Voortgang. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oude Van Dale
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingOver de eerste Van Dale is betrekkelijk veel gepubliceerd. In enkele artikelen in Trefwoord heeft Ewoud Sanders de externe geschiedenis besproken.Ga naar eind1 Zijn versie van die geschiedenis komt hier op neer: de uitgevers Thieme, Sijthoff en Nijhoff kochten het restant van een bestaand woordenboek en het kopijrecht. Thieme ging vervolgens naar Van Dale om te vragen of hij dat woordenboek wilde bewerken. Bij deze ontmoeting is nog een ander onderwerp besproken: of Van Dale belangstelling had voor een functie bij het WNT. Daar is serieus over onderhandeld. Uiteindelijk gaat die benoeming niet door: Van Dale weigert naar Leiden te gaan, maar begint wel aan de bewerking van wat ‘zijn’ woordenboek zal worden. Nieuwe gegevens omtrent de manier waarop Van Dale benaderd wordt voor de bewerking van dat woordenboek en zijn relatie met de WNT-redactie leiden tot een ander beeld. Die externe geschiedenis komt hier echter niet of nauwelijks aan de orde: een inhoudelijke analyse van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordenboek is het onderwerp van dit artikel.Ga naar eind2 Daarbij past bronnenonderzoek en een kritische blik in Van Dale's woordenboek.Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorgeschiedenisOp woensdagmorgen 20 maart 1867 was er om half elf in het lokaal ‘Eensgezindheid’ op het Spui in Amsterdam een veiling van onder andere gebonden en ongebonden restanten uit het fonds van de Tielse uitgever H.C.A. Campagne.Ga naar eind4 De uitgevers D.A. Thieme te Arnhem, Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage en A.W. Sijthoff te Leiden kochten daar gezamenlijk uit het Campagne-fonds het restant van een woordenboek. Dat woordenboek, Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal, was samengesteld door I.M. Calisch en N.S. Calisch. Isaac Marcus Calisch (1808-1885) was schoolhouder in Amsterdam, van een school waar vooral Amsterdamse joodse gezinnen uit de gegoede klasse hun kinderen naar toe stuurden. Hij was de bezielend spreker van het literaire genootschap ‘Tot nut en beschaving’. Nathan Salomon Calisch (1819-1891) was (tot 1883) verbonden aan de Amsterdamsche Courant. Daarna was hij secretaris van de voorloper van de Vereeniging voor den effectenhandel. I.M Calisch en N.S. Calisch waren geen broers, maar zwagers. Nathan was getrouwd met een zus van eerstgenoemde, een huwelijk van neef en nicht.Ga naar eind5 De zwagers Calisch waren geen amateurs op het gebied van de lexicografie. De vader, resp. schoonvader van de heren had reeds belangrijk lexicografisch werk verricht. Van het Nieuw Woordenboek der Nederlandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche Talen, was hun vader, Marcus Isaac Calisch, een der samenstellers. Zijn zoons - om de familierelatie nu maar te reduceren - hebben het bewerkt voor de derde uitgave. Ook het Nouveau Dictionnaire Français-Hollandais et Hollandais-Français die de zwagers bezorgden, gaat terug op een uitgave van hun vader. Ook Isaac Marcus had zijn sporen verdiend. Hij vertaalde literaire werken, maar maakte naam met het samenstellen van woordenboeken, zogenaamde vertaalwoorden voor zowel Frans, Engels als Duits. Die vertaalwoorden zullen Calisch & Calisch samengesteld hebben op basis van hun eigen woordenboeken. Voor hun verklarend woordenboek van het Nederlands hebben zij het lexicografisch materiaal dat ze hadden, weer gebruikt. Het ligt nogal voor de hand. Op 19 november 1861 was door uitgever Campagne de eerste aflevering verzonden van dit Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal door I.M. Calisch en N.S. Calisch. Het is het restant van dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordenboek [verder Calisch & Calisch] dat Thieme, Sijthoff en Nijhoff kopen op de veiling in 1867. De drie uitgevers waren vooral iets van plan met het kopijrecht, maar wilden ook op een gemakkelijke manier beschikken over een lexicografisch bestand. Zolang het WNT, dat aangekondigde reuzenwoordenboek van De Vries en Te Winkel er niet was, zal er in toenemende mate vraag zijn naar een goed woordenboek - zo moeten ze de situatie getaxeerd hebben. De drie handelaren in bedrukt papier wisten vrij goed hoe het met dat WNT stond en ook welk rendement daarvan viel te verwachten, want zij waren ook daarvan de uitgevers. Hoewel verschillende taalkundigen uitgenodigd werden de redactie van het WNT te versterken, zat de onderneming in het slop. Ook Van Dale werd gevraagd naar Leiden te komen. De contractbesprekingen waren zo goed als afgerond. In Sluis en omgeving had hij al afscheid genomen en in Leiden was hij met een huis bezig, maar uiteindelijk blijft Van Dale in Sluis. Hij gaat niet meewerken aan het WNT, maar wordt wel de bewerker van het woordenboek van Calisch & Calisch. Zouden de uitgevers van het te bewerken woordenboek wel met Van Dale hebben besproken wat er aan de nieuwe Calisch & Calisch moest worden gedaan? Hoe dik mocht het worden, wat was de doelgroep, wanneer moest het verschijnen? Het lijkt erop dat daarover maar vage afspraken zijn gemaakt en dat alleen bewerking volgens de nieuwe spelling vaststond. ‘Verbetering’ was de afspraak, aldus de term die uitgever Thieme (die namens zijn compagnons de contacten met Van Dale onderhield), in zijn brieven gebruikte. Zoals bekend hadden De Vries & Te Winkel ten behoeve van het WNT voorafgaande aan het lexicografische werk vastgesteld volgens welke spelling het woordenboek ingericht zou worden. Tot omstreeks 1860 was het systeem van Siegenbeek gebruikelijk, maar velen, onder wie letterkundigen volgden de richtlijnen van Bilderdijk. Met name Te Winkel probeerde volgens heldere regels en in overeenstemming met de resultaten van de historische taalwetenschap de spelling systematisch te regelen. Ondanks het feit dat deze spelling in Nederland pas in officiële stukken in 1882 werd ingevoerd, werd op grote schaal de nieuwe spelling gebruikt. Zelfs het onderwijs wilde al in de jaren zestig overgaan. Het woordenboek van Calisch & Calisch was echter opgesteld volgens het systeem-Siegenbeek onder vermelding van de eigenaardige afwijkingen volgens Bilderdijk. Maar aan het eind van de jaren zestig was zo'n woordenboek verouderd en commercieel kansloos in het licht van deze spellinghervorming en het nakende WNT. Het ligt nogal voor de hand dat Van Dale in ieder geval die spelling moest aanpassen. Ook lijkt met Van Dale de afspraak gemaakt te zijn dat de redactie van het WNT bij de bewerking betrokken zou worden. Wat daaronder in concreto | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstaan moet worden, is niet duidelijk, maar Van Dale moet de toezegging hebben gekregen dat hij in voorkomende gevallen een beroep kon doen op de redactie, in casu De Vries en Te Winkel. Die veronderstelling vindt niet alleen steun in de wijze waarop Van Dale bij de handel en wandel van de uitgevers en de redactie betrokken is geraakt, zij wordt versterkt door enkele omstandigheden. In de eerste plaats heeft Van Dale in de ‘verbeteringen en aantekeningen’ achterin de eerste uitgave van het woordenboek verschillende keren verwijzingen opgenomen naar informatie van De Vries en Te Winkel. Strikt genomen is hij daarmee het kader van een woordenboek te buiten gegaan: discussies, referenties naar standpunten van taalkundigen horen daarin niet thuis. Maar dankzij die aantekeningen weten we dat Te Winkel en De Vries aan Van Dale inlichtingen gaven. Zo staat onder veel meer bij beet in deze aantekeningen dat Te Winkel hem daarover heeft geschreven. Soms wordt op het gênante af de autoriteit van De Vries te berde gebracht. Fragment lexicografische correspondentie Van Dale - Matthias de Vries.Ga naar eind6
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transcriptie brieffragment Van Dale - De Vries: In de negentiende eeuw was het gebruikelijk dat een boek en zeker een naslagwerk in afleveringen en ongebonden verscheen. Zo ook bij Van Dale's woordenboek. De samensteller heeft erop gestaan dat de eerste afleveringen van het vernieuwde woordenboek niet zouden verschijnen, voordat hij de kopij van het gehele woordenboek in proef tot zijn beschikking had.Ga naar eind7 De eerste aflevering van de nieuwe bewerking verscheen in 1872. In het Nieuwsblad voor den boekhandel van februari 1872 staat dat de eerste vijf afleveringen zijn verschenen.Ga naar eind8 Maar volgens het Nabericht dat Van Dale's medewerker schreef toen het woordenboek voltooid was, verschenen de eerste vijf deeltjes met de titelpagina en vermoedelijk de inleiding in maart. In ieder geval heeft Van Dale die zelf nog gezien. De zesde en zevende aflevering verschenen afzonderlijk binnen zes maanden. In 1873 kwamen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achtereenvolgens het tweede en derde kwartaal de afleveringen acht en negen beschikbaar. Uiteindelijk werden het er twaalf. Op 17 april 1874 wordt het woordenboek in de media vermeld als ‘compleet in linnen band, 1304 bladzijden’, exclusief de twaalf voor het voorwerk. Een volledig exemplaar had een enorm toevoegsel dat bestond uit zestig pagina's aanvullingen op basis van de verschenen afleveringen van het WNT, drieëndertig bladzijden ‘verbeteringen en aanteekeningen’, het nabericht van Van Dale's medewerker met een levensbericht en een lijst van zijn werken.Ga naar eind9 In zijn voorbericht noemt van Dale het woordenboek van Calisch & Calisch ‘verdienstelijken arbeid’: ‘...werd de eerste druk van dit Woordenboek reeds geprezen als een vrij volledige vraagbaak, werd het op menige schrijftafel gevonden en door velen met vrucht geraadpleegd: ik vertrouw, dat, nu het aanmerkelijk in volledigheid gewonnen heeft, het velen niet minder welkom zal zijn dan vroeger’. (viii). Zijn waardering voor zijn voorgangers blijkt ook elders: ‘Ik heb gepoogd een verbeterden en vermeerderden druk te leveren van een verdienstelijk en vrij volledig Woordenboek’ (ix). Dat Van Dale zijn werk aan het woordenboek heeft gezien als een bewerking in plaats van een eigen schepping blijkt (ook) uit het feit dat hij zijn betrekkelijk korte inleiding van vierenhalve bladzijde begint met een citaat van anderhalve pagina uit het voorbericht van Calisch & Calisch. Vanzelfsprekend gooit Van Dale de spelling van Bilderdijk eruit. Voor hem is de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal van De Vries & Te Winkel richtsnoer, hoewel hij af en toe van zijn ‘leidsvrouw’ is afgeweken. Toch voert hij daarbij geen principiële argumenten aan: wie nu nog Bilderdijkiaanse afwijkingen kent, heeft ‘de voorlichting van een Woordenboek wel niet noodig’. Wat heeft Van Dale nu volgens hemzelf inhoudelijk gedaan, behalve de aanpassing van de spelling? Hij heeft het woordenboek aangevuld met enige vreemde woorden, vooral die welke in de Woordenlijst gevonden worden. Daarnaast heeft Van Dale duizenden nieuwe (niet-vreemde) woorden opgenomen. Waar nodig heeft hij woordverklaringen en woordafleidingen toegevoegd en op menige plaats waarschuwt hij tegen ‘ingewortelde germanismen’. Verder: ‘ontelbare verbeteringen’. Ook inlandse plantennamen en een groot aantal woorden met betrekking tot de chemie heeft hij opgenomen. Van Dale geeft als nieuwigheid uitgebreide verklaring van begrippen met betrekking tot landbouw en natuur. De reden hiervan legt hij uit: Hoe vaak heb ik zelf met groote teleurstelling zoo menig Woordenboek uit de hand gelegd, waarin ik eene verklaring zocht voor dezen of genen heester of van een of ander kruid, wanneer ik telkens weggezonden werd met het onveranderlijke: zekere welbekende struik, zekere plant. Was er van een of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander dier sprake, dan luidde het: zekere vogel, zeker insect enz. Ik heb getracht, zonder daarom van dit Woordenboek eene encyclopedie te willen maken, menigeen dergelijke teleurstelling te besparen.
Hiermee is hij in zijn eigen val gelopen: ontelbaar veel keren heeft Van Dale gebruik gemaakt van zo'n omschrijving, maar - het zij toegegeven - zelden op het terrein van de floristiek. Op verschillende plaatsen in dit voorbericht laat hij doorschemeren als gebruikers vooral onderwijzers op het oog te hebben. Bij de verantwoording van de etymologische opmerkingen merkt hij op, dat hij vertrouwt ‘daardoor menigeen onder mijne jongere ambtgenooten een dienst te hebben bewezen’. Zo moeten we ook de afkeuring van germanismen zien. Uitdrukkelijk relateert hij het opnemen van woorden op het gebied van natuur en landbouw, alsmede plant-, boom- en diernamen aan de nieuwe wet op het lager onderwijs die de onderwijzers nieuwe vakken oplegde.Ga naar eind10 Natuurlijk was Van Dale zich bewust van het feit dat een volledig woordenboek theoretisch noch praktisch mogelijk is: ‘Dit Woordenboek maakt geen aanspraak op volledigheid. Trouwens, zoo we wijlen Mr. J. van Lennep gelooven mogen, dan is juist dit het eigenaardige van een Woordenboek, dat het nimmer volledig kan genoemd worden, en dat, ook in de beste, op de duizend woorden, die er in staan, er doorgaans honderd gemist worden. (...) Ik heb gepoogd een verbeterden en vermeerderden druk te leveren van een verdienstelijk en vrij volledig Woordenboek.’ Al van het begin af hield Van Dale rekening met een soort aanhangsel bij zijn woordenboek waarin hij de te verschijnen nieuwe WoordenlijstGa naar eind11 van De Vries & Te Winkel en de jongste afleveringen van het WNT zou verwerken, Voor een lexicograaf die kopij publiek maakt, moet de situatie uiterst vervelend geweest zijn. Die nieuwe uitgave van de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal van De Vries verscheen in 1872. Zo goed als zeker heeft Van Dale die niet meer onder ogen gehad. Hij stierf op 24 mei 1872. Dan heeft hij het voorwoord, gedagtekend 8 april 1872, met een dankbetuiging van M. de Vries aan zijn ‘vrienden E. Verwijs, W. Bisschop en J.H. van Dale voor hun voortdurende en werkzame belangstelling en trouwe hulp’ evenmin gelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fragment correspondentie Van Dale - De Vries. Van DaleGa naar eind12
Transcriptie fragment uit de lexicografische correspondentie Van Dale-De Vries. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot de bronnen‘De kunst van het schrijven van woordenboeken ligt, (...) in de wijze waarop de woordenboekschrijver in staat is te verwerken wat zijn voorgangers hebben gedaan. Woordenboeken schrijven wordt in dat verband niet voor niets “plagiat par l'ordre alphabétique” genoemd.’Ga naar eind13 Zo'n vorm van werken kent inderdaad elke woordenboekschrijver. De kwaliteit van een woordenboek hangt dan ook niet af van dit overschrijfwerk maar van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mate waarin de woordenboekmaker zijn woordenboek tot in de kleinste details een doordachte consistentie en coherentie weet te geven, van de keuze van de trefwoorden, de inrichting van de ‘artikelen’, de omschrijving van de betekenis van de woorden, de trefzekerheid van voorbeelden en toelichting, en de aanwijzingen voor het taalgebruik. Kunnen we nu op een of andere manier een voorstelling maken van de manier waarop Van Dale de bewerking heeft aangepakt? Dat is niet eenvoudig maar toch valt hier wel enig licht te krijgen als we enkele gegevens combineren, bijvoorbeeld met het onderzoek naar de bronnen die de man uit Sluis heeft gebruikt. In de eerste plaats heeft hij vanzelfsprekend Calisch & Calisch gebruikt. Dat waren ervaren woordenboekenmakers en het is logisch dat zij een groot bestand aan trefwoorden tot hun beschikking hadden. Zo heeft de lexicograaf Van Sterkenburg laten zien aan de hand van een steekproef van woorden die met een f beginnen hoe het bestand van Calisch & Calisch gedeeltelijk ontstaan was. Dat bestand gaat zelfs terug op oudere woordenboeken. Zo werden in de achttiende eeuw twee befaamde woordenboeken vertaalwoorden Frans-Nederlands samengesteld. Het ene is het Groot Nederduitsch en Fransch Woordenboek van P. Marin (1710), het andere is het Woordenboek der Nederduitsche en Fransche talen, samengesteld door François Halma en in 1730 verschenen. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw verscheen nu een nieuw, zeer vermeerderd vertaalwoordenboek voor het Frans en het Nederlands dat bewerkt was door S.J.M. van Moock, een kostschoolhouder uit Delft. Van Moock had natuurlijk ‘alfabetisch geleend’ uit de boeken van zijn voorgangers. Calisch & Calisch gebruiken voor hun woordenboek op hun beurt het werk van Van Moock. De cijfers van de steekproeven zijn opvallend. Daarom is indirect ook Van Dale schatplichtig aan deze voorgangers. Calisch & Calisch hadden, aldus het voorbericht, in hun Woordenboek veel spreekwoorden en spraakwendingen opgenomen die doorgaans niet in woordenboeken zijn te vinden. Die hebben ze misschien in het omvangrijk lexicografisch bestand van de familie gevonden dat Van Dale erfde via zijn te bewerken woordenboek. Voor ‘uitheemsche woorden’ noemen ze enkele andere woordenboeken als bron. Bovendien: een woordenboekje van zeetermen dat de romanschrijver en advocaat Jacob van Lennep had samengesteld en van Christiaan de Jong een naslagwerk voor de ‘natuurkundige wetenschappen’.Ga naar eind14 In de tweede plaats heeft Van Dale de eerste druk van de Woordenlijst van De Vries & Te Winkel voortdurend op zijn tafel gehad. Het belang van deze lijst voor zijn bewerking kan niet overschat worden, met name voor de bepaling van het woordgeslacht en voor de vervoeging van de werkwoorden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar uiteraard was die ‘leidsvrouw’ ook zijn gids voor de spelling. Ook nam hij de vreemde, de ‘uitheemsche’ woorden uit de Woordenlijst over die niet in Calisch & Calisch stonden. Natuurlijk vormden enkele sinds 1864 verschenen afleveringen van het WNT eveneens een bron, maar qua omvang had hij daar niet zo veel aan: er bestonden nog maar enkele afleveringen van woorden die met een A beginnen.Ga naar eind15 Ook zijn eigen Taalkundig handboekje of alphabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn was een mooie lijst die hij goed kon gebruiken. Dat Taalkundig Handboekje was een spellingsgidsje van moeilijke woorden dat in 1835 door Uitgeverij Ter Gunne zonder auteursnaam was uitgebracht. Arie de Jager had er een herziene uitgave van gemaakt. Toen de spelling van De Vries & Te Winkel actueel werd, wilde de uitgever dat Taalkundig Handboekje aanpassen. De Jager had echter grote bezwaren tegen de voorgestelde spelling van Te Winkel en hij wilde het boekje alleen bewerken op basis van de spelling van Siegenbeek, aangevuld met Bilderdijkiaanse varianten en eigen vondsten. Voor de bewerking volgens de beginselen van De Vries & Te Winkel raadde hij de uitgever aan contact op te nemen met de onderwijzer uit Sluis. Zo werd Van Dale spellingsdeskundige tegen wil en dank - de eerste fase van de weg der lexicografen. Hij vond het zwaar en vervelend werk. Ook voor dat handboekje had Van Dale de Woordenlijst als legger gebruikt, nog sterker: hij had aanvankelijk geweigerd zo'n spellingsgidsje samen te stellen. Pas toen de Woordenlijst was verschenen, durfde hij eraan te beginnen. Voor de bewerking van Calisch & Calisch had Van Dale natuurlijk ook nog allerlei publicaties in zijn eigen, waarschijnlijk bescheiden bibliotheek. Zelf geeft hij in een brief aan De Jager aan dat verschillende publicaties van zijn vriend onder handbereik lagen. Met name noemt hij De Jagers Proeve over de werkwoorden van herhaling en during in de Nederduitsche taal (1832, 1834) en zijn Taalkundige handleiding tot de staten-overzetting des Bijbels (1837) en enkele verzamelbundels van taalkundige opstellen. Dit kan vanzelfsprekend uitgebreid worden met taalkundige tijdschriften en vergelijkbare publicaties. Een belangrijke bron voor Van Dale's bewerking van Calisch & Calisch vormden woordenboeken van Kramers - die noemt hij met name. Het ‘plagiaat’ van Van Dale kunnen we zo nader reconstrueren aan de hand van die bronnen. Zo noemt hij Nieuw Nederlandsch-Fransch woordenboek (1862) van J. Kramers, waarbij hij zicht vergiste: de titel heeft ‘Nederduitsch’. Hier zien we weer een Frans vertaalwoordenboek dat dienst doet als woordbestand voor een modern Nederlands woordenboek. Juist die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse vertaalwoordenboeken kenden immers een lange traditie in ons land, omdat onder de hogere kringen en de burgerij en daarom ook in het onderwijs het Frans de tweede taal was. Jacob Kramers (*1802) was onderwijzer van beroep, eerst in Vreeswijk, vervolgens in Schoonhoven. Van 1849 woonde hij in Gouda waar hij op 17 april 1869 's avonds laat niet ver van zijn huis door verdrinking in een singel om het leven kwam. Hij was in dienst van de firma Van Goor als samensteller van naslagwerken.Ga naar eind16 Het eerste grote woordenboek van Kramers verscheen in mei 1847: het was de befaamde Algemeene Kunstwoordentolk. Niet veel later werd op basis hiervan een beknopte gemaakt onder de nog altijd bestaande naam van Kramers' Woordentolk (1848). Kramers maakte vervolgens woordenboeken voor alle moderne talen in verschillende omvang: van zakwoordenboeken tot grote woordenboeken. Welke Van Dale heeft gekend is onbekend: hij noemt alleen het grote woordenboek Nederlands-Frans. Daarnaast gebruikte hij het vertaalwoordenboek van de Gentse hoogleraar J.F.J. Heremans: Nederlandsch-Fransch Woordenboek, dat kort daarvoor (1867) in 's-Hertogenbosch was verschenen. Heremans (1825-1884), zoon van een kopergieter, werd leraar aan het Gentse athenaeum en uiteindelijk hoogleraar, aanvankelijk in de Nederlandse letterkunde, later werd zijn leeropdracht uitgebreid met vergelijkende taalkunde en in 1881 ook met vergelijkende letterkundige geschiedenis. Ook als liberaal politicus was Heremans - hij was een zwager van de flamingantische dichter Karel L. Ledeganck - actief. Opgegroeid in het Vlaamse culturele leven te Antwerpen sloot Heremans zich na zijn benoeming te Gent aan bij de maatschappij De Tael is gan(t)sch het Volk. Aan het atheneum zette hij zich in voor de vorming van een groep Vlaamsgezinde jongeren. Waarschijnlijk kende Van Dale ook Heremans, via de taalcongressen en wellicht ook als lid van De Tael is gan(t)sch het volk, zeker als schrijver in periodieken als De Eendragt en De Toekomst die Van Dale geregeld las. Het Franse woordenboek van Heremans - fraai gezet en zeer toegankelijk - was volledig beschikbaar in 1869: het was dus werkelijk pas op de markt toen Van Dale het gebruikte.Ga naar eind17 Behalve uit zijn Franse woordenboeken heeft Van Dale in ieder geval geput uit het woordenboek van de Zutphense onderwijzer Dirk Bomhoff Hzn. (1792-1860). Bomhoff is een van die typisch Nederlandse schoolmeesters uit het begin van de negentiende eeuw die via de opleiding tot onderwijzer zich opwerken, in dit geval van papiermakersjongen tot een onderwijsman en taalkundige van naam. Zijn schoolboeken voor de Nederlandse taal en de zinsontleding zijn talrijk. Hij schreef zoals Van Dale voor aankomende onderwijzers, hij maakte opstelboeken en een handleiding voor de zinsontleding. Woordenboeken voor Frans en Duits, spraakkunsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Frans, Duits en Engels heeft hij op zijn naam. De tijdschriften voor taalonderwijs uit de eerste helft van de negentiende eeuw bevatten veel interessante bijdragen van zijn hand. In veel opzichten is deze Bomhoff te vergelijken met Van Dale. Van Bomhoff had hij het Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandsche taal op tafel. Daarin waren ‘alle gebruikelijke woorden opgenomen, hunne verschillende beteekenissen verklaard en, waar zulks noodig is, met voorbeelden gestaafd’ (Leiden 1852-1857). Te Winkel schreef er een voorbericht voor.Ga naar eind18 Het is het enige handwoordenboek met Nederlandse woordbetekenissen dat Van Dale als bron noemt, een woordenboek dat bij de herziening van de spelling zijn aantrekkingskracht verloren had. Voor namen en termen op het gebied van de natuur en de landbouw noemt Van Dale een paar bijzondere bronnen. De Flora van Nederland van Oudemans en een naslagwerk dat bekend stond onder de naam Van Halls Neêrlands Plantenschat of Landhuishoudkunde, samengesteld door de Groningse hoogleraar in de plantkunde H.C. van Hall (1801-1874). Zijn zoon, Dr. H. van Hall (1830-1890), was van 1866-1873 leraar biologie aan de Rijks HBS te Middelburg. Ten behoeve van zijn onderwijs en als gids voor zijn indrukwekkende tuin schreef deze energieke Herman van Hall in 1871 De kruidtuin van 's Rijks Hoogere Burgerschool te Middelburg. Van Dale, die ongetwijfeld de tuin heeft gekend en wellicht ook de jonge bioloog zelf (bijvoorbeeld als lid van het Zeeuws Genootschap), noemt dit boek ‘voortreffelijk’. Van Hall geeft behalve een opsomming van soorten, ook uitgebreide informatie over afleiding en betekenis van de plantennamen. Bijzonder is bovendien dat alle inheemse Nederlandse namen zijn opgenomen, tot die van de oudste kruidboeken toe. Dit moet voor Van Dale een goudmijn zijn geweest.Ga naar eind19 Het was dat nieuwe vak voor het onderwijs waardoor Van Dale zo veel werk maakte van plantennamen in zijn woordenboek. Dit is wat Van Dale meedeelt over zijn ‘plagiaat’. Over wat hij nog meer gebruikt heeft, tasten we goeddeels in het duister, (maar zie bijv. het teruggevonden fiche.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste Van DaleDe lexicograaf Van Sterkenburg heeft het aantal trefwoorden van de bewerking van Van Dale berekend. Gemiddeld bevat een bladzijde 80 ‘ingangen’. Bij een totaal van 1304 bladzijden is de omvang circa 106.000 trefwoorden. Het aantal trefwoorden in Calisch & Calisch berekende hij op 87.800.Ga naar eind20 Wat Van Dale heeft toegevoegd, zo'n 20.000 trefwoorden, heeft in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdzaak betrekking op drie categorieën woorden: (1) de verschenen afleveringen van het WNT heeft hij geëxcerpeerd; (2) de Woordenlijst van De Vries & Te Winkel heeft hij met name voor de vreemde woorden gebruikt; (3) Nederlandse namen van planten en termen, vooral ontleend aan verschillende wetenschappen en beroepen. Voor de namen van planten heeft hij enkele naslagwerken voor de Nederlandse flora gedetailleerd nageplozen, zoals we zagen. De verschenen afleveringen van het WNT hebben een gigantische uitbreiding opgeleverd van Calisch & Calisch, maar uitsluitend voor het eerste deel van de woorden met een A. De A-afleveringen van het WNT die verschenen nadat de kopij definitief gezet was, heeft Van Dale ondergebracht in een supplement, dat ook correcties bevat. Zodoende is het supplement zeer heterogeen en zijn de trefwoorden met een A onevenredig groot in aantal. Hoe zou Van Dale zijn werk in de praktijk aangepakt hebben? Op zijn werktafel had hij als legger, zo kunnen we aannemen, het woordenboek van Calisch & Calisch. In eerste instantie heeft hij de ‘lijst der verkortingen’ en de ‘verklaring der teekens’ daarin bekeken. Het grootste deel van de tekens en afkortingen heeft Van Dale zonder meer overgenomen. Zo is hij aan het teken † voor vreemde woorden, ↑ voor verouderde woorden en § voor gemeenzame termen gekomen. Uit Calisch & Calisch heeft Van Dale eveneens het systeem overgenomen om te bezuinigen. Een voorbeeld kan een en ander duidelijk maken. Hier is bigamie uit Calisch & Calisch: † Bigamie, v. gmv. tweewijverij; dubbel huwelijk (bij het leven der eerste vrouw of van den eersten man). * ...gar, bn. veel-, bontkleurig. * ...garreeren, bw. gel. (ik bigarreerde, heb gebigarreerd), bont kleuren, - verwen.
Dit lemma van Calisch & Calisch is als volgt ingericht: het kruis van het vreemde woord, de ingang, het genus, ‘geen meervoud’-afkorting, twee betekenisomschrijvingen, waarbij de tweede een overigens merkwaardige restrictie, c.q. toepassing krijgt. Vervolgens wordt het eerste element van het ingangswoord weggelaten om te bezuinigen met behulp van * en een soort beletselteken ... met de bedoeling binnen het lemma het trefwoord bigar te vormen, een bijvoeglijk naamwoord, dat ‘veelkleurig’ betekent, waarbij de samenstellers kleurig door middel van een - als weglatingsteken verbinden met de gespecificeerde betekenis ‘bontkleurig’. Daarna komt binnen dit lemma een daarvan afgeleid ‘bw. gel.’, dat wil zeggen ‘bedrijvend werkwoord; gelijkvloeiend’ zoals een zwak werkwoord destijds werd genoemd. Vergelijk nu hiermee Van Dale die de trefwoorden zonder weglatingen in drie lemma's onderbrengt. Daarbij is opvallend en onjuist dat hij voor de woorden bigar en bigarreeren geen teken plaats dat aangeeft dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we hier met vreemde woorden te maken hebben. De gelijkheid in opzet en betekenisomschrijving is opvallend. De typografische verschillen zijn conform de vormgeving van de beide woordenboeken. Die verschillen zijn overigens gering, want ook in dat opzicht heeft Calisch & Calisch de oude Van Dale bepaald. De grammaticale aanduiding ‘gel.’ bij Calisch & Calisch is vervangen door ‘zw.’ voor ‘zwak’ en de spelling is verbeterd. Dat is alles. † Bigamie, v. gmv. tweewijverij; dubbel huwelijk (bij het leven van de eerste vrouw of van den eersten man). Wat die kruisen van Calisch en Van Dale betreft: het gebruik ervan levert vrijwel complete bladzijden met ‘vreemde woorden’ op. Zo komt bij Calisch & Calisch op blz. 210-211 geen enkele ingang voor zonder †.Ga naar eind21 Overigens is dit wel de pagina waarop onder capot, ‘het oude condoom’ staat. Calisch & Calisch geven daarvoor als verklarende omschrijving: ‘foedraal, scheede (tegen de venerische besmetting)’. Van Dale heeft die overgenomen zonder verbetering. Nemen we nu genoemde bladzijden van Calisch & Calisch van campagne tot carbonade, carbonari, carbonaten, carbonisatie, carboniseren, carbonium (allemaal ondergebracht in één carbo- lemma) als steekproef dan tellen we daarop veertig lemma's met in totaal 79 als vreemd gemarkeerde woorden. De consequentie van de zuinige inrichting van het lemma is dat *...te staat voor cantate bij het ingangswoord cantabel. Hoewel op grond van de verwantschap in bouw en betekenis dit taalkundig nog acceptabel is (de niet-taalkundige gebruiker zal er anders over denken want het is beroerd zoeken), deze verwantschap ligt iets anders bij caneçou (‘vrouwen-overhemd’) en *..vas. Bij sommige lemma's moet je drie keer kijken voordat je door hebt welk woorddeel je moet aanvullen. Vergelijken wij de keuze en de inrichting van de lemma's nu met Van Dale dan zien we hoe weinig hij gedaan heeft. In de inrichting van het lemma verandert hij Calisch & Calisch niet wezenlijk. Uit een steekproef van zo'n 500 woorden blijkt dat Van Dale vrijwel alle woorden overneemt uit Calisch & Calisch.Ga naar eind22 Bijvoorbeeld een curiosum als bredibreda, verder consignatie, immigratie (maar bij hem niet emigratie omdat het niet bij zijn voorbeeld staat). Zo tref je in geen enkele bron van Van Dale het woord flibustier aan, maar wel bij Calisch & Calisch en dus ook in zijn woordenboek. Als een trefwoord niet in Calisch & Calisch staat, niet met een A begint en evenmin een plantennaam of een technische term is, is de kans relatief groot, dat het woord niet in Van Dale staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijvoorbeeld niet: akoustiek, bordeauxwijn, breifabriek, breimachine, coloradokever, concertvleugel, drankwet, emigratie, flikkertje, fröbelschool, fröbelinrichting, fuga, grasdroger, graskaas, kinderarbeid, klauwengang, meelfabriek, maaimachine; maar bijvoorbeeld wel: onanie en onanist. In verband met de laatste twee woorden die door Van Dale's opgroeiende kinderen of door zijn jonge assistent ongetwijfeld geraadpleegd zijn, valt op dat noch Van Dale noch Calisch & Calisch als trefwoord onanisme hebben, hoewel het woord als betekenisomschrijving gebruikt wordt bij zelfbevlekking. De conclusie uit zo'n steekproef kan niet anders zijn dat Calisch & Calisch werkelijk verbeterd werd, maar dat er beslist geen Van Dale moest komen. Wellicht met één uitzondering: germanismen worden door Van Dale opgenomen en afkeurend besproken. Zie daarstellen. Uit dezelfde steekproef blijkt nog iets. Als het trefwoord niet in Calisch & Calisch te vinden is, maar wel in Van Dale, lijkt hij het steevast uit Kramers' Woordentolk te hebben. Zo heeft hij het Franse flibot en het Engelse flyboat daarin kunnen vinden direct onder flibustier toen hij de betekenisomschrijving van Calisch & Calisch controleerde in de woordentolk. In een enkele geval is er een parallel met het woordenboek van Bomhoff. Bijvoorbeeld daarstellen dat in geen enkel van de door Van Dale geraadpleegde woordenboeken voorkomt met uitzondering van dat van Bomhoff. Een ander voorbeeld is zelfachtig. Wat het bestand trefwoorden betreft, lijkt dus zijn werkwijze de volgende geweest te zijn. In beginsel gaat hij uit van Calisch & Calisch als basisbestand. Daaruit schrappen is een uitzondering. Daarbij voegt hij alle woorden uit de verschenen WNT-afleveringen, en de woorden uit de Woordenlijst van De Vries & Te Winkel en zijn eigen Taalkundig Handboekje. De verzameling completeert hij door systematisch de Woordentolk en het woordenboek van Bomhoff te raadplegen, waar bijvoorbeeld biechtpenning niet in voorkomt, waardoor Van Dale niet verder kwam dan de ongelukkige omschrijving van Calisch. Ook vult hij zijn basiswoordenbestand aan met Heremans. Een aardig voorbeeld is somtemets - de Vlaamse en Zeeuwse variant van soms - dat uitsluitend bij Heremans te vinden is. Veel lastiger is het om zicht te krijgen op Van Dale's werkwijze bij de betekenisomschrijvingen. Ook hier is echter de conclusie onontkoombaar: Calisch & Calisch is uitgangspunt geweest, we zagen dat al bij capot anglaise. Maar er zijn onder de woorden die als steekproef dienden meer opvallende overeenkomsten: een biechtpenning is bij Calisch & Calisch ‘wat men den priester voor het afnemen der biecht betaalt’. Weliswaar is dit onjuist, maar vrijwel letterlijk bij Van Dale te lezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transcriptie fiche Van Dale De volgende lijst laat de verwantschap zien in de betekenisomschrijving tussen Calisch & Calisch. Bomhoff, Heremans en Van Dale. Hierbij moeten we bedenken dat de laatste drie in ieder geval over de eerste afleveringen van Calisch & Calisch konden beschikken. Wat de Franse woordenboeken betreft, is van belang dat vooral het prachtige woordenboek van Heremans niet alleen het Franse woord geeft, maar zeer scheutig is met betekenisomschrijvingen in het Nederlands. Van Dale kon deze gebruiken, maar natuurlijk ook het Frans terugvertalen. Laten we aan de hand van enkele voorbeelden nu nagaan of het raadplegen van de andere woordenboeken effect heeft gehad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo'n overzicht heeft uiteraard een beperkte waarde. Er kunnen geen statistische conclusies aan verbonden worden en toch is het exemplarisch voor wat Van Dale heeft gedaan. Hij heeft niet alleen aan de hand van Calisch & Calisch zijn woordenboek samengesteld en technisch ingericht zoals we aanstonds nog in detail zullen zien, hij heeft ook in de betekenisomschrijving zwaar, zeer zwaar op zijn voorbeeld gesteund. Ten aanzien van het gebruik van de bronnen blijkt dat hij Bomhoff en zijn Franse woordenboeken voortdurend raadpleegt, al moeten we niet uitsluiten dat ook de samenstellers van die dictionaires verschenen afleveringen van Calisch & Calisch op hun werktafel kunnen hebben gehad, met name voor Bomhoff is dat erg aannemelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Dale's bewerking: trefwoordenEen woordenboek bestaat uit een alfabetische lijst van trefwoorden. In een lemma of artikel wordt dit trefwoord omschreven, zonodig voorzien van voorbeelden en informatie over het gebruik of de betekenis. Als onderdeel van het lemma kunnen uitdrukkingen waarin het trefwoord voorkomt, opgenomen worden. In een goed woordenboek zal, zowel in de selectie van de trefwoorden als in de structuur van het lemma, een doordacht systeem toegepast worden. Bovendien zal de woordenboekmaker zich bewust zijn van het circulaire van zijn werk: de woorden waarmee het ene trefwoord omschreven wordt, zijn op hun beurt ook weer trefwoorden. Als hij ergens een synoniem als woordverklaring geeft, komt dat neer op een doorverwijzing. Voor een inhoudelijke karakteristiek van het woordenboek van Van Dale concentreren we ons op drie aspecten: de trefwoorden, de omschrijving van de betekenis van de woorden en de consistentie van zijn systeem. Voor de kwaliteit van een woordenboek is primair het aantal trefwoorden bepalend. In principe geldt uiteraard hoe uitgebreider en vollediger hoe beter, maar selectie is onontkoombaar. De woordenschat is uiteraard een dynamisch geheel: sommige woorden zijn sterk verouderd, andere woorden zijn vrijwel in het vergeetboek geraakt. Weer andere woorden zijn betrekkelijk nieuw. Wie een woordenboek samenstelt, kan geneigd zijn een voorkeur te hebben voor verouderde, vreemde en moeilijke woorden. Ook andere voorkeuren zijn mogelijk. Dat woorden een ontwikkeling in betekenis of gebruikswaarde doormaken maakt de selectie van trefwoorden nog ingewikkelder. Als voorbeeld kan hier het woord leuk genoemd worden. In Van Dale's tijd betekende dat vooral ‘flauw, onverschillig’. Pas in het begin van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twintigste eeuw kennen we dat woord als ‘grappig’. Bovendien maakt leuk nog een probleem voor de woordenboekmaker duidelijk: het WNT onderscheidt drie verschillende woorden leuk: (1) ‘omheinde plaats’ of ‘holte’, (2) ‘schouw’ en (3) ‘flauw’ en later ‘grappig’. In een woordenboek dat een historisch-etymologische beschrijving met citaten als bewijsplaats gebruikt, worden dit drie (genummerde) lemma's. Maar wat moet de samensteller van een handwoordenboek doen? Drie verschillende trefwoorden? Waar ligt de grens van een afzonderlijk woord of een apart trefwoord? Wat mag opgesomd worden onder één trefwoord? Tussen de sprekers van een taal (en gebruikers van een woordenboek) bestaan daarbij nog grote verschillen naar generaties en naar opleiding, geografische afkomst en dergelijke. Deze aspecten laten zien hoe delicaat de keuze van de op te nemen woorden is en de manier waarop het trefwoord beschreven wordt. Ook de karakterisering van het gebruik van de woorden is een zware last voor de woordenboekmaker: wat is plat, alledaags, gemeenzaam of verouderd bijvoorbeeld? Wanneer heeft een woord een letterlijke of figuurlijke betekenis? In de beschrijving van een trefwoord moet een systeem zitten. Van Dale volgt Calisch & Calisch in de structuur van het lemma - zo is gebleken. Eerst wordt bepaald wat de woordsoort (de grammaticale categorie) is en het woordgeslacht (het genus). In de spelling van De Vries & Te Winkel vormen naamvallen en buiging een essentieel onderdeel. Vanzelfsprekend was met de nieuwe spelling deze grammaticale informatie uiterst belangrijk in het nieuwe woordenboek van Van Dale. Zo geeft Van Dale bij kont als enig woordgeslacht ‘vrouwelijk’, verkort tot ‘v’: de kont. Dan volgt de meervoudsvorming en die maakt hij aldus duidelijk: ‘(- en)’. Voor Van Dale bestaat het kont niet. Bij kont voegt hij als opmerking voor het gebruik ‘gemeen’ toe, wat een foutje is: volgens zijn lijst van afkortingen moet dat ‘gemeenz’ zijn, dat wil zeggen ‘gemeenzaam’. Wie dat laatste woord opzoekt, krijgt als tweede betekenis de hier bedoelde: ‘alledaagsch’, terwijl onder dit laatste woord staat, dat het in deze context ‘gewoon’ betekent. Deze keten van verwijzing is voor verbetering vatbaar. Overigens is de betekenisomschrijving van kont trefzeker: ‘achterste, aars, gat’. Wie bij het trefwoord achterste kijkt, wordt daarentegen met een kluitje in het riet gestuurd: daar geen omschrijving die de gebruiker informeert over wat kont zou kunnen zijn, evenmin trouwens bij achterwerk. Daarentegen is het lemma aars voortreffelijk en zeer uitgebreid: dit moet de invloed zijn van de eerste aflevering van het WNT. Bij werkwoorden bestaat de grammaticale informatie uit informatie over de vervoeging (sterk of zwak), waarbij tevens de belangrijkste hoofdvormen worden gegeven. Ook geeft Van Dale met een afkorting aan of het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoord bedrijvend (actief) of overgankelijk is of juist niet, respectievelijk met de afkortingen ‘bw’ en ‘ow’. Na deze spraakkunstige informatie volgt de betekenisomschrijving. Vervolgens worden specifieke uitdrukkingen genoemd en omschreven. De lemma's van de werkwoorden lachen, minnen en vrijen bijvoorbeeld zien er als volgt uit: lachen, ow. st. (ik lachte [eene enkele maal ook loeg], heb gelachen), door eene beweging der lippen of door een keelgeluid eene gewaarwording van vrolijkheid of opgewektheid uitdrukken; om of over iets -; zich slap -, zich halfdood -, zich te bersten -, proesten van het -; (fig.) spotten, bespotten; ik lach er mede of ik lach er wat in, ik geef er niets om; is het - of meenen? scherts of ernst?; (fig.) in zijne vuist of in het vuistje lachen, heimelijk lachen; iets zeggen om te - (uit scherts).
Uit deze beschrijving van drie werkwoorden valt op dat de grammaticale informatie beperkt blijft tot verkortingen en dat Van Dale variante vormen van de vervoeging toevoegt. Onduidelijk is natuurlijk wat bij de verleden tijd van lachen de gebruiker van het woordenboek zich moet voorstellen bij ‘eene enkele maal’. Hier had Van Dale volgens zijn eigen systeem een etymologische opmerking bij kunnen plaatsen, of (veroud.) en/ of (gewest.). In de opzet van de lemma's komen de wat de samensteller noemt figuurlijke betekenissen (fig.) aan het eind van de beschrijving. Maar onder vrijen is Van Dale daar niet systematisch in. Ook de betekenisomschrijvingen zouden korter en scherper kunnen zijn. In de beschrijving van genoemde betrekkelijk eenvoudige werkwoorden is het kenmerk ‘figuurlijk’ niet altijd helder. Wanneer heeft een woord twee verschillende betekenisaspecten en wanneer moeten twee woorden (met gelijke vorm maar met verschillende betekenis) als twee trefwoorden worden opgenomen? Taalkundig een niet eenvoudige kwestie, maar voor een woordenaar een uiterst heikel probleem. Drie voorbeelden uit Van Dale's woordenboek: lip, lid en kussen. Bij kussen kiest Van Dale voor twee trefwoorden kussen. Het eerste kussen is het werkwoord. Het tweede kussen is ‘de vierkante gevulde zak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zachte vulling’ om Van Dale's betekenisomschrijving te citeren. Bij beide trefwoorden staan uitdrukkingen met kussen, waaronder de roede kussen voor ‘uit besef van het heilzame der straf of kastijding zich zonder morren er aan onderwerpen’. Bij het andere kussen plaatst Van Dale behalve vele gebruikelijke uitdrukkingen ook de in zijn tijd moderne maar voor een woordenboek irrelevante uitgebreide informatie over de kussens van Steiner waarbij hij zelfs nog verwijst naar de elektriseermachine in Teylers Museum. Hier kiest Van Dale wel terecht voor twee afzonderlijke trefwoorden, die echter ongelukkig genoeg niet direct onder elkaar staan. Misschien is de oorzaak hiervan een verkeerde vorm van alfabetiseren: tussen het eerste kussen en het tweede hebben zich de trefwoorden kuster en kussing gevoegd. Mogelijk had de woordenboekmaker hier een reden voor en wilde hij de afleidingen van het eerste kussen zo dicht mogelijk bij het stamwoord plaatsen - maar waarom als afzonderlijk trefwoord in een nieuw lemma? Een soortgelijk probleem heeft Van Dale bij lid. Hij gaat ervan uit dat er twee woorden bestaan. Bij het eerste lid, in de betekenis van ‘deel van een geheel’, brengt hij ‘ledemaat, lid van een vereniging, gedeelte van een volzin, knoop van een plant, element van een vergelijking’ nota bene als een opsomming onder. Ook het mannelijk lid dat hij niet ongeestig omschrijft met ‘de mannelijke roede’. Onder het trefwoord van het tweede woord lid brengt hij alle leden met als kern van de betekenis ‘deksel’ samen, waarvoor dan als voorbeeld ‘het deksel van een kan’ en het ooglid fungeren. Bij de samenstellingen of afleidingen van lid, zoals lidmaat, lidje, lidrotting, lidsteng en dergelijke wordt noch onderscheid gemaakt, noch samenhang aangebracht. Het onderscheid in twee woorden lid, dat berust op een verschil in etymologie, is hier overigens tot de laatste, 13e uitgave van Van Dale blijven bestaan. Bij lip heeft Van Dale op zijn manier een ander probleem opgelost. Er is een trefwoord waarin de betekenis van lip wordt omschreven als ‘vleezig bekleedsel van den mond’, wat bepaald niet fraai is. Als specifieke betekenistoepassing voegt hij hier toe: ‘elk voorwerp, dat gelijkenis met eene lip heeft’. In zekere zin, maar in zekere zin beslist ook niet is het aardig dat hij als voorbeeld laat volgen ‘zooals (...) de lippen der vrouwelijke schaamdelen’. Ook kan Van Dale zo de lippen van een wond, van een hoefijzer, van een balk en van een orgelpijp in dit lemma onderbrengen, maar dat is een lexicografisch passe-partout. Zoiets geldt voor bijna alle woorden: in zekere zin kan een spreker zijn perspectief op de werkelijkheid in eindeloze metaforische varianten verwoorden. Ook hier heeft Van Dale geen reden gezien een relatie met samenstellingen of afleidingen van dit trefwoord in het lemma onder te brengen: die worden opgesplitst en als losse trefwoorden gealfabetiseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Selectie en omschrijvingAan de hand van enkele voorbeelden krijgen we zo een idee van de inhoud en de opbouw van Van Dale's lemma's. Welke woorden moeten wel en welke niet opgenomen? Een woordenboekmaker heeft een beperkte ruimte. Zuinig moet hij zijn en selectief volgens strenge criteria. Een voorbeeld waar Van Dale uit de bocht is gevlogen. Leiden komt voor met twee trefwoorden. Het tweede is het werkwoord, het eerste de plaatsnaam Leiden, met als betekenisomschrijving ‘eene Zuidhollandse stad’. Waarom neemt hij dit op, noch afgezien van de nietszeggendheid van de omschrijving? Zou hij eventuele verwarring met het werkwoord leiden hebben willen voorkomen? Maar noch Delft, Muiden of Huizen krijgt een verklaring in dit woordenboek. Zou Van Dale zijn Leidse vrienden De Vries & Te Winkel met deze geografische naam in zijn woordenboek een plezier hebben willen doen? Waarom dan niet ook zijn woonplaats Sluis? Dat de suggestie niet zo gek is, bewijst het zwin in dit woordenboek aanwezig, terwijl hij voorde niet opneemt.Ga naar eind24 Overigens wel drecht met een groot aantal plaatsnamen. Ook verder knipoogt Van Dale wel naar zijn omgeving. Zo staat bij griffioen als voorbeeldzin: ‘het wapen van St.- Anna ter Muiden hangt aan den hals van een [griffioen]’. Aardig is in dit verband ook de voorbeeldzin hij vrijt naar mijn buurmansdochter in het lemma van vrijen: Van Dale was namelijk getrouwd met zijn buurmeisje. De plaatsnaam Leiden had natuurlijk niet in dit woordenboek opgenomen moeten worden: het is tenslotte geen lijst van Nederlandse geografische namen, noch een encyclopedie, hoewel Van Dale in zijn voorwoord expliciet in die richting wil gaan. Dat is hier het tere punt: Van Dale heeft zijn woordenboek niet vrij gehouden van een te veel aan encyclopedisch informatie. Dit geldt bijvoorbeeld voor een naam als Lodewijk, waarbij Van Dale uiteraard geen betekenisomschrijving geeft, maar wel allerlei ridderordes noemt waarbij sprake is van een Lodewijk, bijvoorbeeld de Lodewijkse orden, d.w.z. ‘groothertogelijke Hessische ridderorde’. Terecht heeft hij wel aandacht besteed aan ‘houten klaas’, maar dat doet hij in een ander lemma en niet onder het eerste Klaas. Even merkwaardig is de opmerking bij heilbot, dat deze vis gevonden wordt in de Noordzee tussen 50o en 80o NB. Dit soort toevoegingen bij planten en dieren zijn in Van Dale's woordenboek normaal: zo weten we door olifant op te zoeken waar dit dier op aarde voorkomt. Onder officier lezen we zo'n beetje alle legerrangen. Bij het trefwoord wonder krijgen we alle wereldwonderen opgesomd, terwijl sub voce ‘wereldwonder’ noch een betekenis, noch een verwijzing wordt gegeven. Onder wonder staat trouwens een korte samenvatting van de christelijke opvatting der wonderen. Onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrikkeljaar geeft Van Dale een betoog, in plaats van zich te beperken tot de woordbetekenis.Ga naar eind25 Van Dale had veel scherper moeten selecteren. De noodzaak tot beperking heeft Van Dale parten gespeeld. Vaak wil hij uitleggen en betogen. Een voorbeeld, in dit geval het trefwoord voorliefde, kan hier opheldering geven. De vraag is of voorliefde als mogelijk germanisme afgekeurd moet worden. Van Dale had daarbij moeten volstaan met een korte omschrijving, waaraan hij had kunnen toevoegen dat dit woord niet algemeen geaccepteerd wordt als Nederlands woord. In werkelijkheid roept hij Siegenbeek te hulp die het niet wilde afkeuren, merkt hij op dat de Woordenlijst van De Vries & Te Winkel om die reden het woord opgenomen heeft, maar vervolgens citeert hij een lang betoog van Dr. H.J. Nassau waarin uiteengezet wordt dat in levende taal nauwelijks scherpe grenzen getrokken kunnen worden bij leenwoorden.Ga naar eind26 Dit brengt ons op een ander aspect: de neiging van Van Dale van de trefwoordartikelen kleine taalkundige beschouwingen te maken. Wie het woord nachtelijk opzoekt in Van Dale's woordenboek ziet een mooi voorbeeld van zijn neiging een woordverklaring te koppelen aan een taalkundig betoog. Zo'n uiteenzetting komt doorgaans neer op een motivering van een bepaalde schrijfwijze, vorm of betekenis: nachtelijk, bn. 's nachts gebeurende, tot den nacht behoorende. [De hoogleeraar Brill zegt (Holl. Spraakl., 1846, bl. 394): ‘nachtelijk, dat niet als bijw. voorkomt, is juist daarom als bijvn. af te keuren.’ De Wdl. heeft het bijvn. nachtelijk. Het beteekent niet: wat 's nachts gebeurt, plaats heeft, maar als in den nacht. Daarom is nachtelijk duister onberispelijk. Beteekent nachtelijk uur een uur als in den nacht, dan is het evenzeer goed. nachtelijk verblijf voor nachtverblijf deugt niet.]
Het citaat uit Brill (dat niet onberispelijk is) zal zonder de context van Brills grammatica de gebruiker van het woordenboek weinig zeggen, terwijl Van Dale het nota bene met die woorden ook nog oneens is, zich daarbij achter de Woordenlijst van zijn Leidse vrienden verschuilend. Dit is toch geen bewijs van een lexicografisch natuurtalent? Het verschijnsel om van een trefwoordartikel een betoog te maken komt zo vaak voor dat het niet op toeval of slordigheid kan berusten. Soms is er zelfs een aanzet tot een beschouwing die met een bronaanduiding afgerond wordt zonder dat die bron ergens geïdentificeerd wordt.Ga naar eind27 In de verbeteringen en aanvullingen die na de hoofdtekst van het woordenboek zijn geplaatst, is de neiging tot taalkundige beschouwing volledig uit de hand gelopen. Van Dale citeert brieven van De Vries en vat gesprekken samen met Te Winkel, verwijst naar publicaties en corrigeert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichzelf en anderen. Een willekeurige bladzijde, in dit geval de pagina's 8 en 9, levert enkele saillante voorbeelden op. Bij azig (een woord dat Van Dale gevonden heeft in de Woordenlijst) maakt hij een opmerking over de oorsprong. Kennelijk kent hij het woord zelf evenmin en daarom verwijst hij naar ene Noordewier en zijn boek Rechtsoudheden.Ga naar eind28 Bij het trefwoord azuren neemt hij stelling tegen Weilands Nederduitsch taalkundig woordenboek omtrent de verbuiging als stoffelijk bijvoeglijk naamwoord van dit woord en een hele serie vergelijkbare, wat raar is in zo'n alfabetische lijst. Bij baaitje treedt De Vries op met een persoonlijk mededeling. Het trefwoord bakslag levert een correctie op: Van Dale meent achteraf dat dit woord niet in de hoofdtekst van zijn woordenboek opgenomen had mogen worden: hij heeft het bij Bomhoff gevonden en later gezien dat Van Lennep in Zeemanstaal het niet kende. Bomhoff heeft zo goed als zeker een zetfout laten staan: bakslag in plaats van bakstag. Bij bandelotten merkt Van Dale op dat hij het woord ‘waarschijnlijk overgenomen’ heeft uit Kramers Algemeene Kunstwoordentolk, maar de manier waarop dat woord aldaar is opgenomen verwerpt hij achteraf na lezing van Bilderdijks Geslachtslijst. Onder bargie, barge corrigeert hij de opgenomen vorm bargie: ‘De eerste druk der Woordenlijst [van De Vries & Te Winkel] heeft alleen bargie, dat zoo goed als verouderd is. Barge verdient de voorkeur en heeft dan ook in den 2den druk der Wdl. barge vervangen.’ Bij het trefwoord bark treden Weiland, Bomhoff en Van Lennep op. Met een uitvoerig citaat van Te Winkel uit een tijdschriftartikel bespreekt hij het geslacht van het woord bas. Dit gaat zo maar door met allerlei beschouwingen, soms ter lengte van een halve kolom - bijvoorbeeld bij het trefwoord behuisd. De woordenboekmaker in kwestie heeft al doende veel geleerd en behoefte gevoeld zijn eerdere keuzes te rechtvaardigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen en markeringenIn een tijd dat het spellingsysteem drastisch verandert, kan een samensteller van een woordenboek de verleiding moeilijk weerstaan om opmerkingen te maken over de vorm van een woord, zeker als een van de principes van het systeem de etymologie van een woord is. Zo ook Van Dale. De verklaring van bijvoorbeeld ofschoon komt bij Van Dale neer op de volgende mededeling ‘Ofschoon is ontstaan uit de koppeling van het voorwaard. vw. of, dat aan het hoofd van een toegevenden bijzin de bet. van al, hoewel, aanneemt, en het bijw. schoon, er ter versterking bijgevoegd. Ofschoon (ofschoon) werd weleer evenzoo gebezigd als thans met of- al, waarmede het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkomen gelijk staat, het geval is’. In plaats van woordbetekenis geeft Van Dale hier een etymologische woordverklaring. Dit soort voorbeelden kunnen vrijwel onbeperkt geciteerd worden. Bij ongansch in de betekenis van ‘niet gezond’ voegt hij tussen teksthaken erbij: ‘Gansch bet. in het Middelned. gezond, welvarend’. De niet onbekende geschiedenis van litteeken uit ‘lijkteken’ wordt uiteraard meegedeeld. Tot verrassing van de hedendaagse gebruiker staat in Van Dale's woordenboek een lemma fustein, een onzijdig woord waarvan geen meervoud bestaat. Als betekenis geeft Van Dale ‘zekere stof met een linnen schering en een katoenen inslag’. Niet onaardig gedaan, maar voor Van Dale is dat niet genoeg: ‘Men vindt zowel fustijn als fustein. Om het Fr. futaine verdient het laatste de voorkeur’. Opmerkingen over de woordvorm die de voorkeur verdient, historischetymologische mededelingen, oude vormen, gebruik in vroeger tijd, encyclopedische gegevens - het komt allemaal voor. Moeten we deze uitweidingen meestal wel als overbodig of buiten de orde karakteriseren, dat geldt beslist niet voor typeringen als ‘gewestelijk’, ‘Zuidnederlands’ ‘Vlaamsbelgisch’. Zo krijgt het eerder geciteerde somtemets het label (Zuidn.). Deze uitgebreide etikettering laat een open oog zien bij de bewerker voor de diversiteit van het levende Nederlands. Soms gaat Van Dale wel een stap te ver. Bijvoorbeeld bij het zeer uitgebreide artikel om, waar hij een verband legt met een om dat voortgekomen is uit het Middelnederlands ane, aen, van, oon met de betekenis ‘zonder’. Dan komt hij met ettelijke voorbeelden uit het Zeeuws-Vlaams waar in bepaalde uitdrukkingen zo'n om in de betekenis van ‘zonder’ zou voorkomen. Welke markeringen gebruikt Van Dale nog meer? Behalve het †-teken voor vreemde woorden, maakt Van Dale gebruikt van twee markeringen met symbolen: een ↑ en een §. Die ↑ voor ‘verouderd’ heeft hij betrekkelijk weinig gebruikt. Dat bleek reeds uit enige eerder gegeven voorbeelden, waar ‘veroud.’ in verschillende varianten staat. Een voorbeeld van een woord dat met een § gemarkeerd wordt is hoer met als lemma ‘ontuchtige vrouwspersoon, veile deern; (godg.) de Babylonische -, het heidensche Rome’. Het paragraafteken (§) staat voor ‘gemeen, alledaagsch, schimpend, hekelend’. Dat is hoe dan ook te veel voor één teken. Veil wordt omschreven als ‘onkuisch’ en je vraagt je dan af waarom er niet gewoon achter die hoer ‘onkuische vrouw’ staat. De reden daarvan zal wel zijn dat in veil de notie ‘tegen betaling’ zit, maar die neemt Van Dale dan weer niet op in zijn omschrijving van dat woord. Uiteraard gebruikt Van Dale een groot aantal afkortingen om een trefwoord of de betekenis van een woord te markeren. Veel aanduidingen hebben betrekking op de grammaticale categorie van een woord - we hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er reeds enkele voorbeelden van gezien. Eén afkorting is in zijn simpelheid het vermelden waard: n.w. voor ‘nieuw woord’ - maar wat moeten we daaronder verstaan? Sommige afkortingen moeten we beschouwen als een eenvoudige verkorting, bijvoorbeeld b.v. voor ‘bij voorbeeld’ en elk voor ‘elkander’. Interessanter is de afkorting o.i. Niet omdat in deze vorm ‘onzes inziens’ zo bijzonder is, maar omdat dit onderstreept dat de samensteller van dit woordenboek geregeld de behoefte heeft iets nadrukkelijk als zijn mening te geven. Wat voor dit woordenboek werkelijk typerend is, is het markeren van een woord of betekenis als behorend tot een groepstaal, in casu een beroepstaal. Daar heeft Van Dale geweldig veel werk van gemaakt. Woorden worden aangeduid als behorend tot de taal van de apothekers, de beeldhouwers, de bierbrouwers, boekbinders, boekdrukkers, bouwkunst, danskunst, draadtrekkers, en zo verder. Interessant maar ook wel slordig gedaan. Zo is er een aanduiding voor boekdrukkers en een afzonderlijke voor drukkers, voor ‘in de bierbrouwerij’ en voor ‘bij brouwers’ en zo zijn er nog een paar. Dit had beter gekund. De moeilijkste markering geldt de aanduiding ‘eigenlijk’ versus ‘oneigenlijk’. De laatste heeft Van Dale wel opgenomen in zijn lijst voorin het woordenboek, maar niet of nauwelijks gebruikt. Dit ‘oneigenlijk’ staat in oppositie met ‘figuurlijk’, terwijl ‘letterlijk’ evenmin voorkomt. Als je bij oneigenlijk kijkt, wordt dat omschreven als ‘figuurlijk’. De voorbeelden die Van Dale daar geeft, komen uit de muziek en de wiskunde, terwijl die juist beter niet als ‘figuurlijk’ aangeduid kunnen worden. Op een andere plaats roept de markering eveneens vragen op. Zo komen bij het trefwoord geil twee betekenissen voor. De eerste betekenis wordt niet omschreven, maar met een voorbeeld gegeven. De tweede betekenis is onze hedendaagse hoofdbetekenis, voor Van Dale de figuurlijke betekenis. Daarna komt hij weer met een voorbeeld van een andere betekenis die waarschijnlijk beter voor de figuurlijke had kunnen staan. Het lemma ziet er als volgt uit: geil, bn. (- er, - st), walgend vet (van vleesch en andere spijzen); overvloedig gemest (van den grond); weelderig groeiende (van boomen); (fig.) onkuisch; (heelk.) - vleesch, vleesch van wonden, dat te weinig groeit, - heid, v. gmv. overtollige vetheid; (fig) onkuischheid.
De gebruiker die op zoekt gaat naar ‘walgend’ als synoniem van geil heeft het niet gemakkelijk. Feitelijk is de interpretatie van ‘walgend’ met Van Dale's woordenboek niet mogelijk. Het lijkt erop dat hij walglijk bedoelt in de zin van ‘zeer vet, vet die walging oproept’.Ga naar eind29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenhangKijkt de argeloze gebruiker (van Van Dale's woordenboek) bij onanie en onanist dan ziet deze dat beide woorden met een kruis zijn gemarkeerd als ‘vreemde woorden en bastaardwoorden’. De betekenisomschrijving is respectievelijk ‘zelfbevlekking’ en ‘zelfbevlekker’. Wie nu bij zelbevlekking kijkt, wordt pas wijzer na een omweg. Van Dale heeft hier via zijn assistent (want deze bewerkte de kopij van de Z-woorden) een merkwaardige selectie van trefwoorden met zelf. Woorden als zelfachtig en zelfbedrog zijn afzonderlijke lemma's - dat is zo goed als zeker in de geest van Van Dale, want kennelijk heeft deze als uitgangspunt gehad bij dit type samenstellingen de woorddelen (in casu het tweede lid) met dezelfde beginletter in één lemma onder te brengen. Dat is echter niet consequent gebeurd en het systeem is gebrekkig: wel is bij zelfbedrog onder weglating van zelf toegevoegd: ...begoocheling; ...behagen; ...beheersching. Maar het volgende lemma met als ingang zelfbehoud bestaat uit een verzameling van ondoorzichtige samenhang met zelf als eerste element: ... belang; ...beoordeeling, ...beproeving, ... beschuldiging, ...besmetting. Sommige woorden krijgen een omschrijving, andere niet. Het is onduidelijk waarom binnen dit lemma wel een betekenisomschrijving achter ...belang, niet achter beoordeeling staat, wel achter ... beproeving, niet achter ...beschuldiging. Dat zelfbesmetting ten onrechte omschreven wordt als ‘zelfbevlekking’ is tot daaraan toe, de toevoeging ‘dat echter de voorkeur verdient’ maakt de samenhang binnen die lemma's echter niet transparant. De feitelijke beoefenaar van de onkuisheid wordt ondergebracht in het lemma van zelfbestaan: ...bevlekking: ‘zek. geheime en voor de gezondheid zeer gevaarlijke ondeugd’, waarna voorzien van een markant kruis onanie volgt.Ga naar eind30 In feite is in de structuur van zo'n lemma veel onduidelijk. Dat gebrek aan transparantie ervaart de gebruiker ook bij de opsomming van betekenistoepassingen. Eén voorbeeld: het lemma gaan. Eerst geeft de samensteller de grammaticale informatie ‘ow, onr. st.’, dat wil achtereenvolgens zeggen: ‘onzijdig of onovergankelijk werkwoord, onregelmatig, sterk’. Dan volgen de hoofdvormen van de vervoeging tussen haken: [ik ging, heb en ben gegaan]. Vervolgens worden de betekenisaspecten opgesomd: ‘zich voortbeweegen, loopen’. Daar is niets op aan te merken. Deze primaire betekenisomschrijving sluit hij af met een puntkomma. Dan volgt een drietal secundaire betekenisaspecten: ‘reizen, trekken, heengaan’. Horen die bij elkaar? Wat is de verhouding tot de eerste betekenis? Ten slotte sluit hij zijn opsomming van betekenisaspecten als volgt af: ‘gelukken; passen; gangbaar zijn; kunnen bevatten; doorgaan voor, gehouden worden voor’. Gelukkig moet je met zo'n woordenboek geen taalcursus volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rest van het lemma bestaat uit voorbeelden, die de gebruiker soms wel en soms niet kan relateren aan onderscheiden omschrijvingen. Ook de leestekens zijn niet gedefinieerd. Zo'n weinig homogeen lemma is in deze vorm niet bestand tegen een welwillende kritische beschouwing. Als regel kiest Van Dale voor een afzonderlijke ingang per woordsoort. Zo krijgt gortig een artikel als bijvoeglijk naamwoord (een gortig varken) en een artikel als bijwoord (hij maakt het gortig). De samenhang tussen die artikelen is er op die manier niet. Gothisch behandelt hij ook zo: (1) bijv. naamw. van Gothen; (2) onzijdig zelfstandig naamwoord waarbij dan bepaald slordig de Gothisch taal staat, in plaats van het Gothisch: ‘taal der Gothen’ of iets dergelijks. Vergelijk ook de twee lemma's van kwaad: een als adjectief en ander als adverbium. Als er gelijkheid van woordsoort is, maakt Van Dale er één lemma van. De drie betekenissen van kommer brengt hij onder in één lemma: het zijn immers alle drie substantiva: (a) onrust, angst, verdriet, zorg, kwelling,Ga naar eind31 (b) (jag.)Ga naar eind32 hazendrek en (c) (oudt.) beslag (op goederen), schuld. Etymologisch heeft de jagersterm een andere oorsprong en latere uitgaven van Van Dale maken hier dan ook terecht twee lemma's van. Verwijzing bij trefwoorden - een cruciaal element om ruimte te besparen - is bij Van Dale een heikel punt. We zagen daar al voorbeelden van. Neem het woord herfstgentiaan: wel opgenomen, noch een omschrijving, noch een verwijzing. Waarschijnlijk is dit ‘bloot’ opgenomen, omdat gentiaan er (met een al te simpele omschrijving) wel in staat. Waarom dan niet bij gentiaan ook de samenstelling herfstgentiaan genoemd of waarom niet verwezen? De keuze van de trefwoorden is ook ondoorzichtig bij verwante woorden. Door woorden als kussen, kusser, kusster, kussing als zelfstandige lemma's op te nemen is er geen enkele coherentie meer tussen die woorden. Van Dale is gek op dit soort afleidingen, die volgens een voorspelbaar procédé gevormd zijn en daarom nauwelijks in een woordenboek behoeven te staan. Van sommige woorden die hij opneemt, kun je je in gemoede afvragen of ze praktisch voorkomen: stribbeling, stribbelig? Hier zou een goede lexicograaf zich moeten beperken tot de woorden die een onvoorspelbare betekenis hebben. Dat laatste doet hij fraai bij de samenstelling herdersuur dat ‘het uur van het minnekozen’ is. Van Dale's woordenboek confronteert de lezer met een immense hoeveelheid ‘vreemde woorden’ (‘bastaardwoorden die of reeds het burgerrecht hebben verkregen of vrij algemeen worden gebezigd’) en ‘kunstwoorden’. Onder kunstwoord verstaat de samensteller ‘een technische term, een in de kunsten en bedrijven algemeen aangenomen woord’. Beide categorieën zijn uitdrukkelijk op de titelpagina van dit woordenboek vermeld en daardoor het uithangbord van het boek. De vreemde woorden hebben een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kruisteken en het woordenboek staat er vol mee: lodagales, liquidambra, strelitzen, serail, septuaginta. Ze vormen een onvoorstelbare hoeveelheid en een bizarre collectie. Achter sommige van die woorden heeft Van Dale een encyclopedische samenvatting opgeschreven. Zo bijvoorbeeld litanie, dat bovendien als omschrijving van figuurlijk gebruik ‘de langwijlige klacht’ achter zich krijgt. Over germanismen gesproken. Vergelijk dit met de didactische opmerking achter daarstellen: ‘Het gebruik van dit woord verdient onvoorwaardelijk afkeuring. Het kan, waar men het aanwendt, immer door een goed Nederlandsch woord vervangen worden’. Wat die kunstwoorden betreft: het woordenboek is werkelijk overwoekerd met planten diernamen, in veel mindere mate met termen uit de nieuwe wetenschappen. Dat moet ten zeerste de behoefte van het publiek hebben bevredigd. Een woordenboek met zoveel kunstwoorden was voor de uitgevers ook prettig concurrerend: kunstwoordentolken werden ook door andere uitgevers op de markt gebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zoete beloningVan Dale heeft zijn Calisch & Calisch met grote moeite ‘verbeterd’. Hij ging die jaren gebukt onder het werk. Als archivaris van Sluis moest hij in opdracht van het gemeentebestuur een boek samenstellen over de geschiedenis van zijn stad. Sluis had een conflict met het Ministerie van Financiën en wilde de historische eigendomsrechten op de vestingwerken bewijzen.Ga naar eind33 Daarvoor heeft Van Dale de bewerking van het woordenboek zo goed als een jaar moeten onderbreken. Hierbij kwam nog een maandenlange overspannenheid mede als het gevolg van overwerktheid. Het lexicografische werk ging hem niet gemakkelijk af. De vaak geciteerde passus in het voorbericht moet zonder ironie of overdrijving in zijn geval de waarheid zijn: ‘Het schrijven van een Woordenboek is een ondankbaar, een verdrietig werk. Is er veel, dat men heeft opgenomen en verbeterd, er is nog veel meer, dat men vergeten heeft, dat de aandacht ontsnapt is en alzoo onverbeterd is gebleven. Verzekerde mij een mijner letterkundige vrienden, dat hij, die zijn vader en moeder vermoord heeft, nog te goed was om een Woordenboek te schrijven, ik heb mijzelven vaak twijfelmoedig de vraag gedaan, of hij wel volkomen ongelijk had. Daarom hebben zij, dunkt mij, die zich aan zulk arbeid wagen, aanspraak op eene welwillende beoordeeling. Daar durf ik op rekenen.’ Aanvankelijk werd het werk van Van Dale met grote lof beoordeeld. Reeds vanaf de eerste aflevering is er instemmende bewondering, al vinden critici als Carel Vosmaer dat er hier en daar wel wat aan schort. Deze laatste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijst erop dat Van Dale voortdurend gebruik maakt van het lexicografische passe-partout ‘zekere’, zoals bij zenuwziekte: zekere ziekte, terwijl hij in zijn voorbericht uitdrukkelijk zijn banvloek daarover uitspreekt. Hier is Van Dale werkelijk het slachtoffer van zijn Calisch-voorbeeld. De positieve kritiek op de bewerking blijft echter niet. Reeds bij de voltooiing van het woordenboek in 1874 stelt Van Dale's vriend Arie de Jager dat het excerperen van de verschenen afleveringen met A-woorden van het WNT tot een sterke onevenwichtigheid heeft geleid. Als Van Dale die werkwijze en selectie van trefwoorden in zijn hele woordenboek had toegepast, zou het een handwoordenboek van niet minder dan zes dikke delen zijn geworden. Massieve kritiek op het woordenboek komt er later. Bij de nieuwe bewerking van de oudste Van Dale voor een nieuwe druk (de derde Calisch & Calisch) door Van Dale's assistent Jan Manhave in 1881 wordt Van Dale's woordenboek in die uitgave op een breed front en zeer fundamenteel aangepakt door ene Hauff, maar ook anderen hebben in toenemende mate kritiek.Ga naar eind34 Het is voor een appreciatie van de oudste Van Dale in zoverre relevant dat deze kritiek feitelijk ook voor Van Dale's bewerking geldt. In de geschiedenis van de ‘opvolgers’ van Van Dale leidt dit tot het einde van de betrokkenheid van Van Dale's assistent-bewerker. Enkele nieuwe redacteuren zullen het woordenboek grondig aanpassen. In die editie is de invloed van Calisch & Calisch en van Van Dale aanzienlijk verminderd wat het trefwoordenbestand betreft en is de kwaliteit en de structuur van de lemma's en de betekenisomschrijving sterk verbeterd. Daaraan was grote behoefte. Uit het voorafgaande is immers gebleken dat Van Dale's bewerking in veel opzichten beneden de maat was. De betekenisomschrijvingen zijn op veel plaatsen voor verbetering vatbaar en waren zo goed als volledig gebaseerd op Calisch & Calisch, Bomhoff en Kramers' Woordentolk. De selectie van trefwoorden was onevenwichtig en weinig doordacht. De keuze van vreemde woorden en germanismen was zonder duidelijke criteria. De toevoegingen, opmerkingen en het taalkundig commentaar was systeemloos toegepast en ging de grenzen van een handwoordenboek te buiten. Het systeem van verwijzingen en de structuur van het lemma heeft Van Dale in vergelijking met Calisch & Calisch niet verbeterd. Het encyclopedisch karakter van de woordomschrijvingen had een ad hoc-karakter en was niet in overeenstemming met de stand van de moderne lexicografie. In wezen had Van Dale geen doordachte visie op het karakter van een modern woordenboek. Hij is niet in staat geweest zijn woordenboek af te grenzen ten opzichte van een encyclopedische woordenlijst. Hij heeft bovendien de neiging uit te weiden, toelichtingen te geven en zijn opvatting te motiveren. Allerlei spellingsperikelen en voorbeelden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historische taalgebruik vertroebelden zijn lexicografische werk. Het schrijven van een artikel in een woordenboek is wezenlijk anders dan een artikel in een taalkundig of onderwijskundig tijdschrift. In het geven van een heldere verzameling van de woordenschat van het Nederlands van zijn tijd met de betekenissen en een codificatie van het gebruik is hij niet geslaagd. Is het eerlijk Van Dale's werk met die maat te meten? Betrekkelijk: zijn woordenboek was het beste dat er was, het WNT verscheen uiterst langzaam, Van Dale heeft toch kans gezien in relatief korte tijd Calisch & Calisch drastisch uit te breiden? Bovendien: het was ondanks assistent Jan Manhave toch bijna eenmanswerk. Die argumenten zijn juist. Maar in wetenschappelijk opzicht kunnen we Van Dale's bewerking slechts meten aan wat De Vries & Te Winkel opgezet hadden. Hoewel het WNT een ander woordenboek moest worden, valt op hoe weloverwogen Van Dale's vrienden te werk gingen.Ga naar eind35 Van Dale was in aanleg geen lexicograaf. Zijn eerder geciteerde voorwoord bij zijn woordenboek liegt er niet om en maakt de indruk dat welbeschouwd de dood hem verloste uit zijn lexicografisch lijden. Van Dale werd bij het aanpassen van het woordenboek van Calisch & Calisch gehinderd door een ernstige handicap. Hij was weliswaar een geleerde en ijverige schoolmeester, maar geen academisch opgeleide taalkundige, terwijl de taalkunde omstreeks 1870 een stormachtige ontwikkeling doormaakte. Heeft Van Dale gedacht dat hij een meesterwerk maakte, heeft hij de kritiek voorvoeld, of heeft hij gehoopt op clementie en waardering? ‘Ik heb gepoogd een verbeterden en vermeerderden druk te leveren van een verdienstelijk en vrij volledig Woordenboek. Getuigen zij, die bevoegd zijn om er hun oordeel over uit te brengen, dat mij dit is gelukt, het zal mij eene zoete belooning zijn voor de vele vrije uren, welke ik aan dezen arbeid heb opgeofferd.’ (Voorbericht ix) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|