verschillende literaire rollen: hij redeneert vanuit een rationeel perspectief (hij gaat bijvoorbeeld in discussie met de engel) en speelt als Adelbrecht zelfs een komieke toneelrol. Deze presentatie van Karel in verschillende literaire rollen kon ontstaan door de autonomie van de auteur als poeta fictor. Als schrijver van fictie kan de auteur zijn personages laten doen wat hij wil. Oók als die personages ‘echte’, bestaande personen zijn. De rol van Karel als mislukte dief is een fictionalisering van de geschiedenis en daarmee van het portret van Karel de Grote zoals dat in chansons de geste gepresenteerd wordt. Een scherp contrast met de ‘historische’ koning dus. De auteur kan door het gebruik van literaire fictie een komisch spel spelen met het traditionele genre van het chanson de geste. Hoewel hij zegt ‘fraye historie’ te gaan vertellen en zijn publiek ook ‘ware geschiedenis’ laat verwachten, voert de auteur Karel op in een fictieve literaire rol. Hij laat de historische Karel zó een afwijkende rol spelen (als (mislukte) diefGa naar eind19, oneerlijk koning, verteller) dat het publiek zich wel bewust móest worden van de sterke fictionalisering. Zo wordt een literair spel gespeeld met het portret van de held uit het chanson de geste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ElegastIn de tweede episode vertelt Karel wie Elegast is: een roofridder, maar wel één met een goed hart. Hij leeft met zijn leenmannen in het woud. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien, is Elegast gedwongen te roven en stelen. Maar dat doet hij alleen van rijke geestelijken; arme mensen en kooplieden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat hij met rust. Het is nacht als Karel Elegast ontmoet en hij hem met zijn zwarte tenue voor de duivel houdt. Waarom precies Elegast door de koning verbannen is, komt het publiek niet te weten. Vaststaat dat hij wel het een en ander op zijn geweten heeft: een machtig vazal wordt immers niet zomaar verdreven. Elegast is nog steeds trouw aan zijn koning en weigert op voorstel van Adelbrecht bij hem in te breken. Vreemd is, dat Elegast zegt al eens eerder bij Karel te hebben gestolen: ‘Die coninc is te mi so gram, / Om dat ic hem eens nam / Van sinen scatten’ (vs. 1026-8). Bang als hij is voor bestraffing, weigert hij de koning persoonlijk in te lichten over het complot. Toch ving hij in zijn handschoen - als bewijsmateriaal - het bloed op dat uit de neus van Eggerics vrouw droop, nadat Eggeric haar in bed geslagen had omdat ze protesteerde tegen het beraamde complot. Elegast verschool zich tijdens zijn inbraak onder het echtelijk bed. Was Elegast eerst alleen roofridder, in de derde episode ontpopt hij zich als tovenaar. Door het ‘cruyt’ kan hij dierentaal verstaan. Als een hond en een haan ‘in haer Latijn’ vertellen dat de koning in de buurt is, schrikt de banneling hevig. De dieren spreken de waarheid: Karel is zeer dichtbij, maar Elegast begrijpt de boodschap niet. Dit ironiseert hem in zijn rol als tovenaar. Een meesterdief blijkt hij wel: het ‘cruyt’ weet hij heel behendig uit Karels mond te stelen. Om ongestoord zijn gang te kunnen gaan, laat Elegast na de tweede inbraak de bewoners van Eggerics burcht door middel van een toverspreuk inslapen. Een overeenkomst met de eerste episode waarin God de bewoners van Karels kasteel in slaap bracht en Karel ongemerkt kon vertrekken. Elegasts toverkunst houdt echter niet lang stand: Eggeric ontwaakt door de rinkelende bellen van het zadel. Zo'n geweldig tovenaar is Elegast dus niet: God deed het beter. Hij wil immers dat Karel het fatale complot ontdekt. Daarmee blijkt dat God de regisseur van het verhaal is. Zoals gezegd, speelt de laatste episode bij daglicht. Elegast heeft weer een andere rol. Hij is geen tovenaar of dief meer, maar een ‘reële’ ridder; een vazal in een gerechtelijke tweekamp. Als Elegast ten overstaan van de keizer en zijn raadslieden de ontdekking van het verraad uit de doeken mag doen, blijkt zijn monoloog een bijna letterlijke weergave te zijn van de door de verteller beschreven ‘slaapkamerscène’Ga naar eind20. ‘Door deze vrijwel letterlijke weergave krijgt Elegasts getuigenis een grotere geloofwaardigheid’Ga naar eind21. Verteller en personage smelten even samen. Eggerics verraad is onthuld en Elegast is nu de trouwe vazal van Karel, zoals het hoort. Vele verhalen over de heldendaden van Karel de Grote en de zijnen (chansons de geste) bezitten wonderbaarlijke of bovennatuurlijke elementen. Zo ook Karel ende Elegast. Elegast bezit magische krachten. Algemeen wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen wonderen: het wonderbaarlijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(miraculeuze), het magische of toverachtige en het (ver)wonderlijke of fabelachtigeGa naar eind22. In de derde episode bedient Elegast zich van toverkunst en verandert zo van een roofridder in een tovenaar (dus categorie ‘het magische’). Volgens Duijvestijn is het wonderbaarlijke in Karel ende Elegast een uiting van de bijzondere relatie tussen God en Karel. Miraculeuze handelingen maken ‘de superioriteit van de christelijke God zichtbaar’Ga naar eind23. Elegast zou zowel de miraculeuze als de magische categorie vertegenwoordigen en door God gestuurd zijn ‘om Karels zending tot een goed einde te brengen’Ga naar eind24. Elegast is ‘een merkwaardig ambigu personage (...) dat menselijke en terzelfder tijd bovenmenselijke eigenschappen bezit: de dief-tovenaar’Ga naar eind25. Naarmate het verhaal vordert, zou duidelijk worden dat ‘het magische in het verlengde ligt van het goddelijk-bovennatuurlijke’Ga naar eind26. Ik kan mij niet vinden in Duijvestijns zienswijze. Aan de hand van de zogenaamde ‘cruyt’-scène wil ik duidelijk maken waarom. Bij Eggerics burcht, in de derde episode, steekt de tovenaar Elegast een speciaal kruid in zijn mond waardoor hij dierentaal kan verstaan. Hoewel de boodschap van haan en hond duidelijk is, begrijpt Elegast hen niet. In tegenstelling tot wat Duijvestijn beweert, ligt Elegasts magie hier niet in het verlengde van het miraculeuze. De tovenaar handelt hier zelfstandig en niet als verlengstuk van God. Ook dient het voorval met het ‘cruyt’ duidelijk geen feodaal doel, maar vormt het mijns inziens een binnen het verhaal geïsoleerde scène. Hier kom ik later op terug. De ‘cruyt’-scène ironiseert Karel in zijn rol als dief (een mislukte) en Elegast in zijn rol van tovenaar (hij begrijpt de pratende dieren niet). Samenvattend kan gezegd worden dat Elegast, net als Karel, verschillende rollen vervult. Van verbannen vazal en rover in de tweede episode verandert hij in de derde episode in een tovenaar om vervolgens in de slotepisode tot een edele ridder te transformeren. Als ware ridder vecht Elegast een gerechtelijke tweekamp: niets doet meer denken aan de toverende banneling die in de voorgaande episoden ten tonele werd gevoerd. Mijns inziens geldt ook voor het personage Elegast dat de verschillende rolwisselingen getuigen van een literair-fictieve constructie. Het is de vrijheid van de dichter als poeta fictor zijn personages verschillende rollen te laten spelen. Zo benadrukt de Dietse dichter dat het in zijn tekst in de eerste plaats gaat om een voorstelling van literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Historiografie en Chanson de GesteHet gegeven dat Karel (in zijn slaap) een opdracht krijgt van God, komt in meer teksten voor. Bijvoorbeeld in de Kroniek van Pseudo-Turpijn en het Chanson de Roland. Maar het verdere verloop van deze verhalen en de rol | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die Karel er in speelt, verschilt aanzienlijk van Karel ende Elegast. Om te illustreren wat de Dietse dichter precies veranderd heeft aan het ‘klassieke’ portret van Karel de Grote, zoals dat gepresenteerd wordt in bovengenoemde verhalen, wordt in deze paragraaf Karel ende Elegast vergeleken met de Kroniek van Pseudo-Turpijn en het Chanson de Roland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kroniek van Pseudo-TurpijnIn de eerste helft van de twaalfde eeuw werd de Kroniek van Pseudo-Turpijn (of: Historia Karoli Magni et Rotholandi) geschreven, een Latijnse kroniek in proza waarin onder andere de geschiedenis van de Frankische nederlaag in Roncevaux wordt verteld. Lange tijd werd geloofd dat de zo populaire en invloedrijke tekst een ooggetuigenverslag van Turpijn, aartsbisschop van Reims, zèlf was. In het eerste hoofdstuk van de kroniek komt een zelfde soort wonder voor als in Karel ende Elegast: Karel de Grote krijgt in zijn slaap een opdracht van hogerhand. In de Kroniek van Pseudo-Turpijn wordt beschreven hoe het lichaam van de heilige Jacobus de Meerdere zich van Palestina naar Galicië verplaatst. Zijn nieuwe graf aldaar raakt vergeten. Eeuwen later verschijnt Jacobus tot drie maal toe aan een slapende Karel. Hij draagt de keizer op de heidenen (die het gebied rond Jacobus' laatste rustplaats bevolken) te verslaan en een pelgrimstocht naar het graf te maken. Karel gehoorzaamt. De verschillen tussen de twee teksten zijn opmerkelijk te noemen. Met name het miraculeuze is in Karel ende Elegast heel anders uitgewerkt dan in de Kroniek van Pseudo-Turpijn. Krijgt Karel in de laatste tekst de opdracht tegen de heidenen te vechten, in Karel ende Elegast wordt hem opgedragen uit stelen (!) te gaan. Karel is in de Kroniek de aan God gehoorzame vorst die meteen ten strijde trekt. In Karel ende Elegast twijfelt Karel aan Gods gebod, treedt hij op als verteller en speelt hij een lachwekkende dief. In tegenstelling tot het volgzame personage in de Kroniek gaat Karel nota bene in discussie met de engel en redeneert hij vanuit een rationeel perspectief. Vergelijking tussen de uitwerking van Gods gebod in beide teksten, maakt duidelijk dat de Dietse dichter het klassieke portret van Karel de Grote, zoals dat gepresenteerd wordt in de Kroniek, sterk gefictionaliseerd heeft. Gesteld kan worden dat door deze fictionalisering in Karel ende Elegast een literair spel gespeeld wordt met de zogenaamd historische Karel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chanson de RolandIn het Chanson de Roland is Karel een oude eerbiedwaardige vorst, de ‘alter christus’ wiens macht door God gegeven is. Als leider van de christenheid trekt hij in Zijn naam ten strijde tegen de heidenen; wie tegen Karel vecht, vecht tegen God. Verraad wordt daarom als de grootste feodale fout gezien. Karel is als Gods instrument druk bezig de christelijke macht te handhaven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en raadpleegt geregeld zijn baronnen. Hij is de belichaming van de rechtvaardige vorst, leenheer en rechter. Deze ‘historische’ Karel heeft een persoonlijke band met God, communiceert met Hem en volgt vol vertrouwen de opdracht van een engel op, waarna een wonder plaatsvindt: nadat zijn achterhoede in een hinderlaag is gelopen en Karel zijn mannen wil wreken, trekt hij ten strijde tegen de vijandelijke Saracenen. Als vervolgens de avond dreigt te vallen, bidt Karel God om hulp. Een engel gebeidt de koning verder te rijden. God zorgt ervoor dat de zon net zo lang aan de hemel blijft staan tot de Saracenen verslagen zijn. De meeste middeleeuwse auteurs schreven hun teksten in opdracht en voor een select, hen bekend (hof)publiek. Daarom is het niet vreemd dat ‘de dichter bij het concipiëren van zijn werk op deze communicatierelatie inspeelde’ - vooral ook als rekening gehouden wordt met het feit dat de auteur ‘een vrij scherp omlijnde voorstelling had van de literaire voorkennis van zijn publiek’Ga naar eind27. Het is zeer goed mogelijk dat het publiek Karel ende Elegast beluisterd heeft in relatie met het Chanson de Roland. Wellicht heeft dit aanleiding gegeven tot een intertekstuele receptie. Bij een dergelijke vergelijking tussen beide teksten, valt één verschil meteen op. En dat is de presentatie van Karels portret. Net als in het Chanson de Roland geschiedt in Karel ende Elegast een wonder (bezoek van de engel met boodschap van God), maar vindt Karel de opdracht om uit stelen te gaan volkomen absurd: hij is immers een rijk man. In vergelijking met de nobele taak de heidenen te bestrijden (wat de Karel in het Chanson de Roland doet), is inbreken ook weinig eerzaam te noemen en historisch gezien ongeloofwaardig. Vervolgens speelt de koning met verve de rol van superrover Adelbrecht, niet voor lang: als dief staat Karel in zijn hemd. Door Karel deze komische toneelrol te laten spelen, ontstaat een scherp contrast met de historisch ogende rol, van Karel de Grote uit chansons de geste in het algemeen en het Chanson de Roland in het bijzonder. Als in de vierde episode van de Middelnederlandse tekst humor en ironie verdwenen zijn, stemt Karels rol als eerbiedwaardig vorst, leenheer en rechter overeen met die van Karel in het Chanson de Roland. De laatste episode is geschreven conform de conventies van het chanson de geste en staat in het teken van de vertrouwde hofdag met de beschuldiging en ontmaskering van het verraad, het duel en de terechtstelling. Het gevecht tussen Elegast en Eggeric vertoont overeenkomsten met de strijd tussen Thierry en verrader PinabelGa naar eind28. In beide gevallen laat God - op Karels verzoek - het recht zegevieren. Hoogverraders Eggeric en Ganelon ontlopen hun verdiende straf niet: de een wordt alsnog opgeknoopt, de ander gevierendeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar in de voorafgaande episoden, ná Gods opdracht, speelt Karel verschillende literaire rollen en wordt hij gepresenteerd als (lachwekkende) dief. Dit wijkt volkomen af van de Karelfiguur in het Chanson de Roland. De presentatie van Karel in Karel ende Elegast is een vorm van literaire fictie ten opzichte van de geschiedenis en het chanson de geste. Karels rol is namelijk geheel fictief en allesbehalve op historische feiten gebaseerd. Door middel van dit portret van Karel wordt een literair spel gespeeld met de historische Karel de Grote, oftewel met een tekst als het Chanson de Roland. Door zijn verhaal te beginnen met ‘Fraye historie ende al waer’ doet de Dietse dichter zijn publiek een (historisch) chanson de geste verwachten. Maar de episoden die volgen, de curieuze opdracht en de taferelen in de nacht, spelen een literair spel met dat genre. Intertekstuele interpretatie van Karel ende Elegast in relatie met het Chanson de Roland vestigt de aandacht op het portret van Karel, dat in de Middelnederlandse tekst ronduit lachwekkend is. Wat uit deze vergelijking duidelijk wordt, is dat de Dietse dichter een literair spel heeft gespeeld met het Oudfranse genre van het chanson de geste in het algemeen en het quasi-historische Chanson de Roland in het bijzonder. Karel ende Elegast is, wat betreft de rol van zijn hoofdpersoon, een product van literaire fictieGa naar eind29. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. OorspronkelijkheidZijn de tot nu toe besproken fictionele elementen in Karel ende Elegast toe te schrijven aan de inventie van de Middelnederlandse dichter? Het is mogelijk dat Karel ende Elegast een bewerking is van een verlorengegane Oudfranse tekst: het zogenaamde Chanson de BasinGa naar eind30. Dit chanson heeft zijn neerslag gekregen in de Oudnoorse Karlamagnús saga. Een vergelijking tussen Karel ende Elegast en de Saga is dus mogelijk en zou duidelijk kunnen maken hoe de oorspronkelijke Oudfranse versie er ongeveer uitgezien heeft. Het verhaalgegeven van het eerste (en oudsteGa naar eind31) gedeelte van de Karlamagnús saga (branche I) is nauw verwant aan Karel ende Elegast. Daarin wordt toekomstig koning Karl door een engel gewaarschuwd voor een moordcomplot, beraamd door Renfrei en zijn mannen. Zij willen Karl na zijn kroning om het leven brengen. De prins krijgt van hogerhand de opdracht uit stelen te gaan met Basin de dief. 's Nachts breken ze samen in bij Renfrei. Gelegen onder hun bed hoort Karl hoe de verrader zijn vrouw over het complot vertelt. De vrouw protesteert en Renfrei slaat haar een bloedneus. Karl vangt het bloed op in zijn handschoen. Thuisgekomen raadpleegt Karl zijn raadsheren. Er wordt een hinderlaag voorbereid. Karl heet vanaf nu Karlamagnús. Daags na zijn kroning worden de verraders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepakt. De handschoen met bloed fungeert als bewijsmateriaal. Renfrei en de zijnen worden verhangen, Basin krijgt Renfreis vrouw. De plot van Karel ende Elegast en het eerste gedeelte van de Karlamagnús saga zijn gelijk: dankzij Gods opdracht en de daaruit voortvloeiende nachtelijke steelpoging, ontdekt Karel een verraderlijke samenzwering. Veel verschillen tussen beide teksten zijn te verklaren door het feit dat het Oudnoorse verhaal deel uitmaakt van een kroniek en het Middelnederlandse verhaal een afgerond geheel isGa naar eind32 De kroniek vormt een levensbeschrijving van Karel de Grote, hij is de persoon om wie alles draait. Daarom is het niet onlogisch dat hij tijdens de steelpartij een actieve rol speelt en Basin naar de achtergrond drukt. Het personage dat in Karel ende Elegast actief optreedt, de samenzwering ontdekt en daardoor kroongetuige wordt, is in de Saga slechts een figurant. De aanpassingen ten behoeve van de inpassing in Karels biografie daargelaten, is het Basin-verhaal in de Karlamagnús saga representatief te noemen voor de oorspronkelijke Oudfranse tekst. Janssens meent dat de ‘Mnl. bewerking erg vrij [moet] zijn geweest’, en merkt op: ‘waarom zou de KE-dichter zijn “matière” enkel in dit ene Ofr. werk hebben gezocht; waarom zou hij ook geen informatie uit andere bronnen creatief hebben verwerkt?’ Dat Karel ten tonele wordt gevoerd als vorst - en dus niet als onervaren, jonge prins - is volgens Janssens ‘een gedurfde wijziging (...) een bijzonder creatieve omwerking’Ga naar eind33. De Middelnederlandse dichter heeft mogelijk op eigen houtje opmerkelijke elementen aan het verhaalgegeven toegevoegd: Karel is ‘keyser ende coninc mede’ (vs. 7), heeft Elegast ooit verbannen en speelt lustig de rol van Adelbrecht. Hij twijfelt aan het gebod uit stelen te gaan, ondergaat (komische) rolwisselingen en voert als heuse verteller een monoloog. Ook Elegast speelt verschillende rollen, kan toveren en beschikt over een magisch ‘cruyt’. Beide personages zijn doelwit van ironie (Karel wordt geïroniseerd in zijn rol als dief, Elegast als tovenaar). Al deze typisch fictionele elementen zijn nieuw in vergelijking met de Saga en mogelijk dus ook in vergelijking met het oorspronkelijke Basin-verhaal. Deze elementen zouden dus toegeschreven kunnen worden aan de inventie van de Dietse dichter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Historische waarheid versus poëtische leugenToen de Middelnederlandse dichter zijn Karel ende Elegast schreef, was in de literaire wereld een discussie gaande over waarheid en leugen. Met de Kerk als ‘belangrijkste centrum van cultuur en intellectuele activiteit’ was het Latijn (in verband met literatuur) eeuwenlang de voertaal geweest. Latijnse bronnen werden dan ook beschouwd als wetenschappelijk en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historisch verantwoord. Vanaf de twaalfde eeuw worden de eerste verhalen in de volkstaal geschreven. Door de clerici zal de opkomst van leugenachtige (want niet op Latijnse bronnen gebaseerde) literatuur in de volkstaal als bedreigend zijn ervarenGa naar eind34. Ze zouden immers hun ‘monopolie als poortwachters van de schriftcultuur en behoeders van het Latijnse erfgoed’ kunnen verliezenGa naar eind35. Literaire theoretici die alle vormen van fictie verwierpen, rekenden in hun geschriften af met deze illitterati en creëerden zo een eigen poëticaGa naar eind36. Waarheid brengen was de belangrijkste taak van een dichter. In de twaalfde en dertiende eeuw stond geschiedschrijving, als dè neerslag van historische waarheid, daarom in hoog aanzien. Hoewel de ‘unausrottbare Skepsis gegenüber dem sprachlichen Medium der illitterati’ bleef bestaan, maar historia nu eenmaal gezien werd als ‘waar’, werd literatuur in de volkstaal, mits gebaseerd op historische feiten, toch hoe langer hoe meer geaccepteerdGa naar eind37. Knapp stelt dat de vele heldenverhalen in de Middeleeuwen beschouwd werden als historisch betrouwbaar. Helemaal onomstreden waren dergelijke verhalen niet. De litterati hadden zo hun bedenkingen bij de (al dan niet afwezige) moraal ervan. Schrijvers van chansons de geste werden over het algemeen wel geaccepteerd omdat hun verhalen ‘geradezu geistlich imprägniert’ lijken en vergelijkbaar zijn met heiligenlevensGa naar eind38. ‘Veraie estoire’ - ware geschiedenis - was een vereiste voor een chanson de gesteGa naar eind39. Knapp geeft het beklag van de schrijver van de Aiol als voorbeeld: ‘Cil novel jougleor en sont mal escarni, Por les fables qu'il dient ont tout mis en obli, la plus veraie estoire ont laisiet et guerpi’Ga naar eind40. De poëtica van de litterati was wel van invloed op de volkstalige literatuur in het algemeen en chansons de geste in het bijzonder. Om het waarheidsgehalte te benadrukken, wordt in veel chansons de geste verwezen naar Latijnse (!) bronnen en kroniekenGa naar eind41. Jean Bodel schreef in de proloog van zijn Chanson des Saisnes: ‘Li conte (...) de France sont voir chascun jour aparant’ (vs. 9 en 11), wat wil zeggen dat Karelepiek synoniem is aan historische waarheidGa naar eind42. Ook de dichter van het Chanson de Roland beweert dat een schriftelijke (en daarmee implicerend: Latijnse?) bron model stond voor zijn lied: ‘Il est escrit en l'anciene geste’ (vs. 3742). Hiermee suggereert de auteur dat zijn tekst historisch betrouwbaar is. Volgens Hage heeft het beoogde publiek dergelijke historische verwijzingen opgevat ‘als een geloofwaardige aanwijzing voor hun (d.i. chansons de geste) betrouwbaarheid’Ga naar eind43. Het feit dat historische grootheden in gefingeerde teksten eigenschappen kregen toegedicht die zij volgens Latijnse bronnen nimmer bezaten, was voor veel critici onaanvaardbaar. ‘Leugenachtige’ teksten werden door Middeleeuwse theoretici gerekend tot de fabula: ze zijn gebaseerd op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onwerkelijke, gefantaseerde gebeurtenissen en zijn onmogelijk omdat ze ‘gegen die (gottgeschaffene) Natur sind’Ga naar eind44. Critici gedoogden fictieve vertellingen alleen als ‘durch die fiktieve Erzählung auf die (erzählte) Handlung eine wahre Bedeutung zu beziehen [ist]’Ga naar eind45. Een gefingeerd verhaal met een moraal, zoals een exempel of parabel, dient een ethisch doel en werd daarom wèl geaccepteerd. Als positieve tegenhanger van fabula gold historia: een vertelling die berust op een reële gebeurtenis, waardoor het publiek de geschiedenis leert kennen en tegelijk gesticht wordt. Samenvattend kan gesteld worden dat toen de Dietse dichter zijn Karel ende Elegast schreef, door strenge theoretici werd aangenomen dat literatuur gebaseerd moest zijn op waarheid (een Latijnse bron). In de ogen van deze critici zou Karel ende Elegast beoordeeld zijn als fabula, vanwege Karels (fictieve!) rol als dief Adelbrecht. Zij zouden het verhaal als verwerpelijk verzinsel hebben gezien omdat leugenachtige fictie gepresenteerd wordt die geheel in strijd is met de historia rond Karel de Grote. De Dietse tekst zal door dergelijke critici als negatief en misleidend zijn ervaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maerlant en BoendaleOok dichters als Maerlant en Boendale hadden kritiek op verzinsels over historische personages. In de proloog van zijn Spiegel Historiael kondigt Jacob van Maerlant aan ware geschiedenis te zullen brengen: ‘van allen coningen die oint waren, / Die met ridderliker scaren / Die werelt dwongen ende dorvochten (vs. 33-5)Ga naar eind46. Een aantal verzen eerder heeft hij zijn publiek op het hart gedrukt: ‘Niemen en wane no en peinse, / Dat ic dit in boerden veinse’ (vs. 19-20). Volgens Van Oostrom heeft Maerlant met het begrip waarheid ‘de letterlijke, feitelijke waarheid op het oog’Ga naar eind47. Alleen wat waar gebeurd is, is literair gezien historisch verantwoord. Maerlant voelde zich ook genoodzaakt veel aandacht aan Karel de Grote te besteden en af te rekenen met alle leugenverhalen die over diens persoon de ronde deden. In het hoofdstuk Tscelden jegen die borderers maakt Maerlant korte metten met lieden ‘Die vraye ystorien vermorden / Met sconen rime, met scoenre tale’ (vs. 2-3)Ga naar eind48. Want ‘Die scone Walsche valsche poeten, / Die meer rimen dan si weten, / Beliegen Karle vele / In scone worden’ (vs. 27-30). Maerlant waarschuwt zijn publiek voor de vele verzinsels over Karel de Grote. Maerlants grootste kritiek op de menestrele is wel ‘dat zij over historische figuren verhalen vertellen die berusten op Franse bronnen, maar waarover in de gezaghebbende Latijnse historiografie niets te vinden is’Ga naar eind49. Deze visie sluit aan bij die van de eerdergenoemde critici, waartoe Maerlant dan ook gerekend kan wordenGa naar eind50. Jan van Boendale (ca.1280-ca.1350) schreef waarschijnlijk in een latere tijd dan die waarin Karel ende Elegast werd geschreven. Toch heeft hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvattingen over literatuur en Karelepiek die ook toegepast kunnen worden op Karel ende Elegast. In Boendales Der leken spieghel vormt het hoofdstuk Hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullenGa naar eind51 een complete poëtica en, zoals Gerritsen aantoont, ‘een verkapte aanklacht wegens het onbevoegd uitoefenen van de dichtkunst’Ga naar eind52. Boendale maakt hierin duidelijk welke eigenschappen onontbeerlijk zijn voor de ware dichter. De eerste eis: Een dichter ‘(...) moet sijn een gramarijn’ (vs. 13). Een gramarijn is Latijnkundig en geschoold in de artes. Daarmee zegt Boendale indirect dat illiterati onmogelijk dichters kunnen zijn. Een tweede eis waaraan een dichter moet voldoen, is dat hij bij het verhalen van ‘hystoria’ de waarheid volgt. Boendale verwijst in dat verband naar zijn grote voorbeeld, Jacob van Maerlant, ‘die vader / (...) der Dietsche[r] dichtren algader’ (vs. 119-20), die zich eerder al verzette tegen ‘die loghenieren, Die valsche materien visieren’ (vs. 121-2). Belangrijkste oorzaak van Boendales wrevel is dat historische helden als Karel de Grote onheuse daden en verachtelijke eigenschappen werden toegeschreven. Dit ‘(...) betaemt haerre eren niet / Datmen dese belieghe yet, / Want men machse ghenoech prisen / Metter waerheit in vele wisen’ (vs. 129-32). En dan volgen drie opmerkelijke verzen, waarin Boendale van de gelegenheid gebruik maakt een leugenachtige misvatting recht te zetten: Men leest dat Kaerle voer stelen:
Ic segt u, al zonder helen,
Dat Kaerle noit en stal' (vs. 133-5).
Met deze regels heeft Boendale waarschijnlijk Karel ende Elegast op het oog. Zijn verontwaardiging geldt de lasterlijke inhoud ervan. De Dietse dichter vertelt leugens over Karel de Grote en schrijft hem een schandelijke daad toe. De tekst is allesbehalve gebaseerd op historische feiten. Boendale, wiens mening aansluit bij die van de clerici litterati, benadrukt dat de keizer (volgens de Latijnse bronnen) nooit uit stelen is gegaan en levert zo kritiek op de Dietse dichter die Karel de Grote een lage daad in de schoenen schuift en zodoende onwaarheden vertelt over een beroemd historisch personage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Een poëticale interpretatieIn het licht van het besproken verzet van critici tegen het toeschrijven van onwaarheden aan historische personages krijgt de inhoud van Karel ende Elegast een andere lading. Het fictionele (leugenachtige) portret van Karel kan geïnterpreteerd worden als stellingname in het hierboven beschreven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
debat: de auteur maakt een radicale keuze voor ‘leugen’. Karel ende Elegast reageert mijns inziens op de in zíjn tijd spelende discussie over historische waarheid versus poëtische leugen, met andere woorden: de auteur heeft het verhaal zo uitgewerkt, dat het ook een poëticale betekenis kreeg. Het vertolkt een standpunt in dat debat. Dat Karel ende Elegast wel degelijk bedoeld is als fictie, blijkt uit Boendales geïrriteerde reactie op de inhoud ervan. Door de tekst te presenteren als literaire fictie, wordt het portret van het historisch personage (Karel) gepresenteerd als leugen. De historische Karel is hier verworden tot een fictief personage wiens handelswijze in strijd is met wat men van de ‘werkelijke’ Karel de Grote zou verwachten. De Dietse dichter neemt een standpunt in vóór moderne literaire fictie en keert zich tegen de mening van hen die verlangen dat verhalen over historische personen gebaseerd zijn op waarheid. Dit wordt op speelse wijze samengevat in de ‘cruyt’-scène. Tijdens de inbraak bij Eggeric lijkt de thematiek van waarheid en leugen door de tekst te schemeren. Elegast steekt na het doorbreken van de muur van de voorburcht een magisch kruid in de mond waarmee hij de taal der dieren kan verstaan. Een haan en hond vertellen hem in haer Latijn dat de koning buiten staat, hetgeen hij niet begrijpt (‘Mer hi en wiste niet hoe naer!’(vs. 783)). Een absurde scène. Pratende dieren - klinkklare fictie - spreken de taal die volgens de litterati synoniem is aan waarheid. Hun boodschap is waar: Karel de Grote staat inderdaad buiten de burcht te wachten. Juist uit deze scène, die geen feodaal doel dient en een geïsoleerde positie inneemt ten opzichte van de rest van het verhaal, blijkt mijns inziens het standpunt van de poeta fictor contra de waarheidsapostels. De dieren spreken immers Latijn, dat is de waarheid - maar een babbelende haan zou in de ogen van de critici natuurlijk een leugen bij uitstek zijn. Het maakt de ‘cruyt’-scène tot een ultieme daad van verzet van de dichter tegen bepaalde theoretici. Hij is de dichter, hij heeft de almacht. Met zijn controversiële standpunt zal de dichter vele ‘waarheidsfanatici’ tegen zich in het harnas hebben gejaagd. Onwaarheden vertellen over een historisch personage, dát konden clerici litterati van het type Maerlant en Boendale niet verkroppen.
Met de vierde episode eindigt Karel ende Elegast als een serieuze vorstenspiegel, maar daaraan voorafgaand presenteert de dichter een fictief (leugenachtig) portret van de historische Karel de Grote. Zo wordt een literair spel gespeeld met het genre van het (historische) chanson de geste. Maar er is meer. Ik ben van mening dat de dichter van Karel ende Elegast een standpunt wilde laten horen over het in zijn tijd spelende debat over poëtische leugen versus historische waarheid. Dat de held van deze fictie een historisch personage bij uitstek was, zal Karel ende Elegast op zijn zachts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezegd gewaagd hebben gemaakt. De dichter heeft de thematiek van leugen en waarheid blijkbaar zover doorgevoerd dat de literaire fictie in staat was de historische waarheid te manipuleren (blijkens de reactie van Boendale). Karel ende Elegast is daarmee ook een origineel literair spel geworden waarin een Dietse dichter zich op een vermakelijke manier uitspreekt tegen de in zijn ogen conservatieve clerici litterati voor wie fictie synoniem was aan leugen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|